Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie over de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel over 'Visie Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels- en landbouwbeleid' (Kamerstuk 36180-95)
2024D09941 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben
de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief Reactie op verzoek
commissie over de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel over «Visie
Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels- en landbouwbeleid»
(Kamerstuk 36 180, nr. 95).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Thijssen
De griffier van de commissie,
Meijers
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng PVV-fractie
Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng VVD-fractie
Inbreng D66-fractie
II. Antwoord / Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng leden van de PVV-fractie
Namens de leden van de PVV-fractie zijn er, na het bestuderen van de reactie van de
regering op de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel, nog enkele
essentiële vragen en opmerkingen die we graag aan de orde zouden willen stellen. Deze
betreffen voornamelijk de positie en belangen van Nederlandse boeren binnen het kader
van het huidige handels- en landbouwbeleid, met inbegrip van de implicaties voor de
volksgezondheid.
Gezien de verklaring in de brief van de Minister dat handelsakkoorden over het algemeen
positief uitpakken voor de EU-landbouwsector, rijst de vraag in hoeverre dit ook geldt
voor de individuele boeren in Nederland. Kunnen zij daadwerkelijk rekenen op een netto
positief effect van deze akkoorden, of zijn de voordelen voornamelijk weggelegd voor
de grotere spelers in de sector? Hoe verhoudt de betrokkenheid van Mercosur zich tot
de belangen en het welzijn van de individuele Nederlandse boeren? Kan de deelname
aan handelsakkoorden met Mercosur de positie van de kleinere agrarische bedrijven
versterken, of bevordert het vooral de belangen van de grote agribusiness? Daarnaast is het cruciaal om te overwegen hoe deze handelsakkoorden de volksgezondheid
beïnvloeden door de beschikbaarheid van gezonde en duurzaam geproduceerde voedingsproducten.
De leden van de PVV-fractie vragen zich af of er concrete cijfers beschikbaar zijn
die de invloed van deze handelsakkoorden op de inkomens- en concurrentiepositie van
zowel Nederlandse familieboerderijen, als de multinationale agribusiness helder weergeven. Daarnaast is er de vraag naar de snelheid en effectiviteit van
de vrijwaringsmaatregelen en antidumping- of antisubsidiemaatregelen. Zijn deze maatregelen
inderdaad toereikend om Nederlandse boeren te beschermen tegen oneerlijke concurrentie
van buitenaf, en in hoeverre dragen zij bij aan de bescherming van de volksgezondheid
door te zorgen voor veilige en kwalitatieve producten op de markt? Graag een reflectie
van de Minister op boven gestelde vragen.
Er wordt gevraagd waarom de nadruk niet meer ligt op het waarborgen van eerlijke en
stabiele prijzen voor boeren door middel van EU-minimumprijzen en productiebeheersing,
in plaats van het huidige zwaartepunt op landbouwsubsidies die voornamelijk gericht
zijn op compensatie voor prijsdalingen. Hoe wordt er gereageerd op het feit dat de
Minister een vraag over het onder de kostprijs verkopen van producten met gebruik
van landbouwsubsidies heeft ontweken tijdens het recente debat? Deze praktijken kunnen
niet alleen de inkomenszekerheid van boeren ondermijnen, maar ook de kwaliteit en
veiligheid van voedselproducten, met potentieel nadelige gevolgen voor de volksgezondheid.
De leden van de PVV-fractie zijn tevens benieuwd hoe de EU en Nederland ervoor zorgen
dat geïmporteerde producten voldoen aan de strenge EU-productiestandaarden, en of
de controles hierop voldoende zijn om deze kwaliteit te garanderen. Dit is van essentieel
belang om de gezondheid en veiligheid van de consument te waarborgen. Hoe wordt binnen
het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gegarandeerd dat steun eerlijk wordt verdeeld
onder alle boeren, met speciale aandacht voor de kleinere en middelgrote bedrijven,
en rekening houdend met de productie van gezonde, kwalitatieve voedselproducten?
