Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de Werkagenda Waardengedreven Digitalisering: voortgang lijn 1 digitale inclusie (Kamerstuk 26643-973)
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 1142 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 maart 2023
De vaste commissie voor Digitale Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 14 februari 2023 over de Werkagenda Waardengedreven Digitalisering: voortgang
lijn 1 digitale inclusie (Kamerstuk 26 643, nr. 973) en over de brief van 21 december 2021 over Voortgang Digitale inclusie 2021 (Kamerstuk
26 643, nr. 809).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 maart 2023 aan de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 7 maart 2024 zijn de vragen
beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kathmann
Adjunct-griffier van de commissie, Muller
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Bereik digitale inclusie
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar hoe effectief de acties van de overheid
tot nu toe zijn op het gebied van het bereiken van zoveel mogelijk burgers en ondernemers.
Kijkt de Staatssecretaris hierbij ook naar wat we kunnen leren van het online bedrijfsleven
en de wijze waarop zij communiceren met dezelfde doelgroep? Burgers en ondernemers
zijn namelijk uiteindelijk dezelfde mensen die bij de overheid vastlopen, terwijl
ze bij commerciële bedrijven wel heel goed uit de voeten komen. Wat zou de overheid
hiervan kunnen leren over wat nu niet goed gaat vanuit de overheid, maar wat de markt
wel goed doet?
De overheid leert van het bedrijfsleven als het gaat om het digitaal bereiken van
burgers. Zo werkt de overheid bijvoorbeeld met een omnichannelstrategie, zoals dat
ook gebruikelijk is in het bedrijfsleven. Dat houdt in dat de systemen van de overheid
worden ingericht op een manier dat dienstaanvragen over meerdere interactiekanalen
goed te volgen zijn, zodat burgers een dienst kunnen afnemen door middel van een interactiekanaal
dat het best bij hen past – zoals digitaal, telefonisch, via berichtendiensten of
bij een balie.
Waar contact is met mensen, komen ook vragen binnen. Dit is niet alleen bij de overheid.
Samen met de Alliantie Digitaal Samenleven, een publiek-privaat-maatschappelijk netwerk,
zet ik in op het vergroten van digitale inclusie in de samenleving. Met bijvoorbeeld
de bankensector, telecompartijen en verzekeraars werk ik aan het bieden van- of doorverwijzen
naar passende hulp en ondersteuning bij digitale hulpvragen over digitale diensten
en handelingen. Deze private partijen zijn lokaal onderdeel van een ondersteuningsnetwerk
waarin ook publieke en maatschappelijke organisaties (gemeenten, bibliotheken, buurthuizen)
een rol spelen. Zo verbinden we kennis, ervaring, oplossingen en ook netwerken om
burgers beter te ondersteunen in de digitale samenleving.
Een van de resultaten van de Alliantie is de DigiHulplijn, een publiek-privaat gefinancierde
gratis telefonische helpdesk voor mensen die er online niet uitkomen of vragen hebben
over hun computer, smartphone of internet. De DigiHulplijn is naast telefonisch ook
bereikbaar via whatsapp. Private partijen willen graag bijdragen aan de DigiHulplijn
met de inzet van tweedelijns medewerkers voor meer ingewikkelde digitale vraagstukken
en delen hun kennis en expertise in de ontwikkeling van een maatschappelijk callcenter.
Digitale toegankelijkheid
Deelt de Staatssecretaris de mening van de VVD-fractie dat we veel meer moeten focussen
op I (Informatie) in plaats van de T (Technologie) van IT? Met andere woorden, zouden
we niet veel meer moeten letten op het government gedeelte in plaats van het technologische
gedeelte als we het hebben over de GovTech?
Technologie biedt – op voorwaarde dat ontwikkeling en toepassing verantwoord worden
uitgevoerd – kansen voor het oplossen van maatschappelijke vragen. Het is nooit een
doel op zich. Nieuwe technologieën kunnen ook bijdragen aan een veilige en op maat
gesneden ontsluiting van informatie aan burgers en ondernemers. Om technologische
oplossingen verantwoord te kunnen ontwikkelen en toepassen, is aandacht nodig voor
de wijze waarop oplossingen ingebed worden in de organisatie en rekening houden met
belangen van burgers en maatschappij. Ook zijn kwalitatief goede data (informatiebronnen)
nodig om technologische oplossingen te laten werken. Dit vereist een multidisciplinaire
aanpak, met ook goede kennis en vaardigheden van ambtenaren. GovTech richt zich dan
ook op verschillende elementen die technologische ontwikkeling en toepassing binnen
de overheid mogelijk maken: kennis van ambtenaren op technisch, organisatorisch, juridisch
en sociaal vlak, het ontwikkelen van een ecosysteem met bedrijven, kennisinstellingen
en burgers en inzicht in innovatiegericht inkopen (zakelijke interactie met de markt).
Daarmee komen zowel I (Informatie) als T (Technologie) samen.
VVD: Vindt de Staatssecretaris ook dat we communicatie portalen of websites (nu circa
1.800) moeten reduceren zodat de vindbaarheid van informatie voor iedereen makkelijker
te vinden en toegankelijker is? Zo ja, heeft de Staatssecretaris daar een plan voor
of is zij hier mee al bezig?
De leden van de D66-fractie constateren dat het enorme aantal websites en applicaties
(naar schatting respectievelijk 6.000 en 500) niet correspondeert met de ambities
zoals gesteld in bijvoorbeeld de aanpak «Werken aan de één overheid beleving». Deze
leden zien dat er inzet wordt gepleegd door de websites te onderwerpen aan een toegankelijkheidsverklaring,
maar benadrukken dat er daarnaast ook inzet zou moeten zijn om dit aantal sterk te
reduceren. Alle informatie op één plek (één digitaal loket) zou wat de leden betreft
al veel schelen in het toegankelijker maken van de dienstverlening.
We moeten ervoor zorgen dat websites die overbodig blijken worden gereduceerd. Daarvoor
moet er eerst een overzicht zijn, dat onder andere is gecreëerd door het DigiToegankelijk
Toezichts en Ondersteuningsprogramma (DigiToegankelijk TOP) middels een inventarisatie.
Hierdoor is het aantal websites en mobiele applicaties van 4.400 in juni 2023 gestegen
naar 9.867 in januari 2024. Overheidsorganisaties moeten nu de keuze maken de website
of app offline te halen, of alsnog te registeren in het register voor toegankelijkheidsverklaringen
en meteen vervolgstappen voor de digitale toegankelijk te nemen. Websites die overbodig
blijken worden hiermee gestimuleerd om offline te worden gehaald.
In het verlengde van deze aanpak werkt het ministerie aan het domeinnaambeleid. Met
dit beleid komt er een duidelijk kader voor overheden om zich te houden aan (Europese)
regels ten aanzien van onder andere informatieveiligheid-, digitoegankelijkheid- en
cookiestandaarden.
Dit beleid zal eveneens ingaan op regels die gaan gelden voor het aanvragen, maar
ook voor het afmelden van websites, zodat er geen onnodige wildgroei ontstaat van
websites.
Om dit beleid verder vorm te geven zal het Register Internetdomeinen Overheid (RIO)
in de toekomst als centrale bron gaan dienen voor overheidswebsites. Hierdoor hoeven
er in de toekomst geen inventarisaties meer plaats te vinden zoals DigiToegankelijk
TOP vorig jaar heeft gedaan. Het register is in december 2023 gelanceerd en wordt
momenteel aangevuld. In 2024 zullen ook de websites van medeoverheden in het RIO worden
opgenomen.
Daarnaast werk ik aan een nieuw platform dat binnen het informatieaanbod op het gebied
van aan publieke dienstverlening een wegwijzer oplevert voor alle informatie over
publieke producten en diensten. Hiermee worden mensen naar de juiste plek geholpen.
Met dit nieuwe platform ervaart de burger de informatie van de overheid vanuit één
afzender, omdat dit vanuit verschillende overheidsorganisaties bij elkaar is gebracht.
De planning is dat in het eerste kwartaal van 2024 een eerste versie (minimal viable
product, MVP) het platform wordt gelanceerd. Na de lancering van het MVP zal het platform
verder ontwikkeld en aangevuld worden.
De leden van de fractie van de VVD vragen de Staatssecretaris met actuele cijfers
aan te geven hoeveel websites en apps van de overheid voldoen aan de in 2018 ingestelde
wettelijke verplichting op dit gebied. Hierbij vragen deze leden of de Staatssecretaris
bekend is met het initiatief van de VVD-fractie «Meldpunt Beperkt Toegang» om de digitale
toegankelijkheid van de overheid te verbeteren. Tevens vragen deze leden of de Staatssecretaris
bereid is om in gesprek te gaan met de initiatiefnemer van dit meldpunt.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de Kamerbrief dat het aantal overheidswebsites
met een toegankelijkheidsverklaring destijds gestaag toenam. Deze leden zijn benieuwd
hoe het er nu voor staat met het aantal overheidswebsites waarover nog geen toegankelijkheidsverklaring
is gepubliceerd. Ook vragen zij zich af hoeveel overheidswebsites onvoldoende toegankelijk
worden bevonden en welke maatregelen worden genomen ter verbetering.
Ik ben bekend met het «Meldpunt Beperkt Toegang». Met Stichting Accessibility en Stichting
Appt is er contact vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK). Ik kijk uit naar de rapportage over de uitkomsten van het meldpunt.
