Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid (Kamerstuk 29544-1234)
2024D08517 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de op 2 februari 2024 ontvangen brief inzake Ontwerpbesluit
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over
het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid (Kamerstuk 29 544, nr. 1234).
De fungerend voorzitter van de commissie,
De Jong
Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
II. Antwoord/Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij
feitelijke arbeid. Deze leden maken zich al geruime tijd zorgen over de lange wachttijden
bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en deelt de visie dat het
van belang is dat mensen die (deels) arbeidsongeschikt raken snel duidelijkheid krijgen
over hun situatie. Tegelijkertijd hechten deze leden waarde aan een zorgvuldige en
eerlijke beoordeling. Deze leden stellen daarom enkele vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie maken op dat na inwerkingtreden
van het besluit het vaker voor zal komen dat de verzekeringsarts niet zelf de situatie
van de arbeidsongeschikte werknemer direct onderzoekt, maar afgaat op beschikbare
informatie, zoals onder andere aangeleverd door de arbeidsdeskundige en de bedrijfsarts.
De blik van de verzekeringsarts komt zo meer op afstand te staan. De blik van de verzekeringsarts
is echter cruciaal voor objectieve besluitvorming, omdat de verzekeringsarts geen
relatie heeft met de werkgever. Welke mogelijkheden worden gecreëerd voor werknemers
om bezwaar te maken tegen het oordeel van de bedrijfsarts en de daarop gebaseerde
beschikbare informatie? Is er een mogelijkheid voor een werknemers om in specifieke
situaties alsnog een oordeel van een verzekeringsarts te krijgen voor het vaststellen
van de mate van arbeidsongeschiktheid? Hoe verhoudt het uitblijven van een fysieke
keuring door de verzekeringsarts zich tot de zorgvuldigheidseisen die gesteld worden
aan het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in wet- en regelgeving en in vaste rechtspraak?
In hoeverre tasten de voorgenomen wijzigingen de mogelijkheid van de rechter aan om
beschikkingen om grond van voldoende informatie te kunnen toetsen bij beroep op bezwaar?
In hoeverre zal de wijziging leiden tot een toename van beroepszaken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken in het verlengde hiervan op dat bij
de publieke taak voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering het zwaartepunt van het
oordeel steeds meer komt te liggen bij private partijen gefinancierd door een werkgevers
die ook belanghebbende is. Deelt de Minister deze observatie? Zou de Minister hier
een reflectie op kunnen geven? Ook vragen deze leden wat de Minister gaat doen om
de verantwoordelijkheid in publieke handen te houden en te waarborgen?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet situaties
omschrijft waarin een werknemer potentieel bewust minder uren gaat werken dan dat
hij daadwerkelijk aankan of bewust werkzaamheden gaat verrichten tegen een lager loon,
teneinde eerder in aanmerking te komen voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA-)uitkering, of in aanmerking te komen voor een hogere uitkering. Deze leden vinden
het opmerkelijk dat het kabinet op potentieel oneigenlijk gebruik van de praktische
schatting door werknemers anticipeert, maar dergelijk potentieel berekenend gedrag
aan de zijde van de werkgever buiten beschouwing laat. Kan het kabinet reflecteren
op het risico dat werkgevers in de werkzaamheden van een deels arbeidsongeschikte
werknemer sturen op een bepaald arbeidsongeschiktheidspercentage, zij het lager (–35
min) of hoger om juist in te stromen in de WIA? In reactie op de inbrengen uit de
internetconsultatie die hierop zien schrijft het kabinet dat dergelijk calculerend
gedrag kan worden afgeremd door het feit dat dat bij de mate van arbeidsongeschiktheid
door zowel arbeidsdeskundige als verzekeringsarts wordt beoordeeld of het werk voldoet
aan de criteria van de praktische beoordeling. Tegelijkertijd zorgt het besluit ervoor
dat de verzekeringsarts meer op afstand komt te staan en in meer gevallen niet persoonlijk
in gesprek zal gaan met de werknemer. Kan het kabinet nader uiteenzetten op welke
wijze berekend gedrag aan de zijde van de werkgever toch kan worden voorkomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen tenslotte dat de maatregel van tijdelijke
aard is en over drie jaar vervalt. Deze leden vragen welke maatregelen de Minister
neemt om de tekorten structureel op te lossen zodat gegarandeerd kan worden dat de
maatregel niet wordt verlengd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit
tot wijziging van het schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met
tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid.
De leden van de BBB-fractie hebben een aantal vragen over het ontwerpbesluit. De Minister
schrijft op pagina 11 het volgende: «Deze maatregel is bedoeld om de wachtlijsten
van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen in te lopen. Hierdoor krijgen verzekerden
eerder zekerheid over hun uitkeringsrechten en kan hen eerder financiële duidelijkheid
worden geboden.» De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister ook concreet kan
maken met hoeveel de wachtlijsten kunnen afnemen. Zijn er concrete aantallen/verwachtingen
waarop gestuurd wordt? Hoe en wanneer worden deze effecten gemeten? Hoeveel capaciteit
op het gebied van keuringsartsen gaat op dit moment op aan het WIA gedeelte?
