Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid 27 februari 2024 (Kamerstuk 21501-31-736)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 738
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 februari 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 12 februari 2024 over de geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad
Gendergelijkheid 27 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 736) en over de brief van 6 februari 2024 over het verslag van de informele EPSCO-Raad
voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 735).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 februari 2024 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 21 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
4
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de geannoteerde agenda van de informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid op 29 februari
2024.
Deze leden maken zich ernstige zorgen over de loonkloof in Nederland tussen mannen
en vrouwen. Zij vrezen dat het niet meehelpt bij de inzet van de Minister als hij
pleit voor gendergelijkheid, terwijl we in Nederland de zaken niet op orde hebben.
De Minister werkt aan een spoedige implementatie van de Europese richtlijn loontransparantie
om de loonkloof sneller te dichten. Wanneer kunnen de leden die implementatie verwachten?
Wat is het meest actuele percentage?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat financiële afhankelijkheid ook
een belangrijke factor bij genderongelijkheid vormt. Zo zijn in Nederland slechts
vier op de tien praktisch opgeleide vrouwen financieel onafhankelijk. Meer dan de
helft van hen verdient niet genoeg om voor zichzelf (en eventuele kinderen) te kunnen
zorgen. Vooral in de zorg, schoonmaak en kinderopvang hebben veel praktisch opgeleide
vrouwen kleine deeltijdbanen, wat hun financiële onafhankelijkheid in de weg staat.
Dit maakt vrouwen financieel kwetsbaar, zeker in tijden van inflatie of bij levensveranderende
gebeurtenissen, zoals een scheiding, verlies van een naaste of ziekte. Tegelijkertijd
waarderen deze leden in Nederland de alliantie Financieel Sterk door Werk als een
waardevol initiatief met als doel de duurzame financiële onafhankelijkheid van praktisch
opgeleide vrouwen te vergroten. Gaat de Minister ook hiervan een speerpunt maken bij
zijn inbreng bij de Informele EPSCO-Raad? Welke kritieke prestatie-indicatoren wil
hij dan in dezen bepleiten?
De Minister schrijft over de EU1-richtlijn over het Europees quotum voor gendergelijkheid in de top van beursgenoteerde
bedrijven. Nu baren de laatste cijfers over vrouwen aan de top de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
zorgen. In september 2023 verscheen er een nieuwe editie van de Female Board index.
In het rapport zijn cijfers opgenomen over het aantal vrouwen aan de top bij Nederlandse
beursgenoteerde bedrijven en organisaties. Het aantal vrouwelijke bestuurders bij
beursgenoteerde ondernemingen bleef in Nederland steken rond de 15 procent. «Dat is
nog ver van een evenwichtige verdeling», constateerde het rapport. Het aantal vrouwelijke
commissarissen groeide in een jaar tijd amper: van slechts 38 procent in 2022 naar
39 procent dit jaar. Wat gaat de Minister over deze stagnatie inbrengen bij de informele
EPSCO-Raad? Het aandeel vrouwen in de top wordt nu overgelaten aan de bedrijven zelf
en pas over vijf jaar komt er een evaluatie. Hoe kijkt men elders aan tegen een verplichting
van het quotum van vrouwen in de top?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda ook dat nog
steeds een op de drie vrouwen in de EU te maken heeft met fysiek of seksueel geweld
en aanranding, waarbij vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie
een nog groter risico lopen. Nu bestaat er de richtlijn ter bestrijding van geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar hierbij werd verkrachting uit die richtlijn
gehaald, met steun van Nederland, wat voor deze leden nog steeds niet te vatten is,
zeker niet vanuit de Nederlandse inzet op emancipatie. Onder voorzitterschap van België
is een compromis gesloten en is de richtlijn op 6 februari jl. aangenomen, zonder
dat verkrachting hierin is opgenomen.
Hoe gaan de lidstaten de waarborgen die Nederland heeft ten aanzien van veiligheid
van vrouwen handhaven, ook als straks Hongarije – dat het niet nauw neemt met het
verdrag van Istanbul, waarop deze richtlijn is gebaseerd – het voorzitterschap overneemt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen met instemming dat de Minister schrijft
dat het kabinet zich blijft inzetten voor de bescherming en bevordering van fundamentele
waarden in de EU, waaronder gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten en
gezondheid en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Gendergelijkheid is niet enkel
een kwestie van de primaire arbeidsvoorwaarden. Vrouwen zijn bijvoorbeeld vaker slachtoffer
van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook dit draagt bij aan genderongelijkheid.