Per 12 januari 2024 voldeden 3.609 van de 9.867 in het Dashboard DigiToegankelijk
aan de wettelijke verplichting. Dat aantal moet omhoog. Daarvoor zal het Ministerie
van BZK in 2024 signaleringsbrieven sturen naar overheidsorganisaties die niet aan
de wettelijke verplichting voldoen. Met het Dashboard is overzicht gecreëerd, waardoor
organisaties zelf en met behulp van DigiToegankelijk TOP gericht verbeteringen kunnen
aanbrengen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat uit de app-lijst naar aanleiding van de
motie Ceder (Kamerstuk 26 643, nr. 869) de app KopieID nog volledig niet voldoet (status D) aan de toegankelijkheidsvereisten.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris zich ervoor wil inspannen om dit zo snel
mogelijk te regelen. Zij vragen verder of de Staatssecretaris wil ingaan op de status
van de afvalwijzerapps die door gemeenten worden gebruikt (status C). De leden vragen
of de Staatssecretaris nader wil toelichten welke maatregelen nog moeten worden genomen
om te voldoen aan de richtlijnen en wanneer dit naar verwachting het geval is.
De «KopieID» applicatie heeft inmiddels de status C, dat betekent dat de eerste maatregelen
zijn genomen. Er zijn meerdere afvalapps voor gemeenten. De «Afvalwijzer» app heeft
momenteel de status B, waarbij er nog aan 1 toegankelijkheidscriterium wordt gewerkt.
Als dat is opgelost kan de status A worden geclaimd.
De «AfvalApp» heeft een status B, en is daarmee nog niet volledig digitaal toegankelijk.
De «BAR-afval app» heeft een status C, wat betekent dat de eerste maatregelen zijn
genomen. Als het toegankelijkheidsonderzoek is afgerond, zal er gelijk gewerkt worden
aan het oplossen van eventuele toegankelijkheidsfouten.
De wettelijke verplichting digitale toegankelijkheid overheid vraagt om continu de
digitale toegankelijkheid te verbeteren als er nog niet voldaan wordt aan alle digitale
toegankelijkheidseisen. Het is daarom niet mogelijk om te eisen dat er in één keer
aan alle digitale toegankelijkheidseisen wordt voldaan. Met DigiToegankelijk TOP (Toezichts-
en ondersteuningsprogramma) bied ik gerichte ondersteuning om zo snel mogelijk aan
de succescriteria te voldoen waar dat nog niet het geval is, en blijf ik in gesprek
met zowel de organisaties als de leveranciers zolang er nog digitale toegankelijkheidsproblemen
zijn.
Vraag:
De leden van de fractie van GroenLinks zien dat er nog veel websites en apps zijn
die niet aan de wettelijke verplichting voldoen. De Staatssecretaris schrijft dat
zij zich wil inzetten om deze websites en apps alsnog te laten voldoen aan de wettelijke
verplichtingen. Wat betekent dit concreet? Hoe wordt voorkomen dat iedereen het eens
is dat alle websites en apps aan de wettelijke toegankelijkheidsnormen moeten voldoen,
maar dat ook bij een volgende rapportage blijkt dat er nog steeds overheidssites en
apps zijn die niet aan de wettelijke eisen voldoen?
Met het Dashboard DigiToegankelijk heb ik organisaties een overzicht gegeven van de
status van hun toegankelijkheidsverklaringen in het register. Hiermee worden overheidsorganisaties
in staat gesteld om gericht verbetermaatregelen te nemen. De wettelijke verplichting
digitale toegankelijkheid overheid vraagt om voortgang te maken in het verbeteren
van de digitale toegankelijkheid. De wettelijke verplichting schrijft niet voor dat
er in één keer aan alle digitale toegankelijkheidseisen wordt voldaan. Met het Stappenplan
Digitale Toegankelijkheid werk ik gezamenlijk met overheidsorganisaties aan het digitaal
toegankelijker maken van websites en apps. Ik zorg voor de juiste informatie en kennis
via het Expertisecentrum DigiToegankelijk bij Logius, ondersteuning bied ik via DigiToegankelijk
TOP. Het dashboard dat nu is opgeleverd geeft inzage in hoe overheidsorganisaties
ervoor staan, waardoor er een instrument is om te monitoren.
Door een inventarisatie van DigiToegankelijk TOP is het aantal websites en mobiele
applicaties gestegen van 4400 in juni 2023 gestegen naar 9867 in januari 2024. Op
basis van het dit overzicht worden er in 2024 signaleringsbrieven verstuurd om overheidsorganisaties
te wijzen als zij niet aan de wettelijk verplichting voldoen. Daarnaast ben ik ook
de formele toezichtsfunctie momenteel aan het inrichten.
Organisaties worden als laatste ook gestimuleerd om in actie te komen door de bestaande
mogelijkheden van horizontale verantwoording en de eigen interne controlecyclus in
te zetten.
Wanneer de Omgevingswet wordt ingevoerd zal ook het Digitaal Stelsel Omgevingswet
(DSO) ingevoerd worden. Dit betekent dat veel mensen via het DSO vergunningen moeten
aanvragen en ruimtelijke plannen en regels allemaal via dit stelsel moeten worden
ingezien. De leden van de fractie van GroenLinks hebben zorgen over de toegankelijkheid
van het DSO. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het DSO voor iedereen toegankelijk en
begrijpelijk is en bijvoorbeeld ook mensen met een visuele beperking goed met het
DSO kunnen gaan werken? En op welke manier worden gebruikers uit alle groepen van
de samenleving hierbij betrokken zodat ervaringen van gebruikers zo snel mogelijk
worden meegenomen in het aanbrengen van verbeteringen van het DSO?
Bij de ontwikkeling van het nieuwe Omgevingsloket is digitale toegankelijkheid een
belangrijk aspect. In het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) kunnen burgers en bedrijven
via het Omgevingsloket zich oriënteren op hun leefomgeving, vergunningen aanvragen
en meldingen doen.
Als overheid vinden we dat deze informatie voor iedereen digitaal toegankelijk moet
zijn en dat niemand buitengesloten wordt. Het DSO wordt daarom ook getoetst aan de
wettelijke verplichting digitale toegankelijkheid. Het Omgevingsloket is een informerende
website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) en is onderdeel van de stelselherziening
die de overheid doorvoert in het domein van de fysieke leefomgeving. Beide hebben
nu de status B (alles aantoonbaar onderzocht, nog toegankelijkheidsfouten gevonden).1
Ontwikkelteams van het DSO zijn verder getraind in digitale toegankelijkheid. Een
specialistische adviseur digitale toegankelijkheid staat de ontwikkelteams bij met
kennis en kunde. Samen met burgers met een beperking wordt de opzet en werking van
het Omgevingsloket getest. Zo is met mensen met een visuele beperking vergunningaanvraagproces
getoetst. Daarnaast is in een werkgroep Digitale Inclusie gewerkt aan de toegankelijkheid,
begrijpelijkheid en gebruikersvriendelijkheid van het Omgevingsloket.
De Eerste Kamer heeft met het aannemen van de motie Jansen2 uitgesproken dat de websites van het Digitaal Stelsel Omgevingswet voor inwerkingtreding
van de Omgevingswet aan de norm WCAG 2.1 dienen te voldoen en daarmee de A status
wordt gehaald.
Zoals verzocht door de Eerste Kamer heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
het parlement in het najaar van 2023 geïnformeerd3 over de stand van zaken van de toegankelijkheid van het Omgevingsloket waarmee burgers
en bedrijven toegang krijgen tot het DSO en de aanverwante DSO overheid websites.
Zoals toegezegd aan het lid Janssen (SP) heeft de Minister kunnen melden dat ten opzichte
van zijn voortgangsbrief van 9 oktober jl., het omgevingswetloket (de websites van
de pré- en productieomgeving) en ook de website van de publiekscampagne voor de Omgevingswet
inmiddels de A-status hebben bereikt. Het omgevingsloket vormt straks hét primaire
portaal voor burgers en bedrijven. Het bereiken van deze A-status is een belangrijke
mijlpaal.
Het gaat ook om de gebruikersvriendelijkheid van websites en de begrijpelijkheid van
informatie die wordt ontsloten. In het kader van de gebruikersvriendelijkheid wordt
het omgevingsloket ook regelmatig getest en beproefd met én door gebruikers, ook door
gebruikers met een visuele of auditieve beperking. Digitale toegankelijkheid, gebruikersvriendelijkheid
en begrijpelijkheid vormen gezamenlijk de basis voor digitale inclusie en zorgen samen
voor een betere digitale dienstverlening van de overheid aan burgers. De inzet op
deze verbetering is onderdeel van de Werkagenda Waardengedreven Digitalisering.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het pijnlijk dat uit de uitvoering van
de motie Ceder (Kamerstuk 26 643, nr. 869) blijkt dat van de 16 meest noodzakelijke overheidsapplicaties, slechts 2 apps digitaal
toegankelijk zijn met status A. Deze leden vragen de Staatssecretaris nog dit jaar
volledige toegankelijkheid te borgen van de meest noodzakelijke overheidsapplicaties.
Voorts vragen zij of ook in andere overheidsapplicaties die nog niet toegankelijk
zijn, een prioritering kan worden aangebracht zodat de applicaties die mensen met
problemen met digitale toegankelijkheid het meest (wensen te) gebruiken, het eerst
toegankelijk zijn.
De wettelijke verplichting digitale toegankelijkheid schrijft voor dat er continu
gewerkt wordt aan het digitaal toegankelijker maken van websites en apps. Reden hiervoor
is dat websites en apps zich continu ontwikkelen door ondermeer updates. Digitale
toegankelijkheid is hiermee cyclisch, waarbij er altijd gewerkt wordt aan het verbeteren
van de toegankelijkheidscriteria aan de hand van periodieke toetsing. Doordat updates
op websites en apps op een geregelde basis worden doorgevoerd, is het een grote uitdaging
voor organisaties blijvend een A-status te behouden. De A-status betekent dat een
website of app aan alle eisen voldoet voor digitale toegankelijkheid. Status A, B
en C zijn toegestaan, mits organisaties jaarlijks voortgang boeken met het voldoen
aan de wettelijke richtlijnen.
