Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 518 Wijziging Omgevingswet en enige andere wetten (Wet uitvoering verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Strekking en achtergrond verordening, en wijze uitvoering
2
3.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
4
4.
Verhouding tot hoger recht
7
5.
Gevolgen (niet-financieel)
11
6.
Toezicht en handhaving
12
7.
Financiële gevolgen en regeldruk
16
8.
Evaluatie
18
9.
Advies en toetsing
19
10.
Overgangsrecht en inwerkingtreding
21
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
22
III.
IMPLEMENTATIETABEL
31
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit voorstel van wet strekt tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 1115/2023 van
het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van
de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten
die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening
(EU) nr. 995/2010 (PbEU 2023, L 150), hierna: verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten, of: verordening. Deze verordening is op 9 juni 2023 gepubliceerd en
moet uiterlijk 29 december 2024 zijn geïmplementeerd. In Hoofdstuk III van deze memorie
is de transponeringstabel opgenomen. Bij dit voorstel is sprake van zuivere implementatie.
In dit algemeen deel van deze memorie wordt in paragraaf 2 nader ingegaan op de strekking
van de verordening en de wijze van uitvoering.
Met de Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober
2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten
op de markt brengen (PbEU 2010, L 295), hierna: Houtverordening, zijn de verplichtingen
vastgesteld van marktdeelnemers die voor de eerste maal hout en houtproducten op de
interne markt brengen, alsmede de verplichtingen van handelaren.
Met de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten worden deze verplichtingen
uitgebreid en gelden deze niet alleen voor hout en houtproducten, maar ook voor runderen,
cacao, koffie, oliepalm, rubber en soja en producten daarvan.
2. Strekking en achtergrond verordening, en wijze uitvoering
Strekking en hoofdelementen verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
De verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten vervangt de Houtverordening.
Het doel van eerstgenoemde verordening is om de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie
als gevolg van het verbruik in de Europese Unie (EU) van bepaalde producten en grondstoffen
tot een minimum te beperken. Hiermee wil de EU haar bijdrage aan broeikasgasemissies en het wereldwijde biodiversiteitsverlies verminderen en duurzame productie-
en consumptiepatronen in de Unie en wereldwijd bevorderen. Deze verordening vervangt
de Houtverordening, die vergelijkbare doelen diende, maar in zijn werking beperkt
was tot hout en houtproducten.
De hoeksteen van de verordening is het verbod om bepaalde grondstoffen en producten
in de handel te brengen, op de markt aan te bieden of te exporteren die binnen de
reikwijdte van de verordening vallen en die niet vrij zijn van ontbossing of bosdegradatie,
niet legaal geproduceerd zijn of niet vergezeld gaan van een zorgvuldigheidsverklaring
(artikel 3 verordening). De grondstoffen rundvee, palmolie, soja, cacao, koffie, rubber
en hout en daarvan afgeleide producten, bijvoorbeeld leer, chocolade en meubels, die
zijn opgenomen in Bijlage I bij de verordening worden gezien als voornaamste aanjagers
van mondiale ontbossing en bosdegradatie. Naast het genoemde verbod gericht op grondstoffen
en producten die bijdragen aan de vernietiging en aantasting van bossen, kent de verordening
de volgende belangrijke elementen:
– Marktdeelnemers en handelaren moeten door het verplicht toepassen van zorgvuldigheidseisen
en een verklaring over die toepassing aantonen dat zij legaal geproduceerde en ontbossingsvrije
producten op de markt brengen (artikelen 4, 5, 9, 12 en 13 verordening). Een door
de Commissie beheerd landenbenchmarkingsysteem zal landen en gebieden categoriseren
in laag, standaard of hoog risico van het produceren van grondstoffen en producten
die bijdragen aan de vernietiging en aantasting van bossen of niet legale producten
(artikel 29 verordening). Afhankelijk van het toegekende risiconiveau variëren de
voorwaarden waar het gepaste zorgvuldigheidsproces aan moet voldoen; grondstoffen
en producten die zijn opgenomen in de bijlage bij de verordening moeten voldoen aan
specifieke traceerbaarheidseisen, in het bijzonder de geolocatie (artikelen 10 en
11 verordening);
– De verordening schrijft meer samenwerking en informatiedeling voor tussen bevoegde
autoriteiten en douaneautoriteiten van de lidstaten, tussen lidstaten onderling en
tussen de lidstaten en de Commissie), om betere handhaving te realiseren (artikelen 15,
21 en 27 verordening). De informatiesystemen die uitwisseling moeten bewerkstellen
worden in de komende jaren nog ontwikkeld door de Commissie (artikel 28 verordening);
– Er worden minimuminspectieniveaus vastgesteld voor bevoegde autoriteiten met het doel
een gelijk handhavingsniveau in elke lidstaat te bereiken (artikelen 16, 18 en 19
verordening). Hiertoe zijn minimale controlepercentages (op basis van het aantal marktdeelnemers
en handelaren, en voor hoog risico ook op basis van volume) vastgesteld die respectievelijk
zullen gaan gelden voor de laag-, standaard- en hoogrisicocategorieën in het landenbenchmarksysteem,
en de verordening voorziet in bestuurlijke maatregelen en sancties ingeval niet aan
de eisen is voldaan (artikelen 17, 23, 24 en 25 verordening);
– Tot slot is er aandacht in de verordening voor flankerend beleid en bijhorende maatregelen
voor samenwerking met producerende en grote consumerende landen (artikelen 30 e.v.
verordening).
Aanleiding en achtergrond
De verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten is onderdeel van de Europese
Green Deal,1 het gemeenschappelijke beleid op EU-niveau inzake het tegengaan van klimaatverandering
en opwarming van de aarde door beperking van uitstoot van broeikasgassen en van belang
voor het tegengaan van verder biodiversiteitsverlies en het nakomen van de afspraken
in het VN-Biodiversiteitsverdrag (1992).
Tussen 1990 en 2008 importeerde en verbruikte de EU een derde van de wereldwijd verhandelde
landbouwproducten die met ontbossing verband houden. In die periode was het verbruik
in de Unie verantwoordelijk voor 10% van de wereldwijde ontbossing voor de productie
van goederen of de verstrekking van diensten. Hoewel het relatieve aandeel van het
EU-verbruik afneemt, werkt dat verbruik ontbossing onevenredig sterk in de hand. De
EU moet daarom maatregelen nemen om de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie als
gevolg van haar verbruik van bepaalde grondstoffen en producten tot een minimum te
beperken.
Deze verordening moet van toepassing zijn op grondstoffen en producten waarvan het
verbruik in de Unie de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie het sterkst stimuleert
en waarvoor een beleidsinterventie van de Unie de grootste voordelen per handelseenheid
zou kunnen opleveren. In het kader van de studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling
van deze verordening is een uitgebreid onderzoek van relevante wetenschappelijke literatuur
uitgevoerd, met name van primaire bronnen waarin het effect van het verbruik van de
Unie op de wereldwijde ontbossing wordt geraamd en die milieuvoetafdruk met specifieke
grondstoffen in verband wordt gebracht, en werd dit onderzoek via uitvoerig overleg
met belanghebbenden getoetst. Dat proces leverde een eerste lijst van acht grondstoffen
op. Hout werd onmiddellijk in het toepassingsgebied opgenomen, aangezien het al onder
de Houtverordening viel. Volgens een recent voor de efficiëntieanalyse gebruikt onderzoeksrapport
is de door de Unie bevorderde ontbossing het grootst voor de volgende zeven van de
acht in dat onderzoeksdocument geanalyseerde grondstoffen: oliepalm (34,0%), soja
(32,8%), hout (8,6%), cacao (7,5%), koffie (7,0%), runderen (5,0%) en rubber (3,4%).2
Wijze van uitvoering
De verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten is rechtstreeks van toepassing
in de lidstaten van de EU. Implementatie van de verordening is noodzakelijk in de
zin dat in nationale regelgeving nog bepalingen moeten worden opgenomen of gewijzigd
betreffende sanctionering en aanwijzing van met de uitvoering van de verordening belaste
instanties; ook moet met de verordening strijdige regelgeving worden aangepast. Bij
dit voorstel is sprake van zuivere implementatie. Dit zijn de overwegingen die hebben
geleid tot die keuze: de verordening werkt rechtstreeks en voor zover er nationaal
nog regelgeving nodig is voor bijvoorbeeld sanctionering is er ook geen beleidsruimte
want de mogelijke sancties uit de verordening worden als mogelijke sancties overgenomen
in de nationale regelgeving. De handhaver maakt keuzes uit die mogelijke sancties.
De implementatietermijn van deze verordening is zeer kort, slechts 18 maanden, waarbinnen
deze wetswijziging tot stand moet worden gebracht. De Europese Commissie komt later
zelf nog met mogelijke aanvullingen van de verordening.
De wetgeving die nodig is voor de uitvoering sluit aan bij de eerdere implementatie
van de Houtverordening in de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving.
Zie ook het Fiche opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen
(BNC) als bijlage bij de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 januari
2022 met nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese
Unie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2021/22,
22 112, nr. 3281).
En tevens de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof van 17 januari 2023 betreffende
de EU-verordening ontbossingsvrije producten (Kamerstukken II, 2021/22, 22 112, nr. 3588).
De hoofdlijnen van de wetgeving worden hierna besproken in paragraaf 3.
Bijdrage aan SDG’s en Brede Welvaart agenda
Het doel van de verordening is het stoppen van ontbossing en het herstellen van aangetaste
bossen, een essentieel onderdeel van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde
Naties (SDG's, Sustainable Development Goals), en van groot belang voor het behalen
van de afspraken in het VN-biodiversiteitsverdrag uit 1992. Deze verordening moet
met name bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzaamheidsdoelstellingen het leen
op het land (SDG 15), klimaatactie (SDG 13), verantwoorde consumptie en productie
(SDG 12), geen honger (SDG 2) en goede gezondheid en welzijn (SDG 3). Relevante Brede
Welvaart thema’s zijn Subjectief Welzijn, Gezondheid (tegengaan milieuvervuiling,
toegang tot gezonde voeding), Consumptie en Inkomen (circulaire productie en consumptie),
Ruimtelijke samenhang en -kwaliteit (duurzame landbouw), Economisch kapitaal (circulaire
consumptie en productie), en Natuurlijk kapitaal (Klimaatactie, Biodiversiteit op
land).
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De aanleiding voor deze wetswijziging betreft de inwerkingtreding van de verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten, die is toegelicht in de vorige paragraaf.
Het doel van deze wetswijziging is het aanpassen van de relevante Nederlandse wetgeving
aan de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten voor zover dat nodig
is voor de uitvoering. De verordening is, zoals in de vorige paragraaf is gesteld,
rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten van de Europese Unie, maar om een juiste
uitvoering te kunnen garanderen zijn aanvullende wetswijzigingen in de nationale regelgeving
noodzakelijk.
Implementatie is noodzakelijk wat betreft sanctionering, aanwijzing van met de uitvoering
van de verordening belaste instanties, en het aanpassen van met de verordening strijdige
regelgeving. Dat zal hier verder worden toegelicht.
Voor wijziging van de Omgevingswet is gekozen (artikel I wetsvoorstel) omdat er wordt
aangesloten bij de eerdere implementatie van de Houtverordening in die wet en in het
Besluit activiteiten leefomgeving en de kerndoelstelling de bescherming van de fysieke
leefomgeving in het land van herkomst van de grondstoffen en producten betreft. De
primaire invalshoek is de bescherming van de fysieke leefomgeving ter plekke, andere,
meer indirecte terreinen van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten,
komen niet tot uiting in de Omgevingswet. Het gaat om de volgende terreinen: op grond
van het genoemde artikel 3 van de verordening mogen relevante grondstoffen en producten
niet in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd,
tenzij ze ontbossingsvrij zijn, ze vergezeld gaan van een zorgvuldigheidsverklaring,
ze zijn geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie
met name: grondgebruiksrechten, milieubescherming, bos-gerelateerde regels, rechten
van derden, arbeidsrechten, mensenrechten, het beginsel van vrije, voorafgaande en
geïnformeerde toestemming zoals onder meer vastgesteld in de VN-verklaring over de
rechten van inheemse volken, belastings-, corruptiebestrijdings-, handels- en douaneregelingen.
Laatstgenoemde terreinen vallen deels niet direct onder de Omgevingswet. Dit wetsvoorstel
bevat een generieke aanvulling in artikel 23.1 (implementatie) zodat buiten twijfel
wordt gesteld dat op grond van de Omgevingswet ook regels kunnen worden gesteld die
anderszins nodig zijn ter uitvoering van internationaalrechtelijke verplichtingen
als onderwerpen niet bij of krachtens een andere wet uitputtend zijn geregeld. In
de Nederlandse wetgeving zijn deze rechten reeds gewaarborgd voor de productie van
ontbossingsvrije grondstoffen en producten in Nederland. Door middel van het stelsel
van zorgvuldigheidseisen worden deze waarborgen nu via deze uitvoeringsregels op grond
van de Omgevingswet ook ten aanzien van andere landen geboden.