Al in 2017 heeft de Kamer de motie-Van den Hul2 aangenomen die de regering verzocht om erop toe te zien dat basisscholen, middelbare
scholen en mbo3 in het curriculum gestalte geven aan seksuele weerbaarheid, veiligheid en diversiteit.
Nog recentelijk hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie gevraagd om een doorlopende
leerlijn van primair onderwijs tot wetenschappelijk onderwijs over omgangsvormen en
seksuele vorming. Deze leden vinden dan ook dat de doorgaande leerlijn ook gestalte
krijgt door ook me too-lessen verplicht te stellen op universiteiten. In hoeverre is hiervan ook sprake
elders in de EU?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief aangaande Verslag
van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023
en de Kamerbrief Geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid
van 27 februari 2024 en wensen hierover nog enkele vragen te stellen.
Verslag van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november
2023
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of hij openstaat om met zijn Spaanse
ambtgenoot het gesprek aan te gaan over de Spaanse wijze van het gebruiken van vernieuwende
en inclusieve manieren van dataverzameling, bijvoorbeeld over partnergeweld. Zou de
Minister in overweging willen nemen om, naar Spaans voorbeeld, een crisiscomité op
te richten dat met actieplannen komt om partnergeweld te bestrijden? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, zou de Minister de Kamer in het najaar willen informeren over de te nemen
stappen?
Geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid van 27 februari 2024
De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland het hoogste aantal femicide-gevallen
kent binnen Europa en dat dit cijfer afgelopen jaren is toegenomen. Wat deze leden
betreft heeft Nederland dus nog een lange weg te gaan als het gaat om gendergelijkheid.
Daarentegen kent Spanje juist een heldere aanpak van deze problematiek en is bereid
deze te delen zoals in de eerste brief is genoemd. Wanneer gaat de Minister in gesprek
om te leren van de Spaanse best-practices om deze problematiek te bestrijden? Is de
Minister bereid om de Kamer hierover nader te informeren? Zo ja, binnen welke termijn?
Zo nee, waarom niet?
De leden willen de Minister met klem meegeven aandacht te vragen voor de femicide-problematiek
in Europa en daarbij te benadrukken dat potentiële slachtoffers het meest geholpen
zijn met een eensgezinde oplossing en het uitwisselen van best-practices. Deelt de
Minister deze visie? Zo ja, kan de Minister hier nader op ingaan? Zo nee, waarom niet?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Genderstrategie afloopt in
2024 en dat komende bijeenkomst onder andere dient om deze eerste strategie te evalueren.
Kan de Minister nader ingaan op zijn inzet hierop? Welke aspecten van de eerste strategie
behoeven volgens de Minister verbeteringen en welke onderdelen zouden volgens de Minister
moeten worden doorgezet in een volgende strategie? Is de Minister het met deze leden
eens dat femicide en andere vormen van geweld jegens vrouwen zoals genitale verminking
als onderwerpen nadrukkelijk aandacht behoeven in een volgende Europese Genderstrategie?
Zo ja, welke stappen is de Minister bereid te zetten om dit te bewerkstelligen? Zo
nee, waarom niet?
Tenslotte merken de leden van de VVD-fractie op dat de vrijheid en het bestaansrecht
van de lhbtiq+ gemeenschap in een aantal Europese landen onder druk staat. Deelt de
Minister deze zorgen? Is de Minister van plan om deze zorgen te delen met zijn collega’s
tijdens het overleg? Is de Minister ook bereid om concrete ideeën te delen om de vrijheid
en veiligheid van deze gemeenschap in élk Europees land te kunnen verbeteren? Zo nee,
waarom niet?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben de geannoteerde agenda van de EPSCO-Raad met interesse
gelezen. Deze leden vinden het belangrijk dat over gendergelijkheid wordt gesproken
in Europees verband. Aangegeven wordt dat «Een belangrijk voorbeeld hiervan is genderverschillen
op de arbeidsmarkt, met een ondervertegenwoordiging van vrouwen in slecht betaalde
sectoren en een oververtegenwoordiging van mannen in politieke functies». De leden
vragen aan de Minister of hier sprake is van een typefout, omdat er naar de mening
van deze leden geen ondervertegenwoordiging is van vrouwen in slecht betaalde sectoren
maar dat er juist sprake is van oververtegenwoordiging van vrouwen in deze sectoren.