In mijn beleid vind ik het belangrijk dat organisaties zich gestimuleerd voelen de
status A te behouden dan wel te bereiken. Om organisaties daarbij te helpen, en ook
de 16 meest noodzakelijke overheidsapplicaties waaraan wordt gerefereerd, geldt het
volgende. Door het DigiToegankelijk Toezichts- en OndersteuningsProgramma worden organisaties
continu ondersteund en worden er toegankelijkheidsonderzoeken uitgevoerd. Toegankelijkheidsfouten
worden daardoor gelijk opgepakt, zodat de A-status voor alle apps zo snel mogelijk
wordt behaald. Ik zet mij dit jaar extra in voor het behalen van de A-status van de
16 meest noodzakelijke overheidsapplicaties, waarvan op dit moment 4 apps de A-status
hebben. Zo heb ik het DigiToegankelijk Toezichts- en OndersteuningsProgramma verzocht
dit jaar maatwerkondersteuning te leveren richting de 16 meest noodzakelijke overheidsapplicaties.
Ik wil uw Kamer over de voortgang periodiek informeren via de Verzamelbrief horende
bij de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het zeer zorgelijk en onuitlegbaar dat
de applicatie die noodzakelijk was voor gebruik van het Tijdelijk Noodfonds Energie
niet digitaal toegankelijk was. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe dit heeft
kunnen gebeuren. Deze leden hebben begrepen dat ook de desktopversie nog niet digitaal
toegankelijk is. Zij vragen het kabinet dringend om op de kortst mogelijke termijn
een analoog alternatief te creëren voor mensen die problemen hebben met digitale toegankelijkheid,
en gelijktijdig te werken aan volledige digitale toegankelijkheid van de app en website.
Meer fundamenteel vragen de leden hoe het kabinet in het vervolg gaat voorkomen dat
mensen in een kwetsbare positie voor ondersteuning van de overheid afhankelijk zijn
van digitale oplossingen die niet volledig toegankelijk zijn.
Het Tijdelijk Noodfonds Energie is een privaat initiatief. Het kabinet heeft dit initiatief
ondersteund met een subsidie. Het kabinet heeft daartoe besloten omdat er op korte
termijn geen publiek alternatief voorhanden was. Uw Kamer is daarover geïnformeerd4 Daarbij heeft het kabinet de risico’s, overwegingen en dilemma’s geschetst die met
de ondersteuning van een privaat initiatief samenhangen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie
is in zeer korte tijd ontwikkeld en heeft daarbij keuzes moeten maken om zo snel mogelijk
huishoudens te ondersteunen met de energierekening. Dit heeft ook betrekking gehad
op de digitale toegankelijkheid van het Noodfonds.
Het Noodfonds heeft voor dit jaar een digitaal aanvraagproces ontwikkeld om op landelijke
schaal het indienen van aanvragen op een snelle en veilige manier mogelijk te maken.
Helaas kun je de aanvraag niet schriftelijk doen. Ik vind het belangrijk dat iedereen
kan deelnemen in de digitale samenleving. Eenieder die aanspraak maakt op een dienst
moet daar ook werkelijk gebruik van kunnen maken. Idealiter kan dit langs de digitale
snelweg, telefonisch en via een loket. Mensen die hun aanvraag niet digitaal kunnen
indienen kunnen door ondersteunende organisaties geholpen worden, zoals wijk en buurtcentra
of bibliotheek. Via de energiegids kan bekeken worden welke organisaties er voor inwoners
in de buurt zijn om te helpen bij het aanvraagproces.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Kamer op de hoogte wordt gehouden
van de voortgang van het stappenplan Digitale Toegankelijkheid.
In december 2023 is de Kamer geïnformeerd over het stappenplan Digitale Toegankelijkheid
via de rapportage over de voortgang op de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren
en de daarbij horende verzamelbrief (Kamer II, vergaderjaar 2023–2024, 26 643, nr. 1112). Jaarlijks blijven wij uw Kamer informeren over de voortgang van het stappenplan
Digitale Toegankelijkheid.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat ook in opleidingen
voldoende aandacht is voor toegankelijkheid van digitale middelen. Deze leden hebben
daarover de volgende vragen. In hoeveel procent van de IT-opleidingen op WO, HBO en
MBO-niveau is er aandacht voor toegankelijkheid van digitale middelen, zoals websites,
apps en andere toepassingen? Is het kabinet in gesprek met de universiteiten, hogescholen
en MBO-instellingen om ervoor te zorgen dat er in élke relevante IT-opleiding aandacht
is voor toegankelijkheid? Welke manieren ziet het kabinet om meer aandacht voor digitale
toegankelijkheid te verankeren in IT-opleidingen? Welke aandacht is er ook voor digitale
toegankelijkheid in om- en nascholingstrajecten, zowel in de private sector als in
de publieke sector?
Onderwijsinstellingen zijn autonome organisaties die zelf het curriculum vormgeven,
en daarmee ook bepalen in welke mate er aandacht wordt besteed aan de digitale toegankelijkheid.
Onderwijsinstellingen zien steeds meer de noodzaak dat hun studenten digitale toegankelijkheid
beheersen bij hun afstuderen. Vanuit BZK stimuleren wij onderwijsinstellingen daarbij
met inhoudelijke bijdragen, zoals onderzoeksopdrachten voor studenten en deelname
aan paneldiscussies. Daarnaast spreekt het kabinet regelmatig met het onderwijsveld
en brengen we het belang van digitale toegankelijkheid binnen IT-opleidingen onder
de aandacht bij onderwijsinstellingen.
Ondanks dat digitale toegankelijkheid een wettelijke verplichting is, is er maar één
deeltijd bijzonder lector op dit onderwerp. Samen met deze lector Inclusive Digital
Design & Engineering van de HAN bekijk ik hoe we het curriculum verder kunnen ontwikkelen.
Er is in Nederland geen opleiding, minor of master gericht op digitale toegankelijkheid/inclusie.
Omdat digitale toegankelijkheid een wettelijke verplichting is voor de overheid en
in 2025 voor het bedrijfsleven, stimuleert de HAN om digitale toegankelijkheid als
verplicht vak / competentie op te nemen in het curriculum/de landelijke eindtermen
van IT-gerelateerde opleidingen. Vanaf studiejaar 2023–2024 staat digitale toegankelijkheid
vast in het curriculum van de Communication & Multimedia Design opleidingen van de
HAN. Deze studenten krijgen dan colleges over digitale toegankelijkheid en inclusie
en hun opdrachten en stages worden op de toepassing van toegankelijkheid beoordeeld.
Het mbo en hbo besteden in hun curriculum steeds meer aandacht aan digi- en datavaardige
competenties. Daarin wordt digitale toegankelijkheid ook steeds vaker meegenomen.
Hier zijn geen percentages van bekend.
Digitale Overheid
Deelt de Staatssecretaris de mening van de VVD-fractie dat wanneer de overheid applicaties
bouwt, deze dusdanig makkelijk te gebruiken moeten zijn dat mensen in principe geen
extra hulp nog zouden moeten hebben?
Ja, de overheid moet digitaal toegankelijk, gebruiksvriendelijk en begrijpelijk zijn
voor iedereen. Daarom werkt ICTU in opdracht van BZK samen met overheidsorganisaties
aan een gezamenlijk NL Design System (NLDS). Met het NLDS worden tussen overheidsorganisaties
principes, interactiepatronen en code gedeeld via een gezamenlijk design system. Dit
NL Design System draagt niet alleen bij aan gebruiksvriendelijkere diensten van een
betere kwaliteit en digitale toegankelijkheid. Het helpt ook dubbel werk aan websites
te voorkomen.
De leden van de D66-fractie zien dat er veel initiatieven zijn opgetuigd om de gebruiker
te ondersteunen. Er is een expertisecentrum DigiToegankelijk en een Informatiepunt
Digitale Overheid. Deze leden vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat een
dwingendere aanpak voor de aanbieders van de informatie (de overheidsinstanties) daarnaast
voor versnelling kan zorgen? Hoe denkt de Staatssecretaris bijvoorbeeld over een meldpunt
bij een bestaande Helpdesk, waar gebruikers een melding zouden kunnen maken van onduidelijke
of te complexe informatie, waarnaar de Helpdesk informatie kan opnemen met de betreffende
informatie?
Ik zorg voor versnelling door bestuursorganen te ondersteunen bij het invulling geven
aan de uitbreiding van de Zorgplicht in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De nieuwe
bepaling verplicht bestuursorganen vanaf 1 januari 2024 om mensen die geen digitaal
contact met de overheid kunnen of willen hebben, te ondersteunen.
De zorgplicht (art. 2:1 eerste lid Algemene wet bestuursrecht) verplicht bestuursorganen
om vanaf 1 januari 2024 om in hun contacten met burgers zorg te dragen voor passende
ondersteuning. De concrete invulling en vormgeving wordt aan bestuursorganen gelaten.
Zij hebben, gelet op de aard en context van hun dienstverlening, de ruimte om te bepalen
voor welke doelgroep(en) welk type van ondersteuning in de rede ligt. De ondersteuning
moet passend zijn voor hun doelgroep. Ik ondersteun bestuursorganen hierbij door waar
nodig handvatten te ontwikkelen en door kennis en goede voorbeelden uit te wisselen.
Ik werk daarnaast aan het verder inrichten van de loketfunctie van de overheid, voor
alle burgers en ondernemers. Burgers en ondernemers willen in de eerste plaats goed
worden geholpen en respectvol en empathisch worden behandeld. Zij willen dat de overheid
hun vraag, situatie of probleem begrijpt en daar op een passende manier op inspeelt.