De hoofdlijnen van dit wetsvoorstel zijn de volgende:
De verwijzingen naar de Houtverordening in de Omgevingswet worden verwijderd en voor
zover nodig vervangen door verwijzingen naar de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten.
In de Omgevingswet wordt de grondslag uitgebreid om bij algemene maatregel van bestuur
(AMvB) regels te stellen over de daar genoemde activiteiten met betrekking tot dieren,
planten, stoffen of zaken die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving
in Nederland of daarbuiten. Daaraan wordt toegevoegd de activiteit van het verhandelen
en het binnen Nederland brengen van ontbossingsvrije grondstoffen en producten, zodat
bij AMvB ook regels worden gesteld voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering
van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten (artikel 4.3, tweede
lid, onder d, Omgevingswet).
Verder worden enkele andere artikelen in de Omgevingswet zodanig gewijzigd dat, net
als bij hout en houtproducten het geval was, het Rijk het bevoegd is voor het stellen
van rijksregels voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verhandelen
van genoemde producten en grondstoffen (artikel 4.12, eerste lid, onder n, Omgevingswet),
rijksregels ter implementatie van internationaalrechtelijke verplichtingen ook worden
gesteld ten aanzien van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
(artikel 4.20, onder e, Omgevingswet). Het doel van die rijksregels voor ontbossingsvrije
grondstoffen en producten wordt toegevoegd (artikel 4.37a Omgevingswet).
Verder wordt de mogelijkheid toegevoegd dat de Minister voor Natuur en Stikstof ter
dekking van de kosten voor de uitvoering van controles of verificaties op grond van
de Verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten rechten heft van de eigenaar,
vervoerder, verhandelaar, importeurs of diens gemachtigde (artikel 13.1 Omgevingswet),
welke mogelijkheid ook bij de Houtverordening bestond.
Ook wordt het artikel ten aanzien van de mogelijkheid van de oplegging van een bestuurlijke
boete bij overtreding van regels ten aanzien van handel in dieren, planten, hout of
producten daarvan uitgebreid met die mogelijkheid bij overtreding van regels ten aanzien
van ontbossingsvrije grondstoffen en producten (artikel 18.15a Omgevingswet). Het
is een «kan-bepaling». De Minister voor Natuur en Stikstof kan een bestuurlijke boete
opleggen bij overtreding van bij AMvB aangewezen regels, gesteld op grond van het
eerdergenoemde artikel 4.3, tweede lid, onder d, Omgevingswet.
De bestuurlijke maatregelen die reeds in artikel 18.16a van de Omgevingswet waren
opgenomen ter handhaving van de Houtverordening, worden aangevuld met nieuwe bestuurlijke
maatregelen die voortvloeien uit de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten.
Bovendien wordt de reikwijdte van artikel 18.16b, derde lid, Omgevingswet om kosten
in rekening te kunnen brengen bij de verhandelaar als niet tot terugzending wordt
besloten na het toepassen van een bestuurlijke maatregel, uitgebreid conform de verordening.
Zo kunnen niet alleen kosten van opslag (zoals onder de Houtverordening), maar ook
kosten voor het uitvoeren van tests en voor activiteiten in verband met producten
die niet-conform zijn bevonden en waarvoor corrigerende maatregelen zijn genomen voordat
ze weer het verkeer ingaan in rekening worden gebracht.
Tot slot worden enkele begripsbepalingen toegevoegd dan wel aangepast aan de verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten.
Daarnaast worden enkele andere wetten gewijzigd. De Aanbestedingswet 2012 (artikel II),
de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (artikel III) en de Kaderwet subsidies Ministerie
van Buitenlandse Zaken (artikel IV) worden gewijzigd ingevolge een nieuwe mogelijke
bestuurlijke sanctie in de Verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten.
Het betreft de tijdelijke uitsluiting gedurende ten hoogste 12 maanden van aanbestedingsprocedures
en subsidies als bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder d, van de verordening.
Naast deze wijzigingen in de Omgevingswet zal ook het daarop gebaseerde Besluit activiteiten
leefomgeving worden gewijzigd. In dit besluit zijn op grond van artikel 4.3, tweede
lid, van de Omgevingswet regels gesteld over het verhandelen en het binnen het grondgebied
van Nederland brengen van hout en houtproducten. Zo bevat het besluit een verbodsbepaling
op grond waarvan het verboden is te handelen in strijd met de Houtverordening (artikel 11.132).
Deze bepaling zal
met het intrekken van de Houtverordening en de inwerkingtreding van de verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten worden aangepast.
Ook zullen in het Besluit activiteiten leefomgeving (voor maatwerkvoorschriften e.d.)
en in het op de Omgevingswet gebaseerde Besluit kwaliteit leefomgeving, net als ter
uitvoering van de Houtverordening, het bevoegd gezag en de bevoegde autoriteit voor
de verordening worden aangewezen. Verder zullen enkele andere verwijzingen naar de
Houtverordening worden gewijzigd in verwijzingen naar de verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten.
Toepassing in Caribisch deel van het Koninkrijk
Dit wetsvoorstel is net als de verordening niet van toepassing in de Caribische delen
van het Koninkrijk der Nederlanden. Caribisch Nederland kent relatief weinig inwoners,
die voor slechts een heel beperkt deel van de ontbossing via hun consumptie en productie
verantwoordelijk zijn. De inspanning om de import van ontbossingsvrije grondstoffen
en producten tegen te gaan op een wijze passend bij deze verordening zou buitenproportioneel
hoog zijn, met name vanwege de benodigde aanpassingen in het douane systeem zoals
de gebruikte ICT-systemen.
Ontbossing door productie in de Caribische delen van het Koninkrijk kan worden tegengegaan
middels de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES.
Caribisch Nederland kent zijn eigen douane-unie. Er bestaat daardoor geen risico op
het ontstaan van een doorsluisroute van Zuid-Amerikaanse niet-conforme producten naar
de EU-markt. Goederen die vanuit Caribisch Nederland worden geëxporteerd naar Nederland
ondergaan dezelfde controles als goederen uit derde landen.
Voor de afzonderlijke landen Curacao, St. Maarten en Aruba geldt dat zij de keuze
kunnen maken om wet- en regelgeving in te stellen die ontbossing door productie en
consumptie tegengaat.
4. Verhouding tot hoger recht
Verhouding tot door Nederland geratificeerde bilaterale en multilaterale verdragen
Nederland, de EU en veel andere landen, grote bedrijven en organisaties hebben in
2014 de New York Declaration on Forests ondertekend, die inzet op halvering van wereldwijde
ontbossing in 2020 en een einde aan ontbossing in 2030.3 Dat doel in 2020 is niet bereikt, er is daarom meer inzet nodig om hierin in 2030
wel te slagen. Op basis van de New York Declaration on Forests is in 2015 het Amsterdam
Declarations Partnership (ADP) gelanceerd, waarin uiteindelijk negen Europese landen
de ambitie hebben uitgesproken om ontbossing te stoppen en productie van ontbossingsvrije
grondstoffen te bevorderen.4
De verordening, en dit wetsvoorstel ter uitvoering daarvan, zijn in lijn met de OESO-richtlijnen
voor Multinationale Ondernemingen5 en UN Guiding Principles on Business and Human Rights6 betreffende het stimuleren van bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Dat houdt in dat bedrijven risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens moeten
voorkomen en aanpakken.
De verordening voldoet ook aan internationale verplichtingen als de multilaterale
handelsafspraken in de akkoorden van de Wereld Handelsorganisatie (WTO) en bilaterale
handelsakkoorden. Zo is de verordening van toepassing op alle bedrijven die producten
op de EU-markt plaatsen. Hierdoor wordt geen onderscheid gemaakt tussen EU-producten
en geïmporteerde producten, in lijn met het WTO non-discriminatiebeginsel.
Verhouding van het voorstel tot Europees recht
Zoals in paragraaf 2 is toegelicht, strekt dit wetsvoorstel tot wijziging van de Omgevingswet
tot implementatie, voor zover nodig, van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten. Het gaat om zuivere implementatie; er worden uitsluitend de noodzakelijke
regels voor de uitvoering gesteld. In en op grond van de Omgevingswet zijn regels
gesteld ten aanzien van hout en houtproducten, ter uitvoering van de Houtverordening
en van Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet
van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap
(PbEU 2005, L 347), hierna: EU FLEGT verordening (FLEGT staat voor Forest Law Enforcement
Governance and Trade). De Houtverordening vervalt wanneer de Verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten in werking treedt. De EU FLEGT verordening blijft bestaan,
net als de betreffende bepalingen in de Omgevingswet.
Andere richtlijnen en verordeningen zijn in voorbereiding die ook de toepassing van
gepaste zorgvuldigheid vereisen voor andere beleidsdoelen, zoals het Commissievoorstel
voor duurzame gepaste zorgvuldigheid door ondernemingen (Corporate Sustainable Due
Diligence Directive, CSDDD),7 de verordening duurzaamheidsrapportereing door ondernemingen (Corporate Sustainability
Reporting Directive, CSRD),8 en de voorgestelde anti-dwangarbeidswetgeving.9
Zowel de EU als de lidstaten, waaronder Nederland, zijn partij bij het Verdrag betreffende
toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake
milieuaangelegenheden (VN/ECE, Verdrag van Aarhus).10
Op grond van artikel 19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de EU moeten lidstaten
voorzien in toereikende rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder
het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren. In dit verband moeten lidstaten
ervoor zorgen dat het publiek, met inbegrip van natuurlijke personen of rechtspersonen
die overeenkomstig de verordening concrete aanwijzingen indienen, toegang heeft tot
de rechter, overeenkomstig de verplichtingen waarmee de EU en de lidstaten, als partijen
bij het Verdrag van Aarhus11 hebben ingestemd.
Persoonsgegevens
Wanneer het met het oog op de toepassing van deze verordening noodzakelijk is persoonsgegevens
te verwerken, moet dit gebeuren overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming
(AVG).12, 13 Voor de toepassing van de verordening kan het noodzakelijk zijn persoonsgegevens
te verwerken, zoals de geolocatie van alle percelen of ruimtes waar de ontbossingsvrije
grondstoffen en producten zijn geproduceerd (artikel 9, eerste lid, onder d, verordening)
en naam en adres van marktdeelnemers die de producten hebben geleverd (onder e). Het
kan bijvoorbeeld gaan om die gegevens van rundveehouders. De marktdeelnemer stelt
deze gegevens op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten (artikel 9,
tweede lid, verordening). De gegevens komen in de zorgvuldigheidsverklaring te staan
van de marktdeelnemer (Bijlage II verordening). Die zorgvuldigheidsverklaring wordt
door de marktdeelnemer ingediend bij de bevoegde autoriteit. Die verklaring is elektronisch
beschikbaar en verzendbaar (artikel 4, tweede lid, verordening). De marktdeelnemers
moeten de zorgvuldigheidsverklaring beschikbaar stellen voor twee informatiesystemen.
In de eerste plaats voor de douane (artikel 28, tweede lid, verordening): de elektronische
interface van de Commissie op basis van de eenloketomgeving van de Europese Unie voor
de douane. In de tweede plaats voor nieuw informatiesysteem van de Commissie (artikel 33),
dat verbonden is met de elektronische interface. De Commissie onderhoudt dat systeem,
dat de registratie van marktdeelnemers en handelaren en de registratie van de zorgvuldigheidsverlaringen
bevat. Er is nog weinig bekend over dit informatiesysteem. De Commissie stelt door
middel van uitvoeringshandelingen nog regels vast voor de werking van dit informatiesysteem
met inbegrip van regels voor de bescherming van persoonsgegevens en de uitwisseling
van gegevens met andere IT-systemen (artikel 33, derde lid).
Douane-unie
De verordening doet geen afbreuk aan andere rechtshandelingen van de Unie inzake goederen
en producten die de markt binnenkomen of verlaten, met name Verordening (EU) nr. 952/2013
van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het
douaneboek van de Unie (PbEU 2013, L269). In het algemeen mag de vrijgave voor het
in het vrije verkeer brengen of uitvoer niet als bewijs van overeenstemming met het
Unierecht worden beschouwd, daar die vrijgave of uitvoer niet noodzakelijk een volledige
conformiteitscontrole inhoudt.
Handelsbeleid
Deze verordening is in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 22 juni
2022 over de kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige
groei en de mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 over Evaluatie van het
handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid. In de laatstgenoemde
mededeling is bepaald dat met nieuwe interne en externe uitdagingen en meer in het
bijzonder een nieuw, duurzamer groeimodel zoals vastgelegd in de Europese Green Deal
en de Europese digitale strategie, vervat in de mededeling van de Commissie van 19 februari
2020 over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa, de Unie behoefte heeft
aan een nieuwe strategie voor het handelsbeleid. Dat handelsbeleid zal de verwezenlijking
van haar interne en externe beleidsdoelstellingen ondersteunen en meer duurzaamheid
bevorderen, in overeenstemming met haar verbintenis om de SDG’s volledig uit te voeren.
Het handelsbeleid moet zijn rol bij het herstel van de Unie na de COVID-19-pandemie,
bij de groene en digitale transformatie van de economie en bij de opbouw van een veerkrachtiger
Unie in de wereld ten volle vervullen.