Daarnaast zijn de leden van de NSC-fractie van mening dat een voorwaarde voor gendergelijkheid
is dat vrouwen zich veilig voelen. De Nederlandse Vrouwenraad, een vereniging met
meer dan vijftig vrouwenorganisaties, roept op om in Europees verband meer aandacht
te besteden aan geweld tegen vrouwen. Deze leden vragen de Minister of en hoe hij
in de EPSCO-Raad het geweld tegen vrouwen aan de orde gaat stellen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet de Europese Commissie vraagt optimaal
gebruik te maken van het EU-rechtsstaatinstrumentarium en de wettelijke mogelijkheden
om de rechtsstaat te beschermen. Kan het kabinet bevestigen dat zij hiermee ook bedoelen
dat de Europese Commissie deze instrumenten optimaal moet inzetten ter bescherming
van gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten en gezondheid, en gelijke
rechten van lhbtiq+ personen, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd om te lezen dat het kabinet zich in Europees
verband blijft inzetten voor seksuele en reproductieve rechten en gezondheid. Hoe
verhoudt deze inzet zich tot het standpunt van het kabinet over de richtlijn ter bestrijding
van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en in het bijzonder het verzet tegen
de harmonisatie van het delict verkrachting, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen welke risico’s het kabinet ziet voor de voortgang
op dit thema onder het aankomend voorzitterschap van Hongarije. Welke stappen onderneemt
het kabinet om op het onderwerp gendergelijkheid met andere gelijkgestemde landen
ervoor te zorgen dat de nodige voortgang geboekt zal blijven worden, zo vragen deze
leden.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de informele
EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023. Deze leden onderschrijven
het belang van een inzet om geweld of discriminatie, tegen wie dan ook en om welke
reden dan ook, actief tegen te gaan. De leden zijn verheugd om de initiatieven op
dit vlak in het verslag van de informele EPSCO-Raad terug te lezen, maar hebben enkele
vragen en opmerkingen.
Het verslag van de informele EPSCO-Raad meldt dat één op de drie vrouwen in de EU
te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld. De leden van de BBB-fractie
vragen hoe dit zich verhoudt tot de cijfers in de recente Voortgangsrapportage Emancipatie
2022–2023 waarin werd gesteld dat 50% van de vrouwen in Nederland ooit seksueel geweld
heeft meegemaakt als ongewenste seksuele aanrakingen en zoenen worden meegerekend.4
Het Spaanse voorzitterschap spitste toe op de toegenomen en nieuwe vormen van geweld
tegen vrouwen die niet zijn opgenomen in het Verdrag van Istanbul, waaronder digitaal,
indirect en economisch geweld. De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister aan
kan geven welke vormen van dataverzameling er reeds plaatsvinden om deze nieuwe vormen
van geweld tegen vrouwen in Nederland in kaart te brengen.
De leden van de BBB-fractie lezen daarnaast dat scholen en organisaties die aandacht
besteden aan kerndoelen rond seksuele vorming en seksuele diversiteit meer dan andere
jaren te maken krijgen met weerstand van een kleine groep. Dit roept enige vragen
bij deze leden op. De termen «weerstand» en «klein» zijn van abstracte aard. Kan worden
verduidelijkt op welke wijze deze weerstand wordt geuit en welke ruimte er is voor
dialoog tussen de scholen, organisaties en dergelijke groepen?
De leden van de BBB-fractie lezen dat Nederland inzet op het aanpakken van de oorzaken
van seksegerelateerd geweld, door het bevorderen van cultuurveranderingen omtrent
schadelijke gendernormen en verdere gendermainstreaming in relevante sectoren. Deze
leden vragen of deze cultuurveranderingen nader kunnen worden toegelicht. Daarnaast
vragen zij of kan worden toegelicht wat er wordt bedoeld met «schadelijke gendernormen».