Aan deze loketfunctie van de overheid wordt in samenhang invulling gegeven langs diverse
overheidsbrede trajecten. Zo wordt inderdaad gewerkt aan de door u genoemde doorontwikkeling
van de fysieke Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) die een informerende en
doorverwijzende functie hebben, maar ook aan digitale informatievoorziening door verbetering
van de digitale toegang tot informatie over publieke dienstverlening, waaronder de
realisatie van een overheidsbreed portaal waar informatie over publieke producten
en diensten in samenhang wordt aangeboden. Daarnaast vindt een interdepartementale
verkenning plaats op de samenhang en samenwerking tussen diverse loketinitiatieven.
Ook wordt er gewerkt aan het inrichten van overheidsbrede loketten langs 2 actielijnen:
Actielijn 1: Het inrichten van professionallijnen voor goede samenwerking;
Actielijn 2: Het inrichten van (verschillende vormen van) fysieke loketten waar burgers
kunnen aankloppen met hun hulpvraag
Acht betrokken landelijke uitvoeringsorganisaties en gemeenten werken samen in een
viertal praktijkinitiatieven (in de gemeente Amsterdam, Utrecht en Enschede, en bij
het samenwerkingsverband Werksaam Westfriesland). In deze praktijkinitiatieven heeft
een overheidsdienstverlener tijd voor het goede gesprek met de burger én de beschikking
over een netwerk van professionallijnen. Hiermee kan direct contact worden gelegd
met een landelijke uitvoeringsorganisatie of een gemeentelijke organisatie om de vraag
van de burger in gezamenlijkheid te beantwoorden of problemen direct op te lossen.
In de hierboven genoemde initiatieven worden mogelijke inrichtingen van de overheidsbrede
loketten daadwerkelijk in de praktijk gebracht en getoetst. Dit heeft geleid tot een
breed afgestemde adviesnotitie, die in de ACU van 14 maart wordt besproken. Daarmee
wordt vormgeven aan de concrete uitwerking van overheidsbrede loketten, inclusief
een plateauplanning voor de verdere uitrol.
Daarnaast werk ik samen met de publieke dienstverleners aan een nieuw platform waarin
alle informatie over publieke dienstverlening in samenhang wordt aangeboden. Op basis
van onder andere levensgebeurtenissen krijgen mensen informatie over wat ze moeten
regelen, met wie en wanneer. En ze kunnen altijd bellen als ze er digitaal niet uitkomen.
Met dit nieuwe platform ervaart de burger de informatie van de overheid vanuit één
afzender, omdat dit vanuit verschillende overheidsorganisaties bij elkaar is gebracht.
Ik verwacht dat de nauwe samenwerking met de publieke dienstverleners rond dit platform
kan leiden tot versnelling in het in samenhang aanbieden van toegankelijke en begrijpelijke
informatie.
Ook zijn in de gemeenten Amsterdam, Utrecht en Enschede, in samenwerking met 7 uitvoeringsorganisaties,
praktijkinitiatieven gestart met loketten waar mensen fysiek en via andere kanalen
terecht kunnen met hun hulpvraag. In 2023 zijn deze loketten uitgebreid qua intensiteit
en samenwerking en wordt steeds getoetst wat werkt en datgene wat werkt, wordt meteen
ook toepast. Eind 2023 kwam ik met een advies over de meest effectieve vorm van de
overheidsbrede loketfunctie voor publieke dienstverlening. In de verzamelbrief horende
bij de geactualiseerde Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (Kamer II, vergaderjaar
2023–2024, 26 643, nr. 1112) is de stand van zaken na te lezen.
De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik om een eerste vraag te
stellen over het rapport «Digitale identiteit vraagt veel van DigiD en eHerkenning»
van de Algemene Rekenkamer. Hierin wordt gewezen op het risico dat hogere betrouwbaarheidsniveaus
voor bijvoorbeeld het inloggen met DigiD ten koste kan gaan van burgers die niet digitaal
vaardig zijn. Deze leden lezen dat de Staatssecretaris in haar reactie verwijst naar
het belang van een fysiek alternatief en de doorontwikkeling van de Informatiepunten
Digitale Overheid (IDO’s). De leden van de CDA-fractie zijn het hiermee eens, maar
plaatsen hierbij twee kanttekeningen. Ten eerste constateren deze leden dat de IDO’s
nog lang niet «op volle sterkte» zijn en dat het fysieke alternatief dus nog niet
voldoende beschikbaar is. Ten tweede vinden deze leden het belangrijk dat de digitale
middelen die minder vaardige burgers wél (kunnen) gebruiken of gebruikten, zoals het
inloggen met gebruikersnaam en wachtwoord bij de Belastingdienst, blijven bestaan
waar dat mogelijk is. Zij leden vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat
digitale hulpmiddelen met een lager betrouwbaarheidsniveau niet afgeschakeld mogen
worden, als de alternatieven nog niet op orde zijn.
Het is belangrijk dat inloggen met DigiD bij de overheid en bij andere organisaties
veilig, betrouwbaar en toegankelijk is en blijft. Maar, het veiliger en betrouwbaarder
maken van DigiD kan raken aan de toegankelijkheid. Dit is dan ook een afweging die
ik constant maak wanneer het gaat om het verhogen van de betrouwbaarheidsniveaus voor
burgers.
Bij veel grote dienstverleners, zoals de Belastingdienst, moet worden ingelogd met
minstens twee-factorauthenticatie. Dit betekent dat de burger minimaal moet inloggen
met gebruikersnaam en wachtwoord en een extra verificatiecode via sms of de DigiD
app. Dit biedt een veiligere manier van inloggen ten opzichte van enkel een gebruikersnaam
en wachtwoord. Vrijwel alle DigiD accounts hebben inmiddels twee-factorauthenticatie
geactiveerd.
Daarbij zijn inmiddels ruim 8 miljoen accounts geactiveerd op betrouwbaarheidsniveau
Substantieel, die wordt uitgevoerd middels een ID-check. Dit nummer groeit elk jaar.
Maar, ik weet ook dat het moeilijk kan zijn voor burgers om dit hogere betrouwbaarheidsniveau
te activeren. Dit kan om technische redenen zijn maar ook omdat iemand niet over de
juiste digitale vaardigheden beschikt. Daarom werk ik aan alternatieven en ondersteuning,
om zowel digitale dienstverlening toegankelijker te maken.
Voor vragen rondom DigiD kunnen burgers terecht bij de helpdesk van DigiD. Daarnaast
is het mogelijk om ondersteuning te krijgen bij het aanvragen of gebruik van DigiD
via de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) in bibliotheken. Ik heb diverse
maatregelen genomen om het bereik van de IDO’s te vergroten en deze laten hun effect
in de praktijk zien: het aantal vragen dat wordt gesteld stijgt significant. Vorig
jaar zijn er 72.378 vragen geregistreerd. In 2022 waren dat er 46.132. De actuele
stand van zaken vindt u terug in de Verzamelbrief van december 2023.
Daarnaast werk ik, zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven, aan de inrichting van
overheidsbrede loketten. Acht landelijke uitvoeringsorganisaties én gemeenten werken
samen in een viertal praktijkinitiatieven (in de gemeente Amsterdam, Utrecht en Enschede,
en bij het samenwerkingsverband Werksaam Westfriesland) bij de inrichting van overheidsbrede
loketten.
In deze praktijkinitiatieven heeft een overheidsdienstverlener tijd voor het goede
gesprek met de burger én de beschikking over een netwerk van professionallijnen. Hiermee
kan direct contact worden gelegd met een landelijke uitvoeringsorganisatie of een
gemeentelijke organisatie om de vraag van de burger in gezamenlijkheid te beantwoorden
of problemen direct op te lossen
Om verschillende doelgroepen met uiteenlopende vragen maximaal te bereiken wordt de
aansluiting op fijnmazige lokale netwerken en de samenwerking met Informatiepunten
Digitale Overheid, buurthuizen en wijkteams gerealiseerd.
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de toenemende druk op mensen om
digitaal deel te moeten nemen aan de samenleving, ook als zij dat niet kunnen of willen.
Deze leden wijzen erop dat 4 miljoen mensen niet voldoende vaardigheden hebben om
volwaardig deel te kunnen nemen aan de digitale samenleving. Deze leden merken op
dat veel van de aangedragen oplossingen liggen in mensen wel digitaal vaardig maken
of hulp te bieden bij digitaal zakendoen met de overheid, zoals met een DigiD-machtiging.
Dit betekent echter dat mensen ofwel digitaal vaardig moeten worden of afhankelijk
gemaakt worden van anderen. De leden wijzen in dat verband op de aangenomen moties
Futselaar & Van Raak (Kamerstuk 26 643, nr. 633) en Leijten c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 834) waarbij er nadrukkelijk wordt gevraagd om laagdrempelige niet-digitale alternatieven.
Hoe wordt voorkomen dat mensen straks door de omstandigheden alsnog gedwongen zijn
digitaal zaken te doen met de overheid. De leden van de SP-fractie wijzen bijvoorbeeld
op het invullen van een belastingaangifte op papier, wat weliswaar nog altijd mogelijk
is, maar ook vele malen omslachtiger is geworden om aan te vragen. Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe met dit vraagstuk wordt omgegaan en wat er wordt bewerkstelligd om het
niet-digitale alternatief bij overheidsdiensten ook daadwerkelijk laagdrempelig te
maken of te houden?
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat burgers altijd de keuze hebben
om digitaal of niet digitaal gebruik te kunnen maken van publieke producten en diensten.