De mogelijke impact van handelsakkoorden op de voedselzekerheid, zowel binnen de EU
en Nederland als in ontwikkelingslanden, is een ander kritisch punt. Wordt hier voldoende
rekening mee gehouden, ook vanuit het perspectief van volksgezondheid? Hoe zit het
met de rol en invloed van Nederland binnen de EU en de onderhandelingen over handelsakkoorden?
Zijn Nederlandse boeren in de optiek van de Minister voldoende betrokken bij deze
processen, en worden hun belangen adequaat behartigd, inclusief de productie van veilige
en gezonde voedselproducten?
Tot slot, gezien de specifieke uitdagingen en kansen voor Nederlandse boeren, zoals
de transitie naar duurzame landbouwpraktijken en de groeiende vraag naar lokale en
biologische producten, is het van belang te weten in hoeverre het huidige beleid hiermee
rekening houdt en bijdraagt aan de volksgezondheid. Zijn er maatregelen om de concurrentiepositie
en toekomstbestendigheid van de Nederlandse landbouw te waarborgen, terwijl ook de
productie van gezonde voedingsproducten wordt gegarandeerd?
Deze vragen zijn essentieel om te waarborgen dat de belangen van Nederlandse boeren
en de volksgezondheid centraal staan in het beleid rondom handelsakkoorden en het
GLB. Transparantie, inspraak en concrete acties zijn nodig om ervoor te zorgen dat
Nederlandse boeren een eerlijke kans krijgen in de mondiale markt, terwijl ook de
gezondheid en veiligheid van de consument gewaarborgd blijven.
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de reactie van de Minister op de brief van de Landbouwcoalitie. Zij hebben hier een
aantal reflecties en vragen bij.
Algemeen
De visie van de leden van de GL-PvdA-fractie op handelsbeleid is dat dit beleid financieel-economisch,
ecologisch én sociaal-maatschappelijk rechtvaardig moet zijn. Ook als dit het handelsbeleid
in relatie tot landbouw en voedsel betreft.
Zolang voedsel primair wordt gezien als verhandelbaar product voor de wereldmarkt,
profiteren vooral multinationale agrarische producenten en handelsbedrijven. Dit gaat
ten koste van Nederlandse kleinschalige (familie)bedrijven en lokale voedselproducenten
in ontwikkelingslanden. Bovendien verdringt de nadruk op mondiale voedselzekerheid
het recht op voedselsoevereiniteit.
De sociale en milieuaspecten van handel in landbouw- en voedselproducten en -diensten
krijgen in de reactie van het kabinet betrekkelijk weinig aandacht. De leden van de
GroenLinks-PvdA-fractie pleiten voor een systemische benadering van voedsel, waarbij
alle schakels in en rond voedselsystemen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen voor
een duurzame toekomst. De prikkels die de omslag naar een ecologisch, sociaal en economisch
rendabele sector in de weg zitten, moeten worden weggehaald. Er is urgente behoefte
aan andere overheidssturing in Nederland en Europa.
Voedselexport en lokale markwerking
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie brengen in herinnering dat in oktober 2023
de motie van Thijssen en Amhaouch «over in kaart brengen waar Nederlandse voedselexport de voedselproductie en bijbehorende
lokale marktwerking van kleinschalige boeren en boerinnen in derde landen in de weg
zit» is aangenomen (Kamerstuk 29 237, nr. 196). Kan de Minister bevestigen dat het ECDPM deze studie gaat uitvoeren? Klopt het
dat de Minister op dit moment de opdracht aan de onderzoekers aan het ontwikkelen
is? Kan de Minister bevestigen dat deze studie ook de negatieve effecten op lokale
voedselproductie, lokale markten en voedselzekerheid zal onderzoeken? Kan de Minister
aangeven wanneer de Tweede Kamer de uitkomsten van de studie mag verwachten?