Tot slot vragen zij of aangeven kan worden welke sectoren als relevant zijn bestempeld
en waarom voor deze sectoren is gekozen.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie of de Minister kan aangeven welke vormen
van dataverzameling er reeds worden toegepast om seksegerelateerd geweld in Nederland
in kaart te brengen, daar gesteld wordt dat complete en specifieke data de basis vormen
voor het creëren van een effectief beleidsraamwerk.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen van de fracties van uw Kamer.
Ik dank hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in
de inbreng van de fracties. De vragen zijn cursief weergegeven.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op het gebied van gendergelijkheid
op de arbeidsmarkt wanneer zij de implementatie van de Europese richtlijn loontransparantie
kunnen verwachten. Ook vragen zij naar de meest actuele cijfers over de loonkloof
tussen mannen en vrouwen. Daarnaast vragen de leden of de Minister van financiële
onafhankelijkheid een speerpunt gaat maken bij zijn inbreng bij de Informele EPSCO-Raad
en welke kritieke prestatie-indicatoren hij dan in dezen wil bepleiten. Ook vragen
de leden wat de Minister gaat inbrengen over de stagnatie van vrouwen aan de top bij
beursgenoteerde bedrijven en organisaties bij de informele EPSCO-Raad. Daarbij zijn
de leden benieuwd hoe men elders aankijkt tegen een verplichting van het quotum voor
vrouwen in de top.
De EU-richtlijn loontransparantie is op 7 juni 2023 in werking getreden en dient uiterlijk
7 juni 2026 te zijn omgezet in nationale wetgeving. Het kabinet werkt aan spoedige
implementatie in nationale wetgeving. Het streven is dit wetsvoorstel in de tweede
helft van 2024 aan de Tweede Kamer aan te bieden.
Gemiddeld verdienen vrouwen per uur nog steeds minder dan mannen. In 2022 lag het
gemiddelde uurloon voor vrouwen bij de overheid 5,1 procent lager en in het bedrijfsleven
16,4 procent lager dan dat voor mannen. In 2020 was dat nog respectievelijk 6,7 en
17,3 procent5. De hoogte van het uurloon is afhankelijk van het soort werk, functie, opleiding,
ervaring en tal van andere factoren. Omdat mannen en vrouwen op deze kenmerken verschillen,
is ook een gecorrigeerd loonverschil berekend. Na correctie bedroeg het loonverschil
in 2022 bij de overheid 1,8 procent en in het bedrijfsleven 6,9 procent.
Het kabinet deelt de visie van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat financiële
onafhankelijkheid kan bijdragen aan gendergelijkheid. Daarom zal ik financiële onafhankelijkheid
van vrouwen noemen als prioritair thema voor de volgende Gendergelijkheidsstrategie
van de Commissie in mijn inbreng tijdens de Informele EPSCO-Raad.
Om tot goede prestatie-indicatoren voor financiële onafhankelijkheid te komen is het
van belang dat sprake is van goede monitoring en dataverzameling. Ik waardeer het
werk van het Europees Instituut voor Gendergelijkheid (EIGE) op dit gebied. Zij doen
op dit moment onderzoek naar het concept financiële onafhankelijkheid en bekijken
verschillende methodologieën om dit te meten in de EU. Ik vind het van belang om de
uitkomsten hiervan af te wachten.
Het kabinet streeft naar meer genderdiversiteit in de top. Door middel van een wettelijk
ingroeiquotum, verplichte streefcijfers, een rapportageverplichting en monitoring,
moedigt het kabinet organisaties en bedrijven aan om snel tot een evenredige genderverhouding
in de top te komen. Cijfers van de Female Board Index en de onlangs gelanceerde SER
Dataverkenner laten zien dat we er nog (lang) niet zijn. Ik vind het belangrijk dat
de toename van vrouwen in de top gaat versnellen.