De Awb stelt expliciet dat in het verkeer met burgers het gebruik van de digitale
weg niet mag worden voorgeschreven. De Wet modernisering elektronisch bestuurlijk
verkeer (WMEBV) brengt hier geen verandering in. Alleen bij bijzondere wet kan elektronisch
bestuurlijk verkeer worden voorgeschreven. Wel dient in dat geval expliciet van de
Awb te worden afgeweken en dient de noodzaak van die afwijking uitdrukkelijk te worden
gemotiveerd. En de Tweede en Eerste Kamer moeten in dat geval instemmen met (de mogelijkheid
van) verplicht elektronisch bestuurlijk verkeer. De wetgever kan in die gevallen een
andere afweging maken dan in de Awb, gelet op het onderwerp dat aan de orde is en
de betrokken doelgroep(en). Met de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer
(WMEBV) wordt aan de Awb een bepaling toegevoegd, die voorschrijft dat een bestuursorgaan
zorgdraagt voor passende ondersteuning bij het verkeer met dat bestuursorgaan. Het
is primair aan die bestuursorganen om daar op een goede manier invulling aan te geven.
Om invulling te geven aan bestuursorgaan-overstijgende passende ondersteuning via
de niet-digitale weg richt ik zoals eerder genoemd de overheidsbrede loketten in.
Hier werken gemeenten, gemeentelijke instanties en de grote uitvoeringsorganisaties
nauw samen. Bij samenloop van problematiek heeft een overheidsdienstverlener tijd
voor het goede gesprek met de burger en zorgt voor de coördinatie om te komen tot
een antwoord of oplossing. Voorbeelden hiervan zijn de praktijkinitiatieven in Amsterdam,
Utrecht, Enschede en Hoorn. Het advies over de effectieve inrichting van de loketten
en te nemen vervolgstappen op basis van de lessen uit de praktijkinitiatieven en onderzoek
is gereed. Ook heb ik een landelijk dekkend netwerk van Informatiepunten Digitale
Overheid gerealiseerd die burgers en ondernemers kunnen informeren en doorverwijzen.
Digitale vaardigheden
Deelt de Staatssecretaris de mening van de VVD-fractie dat we meer focus moeten leggen
op de digitale fitheid van onze burgers en ondernemers, zodat ze zoveel mogelijk zelfstandig
kunnen communiceren met de overheid en overheidscommunicatie tot zich kunnen nemen?
Denk hierbij bijvoorbeeld aan het inloggen bij DigiD of andere (semi-)overheidsapplicaties
of portalen. Zo ja, wat zijn de plannen van de Staatssecretaris om dit te verwezenlijken?
Ja, ik ben ook van mening dat we aandacht moeten blijven geven aan de digitale vaardigheden
van Nederlanders. Dit krijgt vorm in verschillende bestaande beleidsprogramma’s waarin
het verkrijgen van digitale vaardigheden een centrale rol speelt. Deze activiteiten
zijn bij elkaar gebracht in de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren. In december
is de Kamer geïnformeerd over de voortgang op de Werkagenda en de daarbij horende
verzamelbrief.5 Specifiek voor burgers om gebruik te kunnen maken van overheidsdiensten zorgt het
kabinet via het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal (OCW, SZW, VWS
en BZK) voor de verbetering van digitale basisvaardigheden bij burgers. Het programma
loopt door tot en met 2024. Het Ministerie van OCW voert momenteel een verkenning
uit over de aanpak na 2024 en zal daar later dit jaar over rapporteren.
Volwassenen kunnen via gemeenten cursussen bekostigd krijgen, zoals Werken met de
e-overheid van Stichting Digisterker en deze volgen via bibliotheken en andere instellingen.
Voor jongeren is er vanuit Digisterker op het op het vmbo- en mbo-niveau de cursus
Doe je Digiding om kennis te maken en gebruik te leren maken van digitale overheidsdiensten.
Voor de beroepsbevolking en ondernemers zijn er ook verschillende beleidsactiviteiten
op digitale vaardigheden. Denk hierbij aan de werkgroep human capital en learning
communities binnen de Nederlandse AI Coalitie, smart makers academy binnen het programma
Smart Industry en de MKB werkplaatsen binnen het programma Versnelling Digitalisering
MKB.
De leden van de fractie D66 geeft aan dat de Staatssecretaris eind 2021 schreef dat
nog zo’n 4 miljoen Nederlanders onvoldoende vaardigheden hebben om zelfstandig digitaal
zaken te doen met de overheid. Dat vindt de D66-fractie verontrustend. In de meest
recente brief van de huidige Staatssecretaris wordt hier geen update over gegeven.
Deze leden vragen of er uit een jaarlijkse monitor is gebleken dat er vorderingen
zijn gemaakt op dit gebied.
In december is de Kamer geïnformeerd over de voortgang op de Werkagenda Waardengedreven
Digitaliseren en de daarbij horende verzamelbrief.6 Daarin worden de laatste bevindingen gedeeld uit het tweejaarlijkse CBS/Eurostat-onderzoek
naar digitale vaardigheden. Dit is een Europees verplichte statistiek die door alle
EU-landen volgens dezelfde methode wordt uitgevoerd. De resultaten van 2023 laten
zien dat 83% van de Nederlanders van 16 tot 75 jaar over ten minste digitale basisvaardigheden
beschikte. In 2021 was dit 79%. Nederland is hiermee koploper van de EU en heeft de
Europese doelstelling voor 2030 (zoals geformuleerd in de Digital Decade) al bereikt:
in dat jaar moet 80 procent van de EU-bevolking over ten minste digitale basisvaardigheden
beschikken.
Mensen kunnen moeite hebben om zelfstandig zaken te doen met de digitale overheid
door een gebrek aan digitale vaardigheden, maar er kunnen ook andere oorzaken zijn.
Daarom heb ik een analyse laten uitvoeren naar de ondersteuningsbehoeften van mensen
in het contact met de overheid.7 Op basis van die analyse werk ik aan persoonlijke, lokale ondersteuning van mensen
die moeite hebben om zaken met de overheid te regelen. Zoals toegezegd zal ik de Kamer
hier medio 2024 over informeren.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het aan burgers en bedrijven bijbrengen
van digitale vaardigheden ook moet omvatten het leren omgaan met de voor het grote
publiek toegankelijke generatieve AI-toepassingen zoals bijvoorbeeld ChatGPT. Welke
mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit op korte termijn te integreren in lijn 1:
«iedereen kan meedoen in het digitale tijdperk»?
De leden van de PVV-fractie roepen in herinnering dat ook de WRR in haar rapport «Opgave
AI: de nieuwe systeemtechnologie» demystificatie van AI noemt als een van de vijf
grote opgaven om te komen tot een goede inbedding van deze nieuwe systeemtechnologie.
Demystificatie door onder andere de AI-wijsheid bij het brede publiek te stimuleren.
Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om de door de WRR gedane aanbeveling
op te nemen in het onderdeel digitale inclusie van de werkagenda?
Er lopen verschillende initiatieven vanuit de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren
lijn 1 om burgers en bedrijven te leren over de werking van AI, de mogelijke toepassingen,
ethische vraagstukken en de gevolgen hiervan. Hiervan is eind 2023 de geactualiseerde
versie uitgegaan (Kamer II, vergaderjaar 2023–2024, 26 643, nr. 1112). Vorige maand is de overheidsbrede visie op generatieve AI8 naar de Kamer verzonden, waarin ook aandacht is voor de maatschappelijke impact van
deze technologie.
Eén initiatief voor het algemeen publiek is de AI-Parade. Dit is een initiatief van
de Nederlandse AI Coalitie en de Koninklijke Bibliotheek, waarbij mensen in bibliotheken
op een laagdrempelige manier kunnen leren wat AI is, wat de impact is op het dagelijks
leven en wat de gevolgen zijn voor de samenleving. De AI-parade is langs 17 bibliotheken
getrokken door heel Nederland en eind 2023 afgerond.
Een ander initiatief voor het algemeen publiek is de Nationale AI Cursus. Dit is een
laagdrempelige online cursus waarin AI op een begrijpelijke manier wordt uitgelegd.
Deze cursus is het resultaat van een privaat initiatief dat medegefinancierd is door
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er is vanuit de Nationale
AI Cursus een variant ontwikkeld voor kinderen, een over AI en ethiek en varianten
voor mensen die werken in specifieke toepassingsgebieden, zoals Zorg, AgriFood, Energie,
Onderwijs, de Creatieve Industrie en Logistiek & Maritiem. De Nationale AI Cursus
heeft meer dan een half miljoen Nederlanders bereikt.
Met behulp van het Nationaal Groeifonds investeren wij verder substantieel in het
realiseren van digitale innovaties die het onderwijs verder helpen. Er is € 80 miljoen
beschikbaar voor het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) tot 2035. In het NOLAI werken
scholen, wetenschappers en bedrijven samen aan de ontwikkeling en evaluatie van verantwoorde
en veilige digitale innovaties die tegemoetkomen aan de behoeftes in het funderend
onderwijs. In co-creatieprojecten werken zij aan een goede inzet van AI in het onderwijs,
vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als
privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Om ervoor te zorgen dat het gebruik van AI door bedrijven op een ethische manier plaatsvindt,
is de aanpak van het kabinet gericht op de ontwikkeling van mensgerichte AI. Deze
AI moet veilig zijn, transparant en met respect voor fundamentele rechten. Via het
investeringsprogramma AiNed wordt er bijna 230 miljoen euro voor AI-kennis, -innovatie
en -talent vrijgemaakt. Onder andere de zogenaamde ELSA labs (ethical, legal, societal
aspects) verrichten onderzoek op het gebied van mensgerichte AI en helpen bedrijven
bij de toepassing.