De leden van de BBB-fractie lezen het volgende over de gevolgen voor werkgevers van
dit wetsvoorstel: «(Ex-)Werkgevers van verzekerde werknemers worden als belanghebbenden
aangemerkt bij beslissingen over het recht op of de hoogte van de WIA-uitkering. Beslissingen
kunnen immers doorwerken in de hoogte van de door de werkgever af te geven premies
of in het geval van eigenrisicodragerschap, te betalen uitkeringen. Dit besluit kan
daarom effect hebben op de werkgever. Zoals hiervoor beschreven, zijn de effecten
voor de vaststelling van het percentage van arbeidsongeschiktheid naar verwachting
gering en in enkele gevallen financieel bevoordelend voor de werknemer. Voor de (ex-)werkgever
kan dit daarom in enkele gevallen leiden tot hogere kosten. Gebaseerd op een recente
analyse van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen wordt verwacht dat dit zich in ongeveer
10% van de gevallen zal voordoen.» Kan de Minister aangeven hoe zij tot het percentage
van 10% komt? Kan de Minister aangeven tot welke extra uitkeringslast voor werkgevers
dit zal leiden procentueel? Denkt de Minister ook na over eventuele compensatiemaatregelen
voor deze werkgevers, en zo ja welke?
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat een grote verscheidenheid aan regelingen
te vaak tot gevolg heeft dat mensen tussen wal en schip raken. Een voorbeeld hiervan
is de problematiek rond de alleenverdieners die door een complexe samenloop van sociale
zekerheid en fiscaliteit onder het sociaal minimum belanden. Hoe kijkt de Minister
aan tegen een uniforme regeling die de huidige arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen
vervangt en samenvoegt? Kan zij haar visie geven op voor- en nadelen van een dergelijke
aanpak en welke aspecten daarin zouden volgens haar cruciaal zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen
van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid. Het Ontwerpbesluit illustreert voor
deze leden opnieuw de complexiteit van de huidige wetgeving en kijken om die reden
met belangstelling uit naar het politieke debat over het opgeleverde rapport van de
commissie Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS).
Deze leden hebben over het Ontwerpbesluit nog enkele vragen.
2.1 Algemeen
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de paragraaf 2.1 een zeer positieve
beschouwing over het praktisch beoordelen in vergelijking met de huidige praktijk.
In de eerste alinea lezen deze leden dat: «Om de oplopende achterstanden in de sociaal-medische
beoordelingen terug te dringen en de begrijpelijkheid van de arbeidsongeschiktheidsvaststelling
voor een groep verzekerden te verbeteren, is onderzocht op welke wijze de vaststelling
kan worden verbeterd». De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of
deze leden het correct interpreteren dat, zeker aangezien de maatregel tijdelijk is,
deze maatregel enkel wordt voorgesteld omdat er achterstanden zijn bij sociaal-medische
beoordelingen en het positief bijeffect is dat de begrijpelijkheid toeneemt.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de wijze van beoordelen van arbeidsongeschiktheid
voor een beperkte doelgroep wordt aangepast. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen het kabinet nader uiteen te zetten hoe groot de doelgroep is, in verhouding
tot de totale doelgroep, die bij de WIA-aanvraag enkel op basis van de methode van
praktisch beoordelen een besluit krijgen.
2.2 De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als bedoeld in de WIA
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het gewijzigde werkproces rond
de praktische beoordeling wordt gestart wanneer de werknemer andere werkzaamheden
verricht. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of met «andere werkzaamheden
die verricht worden» ook bedoeld wordt dat een werknemer bij dezelfde werkgever in
dienst is met dezelfde werkzaamheden maar in een kleiner dienstverband.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of er garanties zijn voorzien
dat iemand die een WIA-aanvraag doet desgewenst een verzekeringsarts kan spreken.
Zo nee, kan het kabinet toelichten waarom deze garantie er niet is? Hoe beoordeelt
het kabinet dit in het licht van de mogelijke toename van het aantal bezwaar- en beroepszaken,
zo vragen deze leden.
4.1 Werknemers en uitkeringsgerechtigden
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het kabinet enerzijds stelt dat
de methode van praktisch beoordelen «beter uitlegbaar» is. Tegelijkertijd neemt het
kabinet mitigerende maatregelen. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dit als
een tegenstrijdigheid. Ziet het kabinet dit ook zo?
4.2 Werkgevers
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet verwacht dat in 10% van
de gevallen het zich gaat voordoen dat de methode van praktisch beoordelen voor de
(ex-)werkgever leidt tot hogere kosten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen
het kabinet of zij enkele voorbeelden kan geven om wat voor bedragen dit per casus
kan gaan.
6. Financiële gevolgen
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet verwacht dat de maatregel
leidt tot een toename van bezwaar- en beroepszaken. Deze leden vragen het kabinet
of het maximale is gedaan om te voorkomen dat het aantal bezwaar- en beroepszaken
zal toenemen. Zij vragen het kabinet ook om het contact tussen de Ministeries van
Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wat er volgens de beslisnota
is geweest, nader te duiden.
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.