De eerste resultaten van de Wet «Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen
in bestuur en raad van commissarissen» (Topvrouwenwet) worden nu zichtbaar. Op dit
moment is het nog te vroeg om te kunnen concluderen dat de ingezette maatregelen voldoen
of te kort schieten. Het is belangrijk om de tussentijdse evaluatie van de Topvrouwenwet
in 2027 af te wachten. Ik zie geen aanleiding om dit expliciet te adresseren op de
informele Raad. Immers, op 22 november 2022 is de EU-richtlijn «Women on Company Boards» aangenomen die lidstaten verplicht om maatregelen te nemen inzake de verbetering
van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen.
Alle EU-lidstaten zullen hiermee dus zelf aan de slag moeten om dit op orde te krijgen.
Op het gebied van veiligheid willen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie weten
hoe de lidstaten de waarborgen die Nederland heeft ten aanzien van veiligheid van
vrouwen gaan handhaven, ook als straks Hongarije – dat het niet nauw neemt met het
verdrag van Istanbul, waarop deze richtlijn is gebaseerd – het voorzitterschap overneemt.
De Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement hebben op 6 februari 2024 overeenstemming
over de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
bereikt. Een politiek akkoord op de EU-richtlijn wordt verwacht binnen het Belgisch
voorzitterschap waarna de implementatiefase van de richtlijn start. Binnen deze fase
heeft het voorzitterschap geen of een beperkte rol. Het is aan de lidstaten zelf om
de richtlijn te implementeren via nationale wetgeving en aan de Commissie om op dat
proces toe te zien.
Recentelijk hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie gevraagd om een doorlopende
leerlijn van primair onderwijs tot wetenschappelijk onderwijs over omgangsvormen en
seksuele vorming. Deze leden vinden dan ook dat de doorgaande leerlijn ook gestalte
krijgt door ook me too-lessen verplicht te stellen op universiteiten. In hoeverre
is hiervan ook sprake elders in de EU?
Binnen de EU behoren onderwijscurricula tot de exclusieve competenties van de lidstaten.
Daarom is weinig bekend over wat andere Europese lidstaten verplicht stellen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister open staat voor een gesprek met
zijn Spaanse ambtgenoot over de Spaanse wijze van het gebruiken van vernieuwende en
inclusieve manieren van dataverzameling. Ze zijn benieuwd of de Minister het oprichten
van een crisiscomité met actieplannen om partnergeweld te bestrijden in overweging
zou nemen. Daarnaast vragen ze wanneer de Minister in gesprek gaat om te leren van
de Spaanse best-practices om femicide te bestrijden. De leden horen graag of en wanneer
de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Tot slot vragen de leden of de Minister hun
visie deelt dat potentiële slachtoffers het meest geholpen zijn met een eensgezinde
oplossing en het uitwisselen van best-practices.
De Spaanse Minister van Gelijkheid geeft aan dat het crisiscomité bijeenkomt om de
zeven moorden die in januari 2024 in Spanje zijn gepleegd in detail te analyseren
en om oplossingen te bedenken voor het geweld. Het kabinet heeft een vergelijkbare
actie in gang gezet door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) van
het Ministerie van Justitie en Veiligheid te vragen om te verkennen hoe we een dergelijke
analyse in Nederland standaard kunnen gaan doen bij (een poging tot) dodelijk huiselijk
geweld of kindermishandeling. Dit zal onderdeel uitmaken van een plan van aanpak om
femicide tegen te gaan. Dit plan van aanpak wordt momenteel voorbereid door de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en de Minister voor Rechtsbescherming. Het plan van aanpak wordt in het voorjaar 2024
naar uw Kamer gestuurd. Ik deel de visie dat het uitwisselen van best practices met mijn Spaanse ambtsgenoot van belang is. Daarom neemt Nederland ook deel aan diverse
internationale ambtelijke gremia waarin onder andere op thema’s als gendergelijkheid
best practices worden uitgewisseld.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie naar de inzet op de Europese Genderstrategie
die afloopt in 2024 en de evaluatie hiervan. Zij zijn benieuwd welke aspecten verbeteringen
behoeven en welke onderdelen doorgezet moeten worden in een volgende strategie. De
leden vragen of femicide en andere vormen van geweld jegens vrouwen zoals genitale
verminking nadrukkelijk aandacht behoeven in een volgende Europese Genderstrategie
volgens de Minister? Zo ja, welke stappen is de Minister bereid te zetten om dit te
bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar wordt bepaald of de Europese strategie voor gendergelijkheid 2020–2025 wordt
voortgezet. Het kabinet zet in op het verlengen van deze strategie en zal pleiten
voor het behoud van de post van Commissaris voor gelijkheid, met een specifieke portefeuille
voor gendergelijkheid.