Verhouding tot de Grondwet
Op grond van artikel 94 van de Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke
voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een
ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke
organisaties zoals de EU. De verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
gaat dus voor op eventueel strijdige wettelijke voorschriften in Nederland.
In artikel 3 van de verordening is bepaald dat de ontbossingsvrije grondstoffen en
producten niet in de handel mogen worden gebracht, op de markt worden aangeboden of
worden uitgevoerd tenzij ze ontbossingsvrij zijn, ze vergezeld gaan van een zorgvuldigheidsverklaring
en ze zijn geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie
waaronder grondrechten. In Nederland zijn de grondrechten gewaarborgd in de Grondwet.
Subsidiariteit
Het doel van de verordening is, zoals eerder toegelicht, om de bijdrage van de EU-productie
en -consumptie aan wereldwijde ontbossing en bosdegradatie te minimaliseren en de
bijdrage van de EU aan broeikasgassen en wereldwijd biodiversiteitsverlies die door
deze productie en consumptie worden veroorzaakt te verminderen. Bij het opstellen
van het voorstel voor de verordening is overwogen dat dit doel, gezien het mondiale
karakter van de problematiek, onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal
of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt. Optreden op EU-niveau is van grote meerwaarde,
uit een oogpunt van effectiviteit en omdat zo belemmeringen voor een goed functioneren
van de interne markt worden voorkomen en het gelijk speelveld wordt bevorderd. Om
die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd, zo is afgewogen.
Binnen Nederland worden – zoals ook gebeurd is bij de Houtverordening, CITES en andere
regels die handel betreffen – de bevoegdheden bij het Rijk belegd, omdat handel het
lokale en provinciale belang overstijgt en activiteiten betreft die op nationaal en
internationaal niveau plaatsvinden.
5. Gevolgen (niet-financieel)
De verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten en, ter uitvoering daarvan,
dit wetsvoorstel hebben gevolgen voor de milieudoelstellingen. Het doel is zoals toegelicht
in paragraaf 2 het tegengaan van wereldwijde ontbossing en bosdegradatie om daarmee
de bijdrage aan klimaatverandering en biodiversiteitsverlies te beperken. Wereldwijde
ontbossing is direct of indirect ook een Nederlands probleem: Nederland is bijzonder
gevoelig voor klimaatverandering en zeespiegelstijging. Bossen spelen een belangrijke
rol bij het tegengaan van en adaptatie aan klimaatverandering en met het verdwijnen
van bossen zou 80 procent van de biodiversiteit op het land verloren gaan. Het grootste
deel van de mondiale ontbossing is verbonden aan productie van hout en landbouwgoederen.
Nederland is daarbij voor een aanzienlijk deel van de eigen behoefte aan deze goederen
afhankelijk van importen en Nederland is een belangrijke aanvoerhaven voor het Europese
achterland. Eén van de hoofddoelen van het Nederlandse internationale bosbeleid is
het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie door het verduurzamen van internationale
handel en productie en daar draagt deze verordening en dit wetsvoorstel aan bij.
De verordening zal ingevolge de andere doelstellingen, zoals toegelicht in paragraaf 2
van deze memorie, ook gevolgen hebben op andere terreinen, zoals het beter naleven
van mensenrechten in de gebieden waar de oogst plaatsvindt, zoals kinderarbeid, arbeidsomstandigheden
en inkomen en de rechten van inheemse volkeren zoals opgenomen in de relevante internationale
verdragen.
De gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten zijn naar verwachting
dat producenten die duurzamere productiepraktijken toepassen, door de verordening
marktaandeel zullen winnen op de EU-markt en een groter concurrentievermogen zullen
zien in vergelijking met bedrijven die inkopen uit landen met een hoog risico. Ook
zouden verschuivingen kunnen optreden in handelsstromen wanneer marktdeelnemers alternatieve
grondstoffen gaan gebruiken die een vervanging kunnen zijn voor de producten in het
voorstel. Aan de andere kant zullen (kleine) producenten in productielanden die niet
(tijdig) aan de Europese eisen kunnen voldoen, zich mogelijk op andere (minder duurzame)
markten zoals India of China richten. Uit geopolitiek oogpunt zullen de EU-lidstaten
het doel van de verordening ook zelf in de praktijk moeten brengen. De bescherming
van primair bos binnen de EU is daarbij cruciaal voor de geloofwaardigheid van de
EU ten aanzien van het stoppen van ontbossing elders in de wereld. Flankerende maatregelen
zijn cruciaal om landen tegemoet te komen die naar de EU exporteren. Daarbij moet
gebruikt gemaakt worden van lopende trajecten bij de Commissie en lidstaten en bestaande
kennis en expertise. Het proactief benaderen van derde landen die door de verordening
geraakt worden is van belang, Hierin speelt de EU samen met de lidstaten een belangrijke
rol.
Verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid
In het impact assessment van de Europese Commissie ten aanzien van het voorstel voor
de verordening staat dat de gekozen beleidsinstrumenten uit de verordening zijn geselecteerd
op hun vermogen om zoveel mogelijk ontbossing en bosdegradatie te voorkomen, en nog
wel implementeerbaar te zijn qua kosten en regeldruk. Van de overwogen opties kwam
het benchmarkingsysteem in combinatie met een due diligence systeem als meest effectief
en haalbaar naar voren. Naar verwachting zal dit systeem veel meer voordelen opleveren
dan het voorgestelde minimum, d.w.z. dat ten minste 29% van de ontbossing als gevolg
van de consumptie en productie in de EU van de zes basisproducten die onder deze verordening
vallen, wordt voorkomen. Daarnaast zal ook minimaal 71.920 hectare bos minder te lijden
hebben onder door de EU veroorzaakte ontbossing en bosdegradatie vanaf 2030.
Dit zou ook betekenen dat er minimaal 31,9 miljoen ton koolstof minder wordt uitgestoten
in de atmosfeer als gevolg van het verbruik en de productie van de relevante grondstoffen
in de EU, wat kan worden vertaald in economische besparingen van ten minste 3,2 miljard euro
per jaar.
Door de focus op een specifieke groep producten en grondstoffen is het mogelijk dat
deze producten en grondstoffen vervangen worden door andere producten die niet onder
de verordening vallen en daardoor een hoger risico op ontbossing hebben.
Ook bestaat de mogelijkheid dat de negatieve milieueffecten afgewenteld zullen worden
op overige ecosystemen die niet onder de bescherming van deze verordening vallen.
De geplande evaluatie zal onderzoeken of de verordening daarom uitgebreid kan worden
naar andere ecosystemen en producten.
De impact van de wetgeving (en flankerende maatregelen) op derde productielanden zal
van land tot land verschillen en is daarom moeilijk op voorhand te bepalen. Daarom
is het belangrijk in de implementatie van de wetgeving hiervoor oog te hebben en daar
zo nodig rekening mee te houden. Daarbij is het ook belangrijk oog te houden voor
de impact van andere Europese wetgeving (en flankerende maatregelen) ten behoeve van
verduurzaming van internationale handels- en productieketens.
6. Toezicht en handhaving
In artikel 14 van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten is bepaald
dat de lidstaten een of meer bevoegde autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk
zijn voor het nakomen van de verplichtingen die uit deze verordening voortvloeien.
De lidstaten zorgen ervoor dat deze bevoegde autoriteiten over voldoende bevoegdheden,
functionele onafhankelijkheid en middelen beschikken om de in Hoofdstuk 3 van de verordening
vastgestelde verplichtingen na te komen.
Het voornemen is dat de Minister voor Natuur en Stikstof op grond van artikel 3.69
van het Besluit kwaliteit leefomgeving als de bevoegde instantie zal gelden, tenzij
deze een andere instantie heeft aangewezen (op grond van mandaat). Daarnaast worden
toezichthouders aangewezen bij ministerieel besluit op grond van de artikelen 18.6
e.v. van de Omgevingswet. De toezichthouders voeren de reguliere controles uit op
de naleving van de voorschriften, met toepassing van de daarvoor in de Algemene wet
bestuursrecht geregelde bevoegdheden.
De Douane controleert – met gebruikmaking van haar specifieke bevoegdheden op grond
van de Algemene douanewet – aan de buitengrenzen het binnenkomen en verlaten van de
EU van de ontbossingsvrije grondstoffen en producten. In de verordening zijn de taken
voor de Douane neergelegd. Zo is onder meer vastgelegd dat:
– de Douane de douaneaangiftes controleert op basis van risicoanalyse;
– de Douane op verzoek van de NVWA het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van
een product kan opschorten;
– de Douane bij niet-conforme producten door de NVWA wordt geïnformeerd over de non-conformiteit
en dat de Douane in dat geval niet toestaat dat het betreffende product in het vrije
verkeer wordt gebracht of wordt uitgevoerd;
– de Douane, de Commissie en de NVWA) zullen samenwerken en informatie uitwisselen zodat
de controles conform de verordening worden uitgevoerd en doeltreffend zijn.
In de Bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene douanewet is de Omgevingswet
opgenomen, onder B. (Nationale regelgeving). Onder A. (Europese regelgeving) staat
een verwijzing naar artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de EU,
waarop de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten is gebaseerd.
De opsporing van strafbare feiten geschiedt door opsporingsambtenaren, die bij een
vermoeden van een strafbaar feit beschikken over opsporingsbevoegdheden op grond van
het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering. Artikel 17, eerste en tweede lid,
van de Wet op de economische delicten voorziet in de aanwijzing van opsporingsambtenaren.
Bestuurlijke maatregelen, sancties
De Minister voor Natuur en Stikstof kan bestuurlijke maatregelen treffen die zijn
opgenomen in artikel 18.16a, tweede lid, van de Omgevingswet voor dieren, eieren,
planten, hout of producten daarvan die in strijd met het bepaalde bij of krachtens
deze wet binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Ter uitvoering van de
Houtverordening zijn daar enkele maatregelen opgenomen. Dit zijn de volgende: een
besluit tot het opleggen van een verbod op het verhandelen (onderdeel c), een besluit
tot het in bewaring nemen of het opleggen van een plicht daartoe (onderdeel d) en
een besluit tot het opleggen van een plicht om het betrokken hout of producten daarvan
die zijn verhandeld op te halen of centraal op te slaan (onderdeel f). De verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten bevat veel meer maatregelen dan de Houtverordening.
In laatstgenoemde verordening waren deze twee onmiddellijke maatregelen van de lidstaten
opgenomen: inbeslagname en het verbod om hout en houtproducten te verhandelen (artikel 10,
vijfde lid, onder a en b). Verder waren deze drie sancties opgenomen: boetes, inbeslagname
en de schorsing van de vergunning tot uitoefening commerciële activiteiten (artikel 19,
tweede lid, onder a tot en met c).
In de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten zijn de volgende voorlopige
en corrigerende maatregelen en sancties opgenomen. Als voorlopige maatregelen in artikel 23:
inbeslagname (zat al in de Houtverordening, dus is al geregeld) en opschorting (is
nieuw, moet dus worden toegevoegd).
Corrigerende maatregelen in geval van non-conformiteit, te nemen door de marktdeelnemer
of handelaar na de eis van de bevoegde autoriteit zijn: het corrigeren van de non-conformiteit,
het voorkomen dat de ontbossingsvrije grondstoffen en producten in de handel worden
gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd, het onmiddellijk uit
de handel nemen of terugroepen en het doneren of vernietigen (artikel 24, tweede lid,
a tot en met d).
Daarnaast stellen de lidstaten regels vast inzake de volgende sancties van artikel 25,
tweede lid, van de verordening:
– boetes (onderdeel a);
– inbeslagname producten en grondstoffen (onderdeel b);
– inbeslagname inkomsten (onderdeel c);
– tijdelijke uitsluiting (publieke) aanbestedingsprocedures en subsidies (onderdeel d);
– tijdelijk verbod in de handel te brengen, op de markt aan te bieden of uit te voeren,
in geval van een ernstige inbreuk of herhaalde inbreuken (onderdeel e);
– verbod op het uitoefenen van het vereenvoudigd stelsel van zorgvuldigheidseisen van
artikel 13 van de verordening in geval van een ernstige inbreuk of van herhaalde inbreuken
(onderdeel f).
Dit wetsvoorstel voorziet erin dat deze maatregelen, voor zover ze nog niet waren
opgenomen in verband met de Houtverordening, worden toegevoegd aan artikel 18.16a,
tweede lid, van de Omgevingswet. De Aanbestedingswet 2012, de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies
en de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken worden gewijzigd ingevolge
een nieuwe mogelijke bestuurlijke sanctie in de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten. Het betreft de hierboven genoemde tijdelijke uitsluiting gedurende ten
hoogste 12 maanden van aanbestedingsprocedures en subsidies. Die sanctie wordt toegevoegd
aan de bestuurlijke maatregelen in artikel 18.16a, tweede lid (onderdeel o nieuw)
van de Omgevingswet, zoals nader wordt toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
Daaraan gekoppeld wordt in de Aanbestedingswet 2012 een uitsluitingsgrond toegevoegd
voor deelneming aan een aanbestedingsprocedure voor gegadigden of inschrijvers die
een besluit tot uitsluiting hebben gekregen omdat zij in strijd hebben gehandeld met
de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten. Het betreft een mogelijke
sanctie en een tijdelijke uitsluiting gedurende ten hoogste 12 maanden.
De Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse
Zaken worden ook gewijzigd. De subsidies op de terreinen van (internationaal) ondernemen,
handel en landbouw zijn hier relevant. In deze kaderwetten wordt een weigeringsgrond
opgenomen: de Minister van Natuur en Stikstof, de Minister van Economische Zaken en
Klimaat, de Minister van Buitenlandse Zaken en de andere bewindspersonen van de betrokken
departementen – voorzover de subsidie hun portefeuille betreft – kunnen subsidieverstrekking
weigeren aan degene voor wie een besluit tot het toepassen van een bestuurlijke maatregel
tot tijdelijke uitsluiting van ten hoogste 12 maanden van subsidieverstrekking geldt
als bedoeld in artikel 18.16a, tweede lid, onder o, van de Omgevingswet, zoals gewijzigd
overeenkomstig dit wetsvoorstel. Deze weigering vindt pas plaats nadat Onze Minister
voor Natuur en Stikstof in overeenstemming met de betrokken Ministers op grond van
artikel 18.16a, vierde lid (nieuw) tot toepassing van deze bestuurlijke maatregel
heeft besloten. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat inventariseert nog
of en welke aanpassingen in de regelgeving van dat ministerie nodig zijn om uitvoering
te kunnen geven aan deze bestuurlijke maatregel op grond van de verordening.
Bestuurlijke boete
Dit wetsvoorstel strekt er verder toe de oplegging van een bestuurlijke boete mogelijk
te maken op grond van artikel 18.15a van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel
kan de Minister voor Natuur en Stikstof een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding
van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen regels. Dat zijn regels over de
activiteiten van het verhandelen, het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben
en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hout of houtproducten,
en met deze wijzigingswet ook ontbossingsvrije grondstoffen en producten (zie Artikel I, A).
Nader wordt onderzocht of bij AMvB ruimere mogelijkheden moeten worden geboden voor
de inzet van de bestuurlijke boete. Dit zal nader worden toegelicht in de artikelsgewijze
toelichting.
De NVWA kan net als bij de Houtverordening een last onder dwangsom opleggen (zie bijvoorbeeld
de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober
2020, ECLI:NL:RVS:2021:2571) en de Conclusie van de AG van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:738).
Strafrechtelijke handhaving, Wet economische delicten
Net als bij de Houtverordening vindt sanctionering van de verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten onder meer plaats via het strafrechtelijke spoor. Op grond
van artikel 1a, onder 1°, van de Wet economische delicten (WED) zijn economische delicten
overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 4.3, tweede lid,
aanhef en onder a en b van de Omgevingswet. Door dit wetsvoorstel valt ook de verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten daaronder. In artikel 11.132 Besluit activiteiten
leefomgeving staat het voorschrift met de verbodsbepaling, dat het verboden is te
handelen in strijd met de artikelen 4 en 5 van de Houtverordening. Dit wordt bij wijzigingsbesluit
gewijzigd in de artikelen 3, 4 en 5 van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten.
Handelen in strijd met dat verbod is daarmee aangewezen als economisch delict
als bedoeld in artikel 1a, onder 1°, van de WED. De overtreding kan worden gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde
categorie indien de overtreding opzettelijk wordt begaan, en met een gevangenisstraf
van twee jaar en een geldboete van de vierde categorie in alle andere gevallen (artikelen 2
en 6 van de WED).
Via de systematiek van de WED zal voorts invulling gegeven kunnen worden aan de sancties
van artikel 25, tweede lid, onder a, b en c, van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten (net als voorheen aan artikel 19, tweede lid, van de Houtverordening).
Dit zijn de sancties boetes (a), inbeslagname van de betrokken producten bij de marktdeelnemer
of handelaar (b) en inbeslagname van inkomsten die de marktdeelnemer of handelaar
heeft verworven uit een transactie met de betrokken producten (c). Laatstgenoemde
maatregel houdt de ontneming in van winsten die zijn verkregen uit strafbare feiten.
Dit is een strafrechtelijke maatregel die alleen door de strafrechter kan worden opgelegd.
Met toepassing van artikel 6, eerste lid, laatste alinea van de WED kan een geldboete
worden opgelegd van de naast hogere categorie als de waarde van de goederen waarmee
het economisch delict is begaan, of die door middel van het delict zijn verkregen,
hoger is dan het vierde gedeelte van het maximum van de geldboete. Zo kan bijvoorbeeld
een geldboete van ten hoogste de zesde categorie worden geëist, indien de waarde van
de zending illegaal gekapt hout hoger is dan een bepaald bedrag. Op basis van artikel 7,
onder c, van de WED kan als bijkomende straf geëist worden dat de marktdeelnemer (als
rechtpersoon) tijdelijk geen werkzaamheden met betrekking tot de handel in ontbossingsvrije
grondstoffen en producten mag verrichten. Op grond van artikel 7, onder f, van de
WED kan ook als bijkomende straf geëist worden de gehele of gedeeltelijke ontzetting
van bepaalde rechten of voordelen gedurende maximaal twee jaar.
Het Openbaar Ministerie heeft net als bij de Houtverordening (Kamerstukken II 2011/12,
33 348, nr. 3, hoofdstuk 9.3) hier ook zelf de mogelijkheid om delicten te bestraffen, zonder tussenkomst
van de rechter. Een dergelijke strafbeschikking kan onder meer een geldboete inhouden
(Wetboek van Strafvordering, artikel 257a en verder).
Als een bestuurlijke boete wordt toegepast kan er geen bestuurlijke strafbeschikking
worden opgelegd (zie artikel 18.15a, eerste en vierde lid, Omgevingswet).
Rechtsbescherming
De verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten laat alle nationale wettelijke
bepalingen tot regeling van de toegang tot de rechter onverlet, net als de wettelijke
bepalingen volgens welke alle administratieve beroepsprocedures moeten zijn gevolgd
alvorens een gerechtelijke procedure kan worden ingeleid (artikel 32, tweede lid).
Marktdeelnemers of handelaren die een sanctie opgelegd hebben gekregen, hebben toegang
tot de bestuursrechter (in geval van bijvoorbeeld een bestuurlijke boete), of tot
de strafrechter (in geval van bijvoorbeeld een boete op grond van de WED).
De verordening bevat een artikel over de toegang tot de rechter voor belanghebbenden,
in tegenstelling tot de Houtverordening (artikel 32, eerste lid). Iedere natuurlijke
of rechtspersoon die voldoende belang heeft, zoals bepaald overeenkomstig de nationale
rechtsmiddelenstelsel, met inbegrip van personen die voldoen aan de eventuele criteria
die zijn vastgesteld in de nationale wetgeving, waaronder personen die concrete aanwijzingen
hebben ingediend als zij van oordeel zijn dat marktdeelnemers of handelaren de verordening
niet naleven, heeft toegang tot administratieve en rechterlijke procedures ter toetsing
van de besluiten, het handelen of het verzuim van de bevoegde autoriteiten.
In Nederland is de toegang tot de bestuursrechter geregeld in de Algemene wet bestuursrecht
(Awb). Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter
(artikel 8:1 Awb). De criteria voor belanghebbende zijn vastgelegd in de wet en in
rechterlijke uitspraken. Onder belanghebbende wordt in artikel 1:2 Awb verstaan: degene
wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
7. Financiële gevolgen en regeldruk
De uitvoering van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten brengt
lasten met zich mee voor bedrijven, burgers en voor de overheid. Als gevolg van de
verordening stijgen de nalevingslasten en zal tevens sprake zijn van een stijging
van de toezichtlasten. Slechts een beperkt deel van de lasten kan worden toegerekend
aan de bepalingen van dit wetsvoorstel en het wijzigingsbesluit. Het grootste deel
van de lasten voor bedrijven vloeien voort uit bepalingen die rechtstreeks uit de
verordening voortvloeien. Omdat een scherp onderscheid daartussen niet overal even
makkelijk is te maken, zijn ze hieronder als geheel beschreven.
Overheid
Er zijn toezichtlasten voor de Rijksoverheid, in het bijzonder voor instanties die
onderdeel vormen van de handhavingsketen zoals de Douane, de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit, het OM en de rechtspraak (zowel de bestuursrechter als de strafrechter).
De omvang daarvan is erg afhankelijk van onder meer nadere besluitvorming door de
Europese Commissie over het aantal landen en gebieden dat als hoog-risico wordt aangemerkt.
Deze categorie landen vergt aanzienlijk meer controle. De verwachting is dat het hier
om enkele tientallen extra fte’s gaat voor handhaving en uitvoering en voor te verwachtingen
noodzakelijke aanpassingen in ondersteunende IT-systemen. Budgettaire gevolgen zullen
worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform
de regels inzake budgetdiscipline. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met
eventuele financiële gevolgen voor medeoverheden.
Voor de rechtspraak zijn de gevolgen naar verwachting beperkt. Op basis van de Houtverordening
zijn bij uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2022 meerdere personen
strafrechtelijk veroordeeld wegens in strijd met het zorgvuldigheidsstelsel van de
Houtverordening op de Europese markt brengen van hout (12 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7435, 7438, 7442) Dit was de eerste strafzaak in de Europese Unie
op basis van de Houtverordening. Er zijn regelmatig bestuursrechtelijke zaken en voorlopige
voorzieningen geweest. Zie recent de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 april
2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1959.
De verwachting is dat door de inwerkingtreding van de verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten meer ondernemingen geconfronteerd gaan worden met handhavingszaken,
omdat de regels inzake ontbossing van toepassing worden op meer producten dan hout
en houtproducten, de eisen en de sanctiemaatregelen worden uitgebreid en Nederland
veel van deze producten invoert. Mogelijk zal dit leiden tot meer lasten voor de rechtspraak.
Zoals in de vorige paragraaf is vermeld was in de Houtverordening niets bepaald over
de toegang tot de rechter en laat de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en
producten alle nationale wettelijke bepalingen tot regeling van de toegang tot de
rechter onverlet, net als de wettelijke bepalingen volgens welke alle administratieve
beroepsprocedures moeten zijn gevolgd alvorens een gerechtelijke procedure kan worden
ingeleid (artikel 32, tweede lid). Op grond van artikel 32, eerste lid, van de verordening
heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon die voldoende belang heeft, zoals bepaald
overeenkomstig de bestaande nationale rechtsmiddelenstelsel, met inbegrip van personen
die voldoen aan de eventuele criteria die zijn vastgesteld in de nationale wetgeving,
waaronder zoals gezegd personen die concrete aanwijzingen hebben ingediend, toegang
tot administratieve en rechterlijke procedures ter toetsing van de besluiten, het
handelen of het verzuim van de krachtens deze verordening bevoegde autoriteiten. Dit
zou kunnen leiden tot een toename van het aantal rechtszaken.
Gevolgen voor bedrijven en burgers
Het voorstel heeft ook financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor het
bedrijfsleven en burger. Voor de burger kan het betekenen dat producten die zij willen
kopen minimaal in prijs kunnen stijgen. De kostenstijging zal lager zijn voor consumenten
die producten met een laag risico kopen dan voor mensen die producten met een hoog
risico lopen. Daarnaast kan het zo zijn dat de keuze van producten mogelijk wordt
verminderd.
Over de regeldruk voor bedrijven en burgers zal geen toetsing plaatsvinden door het
Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), aangezien het een zuivere implementatie betreft
van een rechtstreeks werkende Europese verordening.
Bedrijven zullen volgens ramingen van de Commissie eenmalig kosten van 5.000 tot 90.000 euro
per marktdeelnemer moeten maken voor het opstellen van het gepaste zorgvuldigheidssysteem.
De totale terugkerende kosten voor het gepaste zorgvuldigheidssysteem worden geschat
op 158 tot 2.354 miljoen euro per jaar. Welk deel daarvan voor rekening van Nederlandse
bedrijven komt is vooralsnog moeilijk in te schatten. Over het algemeen geldt dat
ondernemers, die de genoemde grondstoffen en producten uit landen of regio’s met een
laag risico inkopen aan minder verplichtingen worden onderworpen dan ondernemers die
de genoemde grondstoffen en producten uit landen of regio’s met een hoog risico inkopen.
Indien de verordening ertoe leidt dat bedrijven hun inkoop met name richten op laag-risico
landen of gebieden, is de verwachting dat de nalevingskosten en administratieve lasten
voor bedrijven lager zullen uitkomen.
De verordening heeft rechtstreeks effect op naar schatting circa 18.000 importerende
bedrijven. Data over het aantal Nederlandse exporterende bedrijven waar de verordening
direct effect op heeft, zijn niet beschikbaar. Via de analyse die de douane uitvoert,
zal hier meer inzicht in verkregen worden. Op basis van incomplete data is het aantal
exporterende bedrijven vast te stellen op minstens 5.000. Afhankelijk van de mate
van compleetheid zal dit naar boven bijgesteld moeten worden tot mogelijk 10.000 of
meer. Als de nalevingslasten worden geschat op een verdubbeling ten opzichte van die
van de Houtverordening, zou dat uitkomen (van gemiddeld 16 uur naar 32 uur), en met
een gemiddeld uurloon wordt gerekend (25,29 euro: CBS, 2022), resulteert dat in 809 euro
jaarlijks per marktdeelnemer ofwel 19,4 tot 22,7 miljoen euro per jaar in totaal (bovenop
de ramingen van de Commissie voor eenmalige kosten). Nadere analyse moet nog een werkelijke
schatting van de kosten voor het Nederlandse bedrijfsleven opleveren.