De impact van Nederlandse landbouw op mens en milieu
Nederland heeft een grote ecologische voetafdruk. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
zien dat dit element ontbreekt in de kabinetsreactie, dat een direct gevolg is van
het karakter van Nederland Handelsland, dat bij de grootste landbouw im- en exporteurs
van de wereld hoort, o.a. vanwege de import van soja. Is de Minister bereid om, gegeven
het milieubelang, te onderzoeken hoe Nederland de import van soja naar Nederland/Europa
kan verminderen? Is hij bereid experts te vragen om in kaart te brengen welke mogelijkheden
er zijn om dit via economische, financiële of handelsmaatregelen te bewerkstelligen?
Kan de Minister reflecteren op de mogelijkheden om im- of exportstromen af te schalen
als het lokaal ten koste gaat van voedselzekerheid/productie of leefomgeving?
Handelsakkoorden
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de kabinetsreactie op de brief van
de Landbouwcoalitie, dat «ook via handelsakkoorden afspraken met derde landen worden gemaakt over onderwerpen
zoals arbeid, milieu en klimaat». Kan de Minister aangeven wat deze afspraken tot nu toe concreet hebben opgeleverd
in de praktijk voor arbeiders in de landbouw-gerelateerde waardeketen, kleinschalige
boeren en boerinnen, lokale gemeenschappen, jongeren, milieu en klimaat? Immers, als
het via de akkoorden niet lukt om impact te krijgen, dan is een andere manier nodig:
via bindende afspraken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen op pagina vier van de Kamerbrief dat
«Nederland streeft naar gelijkwaardige samenwerking met het Mondiale Zuiden. Hieronder
valt het maken van wederzijds aantrekkelijke afspraken over handel». Kan de Minister aangeven wat hij hier precies mee bedoelt? Hoe worden de dialoog
en de onderhandelingen met leiders van vaak autoritaire landen vormgegeven? Is de
Minister het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het in deze situaties
raadzaam is goed te luisteren naar experts/wetenschappers, vrouwen- en boerenorganisaties
en het bredere maatschappelijk middenveld, om te voorkomen dat korte termijnwensen
van autoritaire leiders over worden genomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat een gelijkwaardige handelsrelatie
vraagt om betrokkenheid van lokale overheden, wetenschappers, ondernemers en maatschappelijke
organisaties. Kan de Minister aangeven of, en zo ja hoe, deze verschillende actoren
betrokken zijn bij de ontwikkeling van het Nederlandse internationale handelsbeleid
op het gebied van landbouw en voedsel?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nemen waar dat het International Union for
the Protection of New Varieties of Plants (UPOV) zadenverdrag lokale voedselproducenten
beperkt omdat het hun controle over zaden aan banden legt, ter bescherming van de
patenten van – over het algemeen – mutlinationals in de landbouwsector. Hoe past de
toepassing van dit verdrag in handelsverdragen, zoals het verdrag tussen de EU en
Indonesië, bij de uitspraak van de Minister dat hij streeft naar gelijkwaardigheid?
Wanneer kunnen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie een antwoord verwachten op
de aangenomen motie hierover (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 26)?
Voedselzekerheid
Op diezelfde pagina vier van de kabinetsreactie lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie:
«Als bijvoorbeeld de lokale productie niet kan voldoen aan de vraag naar betaalbare
voedselproducten door de snelgroeiende bevolking in Afrika, kan import uit onder meer
Nederland nodig zijn om te voorzien in de voedselbehoefte. Indien derde landen van
mening zijn dat dit zou leiden tot dumping of andere marktverstoringen, hebben zij
– op basis van WTO-regels – de mogelijkheid de import van deze producten te beperken». De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA zijn van mening dat het kabinet een
zeer vertekend beeld neerzet van het verloop van handelsstromen. Immers, de export
van Nederland naar Afrikaanse landen gebeurt niet nadat Afrikaanse landen daarom vragen,
maar is op initiatief van de Nederlandse agrarische sector. Uien die geëxporteerd
worden naar Senegal worden geëxporteerd omdat er overschot is in Nederland, niet omdat
Senegal een slechte oogst heeft. Daarom heeft de export van uien wel impact op de
markt in Senegal. Idem voor de uitvoer van melkpoeder naar landen in de Sahel. Ook
is het van belang helder voor ogen te houden dat de Minister hier de WTO-definitie
van voedseldumping gebruikt, terwijl deze definitie veel voedselexport met negatieve
effecten op andere landen, niet meeneemt. Is de Minister bereid deze definitie los
te laten, en voedselexport met negatieve voedselzekerheid- en milieueffecten op andere
landen als voedseldumping te bestempelen?