In een mogelijke nieuwe strategie zal het kabinet inzetten op de thema’s bestrijding
van gendergerelateerd geweld, het vergroten van de participatie van vrouwen in STEM
en de bevordering van financiële onafhankelijkheid voor vrouwen terug te komen. Aandacht
voor het doorbreken van genderstereotypen en het betrekken van mannen en jongens bij
gendergelijkheid dienen daar ook onderdeel van te zijn. Ook deel ik de visie dat het
bestrijden van geweld tegen vrouwen onderdeel moet zijn van een mogelijke volgende
Europese strategie voor gendergelijkheid.
Dit alles zal ik ook adresseren tijdens de informele EPSCO-raad.
Het kabinet zal de Europese Commissie ten slotte blijven aansporen om bij het vormgeven
van al haar beleid en wetgevende voorstellen, haar ambities voor gendermainstreaming
zoals uiteengezet in de strategie voor gendergelijkheid, toe te passen.
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister de zorgen deelt dat de
vrijheid en het bestaansrecht van de lhbtiq+ gemeenschap in een aantal Europese landen
onder druk staat. De leden zijn benieuwd of de Minister deze zorgen en ideeën om de
vrijheid en veiligheid van deze gemeenschap te verbeteren zal delen met zijn collega’s
tijdens het overleg.
De Minister deelt de zorgen over de vrijheid en veiligheid van lhbtiq+ personen in
een aantal Europese landen. Het kabinet zet zich daarom in om de positie van lhbtiq+
personen in de gehele Europese Unie te verbeteren. Uw Kamer is op 22 januari jl. geïnformeerd
over de voortgang van deze inzet in de EU.6 Tijdens deze Raad zal ik dit ook tijdens het overleg en in gesprekken bespreken met
mijn collega’s.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie vragen zich af of in de volgende passage sprake is van
een typefout «Een belangrijk voorbeeld hiervan is genderverschillen op de arbeidsmarkt,
met een ondervertegenwoordiging van vrouwen in slecht betaalde sectoren en een oververtegenwoordiging
van mannen in politieke functies». De leden vragen ook aan de Minister of en hoe hij
in de EPSCO-Raad het geweld tegen vrouwen aan de orde gaat stellen.
In de betreffende passage is inderdaad sprake van een typefout. De juiste bewoording
in de passage moet zijn «met een oververtegenwoordiging van vrouwen in slecht betaalde
sectoren».
Zoals eerder aangegeven deel ik de visie dat het bestrijden van geweld tegen vrouwen
aandacht behoeft in Europees verband. Het kabinet acht het van groot belang dat prioriteiten
met betrekking tot het bestrijden van gendergerelateerd geweld op Europees niveau
worden gehandhaafd. Daarom zal ik tijdens de informele EPSCO-Raad het bestrijden van
geweld tegen vrouwen benoemen als onderwerp dat moet worden voortgezet in een volgende
mogelijke Europese strategie voor gendergelijkheid. Ook zal het onderwerp ter sprake
komen in gesprekken met mijn ambtsgenoten.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet de Europese Commissie vraagt optimaal
gebruik te maken van het EU-rechtsstaatinstrumentarium en de wettelijke mogelijkheden
om de rechtsstaat te beschermen. De leden van de D66-fractie vragen zich af of het
kabinet kan bevestigen dat zij hiermee ook bedoelen dat de Europese Commissie deze
instrumenten optimaal moet inzetten ter bescherming van gendergelijkheid, seksuele
en reproductieve rechten en gezondheid, en gelijke rechten van lhbtiq+ personen, zo
vragen deze leden.