De leden van de PvdA-fractie lezen in antwoord op de motie van het lid Kathmann (Kamertsuk
36 200 VII, nr. 69) dat adviseurs van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) standaard
alert zijn op de digitale vaardigheden van cliënten en in een zo vroeg mogelijk stadium
vaststellen in hoeverre een cliënt niet-digivaardig is. Als de UWV vaststelt dat een
cliënt niet-digivaardig is, wordt de dienstverlening hierop aangepast. Deze leden
vragen zich af op welke wijze gevolg wordt gegeven aan de constatering dat een cliënt
niet-digivaardig is. In hoeverre worden naast het aanpassen van de directe dienstverlening
maatregelen genomen om de digivaardigheden van de cliënt te verbeteren?
Het aanleren van digivaardigheden en basisvaardigheden is geen primaire taak van het
UWV. Het UWV verwijst mensen door naar geëigende instanties zoals bibliotheken en
Leerwerkloketten of de gemeente die verantwoordelijk is voor de verbetering van basisvaardigheden
en aanpak van laaggeletterdheid. Afhankelijk van de doelgroep zijn er soms aanvullende
mogelijkheden vanuit het UWV. Bijvoorbeeld voor mensen in de ziektewet met een afstand
tot de arbeidsmarkt kan dit onderdeel zijn van de re-integratie als de basisvaardigheden
noodzakelijk zijn met het oog op het vastgestelde bemiddelingsberoep. Voor de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen werkt het UWV aan een pilot scholingsaanbod,
waarbij er specifieke aandacht is voor het aanleren van (digitale) basisvaardigheden.
Jongeren
Uit het onderzoek9 dat de Staatssecretaris meestuurde met de brief blijkt dat het intensieve gebruik
van schermen (smartphones, pc of laptops, tv) invloed kan hebben op het dagelijks
functioneren van die jongeren. Problematisch gebruik is van invloed op de concentratie,
maar ook op het psychisch welzijn van jongeren. De leden van de D66-fractie vinden
dit verontrustend, zeker omdat uit recente nieuwsberichten blijkt dat jongeren steeds
meer gebruik maken van smartphones en andere schermen. In hoeverre neemt de Staatssecretaris
maatregelen, in samenspraak met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
om jongeren te informeren over de negatieve gevolgen van overmatig smartphone gebruik?
De leden van de Volt-fractie constateren verder dat de keerzijde van het gebruik van
online platforms en sociale media is dat er veel (onbewuste) beïnvloeding plaatsvindt
en veelal jongeren, maar ook volwassenen, weinig grip hebben op hun smartphonegebruik.
Zo geeft 8 op de 10 kinderen aan vaak langer op hun telefoon te zitten dan ze denken;
geeft ruim 60% van de jongeren tussen de 18 en 24 aan verslaafd te zijn aan hun smartphone;
en gaat driekwart van de volwassenen liever niet zonder telefoon van huis. Volgens
deze leden past het binnen de vier hoofddoelen van de agenda digitale inclusie om
mensen hierbij te helpen waar nodig. Hoe oordeelt de Staatssecretaris hierover en
welke inspanningen levert zij om verantwoord smartphone gebruik te bevorderen?
In de landelijke aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal»10 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is de online leefomgeving
van jongeren en jongvolwassenen 1 van de 5 actielijnen.
Samen met jongeren zelf en partners zoals MIND Us en het Netwerk Mediawijsheid, zet
het kabinet zich onder meer in op het stimuleren van mediawijsheid, digitale vaardigheden
en digitale balans. Hierin wordt ook (het belang van) de rol van ouders/opvoeders
omtrent gezond (sociale) mediagebruik meegenomen.
Sinds 1 januari 2024 kunnen mobiele telefoons en ook tablets of smartwatches niet
meer gebruikt worden in de klas. Mobiele telefoons leiden af en zorgen ervoor dat
leerlingen slechter presteren. Scholen moeten hier zelf afspraken over maken met leraren,
ouders en leerlingen zodat iedereen in de school precies weet wat wel en niet mag.
Het doel is om te komen tot een oplossing die voor scholen werkbaar is. De kwaliteit
van het onderwijs staat hierbij voorop.
Naast het onderwijs is het ook belangrijk om andere doelgroepen te informeren over
de risico’s van gebruik van telefoons en sociale media. Netwerk Mediawijsheid heeft
eerder al een model ontwikkeld over de «digitale balans». In dit model is aandacht
voor zowel negatieve als positieve effecten van digitaal mediagebruik en wordt uitgegaan
vanuit een integraal gezondheidsperspectief, namelijk: een balans tussen lichamelijke
(slaap, beweging), sociale (verbinding met anderen en tijd voor jezelf) en mentale
gezondheid (inspanning en ontspanning) in relatie tot digitaal mediagebruik.
De Alliantie Digitaal Samenleven, waar BZK één van de initiatiefnemers van is, zoekt
in samenwerking met Netwerk Mediawijsheid en het Trimbos instituut momenteel naar
mogelijkheden om de website www.digitalebalans.nl en de zelftest die daarop te vinden is, door te ontwikkelen. Deze website helpt om
de kennis over gezond digitaal mediagebruik te vergroten en de Nederlandse bevolking
te ondersteunen bij het zoeken naar een gezonde digitale balans. Zoals vermeld in
de Verzamelbrief Digitalisering, die in december naar de Kamer is gestuurd, start
het Ministerie van BZK in het najaar van 2024 met een meerjarige publiekscommunicatie
campagne Kinderrechten Online, waarbij ook aandacht is voor mediawijsheid gericht
op opvoeders.11
Voor het zomerreces heb ik uw Kamer nog een brief (Kamer II vergaderjaar 2022–2023,
26 643, nr. 1063) over kinderrechten in relatie tot digitalisering en gebruik van apparaten verzonden.
De rechten van het kind moeten zowel offline als online worden gewaarborgd.
Digitale inclusie gaat veelal over digitale vaardigheden, geletterdheid en toegankelijkheid.
Dat zijn hele terechte onderwerpen die veel aandacht verdienen. We zien tegenwoordig
ook dat er een zekere afhankelijkheid bestaat van digitale middelen en online plekken
zoals sociale media, bijvoorbeeld voor jongeren die gelijkgestemden zoeken online
om te praten en leren over de wereld en zichzelf, of om contact te onderhouden met
vrienden en familie in het buitenland. In dat kader vragen de leden van de Volt-fractie
welke maatregelen de Staatssecretaris neemt om ervoor te zorgen dat in samenwerking
met sociale mediabedrijven en andere grote techbedrijven wordt gezorgd voor een inclusieve
online omgeving? Welke verantwoordelijkheid ziet de Staatssecretaris voor de overheid
om te zorgen voor veilige en inclusieve toegang tot de online wereld? Bijvoorbeeld
door het tegengaan van promoten anorexia of anti-lhbti boodschappen op TikTok. Kunnen
we grotere platforms aanspreken op betere handhaving en eventueel sanctioneren? Wordt
gesproken met andere EU-landen (ook buiten de Digital Services Act om) over hoe dit
het best aangepakt kan worden, bijvoorbeeld met Finland waar al veel aandacht wordt
besteed aan het weerbaarder maken van mensen tegen misleiding en nepnieuws?
Het Ministerie van BZK is in gesprek met techbedrijven om hen te wijzen op de verantwoordelijkheid
die zij hebben om de rechten van kinderen online te beschermen. Ook heeft het Ministerie
van BZK experttafels georganiseerd waarin oplossingen zijn besproken om de leeftijdscontrole
te verbeteren. Op dit moment ben ik mij hierop aan het beraden. De Digital Services
Act (DSA) is in werking getreden waarmee strengere voorwaarden gesteld worden aan
het gebruik van aanbevelingsalgoritmes. Zo moeten zeer grote online platforms nadrukkelijk
rekening gaan houden met de negatieve effecten die hun algoritmes kunnen hebben op
kinderen en moeten zij deze systemen zo nodig aanpassen. Ze moeten dit bovendien laten
onderzoeken door externe auditors.
Verder bevat de DSA verschillende bepalingen met betrekking tot bescherming van kinderen:
• De algemene Voorwaarden moeten eenvoudig en begrijpelijk zijn voor kinderen. (art.
14, derde lid) geldt voor platforms die op minderjarigen zijn gericht of overwegend
door hen worden gebruikt
• Er mag geen reclame worden getoond op basis van profilering met gebruikmaking van
persoonsgegevens van minderjarige gebruikers (artikel 28, tweede lid) geldt wanneer
platforms er met redelijke zekerheid van bewust zijn dat de gebruiker minderjarig
is
• Online platforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen worden verplicht om passende
evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming
van minderjarige te waarborgen dit geldt voor platforms die toegankelijke zijn voor
minderjarigen. Zeer grote platforms worden verplicht om tenminste een keer per jaar
systeemrisico’s die voortvloeien uit het ontwerp of uit de werking van hun diensten
te onderzoeken. Een van die risico’s is of hun diensten werkelijke of voorzienbare
negatieve effecten hebben op de bescherming van minderjarigen
Toezicht op de DSA wordt een combinatie van nationaal en EU-toezicht. Voor het zomerreces
heb ik uw Kamer nog een brief over kinderrechten in relatie tot digitalisering verzonden
(Kamer II vergaderjaar 2022–2023, 26 643, nr. 1063).
Zoals vermeld in de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie12, werkt Nederland samen met internationale partners in onder andere de EU. Een goed
voorbeeld is het Rapid Alert System (RAS), waarbij EU-lidstaten inzichten delen over
een effectieve aanpak van desinformatie en gezamenlijke reacties afstemmen. Net als
Finland, hecht het kabinet veel waarde aan de weerbaarheid van burgers ten aanzien
van desinformatie. In de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie
(Kamer II vergaderjaar 2022–2023, 30 821 nr. 173) wordt dit nader toegelicht.