Hoewel het wenselijk is voedsel van elders te importeren als de lokale/regionale productie
tekortschiet, is het volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zaak om onderscheid
te maken tussen a) een actieve vraag uit Afrikaanse landen naar voedselproducten uit
Nederland/de EU, en b) als de import in deze landen het gevolg is van een actieve
«push» van Nederlandse/Europese bedrijven. Alleen de eerste optie is wenselijk vanuit
het perspectief van lokale economische ontwikkeling en voedselsoevereiniteit. Daarnaast
is het zaak dat Nederland/EU landen die nu (nog) het gros van hun bulkvoedsel (zoals
granen) van ver weg importeren, ondersteunt in het opstellen van een strategie die
lokale/regionale productie en verwerking van voedsel aanmoedigt/mogelijk, of makkelijker
maakt. Ook is het wenselijk dat Nederland/EU zich, naast bij overheden, ook meer betekenisvol
laat informeren door lokale boerenbelangenorganisaties, om zo een beter beeld te krijgen
van waar lokaal behoefte aan is. Graag een reflectie van de Minister op deze visie
op duurzame handel met Afrikaanse landen.
De gevolgen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) buiten Europa
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de financiële prikkels aan EU-boeren
via het GLB ervoor zorgen dat boeren hun voedsel hier goedkoper kunnen produceren
dan zonder overheidssteun. Zodra voedselproducten worden geëxporteerd naar landen
in het mondiale Zuiden, veelal met ontwikkelende voedselmarkten, is er sprake van
oneerlijke concurrentie. Deze ontwikkelende voedselmarkten moeten namelijk opboksen
tegen de goedkope producten uit de EU. Vooral bij zuivel is dit een probleem, aangezien
voor de productie hiervan relatief veel grond nodig is en hier meer GLB-geld aan wordt
besteed (want deze gelden worden grotendeels nog steeds berekend op grootte van de
grond van een boer). Waarom laat de Minister dit gegeven uit de brief? Is de Minister
het ermee eens dat dit een oneerlijke praktijk is richting landen met ontwikkelende
voedselmarkten, waarin overheden in veel mindere mate in staat zijn hun eigen landbouwsector
met subsidies te ondersteunen? Kan de Minister zijn collega bij het Ministerie van
LNV vragen om in de EU ervoor te pleiten dat GLB-gelden niet meer worden besteed aan
producten die worden geëxporteerd naar markten/landen buiten de EU die een veel minder
ontwikkeld speelveld hebben ten opzichte van Nederland/de EU, en waar de import van
Nederlandse/EU-voedselproducten mogelijk een ondermijnend effect heeft op de positie
en ontwikkeling van de eigen landbouwstand en voedselmarkt?
Handel Anders
Een belangrijke onderliggende vraag met betrekking tot voedselzekerheid en -productie
voor lokale, regionale of mondiale markten, is wanneer marktbescherming wel, en wanneer
het niet gewenst is, en welke criteria daarvoor gehanteerd moeten worden. De visie
van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is dat ontwikkelende landen zo veel mogelijk
ruimte moet worden gegund om hun primaire sector tegen goedkope import te beschermen,
om zo een eigen competitieve (op iedere schaal) sector/bedrijven te kunnen ontwikkelen.