Het kabinet staat pal voor de bescherming en de bevordering van de Europese waarden
van artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU, waaronder de rechtsstaat en de eerbiediging
van de mensenrechten. De naleving van die waarden is essentieel voor een gezonde democratie
en samenwerking in de EU. Het kabinet bepleit met gelijkgestemden een stevige inzet
hierop, ook om de Europese Commissie scherp te houden in haar rol als «hoedster van
de Verdragen». Daarnaast laten (recente) uitspraken van het EU-Hof7 en aanhangige zaken bij het EU-Hof8 zien dat maatschappelijke ontwikkelingen omtrent gendergelijkheid, seksuele en reproductieve
rechten en gezondheid en gelijke rechten van lhbtiq+ personen op EU-niveau aandacht
krijgen. Of de rechtsstaatinstrumenten kunnen worden ingezet voor de bescherming van
deze onderwerpen is per instrument verschillend en hangt af van de reikwijdte van
het betreffende instrument.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd om te lezen dat het kabinet zich in Europees
verband blijft inzetten voor seksuele en reproductieve rechten en gezondheid. De leden
vragen hoe deze inzet zich verhoudt tot het standpunt van het kabinet over de richtlijn
ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en in het bijzonder het
verzet tegen de harmonisatie van het delict verkrachting.
De Kamer is op 5 februari 2024 geïnformeerd over de afwegingen met betrekking tot
het standpunt van het kabinet ten aanzien van de EU-harmonisatie van het delict verkrachting.9 Dit standpunt doet niet af aan het standpunt over de voortgang van de inzet van het
kabinet voor gendergelijkheid in de Europese Unie, waar uw kamer op 22 januari over
is geïnformeerd.10 Ook het bestaande Nederlandse beleid ter bestrijding van seksueel geweld en geweld
tegen vrouwen wordt onverkort voortgezet.
Dit blijft een belangrijke prioriteit van het huidig kabinet.
De leden van de D66-fractie vragen welke risico’s het kabinet ziet voor de voortgang
op dit thema onder het aankomend voorzitterschap van Hongarije van de Raad van de
EU. Welke stappen onderneemt het kabinet om op het onderwerp gendergelijkheid met
andere gelijkgestemde landen ervoor te zorgen dat de nodige voortgang geboekt zal
blijven worden, zo vragen deze leden.
Hongarije treedt aan als voorzitter van de Europese Raad op 1 juli van dit jaar. Dit
is net na de Europese verkiezingen en in de periode dat de nieuwe Europese Commissie
gevormd wordt. Dit is een zogenaamde «wetgevingsluwe» periode. Belangrijke onderhandelingen
zoals op de richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
en de richtlijn loontransparantie zijn afgerond en de nieuwe Commissie dient eerst
aan te treden alvorens beleidsvoornemens en nieuwe wetgevende voorstellen worden gepresenteerd.
Om die redenen ziet het kabinet geen grote risico’s voor de voortgang op thema’s als
gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Desalniettemin houdt
het kabinet het voorzitterschap en ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en zal Nederland
zich ook tijdens dit voorzitterschap inzetten op deze thema’s in de EU. Uw Kamer is
op 22 januari geïnformeerd over de voortgang van deze inzet.11
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de informele
EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023, waarin onder andere
staat vermeld dat één op de drie vrouwen in de EU te maken heeft gehad met fysiek
en/of seksueel geweld. Naar aanleiding van het verslag vragen de leden van de BBB-fractie
naar hoe dit zich verhoudt tot de cijfers in de recente Voortgangsrapportage Emancipatie
2022–2023.12 Ook vragen de leden of de Minister aan kan geven welke vormen van dataverzameling
er reeds plaatsvinden om nieuwe vormen van geweld tegen vrouwen in Nederland in kaart
te brengen. Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie of de Minister kan aangeven
welke vormen van dataverzameling er reeds worden toegepast om seksegerelateerd geweld
in Nederland in kaart te brengen.
Bij het verzamelen van data spelen diverse factoren een rol, waaronder de gebruikte
definities, meldingsbereidheid en de mate waarin data worden verzameld. Deze factoren
kunnen leiden tot variërende cijfers. In dit geval is het putten uit verschillende
bronnen de verklaring voor de uiteenlopende percentages.