Monitoring Digitale vaardigheden
De leden van de PVV-fractie vragen welke specifieke vaardigheden en competenties op
het gebied van (generatieve) artificiële intelligentie (AI) de monitor digitale competenties
zal gaan meten? Deelt de Staatssecretaris de mening dat omgaan met (generatieve) AI-toepassingen
die nu al gebruikt worden en in hoog tempo in ontwikkeling zijn, behoort tot de basisvaardigheden
van de toekomst? Welke interventies zou zij kunnen opnemen om deze vaardigheden op
korte termijn te bevorderen?
De ontwikkelingen op het vlak van AI gaan snel. Het is daarom belangrijk dat mensen
leren over deze technologie en zowel de kansen als de risico’s begrijpen. Het is inderdaad
aannemelijk dat kunnen omgaan met AI-toepassingen in de toekomst tot de digitale basisvaardigheden
zal behoren. Bijvoorbeeld als het gaat om het herkennen van desinformatie en nepfoto’s
gemaakt met AI.
Wat betreft monitoring kijkt het DIGCOM-onderzoek13 van de UvA dat wordt uitgevoerd in opdracht van het kabinet onder meer of mensen
AI-toepassingen herkennen en ermee kunnen omgaan.14 Van dit onderzoek is een tussentijdse rapportage verschenen in mei 2022 en verschijnt
de volgende rapportage in het eerste kwartaal van 2024.
Via verschillende beleidsactiviteiten zet ik vanuit de Werkagenda Waardengedreven
Digitaliseren in op het vergroten van de kennis en het bewustzijn van Nederlanders
op AI. Op korte termijn kunnen mensen meer leren over AI bij onder meer de AI Parade
en de Nationale AI Cursus. Daarnaast wordt via het investeringsprogramma AiNed bijna
€ 230 miljoen vrijgemaakt voor AI-kennis, -innovatie en -talent en is er tot 2035
€ 80 miljoen beschikbaar voor het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI). Zie voor de uitgebreide
toelichting op deze initiatieven het antwoord op de vraag van de leden van D66 over
digitale vaardigheden en AI.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de tussentijdse rapportage uit mei 2022
van het monitoronderzoek dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) uitvoert laat zien
dat Nederlandse burgers grote moeite hebben met het herkennen van AI. We zijn nu een
jaar verder en de komst van generatieve AI-instrumenten heeft een enorme vlucht genomen.
Wanneer is de volgende tussenrapportage te verwachten?
De volgende rapportage wordt gepubliceerd in het eerste kwartaal 2024.
De leden van de PVV-fractie geven aan:
De door de UvA gebruikte tool DigIQ-vaardig is een eigen inschatting van deelnemers
van hun digitale vaardigheden, waarbij de onderzoekers opmerken dat vanwege onder-
of overschatting de resultaten mogelijk niet overeenkomen met de werkelijkheid. Welke
waarde heeft een dergelijke onderzoeksmethode? Is het niet veel beter om een daadwerkelijke
toets te doen, zoals de praktijktoets die de onderzoekers zelf overwegen te ontwikkelen?
Graag een uitgebreide reactie welke mogelijkheden de Staatssecretaris ziet voor verbetering
op dit punt.
Het voordeel van zelfrapportage is dat dit type onderzoek op grote schaal is uit te
voeren. Daarbij is het inderdaad mogelijk dat mensen hun eigen vaardigheden over-
of onderschatten. Een praktijktoets kan helpen om beter inzicht te krijgen in hoe
goed mensen in staat zijn om daadwerkelijk digitale vraagstukken op te lossen. Een
beperking van zo’n praktijktoets is dat deze methode tijdsintensief is en daarmee
minder schaalbaar. Dat is zeker het geval wanneer een breed scala aan digitale vaardigheden
wordt onderzocht, zoals in het DIGCOM-onderzoek.
Andere onderzoeken werken wel met praktijktoetsen. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij
het onderzoek van Centerdata, dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en reeds naar de Tweede Kamer is verzonden.15 De respondenten deden drie praktijktoetsen op vlak van kritische digitale vaardigheden.
Uit het onderzoek blijkt onder meer dat een aanzienlijk deel van de Nederlanders moeite
heeft met het herkennen van nepwebwinkels en phishingberichten, terwijl zij zelf denken
dat ze dit goed kunnen.
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er een monitor digitale competenties wordt
ontwikkeld. Deze leden vinden het belangrijk dat de volgende punten hierin worden
meegenomen, en vragen of de Staatssecretaris bij deze afzonderlijke punten wil aangeven
of deze meegenomen worden in de monitor. Het gaat deze leden ten eerste om het bewustzijn
over digitalisering en duurzaamheid. Deze leden denken bijvoorbeeld aan de vraag of
Nederlanders zich bewust zijn van het stroomgebruik van Internet of Things (IoT-)apparaten
en het energieverbruik van datagebruik zoals het streamen van video’s en social media
gebruik. Zij vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat het bewustzijn hierover
in een tijd van exponentieel toenemend datagebruik belangrijk is. De leden vragen
ten tweede of in de Monitor ook kan worden opgenomen hoeveel Nederlanders toegang
hebben tot mobiele apparaten zoals smartphones, tablets en laptops en wat de oorzaken
zijn als zij dat niet hebben. Digitale inclusie begint immers met connectiviteit.
De leden van de CDA-fractie vragen ook of in de monitor digitale competenties aandacht
is voor de digitale competenties van bedrijven, bijvoorbeeld op het gebied van cyberweerbaarheid
of duurzame digitalisering. Deze leden vragen of het mogelijk is om in de monitor
ook bedrijven, groot en klein, als aparte doelgroep op te nemen.
Ik ben het eens met de leden van de CDA-fractie dat het bewustzijn over omgang en
gebruik van technologieën steeds belangrijker wordt. Hieronder een puntsgewijs antwoord
op uw vragen:
– Als het gaat om het monitoren van bewustzijn van digitalisering en duurzaamheid kijkt
het DIGCOM-onderzoek van de UvA onder meer naar duurzame/groene digitale vaardigheden,
oftewel het op een duurzame manier kunnen omgaan met digitale apparaten.16Ik deel de mening dat bewustzijn over energieverbruik van digitale toepassingen belangrijk
is.
– De vraag hoeveel Nederlanders toegang hebben tot digitale apparaten en internet wordt
jaarlijks gemonitord met de publicatie «ICT, kennis en economie» van het CBS.17
– Ten aanzien van de laatste vraag merk ik op dat de monitoring van digitale competenties
vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gericht is op
burgers. Om meer inzicht te krijgen in de digitale competenties van bedrijven op het
gebied van cybersecurity verwijs ik de leden van de CDA-fractie graag naar de Cybersecuritymonitor
van het CBS.18Aan de hand van een twintigtal indicatoren wordt een beeld geschetst van cybersecurity
in Nederland. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen kleine en grote bedrijven
en is ook informatie met betrekking tot ZZP’ers opgenomen. De Cybersecuritymonitor
wordt mede op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat samengesteld.
De in de vorige alinea genoemde publicatie «ICT, kennis en economie» van het CBS kijkt
onder andere naar het ICT-gebruik bij bedrijven.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede zaak dat wordt er gewerkt
aan de ontwikkeling van een monitor digitale competenties. Deze leden vragen of in
deze monitor ook de mate van bewustzijn van de effecten van het gebruik van digitale
oplossingen wordt meegenomen, zoals bijvoorbeeld sociale media of AI.
Ik ben het eens met de leden van de ChristenUnie-fractie dat het bewustzijn over omgang
en gebruik van technologieën steeds belangrijker wordt. Vanuit de Werkagenda Waardengedreven
Digitaliseren lijn 1 zet ik dan ook in op het vergroten van dit bewustzijn, bijvoorbeeld
via campagnes en educatieve activiteiten. Dit doe ik in samenwerking met andere ministeries.
Met het Ministerie van JenV en het Ministerie van EZK lanceerden we afgelopen najaar
de campagne «Laat je niet interneppen», om mensen weerbaarder te maken tegen (online)
fraude. Op de Libelle Zomerweek hebben we een week lang samen met de Alliantie Digitaal
Samenleven aandacht gegeven aan de impact van digitalisering om het digitaal bewustzijn
te vergroten.
Als het gaat om monitoring van de mate van bewustzijn van de effecten van bijvoorbeeld
sociale media en AI, biedt het DIGCOM-onderzoek van de UvA een goede basis.19Dit onderzoek kijkt onder meer naar het hebben van kritische vaardigheden (zoals digitaal
bewustzijn, begrip van technologie), nettiquette, online gezondheid, online veiligheid,
controle over informatie, en AI herkennen en ermee kunnen omgaan. Van dit onderzoek
is een tussentijdse rapportage verschenen in mei 2022 en verschijnt de volgende rapportage
in het eerste kwartaal van 2024.
Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de concrete ambities en een daarbij
behorend tijdspad van het kabinet om digitale inclusie te bevorderen. Kan de Staatssecretaris
de plannen die er zijn koppelen aan ijkmomenten waarop de plannen uitgevoerd moeten
zijn?
In de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren onder prioriteiten 1.1 Iedereen kan
meedoen in het digitale tijdperk en 1.2 Toegankelijke, hoogwaardige en pro-actieve
dienstverlening staan de belangrijkste ambities van het kabinet op digitale inclusie.
Per actie, bijvoorbeeld op de ontwikkeling van een lokaal ondersteuningsnetwerk op
digitale vaardigheden en inclusie, wordt ook het bijbehorende tijdspad benoemd en
een ijkmoment (2023 of 2025).
In de Werkagenda stelt de Staatssecretaris meerdere doelen voor digitale inclusie
maar de concrete acties ontbreken nog. De leden van de Volt-fractie vragen of de Staatssecretaris
per doelstelling kan aangeven welke concrete acties worden opgezet en hoe die concrete
acties zullen bijdragen dat de huidige situatie (onvoldoende digitale inclusie) beter
wordt (voldoende digitale inclusie)? Welke benchmarks houdt de Staatssecretaris daarvoor
aan?