Dit is nu veel te weinig uitgangspunt voor veel landen. Dit bleek ook tijdens de COVID-pandemie,
toen de grote importafhankelijkheid van veel Afrikaanse landen die in potentie veel
meer (bulk)voedsel zelf zouden kunnen produceren, leidde tot serieuze voedseltekorten
en de oorlog tegen Oekraïne de graanprijzen enorm liet stijgen, met soms desastreuze
gevolgen. Uitgaande van het beleidsdoel om voedselzekerheid te vergroten, zal het
Nederlands internationale landbouw- en handelsbeleid dus niet alleen moeten kijken
naar waar het Nederlandse agrarische bedrijfsleven zelf beter van wordt, maar ook
naar wat vanuit het perspectief van lokale economische ontwikkeling en de ontwikkeling
van de lokale landbouwsector de meest wenselijke opties zijn.
Zoals Nederlandse (vee)boeren hun bedrijf niet bedreigd willen zien worden door de
import van goedkoop Braziliaans rundvlees, of goedkope Oekraïense eieren, zo willen
Ghanese uienboeren of Nigeriaanse melkveehouders ook niet uit de markt gestoten worden
door goedkope import uit Nederland/Europa. Het is hoog tijd voor meer de autonomie/zeggenschap
van landen en lokale voedselproducenten. Het recente verleden toont aan dat het huidige
functioneren van de (wereld)markt grote voedselonzekerheid veroorzaakt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie roepen in herinnering dat tijdens het commissiedebat
van 31 mei 2023 Minister Schreinemacher erkende dat handel geen doel op zich is. Duurzame
en eerlijke handel betekent dat Nederlandse im- en export de marktontwikkeling in
landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië niet schaadt, en voedselproductie stimuleert
die in balans in met mens en milieu. Ziet de Minister voedselzekerheid als doel van
het Nederlandse handelsbeleid? Zo ja, kan de Minister uitwerken hoe het nieuwe Nederlands
handelsmodel eruit moet zien, waarbij via eerlijke duurzame handelsverdragen een gelijk
speelveld voor duurzame boeren in Nederland wordt gecreëerd, en gegarandeerd wordt
dat Nederlandse/Europese export van voedselproducten producenten en marktontwikkeling
in Latijns Amerika, Afrika en Azië niet schaadt?
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie
op de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel d.d. 14 februari 2024
over «Visie Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels- en
landbouwbeleid». Zij bedanken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voor de toezending hiervan. De leden van de VVD-fractie hebben in aanvulling op hetgeen
hier reeds over is gewisseld in het debat van 15 februari 2024 nog enkele aanvullende
vragen.
Het Nederlandse belang
De leden van de VVD-fractie onderstrepen het belang van de landbouwsector. Nederlandse
landbouw- en agrifood bedrijven zijn vaak nauw verweven met mondiale productieketens.
Voor veel producten zijn grondstoffen en halffabricaten uit derde landen nodig, of
geldt dat deze producten worden afgezet in derde landen. De leden van de VVD-fractie
zien dat export ook afzetmogelijkheden biedt. Bovendien is export van zowel producten
als kennis zeer belangrijk voor de sector. Kan de Minister nader toelichten welke
rol handelsverdragen hierin spelen en welke waarborgen zij bieden?
De leden van de VVD-fractie achten handelsakkoorden van groot belang voor het economisch
potentieel, de weerbaarheid van de EU en de toegang tot kritieke grondstoffen. Deelt
de Minister die visie en kan hij nader toelichten op welke wijze handelsakkoorden
hieraan bijdragen?
Import van producten en productiestandaarden
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat de inzet van het kabinet is
om te allen tijde het gelijke speelveld voor de Nederlandse agrarische sector te bewaken.