De genoemde administratieplicht heeft ook voor handelaren administratieve lasten en
nalevingslasten tot gevolg. Grote handelaren (niet-mkb) zijn verplicht een werkend
gepaste zorgvuldigheidssysteem te hebben en te doorlopen.
Zoals reeds aangegeven vloeien deze lasten rechtstreeks voort uit de verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten. De Nederlandse overheid heeft zich tijdens de onderhandelingen
in Brussel ingezet voor een afweging tussen het op efficiënte wijze realiseren van
de doelstellingen van de verordening en de gevolgen daarvan voor de lasten van bedrijven
en overheden.
8. Evaluatie
In artikel 34, eerste lid, van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
is bepaald dat uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze verordening de Commissie
een effectbeoordeling indient, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel
teneinde het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot andere beboste
gronden. De evaluatie bevat onder meer de in artikel 2 bedoelde afsluitingsdatum,
teneinde de bijdrage van de Unie aan de omzetting en degradatie van natuurlijke ecosystemen
tot een minimum te beperken. De evaluatie bevat een beoordeling van het effect van
de relevante grondstoffen op ontbossing en bosdegradatie. De Commissie zal daarvoor
inzage nodig hebben van de lidstaten.
De Commissie zal volgens artikel 34, tweede lid uiterlijk twee jaar na de datum van
inwerkingtreding van de verordening ook een effectbeoordeling voorleggen, waarbij
zij tegelijk, indien nodig, een wetgevingsvoorstel indient om het toepassingsgebied
van deze verordening uit te breiden tot andere natuurlijke ecosystemen, met inbegrip
van ander land met grote koolstofvoorraden en met een hoge biodiversiteitswaarde,
zoals grasland, veengebieden en wetlands. Bij die beoordeling wordt ook nagegaan of
het nodig of haalbaar is het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden
tot andere grondstoffen, zoals mais. Ook wordt volgens het vierde lid gekeken naar
de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of
indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen, en wordt beoordeeld of het nodig
is om financiële instellingen specifieke verplichtingen op te leggen via rechtshandelingen
van de Unie.
Dit zal mogelijk leiden tot wijziging van nationale regelgeving, de betreffende artikelen
van de Omgevingswet en van het Besluit activiteiten leefomgeving, en zal dan worden
bezien.
Nederland zal zich inspannen om in de toekomst de werking van de verordening uit te
breiden naar andere ecosystemen dan bossen, zoals in de aangenomen motie Boswijk c.s
(Kamerstukken II 2021/22, 21 501-32, nr. 1392).
9. Advies en toetsing
Dit wetsvoorstel is – naast interdepartementale afstemming en toetsing – ter toetsing
en advisering voorgelegd aan de NVWA en de Douane, de Raad voor de Rechtspraak en
de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De opmerkingen van de NVWA en de Douane zijn verwerkt. Deze bezien verder de gevolgen
voor hun uitvoeringspraktijk. De NVWA heeft een uitvoeringstoets implementatiewet
Ontbossingsverordening gedaan en heeft geconcludeerd dat deze wet uitvoerbaar, handhaafbaar
en fraudebestendig is.
De voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak heeft laten weten dat het wetsvoorstel
geen aanleiding is voor advies van de zijde van de Afdeling bestuursrechtspraak. Wel
is opgemerkt dat het aantal bestuurlijke maatregelen ter handhaving van de verordening
wordt uitgebreid. Indien de bevoegde instanties en toezichthouders meer intensief
toezicht zullen houden en handhavend zullen optreden, valt – gelet op de daarmee gemoeide
belangen – te verwachten dat daartegen ook vaker in beroep en hoger beroep zal worden
opgekomen. Dit zal kunnen leiden tot een taakverzwaring van de Afdeling bestuursrechtspraak
waarvan de omvang thans niet kan worden ingeschat. Mocht echter sprake zijn van een
betekenisvolle toename van de inzet van medewerkers en staatsraden, dan dient te worden
bezien welke aanvullende middelen aan de Afdeling worden verstrekt om in staat te
zijn de beroepen binnen redelijke termijn of te handelen.
De voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak heeft laten weten dat het wetsvoorstel
de Raad geen aanleiding geeft tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Het wetsvoorstel
leidt naar verwachting niet tot substantiële werklastgevolgen voor de Rechtspraak.
Indien het wetsvoorstel op belangrijke onderdelen wordt gewijzigd of indien uit nadere
uitvoeringsregelgeving belangrijke werklastgevolgen voortvloeien, dan wordt de Raad
graag in de gelegenheid gesteld daarover aanvullend te adviseren.
Gedurende het implementatietraject worden belanghebbenden uit de relevante sectoren
en het maatschappelijk middenveld betrokken via intromatie- en consultatie bijeenkomsten.
Tijdens deze bijeenkomsten worden stakeholders geïnformeerd over de implementatieprocedure
en worden zorgen, vragen en suggesties opgehaald. Deze input wordt herhaaldelijk opgehaald
en meegenomen gedurende het implementatietraject.
In EU verband is voorafgaand aan besluitvorming over de verordening op de volgende
wijzen advies ingewonnen:
1. er is feedback verzameld op het impact assessment
2. er heeft een open publieke internetconsultatie plaatsgevonden
3. er is gericht advies ingewonnen bij belanghebbenden door middel van interviews en
focusgroepen.
Ad 1
In de aanvangsfase van het impact assessment kon op een online portal publiekelijk
gereageerd worden. Er kwam 99 reacties binnen uit 23 landen. Uit de reacties bleek
in het algemeen dat het erg verwelkomd wordt dat de Europese Commissie probeert om
de Europese bijdrage op ontbossing te verkleinen en het gebruik van producten uit
ontbossingsvrije handelsketens te bevorderen. Er is in het algemeen een sterke voorkeur
voor wettelijk bindende en regulerende actie, die volgens veel respondenten vergezeld
zou moeten gaan van niet-regelgevende en vrijwillige acties.
Ad 2
De online publieksenquête voorafgaand aan besluitvorming bestond uit twee delen, een
deel open voor het algemene belanghebbende publiek, en een deel met meer gerichte
vragen voor experts. De consultatie liep van 3 september 2020 tot 10 december en heeft
1.194.761 reacties opgeleverd. Daarmee is het de internetconsultatie van de EU met
de één na grootste respons. Dat is mede veroorzaakt door een campagne van enkele non-profit
organisaties die voor-ingevulde formulieren verspreiden onder hun leden. Om verstoring
van de resultaten van de non-profit campagne te voorkomen, zijn met behulp van een
«key collision algoritme» de campagne-reacties gescheiden van de niet-campagne reacties.
1150 reacties zijn aangemerkt als niet gerelateerd aan de campagne.
Uit de niet-campagne gerelateerd zijn de volgende resultaten de destilleren:
– een sterke steun voor een ontbossingsvrije standaard waar producten aan moeten voldoen
om op de EU markt te worden gebracht.
– enkele bindende maatregelen, zoals een verplichte product-specifieke zorgvuldigheidsverklaring
(due dilligence), verplichte publieke certificering krijgen veel steun.
– enkele vrijwillige maatregelen, zoals een vrijwillige zorgvuldigheidsverklaring, en
private certificering of vrijwillige labeling kregen de minste steun.
– een meerderheid van de bedrijven steunen EU maatregelen omdat daarmee oneerlijke concurrentie
verminderd kan worden, door bedrijven die geen rekening houden met ontbossing.
– volgens publieke autoriteiten zijn verplichte publiek certificering en ondersteuning
voor producerende landen de maatregelen die de hoogste kosten met zich meebrengen.
– derde landen (niet-eu landen) reageren positief op bijna alle voorgestelde maatregelen.
Het minste support krijgen vrijwillige maatregelen zoals vrijwillige labeling, een
vrijwillige zorgvuldigheidsverklaring en private certificering, zoals dat nu al op
de EU markt bestaat.
– ten aanzien van de reikwijdte van de EU maatregelen was er sterkere steun voor een
grote reikwijdte, waarbij de maatregelen genomen worden tav een groot aantal producten,
waaronder alle of bijna alle producten die met ontbossing geassocieerd kunnen worden.
– als grootste obstakel voor effectieve implementatie werd gezien dat ontbossingsvrije
producten duurder zijn.
– afwenteling werd als een potentieel probleem gezien hoewel het voor veel respondenten
niet duidelijk was of in welke mat eer afwenteling op andere ecosystemen zou kunnen
plaatsvinden.
– de meeste respondenten geven aan dat er mogelijkheden zijn om producenten aan te moedigen
om hun handelsketen «op te schonen» van ontbossing, niet alleen voor de EU markt.
Zo kan voorkomen dat er verschillende handelsstromen voor de verschillende markten
ontstaan.
– als grootste bijdragers van de ontbossing veroorzaakt door de EU markt worden gezien:
de dierlijke voedsel en niet-voedsel sector en de plantaardige voedsel en diervoeder
sector.
Ad 3
In oktober 2020 en februari 2021 vonden twee vergaderingen met belanghebbenden plaats,
tijdens de vergadering van de Commissie expertgroup / multistakeholderplatform over
het beschermen en herstellen van de bossen in de wereld. Meer dan 120 deelnemers van
lidstaten, bedrijven en non-governementele organisaties nemen deel aan dit platform.
Ook werden in focus-groepen 49 organisaties en 92 individuen geïnterviewd. Vanwege
de brede samenstelling werden tegengestelde geluiden gehoord tijdens de bijeenkomsten
en de interviews.
Zo weren er deelnemers die voorstander waren van verplichte labeling waar anderen
van mening waren dat de consument zelf moet kunnen kiezen. Sommige deelnemers vonden
dat de nadruk niet op ontbossing, maar op verandering van landgebruik zou moeten liggen,
om niet te veel de nadruk op de houtindustrie te leggen. Sommige deelnemers stelden
aanvullende producten voor waarop e regeling van toepassing zou moeten zijn, zoals
avocado, leer, rubber, zuivel, suikerriet, mais en tarwe.
Veel deelnemers geven aan dat certificering, en controle van de certificerende instanties
te prefereren is boven vrijwillige labeling. Sommige deelnemers geven aan dat een
gepaste zorgvuldigheidsverplichting hoge lasten voor kleine bedrijven oplevert, en
moeilijk te handhaven is.
10. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Deze wijzigingswet treedt in werking bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld
(zie artikel V).
De uiterste implementatiedatum van de Verordening ontbossingsvrije grondstoffen en
producten is 29 december 2024. Dit is dan ook het tijdstip waarop de (meeste onderdelen
van) de wijzigingswet bij koninklijk besluit in werking zullen moeten treden.
De meeste artikelen van de verordening, met verplichtingen voor marktdeelnemers, zijn
van toepassing 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de verordening (inwerkingtreding
op 29 juni 2024).
Voor het mkb geldt nog een langere toepassingstermijn van 24 maanden in plaats van
18 maanden conform artikel 38, derde lid, van de verordening. Daarin is bepaald dat
behalve wat betreft de in de bijlage bij de Houtverordening opgenomen producten, voor
marktdeelnemers die zich uiterlijk op 31 december 2020 als mkb onderneming hebben
gevestigd, als bedoeld in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de
Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde
financiele overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot
wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2013,
L 182) de artikelen 3 tot en met 13, 16 tot en met 24, 26, 31, 32 van toepassing zijn
vanaf 24 maanden na de inwerkingtreding van de verordening. Dat is dus 29 juni 2025.
Met het oog op impact en evenredigheid is ervoor gekozen om het mkb meer tijd te geven,
vanwege het grote aantal mkb-bedrijven dat beperkt op de hoogte is van de verordening
en omdat zij een kleiner percentage van het volume van de producten vertegenwoordigen
(hoewel ze met meer zijn). Dus de impact van deze grote groep van mkb-ers is kleiner
dan de impact van de grote bedrijven.
In artikel 37, tweede lid, van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
is het overgangsrecht opgenomen voor hout. De Houtverordening wordt ingetrokken per
29 december 2024, maar is nog 3 jaar daarna, dus tot 29 december 2027 van toepassing
op hout en houtproducten die voor 29 juni 2023, de inwerkingtredingsdatum van de verordening,
zijn geproduceerd en met ingang van 29 december 2024 in de handel zijn gebracht.
Dan staat er in artikel 37, derde lid, van de verordening dat hout en houtproducten
die voor 29 juni 2023 zijn geproduceerd en later, namelijk met ingang van 29 december
2027 in de handel zijn gebracht, voldoen aan artikel 3 van de verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten. Dus dan is het nieuwe regime van die verordening helemaal
van toepassing.