In de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren zijn bij de prioriteiten 1.1 en 1.2
bijbehorende acties met omschrijvingen en beoogde resultaten geformuleerd om de doelen
in de werkagenda te behalen. In december is de Kamer geïnformeerd over de voortgang
op de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren. Voor de monitoring van toegankelijke
en begrijpelijke overheidsdienstverlening voert het kabinet jaarlijks een onderzoek
naar de Staat van de Uitvoering uit.
De leden van de Volt-fractie constateren dat in de eerder gemaakte plannen, de «Nederlandse
Digitaliseringsstrategie» en de «Agenda Digitale Overheid: NL DIGIbeter», digitale
inclusie wordt gedefinieerd als «iedereen kan meedoen in de (digitale) samenleving».
Dat is een open definitie. Kan de Staatssecretaris die definitie iets specificeren?
Hoe ziet de wereld eruit als iedereen kan meedoen in de (digitale) samenleving en
hoe ziet de wereld eruit als dat niet het geval is? En hoe ziet «meedoen aan de (digitale)
samenleving» er volgens de Staatssecretaris voor individuele personen uit?
Om te kunnen meedoen in een digitaliserende samenleving is het belangrijk om over
digitale vaardigheden te beschikken. Die heb je nodig voor je werk, school, je sociale
leven en in het contact met de overheid, de bank, verzekeringen, het ziekenhuis en
de woningbouwvereniging. Dit stimuleert het kabinet door te zorgen voor voldoende
scholingsaanbod, dat past bij de behoeften van mensen en de technologische ontwikkelingen.
Mee kunnen doen in de samenleving betekent ook dat als je er zelf niet uitkomt, je
hulp kunt krijgen. Daarom zorgt het kabinet voor extra hulp voor mensen die minder
digitaal zelfredzaam zijn, bijvoorbeeld omdat ze de vaardigheden niet kunnen leren,
of omdat ze geen toegang tot een apparaat hebben. Dit doet het kabinet bijvoorbeeld
via fysieke hulploketten of de herinzet van gebruikte digitale apparaten.
De leden van de Volt-fractie delen het enthousiasme voor verantwoorde digitalisering
die uit het programma lijkt te spreken, maar het kan niet de bedoeling zijn dat digitalisering
dwingend is. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting en hoe wordt dit in de praktijk
gegarandeerd? In aanvulling daarop ook de volgende vraag: bestaat volgens de Staatssecretaris
de keuze om wel of niet mee te gaan in de digitalisering? Met andere woorden: blijven
er (voldoende) mogelijkheden om zonder verregaande digitalisering mee te kunnen doen
aan de samenleving, of ziet de Staatssecretaris daar weinig ruimte voor? Kan de Staatssecretaris
dit toelichten? Is er ruimte om de keuze om niet mee te gaan te respecteren?
Zie ook het antwoord op de vraag hierboven. In antwoord op vragen van SP en D66 heb
ik reeds toegelicht dat met de uitbreiding van de Zorgplicht in de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) bestuursorganen vanaf 1 januari 2024 worden verplicht om mensen die geen digitaal
contact met de overheid kunnen of willen hebben, te ondersteunen.
Mensen moeten de vrijheid hebben om te beslissen wanneer ze online mee willen doen
en wanneer niet. Om redenen van individuele vrijheid, privacy en veiligheid kan het
zijn dat mensen geen gebruik willen maken van digitale dienstverlening of producten.
Ook het ontbreken van digitale vaardigheden, digitale apparaten, onvoldoende digitaal
bewustzijn of een fysieke of mentale beperking maakt dat mensen dit niet kunnen. Welke
reden er ook aan ten grondslag ligt: vanuit de uitgangspunten van Waardengedreven
Digitaliseren moeten mensen ook mee kunnen doen in de samenleving zonder online te
zijn.
Voor diegenen die niet kunnen of mee willen komen in de digitale samenleving zorgen
we voor een lokaal hulpnetwerk. De overheid heeft een zorgplicht om hulp en ondersteuning
te bieden in het contact met de overheid. Bijvoorbeeld via een fysiek loket of telefonische
hulp. We werken hierin ook samen met andere sectoren, zoals banken en zorgverzekeraars,
onder andere via de Alliantie Digitaal Samenleven, om dienstverlening zo toegankelijk
mogelijk te houden voor iedereen.
De leden van de Volt-fractie constateren dat in het kader van digitale inclusie er
vier hoofddoelen zijn bepaald: (i) Digitale diensten voor iedereen makkelijker maken;
(ii) Mensen helpen om digitalisering om te gaan; (iii) Uitleggen wat de gevolgen van
digitalisering zijn; (iv) Samenwerken met bedrijven en andere organisaties. Om die
doelen te bereiken is allereerst nodig dat mensen überhaupt toegang hebben tot digitale
middelen. Tussen verschillende groepen mensen bestaan grote verschillen en bepaalde
factoren kunnen ervoor zorgen dat bepaalde (groepen) mensen minder makkelijk toegang
hebben tot digitale middelen (en daarmee de samenleving). Denk bijvoorbeeld aan leeftijd,
inkomen of opleidingsniveau. Differentiatie in de doelgroepen zorgt ervoor dat verschillende
aanpakken nodig zijn. Zo zullen jongeren op een andere manier kwetsbaar zijn dan ouderen
en is het voor mensen met een lager inkomen moeilijker om aan digitale middelen te
komen dan wanneer iemand een hoger inkomen heeft. Welk onderscheid maakt de Staatssecretaris
bij het maken van de beste aanpak voor deze verschillende groepen? Hoe prioriteert
de Staatssecretaris de verschillende groepen en hoe zien we dat terug in de middelen
en concrete acties die worden uitgezet?
Het kabinet maakt een onderscheid in doelgroepen bijvoorbeeld op leeftijd, passend
scholingsaanbod, financiële middelen, en leerbehoefte van mensen zelf. Voor kinderen
en jongeren maakt het kabinet via het onderwijs een specifieke aanpak voor de verbetering
van digitale geletterdheid op scholen. Voor de herinzet van digitale apparaten wordt
samen met lokale organisaties gekeken naar welke kwetsbare groepen dit het hardst
nodig hebben. Veel mensen met lage basisvaardigheden werken overdag. Voor hen is bijvoorbeeld
de DigiHandig app20 ontwikkeld, een laagdrempelig en informeel leeraanbod dat beschikbaar is in de eigen
tijd en waarmee kan worden geoefend in een eigen tempo. Specifiek voor de doelgroep
licht verstandelijk beperkten ontwikkelde BZK samen met een startup een game om de
kritische vaardigheden te verbeteren en hen weerbaarder te maken op het internet.
Andere departementen bekijken welke ICT-vaardigheden nog nodig zijn in de verschillende
sectoren, zoals in de landbouw of in de zorg en passen hun beleidsactiviteiten hierop
aan.
Begrijpelijkheid
De leden van de PvdA-fractie volgen met interesse de maatregelen om overheidscommunicatie
duidelijker te maken. De leden lezen dat ondervraagden in het onderzoek de begrijpelijkheid
het belangrijkste aspect vonden van dienstverlening. Tegelijkertijd vond 33% van de
ondervraagden het vaak lastig om teksten of informatie van de overheid te begrijpen.
Hoe is het op dit moment gesteld met deze cijfers? In hoeverre werpt de Direct Duidelijk
campagne vruchten af wat betreft het verduidelijken van communicatie van de overheid?
Op welke manier is overheidscommunicatie begrijpelijker geworden? Zijn er instanties
waar communicatie nog steeds als minder begrijpelijk wordt ervaren door burgers? Welke
instanties zijn dit en welke stappen worden genomen om dit tegen te gaan?
Ik stimuleer overheden om gebruiksvriendelijk, begrijpelijk en digitaal toegankelijk
in hun communicatie en dienstverlening te zijn. Met het specifieke programma op begrijpelijke
overheidscommunicatie richt BZK zich op het stimuleren van begrijpelijk taalgebruik
bij overheidsorganisaties. We maken overheidsorganisaties bewust van het belang van
begrijpelijke taal, geven goede voorbeelden een breed podium en zorgen voor handvatten
over hoe zij hun communicatie naar en met burgers kunnen verbeteren.
Ik zie dat begrijpelijke taal veel aandacht krijgt. Dat komt mede door de Direct Duidelijk
deal waarvan er nu 120 van zijn ondertekend. Een uitvoeringsorganisatie waar veel
aandacht voor begrijpelijkheid is, is de Belastingdienst. Daar loopt een groot traject
om 5.900 brieven te testen. Deze worden waar nodig herschreven.
Door de Hogeschool Arnhem Nijmegen is onderzoek21 gedaan naar de domeinen zorg en betalen. Bij het domein zorg was 91% van de onderzochte
teksten nog te lastig voor 30% van de bevolking. Bij het domein betalen gold dit voor
92% van de teksten. In het rapport en in terugkoppeling aan de deelnemende organisaties
zijn deze resultaten en mogelijke verbeteringen meegegeven.
Het blijft aan overheidsorganisaties zelf om teksten te verbeteren samen met hun doelgroep.
Het belangrijkste is namelijk dat teksten zijn te lezen door de doelgroep waarvoor
de tekst bedoeld is. We hebben één vindplek gecreëerd waar overheidsorganisaties en
alle lagen van de overheid kennis en kunde vinden over begrijpelijke taal door Direct
Duidelijk samen te laten gaan met Gebruiker Centraal. Voor voorbeelden van geteste
en begrijpelijke teksten kunnen organisaties kijken in de Toolkit Taal van Gebruiker
Centraal22.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.C. Kathmann, voorzitter van de vaste commissie voor Digitale Zaken -
Mede ondertekenaar
S.R. Muller, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.