De leden van de VVD-fractie zien handelsakkoorden als instrument om afspraken te maken
en naar een gelijker speelveld toe te werken. Kan de Minister nader toelichten op
welke wijze dit wordt gedaan en waar ruimte is voor het verbeteren van de concurrentiepositie
van de Nederlandse agrarische sector en hoe de sector hierbij wordt ondersteund?
Impact handelsakkoorden op de landbouwsector
In de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking
lezen de leden van de VVD-fractie dat het laatste rapport van het Joint Research Centre uit 2021 laat zien dat handelsverdrag in hun gezamenlijk effect netto positief uitpakken
voor de Europese Unie. Zij zijn blij dat het kabinet prudent omgaat met gevoelige
sectoren bij het verlenen van markttoegang. De leden van de VVD-fractie zouden graag
willen weten in hoeverre de Nederlandse agrarische sector profiteert van open grenzen
in de Europese Unie en van handel buiten Europa. Zou de Minister hier nader op in
kunnen gaan? Hoe worden «dumping» en lagere standaarden voorkomen?
De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat het debat over handelsakkoorden
gevoerd kan worden op basis van voldoende informatie. Daarom hebben zij ook gevraagd
om de gevolgen van het Mercosurverdrag op de Nederlandse landbouw te onderzoeken en
hiervoor de motie Kamminga c.s. ingediend (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 24). Kan de Minister aangeven hoe het met de uitvoering van de motie staat en wat de
voortgang hierop is?
Samenwerking met het Mondiale Zuiden en voedselzekerheid
De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van het kabinet om minder ontwikkelde
landen in staat te stellen om op gelijkwaardige wijze deel te nemen aan het mondiale
handelssysteem en zijn voorstander van het combinatiebeleid. Nederland loopt in de
wereld voorop in kennis over landbouwvraagstukken. Door dit actief te delen met derde
landen kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de wereldwijde voedselzekerheid.
Op welke wijze ondersteunt het kabinet dergelijke initiatieven en ziet de Minister
nog mogelijkheden om die sector verder te ondersteunen, zowel qua kennisontwikkeling
als het laagdrempeliger maken van samenwerking?
Tenslotte zouden de leden van de VVD-fractie in dit kader de Minister willen vragen
of er sprake is van kennisdeling met Afrikaanse boeren en indien dit het geval is,
op welke schaal dit al gebeurd en of dit wellicht breder kan worden uitgezet. Dit
ook met het oog op het voorkomen van push-factoren op het gebied van migratie.
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie op de
brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel. Zij hebben hierbij nog enkele
vragen.
Import van producten en productiestandaarden
De leden van de D66-fractie lezen dat er zowel met als zonder bilaterale handelsovereenkomsten
sprake kan zijn van verschil in productiestandaarden. Kan de Minister toelichten of
dit verschil oplevert in rechten en plichten voor Nederlandse ondernemers, zo vragen
deze leden. Daarnaast vragen deze leden of de Minister kan uitweiden over de inzet
om productiestandaarden mondiaal te verhogen en daarbij in te gaan op behaalde resultaten.
Ook vragen de aan het woord zijnde leden of de Minister voorbeelden kan schetsen van
hoe het aangaan van handelsakkoorden heeft bijgedragen aan het verhogen van productiestandaarden
in derde landen dan wel het verlagen van productiestandaarden in de EU.
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister verwijst naar initiatieven voor
de verduurzaming en het verdienvermogen van de landbouw afkomstig uit het conceptlandbouwakkoord.
Is er tot op heden al uitvoering gegeven aan deze initiatieven, zo vragen deze leden.
Tot slot vragen zij of de Minister kan toelichten hoe wordt geborgd dat deze initiatieven
goed aan blijven sluiten op de groene handelsagenda.
II. Antwoord / Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
Reactie op verzoek commissie over de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige
Handel over «Visie Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels-
en landbouwbeleid».
36 180, nr. 95 – Brief regering d.d. 14-02-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.N.A.J. Schreinemacher
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.