In artikel 1, tweede lid, van die verordening is geregeld dat de nieuwe verordening
niet van toepassing is op de in bijlage I opgenomen ontbossingsvrije grondstoffen
en producten die voor 29 juni 2023 zijn geproduceerd. Bijvoorbeeld voor soja. Voor
hout geldt de Houtverordening voor die datum.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, A
In artikel 4.3, tweede lid, van de Omgevingswet is de grondslag opgenomen om bij algemene
maatregel van bestuur regels te stellen over de daar genoemde activiteiten met betrekking
tot dieren, planten, stoffen of zaken die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de
fysieke leefomgeving in Nederland of daarbuiten. In het tweede lid, onder b, van dit
artikel staat als activiteit het verhandelen en binnen Nederland brengen van hout
of houtproducten. Hieraan wordt toegevoegd de activiteit het verhandelen en het binnen
het grondgebied van Nederland brengen van ontbossingsvrije grondstoffen en producten,
zodat bij algemene maatregel van bestuur ook regels worden gesteld voor zover dat
noodzakelijk is voor de uitvoering van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten. Het begrip ontbossingsvrije grondstoffen en producten is omschreven
in de bijlage bij deze wet, als: runderen, cacao, koffie, oliepalm, rubber, soja en
hout en producten daarvan als bedoeld in bijlage I bij de verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten.
De activiteit in onderdeel b ten aanzien van hout of houtproducten kan in dit artikel
niet komen te vervallen, omdat dit onderdeel ook is gekoppeld aan de Europese flegtregelgeving.
De Europese flegtregelgeving is neergelegd in de EU FLEGT verordening, zoals toegelicht
in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze memorie. De verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten bepaalt in artikel 10, derde lid, dat hout en houtproducten
waarvoor een geldige Flegt-vergunning is afgegeven, worden geacht te voldoen aan de
wettigheidsvereiste van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
in artikel 3, onder b, namelijk dat de hout en houtproducten zijn geproduceerd overeenkomstig
de relevante wetgeving van het land van productie (zie overweging 81).
Het (brede) begrip verhandelen en binnen Nederland brengen blijft hetzelfde als bij
hout en houtproducten. Het verhandelen houdt in: aankopen, te koop vragen, verwerven
voor commerciële doeleinden, tentoonstellen voor commerciële doeleinden, gebruik met
winstoogmerk, verkopen, in bezit hebben met het oog op verkoop, ten koop aanbieden
of vervoeren met het oog op verkoop (Bijlage behorende bij artikel 1.1, onderdeel a).
In artikel 2 van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten staan de
begrippen «in de handel brengen», het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden
van een grondstof of product, en «op de markt aanbieden», het in het kader van een
handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het
oog op distributie, verbruik of gebruik op de markt van de Unie. Deze begrippen vallen
ook onder het brede begrip verhandelen.
Artikel I, B
In artikel 4.12, eerste lid, wordt bepaald dat voor de daarin opgenomen activiteiten
gevallen worden aangewezen op grond van artikel 4.3 (grondslag algemene maatregel
van bestuur) waarin een van de daarbij aangewezen Ministers het bevoegd gezag is.
Onder n staat: het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verhandelen
van hout en houtproducten. Hieraan worden ontbossingsvrije grondstoffen en producten
toegevoegd door de uitvoering van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en
producten, zodat – in afwijking van de hoofdregel van artikel 4.9. Daarin worden burgemeester
en wethouders aangewezen als bevoegd gezag – bij algemene maatregel van bestuur de
Minister voor Natuur en Stikstof als bevoegd gezag wordt aangewezen ten aanzien van
deze activiteiten.
Het is ook hier nodig om hout en houtproducten apart te laten staan voor de handhaving
van de eerdergenoemde Europese flegt-regelgeving, zoals hierboven is toegelicht bij
artikel I, A.
Artikel I, C
Artikel 4.20 bepaalt dat op grond van artikel 4.3 in ieder geval regels worden gesteld
ter uitvoering van een aantal richtlijnen, verordeningen en verdragen. In verband
met de totstandkoming van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
en het vervallen van de Europese houtregelgeving – buiten de in onderdeel d opgenomen
Europese flegt-regelgeving – wordt onderdeel e opnieuw geformuleerd. Weliswaar blijft
de Europese houtregelgeving op grond van de in genoemde verordening opgenomen overgangstermijn
nog enige tijd van toepassing, maar de opdracht tot het stellen van regels kan vervallen.
De reeds gestelde regels vervallen pas op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel I, D
In artikel 4.37 is het doel vastgelegd van de regels die de regering volgens artikel 4.3
bij algemene maatregel van bestuur stelt over het verhandelen van hout en houtproducten
als bedoeld in de Europese flegtregelgeving of de Europese houtregelgeving. Door deze
wijziging vervalt de Europese houtregelgeving, zoals eerder is toegelicht. De Europese
flegtregelgeving blijft bestaan.
Artikel I, E
In dit artikel is het doel vastgelegd van de regels die de Minister voor Natuur en
Stikstof op grond van artikel 4.3 bij algemene maatregel van bestuur stelt over het
verhandelen van ontbossingsvrije grondstoffen en producten als bedoeld in de Europese
ontbossingsregelgeving.
Het doel van de regels, namelijk met het oog op de natuurbescherming, het beschermen
van het milieu, het tegengaan van klimaatverandering of het beheer van natuurlijke
hulpbronnen, vloeit voort uit de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten.
Deze doelen zijn hetzelfde als bij de Houtverordening en blijven hier ongewijzigd.
Wel is de definitie van relevante wetgeving (artikel 2.39 verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten) uitgebreider dan de definitie van toepasselijke wetgeving
(artikel 2h) in de Houtverordening, namelijk ook arbeidsrechten, mensenrechten, belastings-
en corruptiebestrijdingsregelingen en het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde
toestemming zoals onder meer vastgesteld in de VN-Verklaring over de rechten van inheemse
volken. Deze bijkomende doelen, die niet in de overwegingen staan als doel op zich,
staan los van de bescherming van de fysieke leefomgeving. In het algemeen deel van
deze memorie van toelichting is hier nader op ingegaan.
Artikel I, F
In artikel 13.1, tweede lid, is bepaald dat de Minister voor Natuur en Stikstof ter
dekking van de kosten voor de uitvoering van controles of verificaties op grond van
de Europese houtregelgeving rechten kan heffen van de eigenaar, vervoerder, verhandelaar,
importeur of diens gemachtigde. Hier wordt de term Europese houtregelgeving eerst
vervangen door de Europese houtregelgeving en Europese ontbossingsregelgeving zodat
deze mogelijkheid ook voor die regelgeving bestaat. Na de overgangstermijn vervalt
de Europese houtregelgeving (tweede wijziging). Dit wordt bij koninklijk besluit geregeld.
De huidige praktijk is dat geen rechten worden geheven voor controles en verificaties.
Deze praktijk zal eerst worden voortgezet voor de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten. Dan zal nog worden bekeken of het retribueerbaar maken van de controles
bijdraagt aan het verhogen van de naleving. Als daartoe besloten zou worden, worden
bij ministeriële regeling tarieven vastgesteld, die niet mogen uitgaan boven de geraamde
kosten.
Artikel I, G
In artikel 18.15a is bepaald dat de Minister voor Natuur en Stikstof een bestuurlijke
boete kan opleggen bij overtreding van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
regels, die zijn gesteld op grond van artikel 4.3, tweede lid, onder a of b (onder
andere). Dat zijn regels over de activiteiten van het verhandelen, het om een andere
reden dan verkoop onder zich hebben en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland
brengen van dieren, planten of producten daarvan (a) en de activiteiten van het verhandelen
en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hout of houtproducten (b).
Met deze wijziging wordt ook de aan artikel 4.3, tweede lid, toegevoegde activiteit
in onderdeel b: het verhandelen en het binnen het grondgebied van Nederland brengen
van ontbossingsvrije grondstoffen en producten (zie artikel I, A) aan deze grondslag
voor het opleggen van bestuurlijke boetes toegevoegd. Die mogelijke sanctie vloeit
net als uit de Houtverordening voort uit de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten (artikel 25, tweede lid, onder a). Voor de uitvoering van de Houtverordening
zijn nooit bij algemene maatregel van bestuur de regels over de activiteiten van het
verhandelen van hout en houtproducten aangewezen waardoor bij overtreding daarvan
de bestuurlijke boete kon worden opgelegd. Voor de uitvoering van de verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten zal dat nog worden bezien, in het licht van de conclusie
van de staatsraad advocaat-generaal van de Raad van State van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:738,
Raad van State, 201903064/5/A3). Zijn conclusie is dat het ontbreken van de mogelijkheid
van bestuurlijke beboeting het (EU-rechtelijke) effectiviteitsbeginsel schendt als
de strafvorderlijke opportuniteitsbeoordeling door het OM niet leidt tot effectieve
handhaving. Als vaststaat dat een bedrijf herhaaldelijk hout heeft geïmporteerd zonder
in achtneming van voorzorgsmaatregelen, moet volgens de staatsraad advocaat-generaal
dat verleden effectief beboet kunnen worden. Dat is beter dan een last opleggen voor
de toekomst. In het laatste geval moet immers blijvend gecontroleerd worden.
Een bestuurlijke boete zou inderdaad mogelijk gemaakt kunnen worden voor het niet
naleven van administratieve verplichtingen, zoals voor het niet aanleveren van een
zorgvuldigheidsverklaring bij het in de handel brengen, op de markt aanbieden of uitvoeren
van ontbossingsvrije grondstoffen en producten als bedoeld in artikel 3, onder c,
van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten. Er zal worden bezien
of de bestuurlijke boete ook mogelijk en wenselijk is voor het sanctioneren van het
niet naleven van andere verplichtingen zoals het niet vaststellen en onderhouden van
een stelsel van zorgvuldigheidseisen als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de
verordening.
Het hierboven genoemde sanctie-artikel 25, tweede lid, onder a, van de verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten bevat criteria die niet terugkomen in de
tekst van voorgesteld artikel 18.15a van de Omgevingswet. Die criteria stonden ook
in de Houtverordening (artikel 19, tweede lid, onder a) en komen niet terug in dit
artikel van de Omgevingswet namelijk: evenredigheid van boetes aan de milieuschade
en de waarde van de producten waarbij het niveau van de boetes zo wordt berekend dat
wordt gewaarborgd dat aan de verantwoordelijke personen de economische voordelen die
zij aan hun inbreuken te danken hebben effectief wordt ontnomen. Bij herhaling van
de ernstige inbreuk worden de boetes geleidelijk verhoogd. Hieraan is in de verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten een maximum boetebedrag toegevoegd (minstens
4% van de totale jaaromzet, te verhogen als het economische voordeel hoger was).
In de bij deze memorie gevoegde implementatietabel (onder III) staat dat de boete
van artikel 25, tweede lid, onder a, is geïmplementeerd in artikel 18.15a (mogelijkheid
bestuurlijke boete), de artikelen 1a, 6, 7 en 8 van de Wet economische delicten en
de artikelen 23, 33, 33a, 36 e van het Wetboek van Strafrecht. Daarin zijn deze criteria
opgenomen.
Het gaat hier primair om het creëren van een eigen bevoegdheid voor de handhaver tot
het opleggen van de sanctie en daarbij geldt dat de verordening (inclusief de criteria)
rechtstreeks werkt en wordt toegepast. Deze opdracht staat los van de bevoegdheid.
Het is dus een opdracht bij de uitoefening van de bevoegdheid die criteria toe te
passen; de bepaling uit de verordening wordt hier niet nog eens beschreven.
Artikel I, I
Artikel 18.16a bevat de bestuurlijke maatregelen die de Minister voor Natuur en Stikstof
kan treffen. Een deel van de maatregelen betreffen niet de Houtverordening, maar andere
EU-regelgeving, bijvoorbeeld de Europese cites-regelgeving. Het gaat dan om de maatregelen
onder a (besluit tot terugzenden naar het land van uitvoer of herkomst of tot het
opleggen van een plicht daartoe), b (besluit tot het brengen van dieren, eieren, planten
of de producten daarvan naar enige plaats buiten Nederland in overeenstemming met
het cites-verdrag), e (een besluit tot het opleggen van een plicht om houders of vermoedelijke
houders van deze situatie onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen)
en g (een besluit tot het opleggen van een plicht tot het identificeren en registreren
van de betrokken dieren, eieren, planten of producten daarvan, of het betrokken hout
en producten daarvan. Deze zijn hier niet van toepassing.
Met dit wijzigingsartikel worden enkele andere maatregelen die de Houtverordening
betreffen, aangepast aan de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten.
Tevens worden daardoor de maatregelen uitgebreid.
De wijziging onder punt 1 is dat het opschrift van artikel 18.16a wordt gewijzigd
door na «hout en producten daarvan» de term «ontbossingsvrije grondstoffen en producten»
toe te voegen. De wijziging onder punt 2 is dat het eerste lid van artikel 18.16a,
waarin de reikwijdte van de mogelijk te treffen bestuurlijke maatregelen is bepaald,
wordt uitgebreid met het binnen het grondgebied van Nederland brengen en uitvoeren
van ontbossingsvrije grondstoffen en producten. Daarbij is de formulering van dit
eerste lid iets gewijzigd om te verduidelijken dat de Minister voor Natuur en Stikstof
bij het in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet binnen het grondgebied
van Nederland brengen van dieren, eieren, planten, hout of producten daarvan, of binnen
het grondgebied van Nederland brengen of uitvoeren van ontbossingsvrije grondstoffen
en producten bestuurlijke maatregelen kan treffen op kosten van de eigenaar, vervoerder,
verhandelaar, importeur of diens gemachtigde.
Het is nodig om hout en houtproducten hier apart te laten staan voor de handhaving
van de eerder genoemde Europese flegt-regelgeving. In artikel 3 van de flegt-basisverordening
staat een verbod (invoer in de Unie van houtproducten uit partnerlanden is verboden
tenzij de lading is voorzien van een FLEGT vergunning). De lidstaten kunnen zelf sancties
vaststellen en de douane kan de houtproducten opschorten en vasthouden conform artikel 5,
zevende en achtste lid.
De maatregel in het tweede lid, onder d, houdt in een besluit tot het in bewaring
nemen of het opleggen van een plicht daartoe. Dit houdt inbeslagname in. Deze maatregel
vloeit als onmiddellijke maatregel van de lidstaat voort uit artikel 10, vijfde lid,
onder a, en als sanctie uit artikel 19, tweede lid, onder b, van de Houtverordening.
Inbeslagname is ook opgenomen in de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
als voorlopige onmiddellijke maatregel van de bevoegde autoriteit (artikel 23) en
als sanctie (artikel 25, tweede lid, onder b). Dit onderdeel d kan zodoende ook ongewijzigd
blijven.
De maatregel in het tweede lid, onder f, houdt in een besluit tot het opleggen van
een plicht om de betrokken dieren, planten, eieren of producten daarvan of het betrokken
hout en producten daarvan die zijn verhandeld op te halen of centraal op te slaan.
Dit wordt zodanig gewijzigd dat de plicht om op te halen of centraal op te slaan,
naast voor de Europese flegtregelgeving, ook kan gelden voor ontbossingsvrije grondstoffen
en producten, ter uitvoering van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten.
Dit is een soort inbeslagname zoals toegelicht bij onderdeel d.
Met deze wijziging worden enkele nieuwe maatregelen toegevoegd ter implementatie van
de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten. Deze stonden niet in de
Houtverordening. Het gaat om de onderstaande maatregelen.
De maatregel tot opschorting, in het tweede lid, onder h (nieuw) vloeit voort uit
artikel 23 van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten. Daarin is
bepaald dat de lidstaten hun bevoegde autoriteiten de mogelijkheid bieden om onmiddellijk
voorlopige maatregelen te nemen, waaronder opschorting van het in de handel brengen,
het op de markt aanbieden of het uitvoeren van de niet ontbossingsvrije grondstoffen
en producten.
De maatregel van een verbod op het uitoefenen van het vereenvoudigde stelsel van zorgvuldigheidseisen
in geval van een ernstige inbreuk of herhaalde inbreuken vloeit voort uit de sanctie
in artikel 25, tweede lid, onder f van de verordening (nieuw onderdeel i). Voor relevante
producten uit landen met een laag risico, of delen daarvan, moet de marktdeelnemers
worden toegestaan vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedures uit te voeren (overweging
68 van de verordening). De vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure is nader uitgelegd
in artikel 13 van de verordening. Het verbod houdt dus in dat marktdeelnemers die
een ernstige inbreuk hebben gemaakt, geen recht meer hebben om de vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure
na te leven en zullen aan de reguliere zorgvuldigheidsprocedures (artikelen 10 en
11 van de verordening) voldoen.
De maatregel tot inbeslagname van de inkomsten van de marktdeelnemer of handelaar,
ter implementatie van de sanctie in artikel 25, tweede lid, onder, c, van de verordening,
is een strafrechtelijke maatregel die enkel door de strafrechter kan worden opgelegd.
Het Wetboek van Strafrecht en de WED voorzien hier al in. Deze maatregel wordt hier
dus niet in de Omgevingswet opgenomen. De volgende bepalingen geven hier reeds uitvoering
aan: de artikelen 33, 33a en 36 e van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 94
en 94a van het Wetboek van Strafvordering. De procedure daarvoor is bepaald in artikel 36
e van het Wetboek van Strafrecht. Op vordering van het OM kan bij een afzonderlijke
rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de
verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming
van wederrechtelijk verkregen voordeel (eerste lid).
Dan zijn er nog vier, expliciet omschreven, corrigerende maatregelen in geval van
non-conformiteit uit de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten toegevoegd
(onderdelen j tot en met m). In de Houtverordening stond in artikel 10, vijfde lid,
dat bevoegde autoriteiten een kennisgeving van door de marktdeelnemer te nemen corrigerende
maatregelen afgeven, maar niet wat die corrigerende maatregelen inhielden. Op grond
van artikel 24 van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten eisen
de bevoegde autoriteiten, wanneer zij vaststellen dat een marktdeelnemer of handelaar
de verordening niet goed is nagekomen of dat een ontbossingsvrij product dat in de
handel wordt gebracht, op de markt wordt aangeboden of wordt uitgevoerd, niet conform
is, onverwijld van hen dat zij (een of meer van) deze passende en evenredige corrigerende
maatregelen nemen om binnen een redelijke termijn een einde te maken aan de non-conformiteit.
Non-conformiteit houdt in dat de betreffende grondstoffen en producten die in de handel
worden gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd, niet voldoen
aan de voorwaarden van artikel 3 van de verordening, en dus niet ontbossingsvrij zijn
(onder a), niet zijn geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land
van productie (b), en niet vergezeld gaan van een zorgvuldigheidsverklaring (c). Die
maatregelen die hier een einde aan moeten maken, zijn duidelijk omschreven.
Het opleggen van een plicht tot het corrigeren van formele non-conformiteit met de
verordening (onderdeel j) houdt in dat bedrijven bij overtreding moeten aantonen dat
zij het risico op ontbossing en bosdegradatie hebben verminderd. Hierbij dienen stappen
van due diligence toegepast te worden. Deze stappen zijn volgens de OESO-richtlijnen
voor Multinationale Ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen: to
protect, to respect, to remedy. Zoals toegelicht in hoofdstuk 4 van het algemeen deel
van deze memorie is de Verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten hiermee
in lijn. Onder de OESO-richtlijnen wordt van bedrijven verwacht dat zij de risico’s
voor mens en milieu, zoals ontbossing, in kaart brengen en deze risico’s voorkomen
en aanpakken. Indien het niet mogelijk is om met alle geïdentificeerde risico’s aan
de slag te gaan, mag het bedrijf de risico’s prioriteren op ernst en waarschijnlijkheid
om te bepalen met welke risico’s het bedrijf als eerste aan de slag gaat. Bij deze
prioritering behoort een bedrijf te overleggen met zakelijke relaties, andere relevante
ondernemingen en (mogelijk) betrokken stakeholders en rechthebbenden. Ook behoort
een bedrijf transparant te zijn over dit proces.
Daarnaast kan de bevoegde autoriteit de plicht opleggen dat de marktdeelnemer of handelaar
voorkomen dat niet ontbossingsvrije grondstoffen en producten in de handel worden
gebracht, aangeboden of uitgevoerd worden (onderdeel k). Ook kan de plicht worden
opgelegd tot het onmiddellijk uit de handel nemen of terugroepen van niet ontbossingsvrije
grondstoffen en producten door de marktdeelnemer of handelaar. Zo wordt voorkomen
of wordt hersteld dat ontbossingsvrije grondstoffen of producten die niet voldoen
aan de voorwaarden van artikel 3 van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten verder in de keten worden of zijn verhandeld.
De plicht tot doneren of vernietigen van niet-ontbossingsvrije grondstoffen en producten
door de marktdeelnemer of handelaar zelf (onderdeel m) is een maatregel die opgelegd
kan worden. De NVWA heeft in het kader van de Houtverordening in beslag genomen hout
en houtproducten steeds vernietigd, nu is in de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten de mogelijkheid toegevoegd dat marktdeelnemers en handelaren dat zelf
doen. Die is hier overgenomen. Doneren aan bijvoorbeeld een Voedselbank is wel een
mogelijkheid bij koffie, chocolade en vlees.
Verder is opgenomen de tijdelijke uitsluiting van aanbesteding en subsidies, de nieuwe
maatregel die voortvloeit uit artikel 25, tweede lid, onder d, van de verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten (onderdelen n en o).
Onderdeel n bepaalt dat de Minister voor Natuur en Stikstof in overleg met de betrokken
Minister van Economische Zaken en Klimaat kan besluiten tot het toepassen van dat
artikel van de verordening. De aanbestedende dienst is eraan gehouden om hier uitvoering
aan te geven. Dit vergt ook een wijziging van de Aanbestedingswet 2012 die bij het
betreffende artikel II zal worden toegelicht.
Onderdeel o bepaalt dat de Minister voor Natuur en Stikstof ook kan besluiten tot
het toepassen van de maatregel van tijdelijke uitsluiting van subsidies, eveneens
geregeld in artikel 25, tweede lid, onder d, van de verordening. Dit geldt voor de
subsidieverstrekking op grond van de Kaderwet EZK- en LNV- subsidies. Een ondernemer
die de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten niet naleeft, kan zodoende
een bestuurlijke sanctie worden opgelegd in de vorm van tijdelijke uitsluiting van
subsidies binnen hetzelfde domein van natuur, klimaat en economie.
Voor zover het subsidieverstrekking door de Minister van Economische Zaken en Klimaat
betreft, neemt de Minister een dergelijk besluit tot tijdelijke uitsluiting in overeenstemming
met die Minister.
Dit vergt ook een wijziging van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies die bij het betreffende
artikel III zal worden toegelicht. Daarnaast vergt dit ook een wijziging van de Kaderwet
subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken die bij het betreffende artikel IV zal
worden toegelicht.
De tijdelijke uitsluiting van deze subsidies geldt voor in een besluit nader geduide
doelstellingen of categorieën van activiteiten. Op deze wijze is maatwerk mogelijk,
om bepaalde categorieën van subsidies in te perken, in licht van het evenredigheidsvereiste.
Tot slot is in onderdeel p opgenomen een tijdelijk verbod op het verhandelen van ontbossingsvrije
grondstoffen en producten in geval van een ernstige inbreuk of herhaalde inbreuken.
Deze maatregel vloeit voort uit artikel 25, tweede lid, onder e, van de verordening.
In het nieuwe vierde lid wordt de doorwerking geregeld van het besluit van de Minister
voor Natuur en Stikstof tot het toepassen van de maatregel van tijdelijke uitsluiting
van subsidies, naar de subsidieverstrekking door andere Ministers op andere terreinen
(niet LNV en EZK) en andere overheden, zoals provincies. De tijdelijke uitsluiting
van deze subsidies geldt voor in een besluit nader geduide doelstellingen of categorieën
van activiteiten. Op deze wijze is maatwerk mogelijk, om bepaalde categorieën van
subsidies in te perken, in licht van het evenredigheidsvereiste.
Artikel I, J
In artikel 18.16b worden nadere regels gesteld over de bestuurlijke maatregelen. In
het derde lid is bepaald dat als niet tot terugzending wordt besloten, de kosten van
verzorging, huisvesting of opslag binnen Nederland geheel of gedeeltelijk in rekening
kunnen worden gebracht bij de eigenaar, vervoerder, verhandelaar, importeur of diens
gemachtigde. In de Houtverordening staat niets over het in rekening brengen van de
kosten van opslag. In de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten staat
dat de lidstaten de bevoegde autoriteiten kunnen toestaan om de totale kosten van
hun activiteiten in verband met de gevallen van non-conformiteit op de marktdeelnemers
of handelaren te verhalen. Die kosten kunnen omvatten: kosten voor uitvoeren tests,
voor opslag en voor activiteiten in verband met de producten die non-conform worden
bevonden en waarvoor corrigerende maatregelen zijn genomen voor ze weer het verkeer
ingaan (artikel 20). Dit is vrij breed dus. Artikel 18.16b, derde lid, wordt daarom
uitgebreid.
Artikel I, K
Zoals toegelicht in het algemeen deel van deze memorie (Hoofstuk 3) wordt hier een
aanvullende grondslag toegevoegd aan artikel 23.1 van de Omgevingswet.
In artikel 23.1 is bepaald dat voor zover de Omgevingswet niet in een andere grondslag
voor het stellen van regels voorziet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van internationaalrechtelijke verplichtingen
die betrekking hebben op of samenhangen met onderwerpen waarop deze wet van toepassing
is. Hieraan wordt toegevoegd: of anderszins nodig zijn ter uitvoering van die internationaalrechtelijke
verplichtingen en die onderwerpen niet bij of krachtens een andere wet uitputtend
zijn geregeld. Met deze aanvullende grondslag wordt buiten twijfel gesteld dat ook
de genoemde meer indirecte terreinen van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten onder de Omgevingswet worden gebracht.
Artikel I, L
Met dit artikel worden voorzover noodzakelijk, zoals toegelicht, enkele begripsbepalingen
gewijzigd in de bijlage behorende bij artikel 1.1 van de Omgevingwet. Dit zijn enkele
begripsbepalingen die nodig zijn binnen het kader van de Omgevingswet. De vele begripsbepalingen
van de verordening werken rechtstreeks (artikel 2 verordening).
ARTIKEL II
De Aanbestedingswet 2012 geeft onder meer uitvoering aan de Europese aanbestedingswetgeving.
In artikel 2.86, tweede lid, van die wet zijn een aantal uitsluitingsgronden opgenomen
op basis waarvan gegadigden of inschrijvers die veroordeeld zijn, uit te sluiten van
deelneming aan een aanbestedingsprocedure. Het gaat bijvoorbeeld om veroordelingen
ter zake van witwassen van geld, of kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel
als bedoeld in Europese richtlijnen dan wel om deelneming aan een criminele organisatie
of terroristische misdrijven als bedoeld in Kaderbesluiten van de Raad van de Europese
Unie.
Ter uitvoering van de verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten wordt
aan dit artikel een lid toegevoegd waarin is bepaald dat de aanbestedende dienst ook
gegadigden of inschrijvers uitsluit van deelneming die een bestuurlijke maatregel
opgelegd hebben gekregen omdat zij in strijd hebben gehandeld met deze verordening.
Het betreft tijdelijke uitsluiting gedurende maximaal 12 maanden, conform artikel 25,
tweede lid, onder d, van de verordening zoals toegelicht bij artikel I.
ARTIKEL III
Met deze wijziging van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies wordt een koppeling gelegd
in die wet met het besluit van de Minister voor Natuur en Stikstof tot tijdelijke
uitsluiting van subsidieverstrekking op grond van artikel 18.16a, tweede lid, onder
o, van de Omgevingswet. Een ondernemer die de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten niet naleeft, kan zodoende een bestuurlijke sanctie worden opgelegd en
tijdelijk worden uitgesloten van subsidies binnen hetzelfde domein van natuur, klimaat
en economie, op grond van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies. Dit is reeds toegelicht
in de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, I.
ARTIKEL IV
De wijziging van artikel 5 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken
is noodzakelijk om van het besluit van de Minister van Natuur en Stikstof tot tijdelijke
uitsluiting van subsidieverstrekking op grond van artikel 18.16a, tweede lid, onder
o, van de Omgevingswet een weigeringsgrond te maken voor subsidies van de Minister
van Buitenlandse Zaken. Een onderneming die de verordening ontbossingsvrije grondstoffen
en producten niet naleeft, kan op grond van artikel 18.16a, tweede lid, onder o, van
de Omgevingswet een bestuurlijke sanctie worden opgelegd en tijdelijk worden uitgesloten
van subsidies binnen hetzelfde domein van natuur, klimaat en economie. Deze wijziging
zorgt ervoor dat het besluit van de Minister van Natuur en Stikstof, in lijn met de
verordening, ook doorwerkt naar de subsidieverstrekking door de Minister van Buitenlandse
Zaken. Het besluit, bedoeld in artikel 18.16a, tweede lid, onder o, van de Omgevingswet,
wordt meer uitgebreid toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel I.
ARTIKEL V
In het algemeen deel van deze memorie is dit al toegelicht.
III. IMPLEMENTATIETABEL
Verordening: verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
Wet: Wet uitvoering verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
Besluit: Besluit uitvoering verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
Bepaling EU-regeling
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling
Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1 (onderwerp en toepassingsgebied)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft omschrijving onderwerp en doel
verordening. Artikel I, K.
Geen
–
Artikel 2 (definities)
Behoeft geen uitvoering, betreft begripsomschrijvingen.
Enkele begrippen in Artikel L Wet (wijzigt Bijlage I bij artikel 1.1 Omgevingswet)
Geen
–
Artikel 3 (verbod)
Artikel 11.132 Besluit activiteiten leefomgeving zoals gewijzigd bij artikel F Besluit:
verbodsbepaling
Geen
Artikel 4 (verplichtingen van marktdeelnemers)
Artikel 11.132 Besluit activiteiten leefomgeving zoals gewijzigd bij artikel F Besluit:
verbodsbepaling
Geen
Artikel 5 (verplichtingen van handelaren)
Artikel 11.132 Besluit activiteiten leefomgeving zoals gewijzigd bij artikel F Besluit:
verbodsbepaling
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 6 (gemachtigde vertegenwoordigers)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 7 (Het in de handel brengen door in derde landen gevestigde marktdeelnemers)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Geen
Artikel 8 (Zorgvuldigheid)
Valt onder verbod om in strijd met artikel 3 van de Verordening te handelen. Artikel 11.132
Besluit activiteiten leefomgeving zoals gewijzigd bij artikel F
Geen
Artikel 9, eerste lid (Informatievoorschriften)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Geen
Artikel 9, tweede lid
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 10, eerste en tweede lid (Risicobeoordeling)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Geen
Artikel 10, derde lid
Behoeft geen uitvoering, betreft een afstemmingsbepaling met Flegt-vergunning
Geen
Artikel 10, vierde lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig.
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 11 (Risicobeperking)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 12 (Vaststelling en onderhoud van stelsel van zorgvuldigheidseisen, rapportage
en registers)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 13 (Vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 14 (Bevoegde autoriteiten), eerste lid
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 14, tweede lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig (lidstaten informeren Commissie)
Geen
Artikel 14, derde lid
Behoeft geen uitvoering, betreft taak Commissie (openbaar maken lijst)
Geen
Artikel 14, vierde lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Artikel 15 (Technische bijstand, advies en informatie-uitwisseling), eerste en tweede
lid
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Betreft mogelijke technische en een andere bijstand en adviezen van lidstaten
aan marktdeelnemers
Verlenen van ondersteuning bedrijven bij naleving
Artikel 15, derde lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Betreft informatie-uitwisseling bevoegde autoriteiten en Commissie
Artikel 15, vierde lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Beperking beleidsruimte in het eerste en tweede lid
Artikel 15, vijfde lid
Gericht tot de Commissie
Geen
Artikel 16 (Verplichting tot het uitvoeren van controles), eerste lid
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 16, tweede lid
Behoeft geen uitvoering, betreft nadere kaders voor het toezicht in artikelen 18 en
19
Geen
Artikel 16, derde lid
Rechtstreekse werking volstaat/ Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Betreft nadere kaders voor het toezicht (risicoaanpak)
Geen
Artikel 16, vierde lid
Gericht tot de Commissie
Geen
Artikel 16, vijfde, zesde en zevende lid
Rechtstreekse werking volstaat/ Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig (jaarlijkse controleplannen)
Geen
Artikel 16, achtste, negende, tiende, elfde lid lid
Rechtstreekse werking volstaat/ Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Betreft controlepercentages
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 16, twaalfde en dertiende lid
Rechtstreekse werking volstaat/ Geen implementatie door middel van regelgevende bevoegdheid
nodig. Betreft wijze van controle
Geen
Artikel 16, veertiende en vijftiende lid
Rechtstreekse werking volstaat/ Geen implementatie door middel van regelgevende bevoegdheid
nodig. Betreft controleregister.
Geen
Artikel 17 (Relevante producten waarvoor onmiddellijke actie is vereist)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Gericht tot de bevoegde autoriteit.
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 18 (Controle van marktdeelnemers en niet kmo-handelaren)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Betreft nadere kaders voor toezicht
Geen
Artikel 19 (Controles van kmo-handelaren)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Betreft nadere kaders voor toezicht
Geen
Artikel 20 (Verhaal van kosten door bevoegde autoriteiten)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Betreft mogelijkheid lidstaten om bevoegde autoriteiten toe te staan kosten
te op marktdeelnemers te verhalen in verband met non-conformiteit
Geen
Artikel 21 (Samenwerking en uitwisseling van informatie)
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 22 (Rapportage), eerste lid
Behoeft geen implementatie, betreft taak van de lidstaten
Geen
Artikel 22, tweede lid
Behoeft geen implementatie, betreft taak van de Europese Commissie
Geen
Artikel 23 (Voorlopige maatregelen)
Artikel 18.16a, eerste lid, en tweede lid, onder d (inbeslagname/een besluit tot in
bewaring nemen) en onder f (besluit tot opleggen plicht om de producten die zijn verhandeld
op te halen of centraal op te slaan) Omgevingswet
Opschorting: Artikel I, I Wet, wijzigt artikel 18.16a, zie tweede lid, h (nieuw) Omgevingswet
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Bevoegdheid onmiddellijk maatregelen te nemen
Lidstaten bieden hun bevoegde autoriteiten de mogelijkheid hiertoe
Artikel 24 (Corrigerende maatregelen in geval van non-conformiteit)
Artikel I, I Wet, wijzigt artikel 18.16a, zie tweede lid, onder j, k, l, m (nieuw)
Omgevingswet
Minstens een van die maatregelen
Artikel 25 (Sancties)
tweede lid
De sancties omvatten.
a. boeten
Ad a. Artikel G, wijzigt artikel 18.15 a Omgevingswet (mogelijkheid bestuurlijke boete).
Artikelen 1a, 6, 7 en 8 WED.
Artikelen 23, 33, 33a, 36 e Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 94 en 94a Wetboek van Strafvordering.
b. inbeslagname
Ad b. 18.16, tweede lid, d (besluit tot in bewaring nemen) Omgevingswet
en
Artikel I, I Wet wijzigt artikel 18.16a, tweede lid onder f (besluit opleggen plicht
ophalen en centraal opslaan).
Artikelen 1a, 6, 7 en 8 Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 94 en 94a Wetboek van Strafvordering.
c. inbeslagname inkomsten
Ad c. Artikel I, I Wet wijzigt artikel 18.16a, zie tweede lid, i (nieuw) Omgevingswet.
Artikelen 1a, 6, 7 en 8 WED.
Artikelen 23, 33, 33a, 36 e Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 94 en 94a Wetboek van Strafvordering.
d. tijdelijke uitsluiting aanbesteding en subsidies
Ad d. Artikel I, I Wet wijzigt artikel 18.16a, zie tweede lid, n en o (nieuw)
En Artikel II en III en IV Wet (Wijziging artikel 2.86 Aanbestedingswet, Wijziging
Kaderwet EZK- en LNV subsidies, Wijziging Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse
Zaken)
e. tijdelijk verbod handel
Ad e. Artikel 18.16a, eerste en tweede lid, onder p, Omgevingswet.
Artikel 7, onder c, WED als bijkomende straf ondernemingen
f. verbod vereenvoudigd stelsel zorgvuldigheidseisen
Ad f. Artikel I, I Wet, wijzigt artikel 18.16a, zie tweede lid, i (nieuw) Omgevingswet)
Artikel 26 (Controles), eerste lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Geen
Artikel 26, tweede lid
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 26, derde lid tot en met achtste lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Betreft taken douane
Algemene douanewet, artikelen 1:1, 1:3, 2:1, Bijlage (via Invoeringswet Omgevingswet)
Geen
Artikel 26, negende lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Geen
Artikel 26, tiende lid
Rechtstreekse werking volstaat/ Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Geen
Artikel 27 (Samenwerking en informatieuitwisseling tussen autoriteiten)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Geen
Artikel 28 (Elektronische interface)
Gericht tot de Commissie
Geen
Artikel 29 (Beoordeling van landen)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig. Gericht tot de Commissie
Geen
Artikel 30 (Samenwerking met derde landen)
Gericht tot de Commissie
Geen
Artikel 31 (Concrete aanwijzingen van natuurlijke personen of rechtspersonen), eerste
lid
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Geen
Artikel 31, tweede lid
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Zie ook hierboven artikel 21 Verordening (voorlopige maatregelen)
Geen
Artikel 31, derde en vierde lid
Rechtstreekse werking volstaat/ Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
Artikel 3.69 Besluit kwaliteit leefomgeving (aanwijzing NVWA)
Tenzij in het nationale recht anders is bepaald stelt bevoegde autoriteit de personen
binnen 30 dagen in kennis
De lidstaten voorzien in maatregelen ter bescherming identiteit personen die aanwijzingen
indienen
Artikel 32 (Toegang tot de rechter)
Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 6 (Algemene bepalingen over bezwaar en beroep),
hoofdstuk 7 (Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep), hoofdstuk 8
(Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter)
Iedere natuurlijke of rechtspersoon die voldoende belang heeft zoals bepaald overeenkomstig
bestaande nationaal rechtsmid.stelsel
De verordening laat alle nationale wettelijke bepalingen onverlet tot regeling van
de toegang tot de rechter en die volgens welke alle administratieve beroepsprocedures
moeten zijn gevolgd
Artikel 33 (Informatiesysteem)
Gericht tot de Commissie
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Artikel 34 (Evaluatie)
Gericht tot de Commissie
Artikel 35 (Uitoefening van de delegatie)
Gericht tot de Commissie
Artikel 36 (Comitéprocedure)
Gericht tot de Commissie
Artikel 37 (Intrekking)
Overgangsrecht zie artikel V Wet en koninklijk besluit inwerkingtreding Wet
Geen
Artikel 38 (Inwerkingtreding en datum van toepassing)
Overgangsrecht zie artikel V Wet en koninklijk besluit inwerkingtreding Wet
Geen
Bijlage I (Relevante grondstoffen en producten artikel 1)
Artikel K, definitie ontbossingsvrije grondstoffen en producten
Geen
Bijlage II (Zorgvuldigheidsverklaring)
Rechtstreekse werking volstaat/Geen implementatie door middel van regelgevende activiteit
nodig
Geen
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.