Data over gendergerelateerd geweld worden op verschillende manieren verzameld. Online
seksuele intimidatie maakt deel uit van de prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en
Seksueel Grensoverschrijdend gedrag. Cijfers over online dreigen met geweld, pesten,
stalken en shamesexting maken deel uit van de Veiligheidsmonitor. Daar waar het geweld te linken is aan een
reeds bestaand strafbaar feit worden data verzameld door het WODC en het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS). Dit gebeurt op basis van de instroom van zaken bij
het openbaar ministerie en de Raad voor de Rechtspraak.
In aanvulling hierop verzameld Veilig Thuis data over meldingen en adviezen met betrekking
tot huiselijk geweld en (ex)partnergeweld. Voor geweldsvormen die moeilijk in beeld
te brengen zijn, zoals bijvoorbeeld vrouwelijke genitale verminking, wordt gebruikt
gemaakt van een gerede schatting.
Het is van belang om te melden dat de scheidslijn tussen geweldsvormen niet altijd
duidelijk is. Dit kan de registratie in verschillende categorieën ingewikkeld maken.
Zo kan bijvoorbeeld stalking tegelijkertijd online en offline plaatsvinden en kan
dwingende controle bijvoorbeeld bestaan uit een combinatie van economisch, psychisch
en fysiek geweld.
De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast om verduidelijking bij de volgende passage
uit de Voortgangsrapportage Emancipatie 2022–2023 waarin staat dat scholen en organisaties
die aandacht besteden aan kerndoelen rond seksuele vorming en seksuele diversiteit
meer dan andere jaren te maken krijgen met weerstand van een kleine groep. Zij vragen
naar op welke wijze deze weerstand wordt geuit en welke ruimte er is voor dialoog
tussen de scholen, organisaties en dergelijke groepen?
De vrijheid van richting en inrichting van het onderwijs maakt dat scholen volgens
hun eigen onderwijskundige visie, levensbeschouwelijke overtuiging en met oog op de
populatie van leerlingen keuzes kunnen maken in de vormgeving van het onderwijs, zo
ook wat betreft seksuele vorming en seksuele diversiteit.
Weerstand wordt op verschillende manieren geuit, bijvoorbeeld op sociale media of
bij de desbetreffende school. We adviseren scholen om ouders tijdig te informeren
over de lessen relationele en seksuele vorming en met hen en de medezeggenschapsraad
in gesprek te gaan als er vragen leven. De ervaring is dat scholen dat ook doen.
Als ouders en de schoolleiding er niet samen uit komen, en de formele klachtenprocedure
van de school ook geen uitkomst biedt, kunnen ouders zich wenden tot de Inspectie
van het Onderwijs. In 2023 was sprake van enkele tientallen telefoontjes met vragen,
en zijn geen formele klachten ingediend.
De leden van de BBB-fractie vragen naar de inzet van het kabinet op het aanpakken
van de oorzaken van seksegerelateerd geweld, door het bevorderen van cultuurveranderingen
omtrent schadelijke gendernormen en verdere gendermainstreaming in relevante sectoren.
Tot slot vragen zij of aangegeven kan worden toegelicht wat wordt bedoeld met «schadelijke
gendernormen», welke sectoren als relevant zijn bestempeld en waarom voor deze sectoren
is gekozen.
Schadelijke gendernormen verwijzen naar maatschappelijke verwachtingen, stereotypen
en normen die bepaalde rollen voor mannen en vrouwen, genderidentiteiten of -expressies
als minderwaardig of ongewenst beschouwen. Dit kan mensen in hun vrijheid beperken,
kansengelijkheid belemmeren en is een oorzaak van gendergerelateerd geweld. Daarom
is het kabinet van mening dat dit vraagt om een verandering in de maatschappelijke
opvattingen over de rollen van vrouwen en mannen, over de manier waarop we met elkaar
omgaan en het respecteren van elkaars grenzen. Dit vraagt ook om een versterking van
de positie van vrouwen en personen die niet voldoen aan de heersende maatschappelijke
normen over gender en seksualiteit.
Stereotiepe gendernormen zijn nog alom aanwezig in de samenleving. Een cultuurverandering
gaat dan ook de hele samenleving aan en kan niet tot specifieke sectoren worden beperkt.
Voor de bredere inzet van het kabinet op dit gebied verwijs ik naar de Emancipatienota
2022–202513, het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel
geweld14 en bijbehorende voortgangsrapportages15
,
16.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier