Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Richtlijn Hoofdhuisbelasting voor mkb-ondernemingen (Kamerstuk 22112-3837)
2024D01177 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 17 januari 2024 een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over het door de Minister van Buitenlandse
Zaken op 24 november 2023 toegezonden fiche Richtlijn Hoofdhuisbelasting voor mkb-ondernemingen
(Kamerstuk 22 112, nr. 3837).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het fiche Richtlijn Hoofdhuisbelasting
voor mkb-ondernemingen. Zij hebben nog enkele vragen.
Het kabinet heeft in zijn reactie op het voorstel aangegeven bezorgd te zijn over
de vele nadelen en risico's van de voorgestelde richtlijn. De leden van de PVV-fractie
delen deze zorgen. Door de implementatie van het richtlijnvoorstel zou Nederland de
belastingstelsels van andere lidstaten moeten accepteren, waardoor Nederlandse beleidskeuzes
buiten werking worden gesteld, en vice versa. Deze leden beschouwen dit als onwenselijk.
Daarnaast zou het voorstel mogelijk de Nederlandse anti-misbruikwetgeving teniet kunnen
doen.
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat de Commissie met dit voorstel bepaalde
barrières wil wegnemen door ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) die
grensoverschrijdend ondernemen, toe te staan om, in bepaalde gevallen, gebruik te
maken van één vennootschapsbelastingstelsel. Deze leden willen weten in hoeverre de
Nederlandse fiscale soevereiniteit hiermee wordt ondermijnd.
De leden van de PVV-fractie merken op dat het kabinet vreest dat het voorstel fiscale
arbitragemogelijkheden voor mkb-ondernemingen kan creëren. Zo kan dit voorstel leiden
tot een prikkel om het hoofdhuis te vestigen in een land met het meest gunstige belastingsysteem
voor het soort onderneming. De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre het
kabinet verwacht dat Nederlandse mkb-ondernemingen als gevolg hiervan naar het buitenland
zullen vertrekken en op welke wijze dit zal worden voorkomen.
Tevens lezen de leden van de PVV-fractie dat het kabinet zich zorgen maakt dat het
systeem leidt tot een concurrentieverstoring tussen het internationaal georiënteerde
mkb en het nationaal georiënteerde mkb. Zij willen weten hoe het kabinet de negatieve
effecten voor Nederlandse mkb-ondernemingen als gevolg hiervan zal mitigeren.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat het kabinet aanzienlijke twijfels
heeft bij de berekening van besparingen door de Commissie. Zij vragen het kabinet
om hierbij een eigen inschatting te geven van de financiële consequenties van het
voorstel.
De leden van de PVV-fractie concluderen dat de richtlijn een flinke lijst ongewenste
effecten met zich meebrengt en dat het kabinet heeft aangegeven op veel punten wijzigingen
te willen aanbrengen. Zij vragen naar de wijze waarop het kabinet met de ongewenste
effecten zal omgaan. Hoe is het kabinet van plan om de Nederlandse belangen te beschermen?
Welke stappen zal het kabinet ondernemen om ervoor te zorgen dat nadelige gevolgen
voor Nederland worden geminimaliseerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben het fiche met interesse gelezen. Zij
hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie kunnen zich vinden in de positie van het kabinet,
en delen de mening dat de voordelen van het richtlijnvoorstel waarschijnlijk kleiner
zijn dan de nadelen. Daarbij benadrukken deze leden dat het van groot belang is dat
belastingontwijking verder wordt teruggedrongen, en dat het daarom niet passend zou
zijn als er nieuwe arbitragemogelijkheden ontstaan door nieuwe regelgeving.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn wel benieuwd of het kabinet andere ideeën
heeft voor het vereenvoudigen van de administratieve lasten van de betreffende mkb-ondernemingen,
of dat het kabinet hiervoor (op dit moment) überhaupt geen noodzaak ziet. Kan het
kabinet dit toelichten?
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het kabinet toe te lichten
hoe het standpunt dat de reikwijdte van het richtlijnvoorstel te beperkt is te rijmen
is met de opvatting dat de voordelen van het voorstel sowieso niet opwegen tegen de
nadelen. Nemen de voordelen wat het kabinet betreft dusdanig toe bij een ruimere reikwijdte
dat zij wel opwegen tegen de nadelen? Of worden de geschetste nadelen juist nog groter
als de reikwijdte vergroot wordt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche Richtlijn
Hoofdhuisbelasting voor mkb-ondernemers. De leden van de NSC-fractie hebben nog enkele
vragen.
De leden van de NSC-fractie constateren dat er een groot aantal fundamentele bezwaren
kleeft aan het richtlijnvoorstel Hoofdhuisbelasting voor mkb-ondernemingen, welke
ook al bestonden ten aanzien van het voorstel gedaan in de Mededeling van de Commissie
aan de Raad, het Europees parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité,
«Op zoek naar oplossingen voor de obstakels op het gebied van de vennootschapsbelasting
waarmee het MKB op de interne markt wordt geconfronteerd – Hoofdlijnen van een mogelijke
proef met belastingheffing volgens de regels van de thuisstaat», COM(2005) 702 en
dat het kabinet er ook zo tegenaan kijkt. Vandaar dat deze leden het kabinet vragen
aan te geven of het aan de Europese Commissie zal overbrengen dat Nederland vanwege
deze fundamentele bezwaren niet kan instemmen met dit richtlijnvoorstel.
De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet het ermee eens is dat het verlagen
van de nalevingskosten, het belangrijkste doel dat het richtlijnvoorstel zegt te doen
nastreven, het beste kan worden bereikt door de fiscale regels voor mkb-ondernemingen
in Nederland en in andere EU-lidstaten te vereenvoudigen. Indien dit het geval is,
vragen deze leden of het kabinet zich dan zal inzetten om de fiscale regels voor mkb-ondernemingen
te vereenvoudigen en of Nederland dergelijke vereenvoudigingsmogelijkheden proactief
met (omringende) EU-lidstaten zal delen.
De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet eerst met het parlement in gesprek
gaat voordat er in Europees verband onomkeerbare besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Fiche:
Richtlijn: Hoofdhuisbelasting voor mkb-ondernemingen. Deze leden zijn het ermee eens
dat het verlagen van de nalevingskosten van groot belang is. Zij menen dat dit, behalve
door middel van het richtlijnvoorstel, ook kan worden nagestreefd door het vereenvoudigen
van de nationale fiscale wet- en regelgeving. Zij hebben over het voorstel enkele
vragen.
De leden van de VVD-fractie delen de mening van het kabinet dat het richtlijnvoorstel
Hoofdhuisbelasting voor mkb-ondernemingen op een aantal punten verbeterd kan worden,
zodat het doel (faciliteren van grensoverschrijdend ondernemen door mkb’ers) nog beter
bereikt kan worden. Als gevolg van de implementatie van het richtlijnvoorstel zou
Nederland de belastingstelsels van de andere lidstaten accepteren, waarmee Nederlandse
beleidskeuzes buiten werking worden gesteld. Hoe zwaar vindt het kabinet dit argument
wegen? Heeft het kabinet voorbeelden van reeds geïmplementeerde (fiscale) richtlijnen
waar dit ook aan de orde is (geweest)?
De leden van de VVD-fractie lezen dat volgens het kabinet het risico bestaat op concurrentieverstoring
tussen het internationaal georiënteerde mkb en het nationaal georiënteerde mkb. Is
het zo dat deze verstoring zich op dit moment – onder de huidige fiscale wet- en regelgeving –
niet voordoet? Zo nee, welke verstoringen zijn er op dit moment al? Is het denkbaar
dat het voorstel een stimulans kan vormen voor mkb’ers om zich meer internationaal
te oriënteren? Zo ja, deelt het kabinet de opvatting dat dit juist een positieve zaak
is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het richtlijnvoorstel anders is dan het voorstel
van de Europese Commissie. Kan het kabinet aangeven in hoeverre het richtlijnvoorstel
anders is dan het voorstel gedaan door de Europese Commissie «Op zoek naar oplossingen
voor de obstakels op het gebied van de vennootschapsbelasting waarmee het MKB op de
interne markt mee wordt geconfronteerd», ook wel bekend als HST-voorstel? In hoeverre
wijkt het standpunt van het kabinet ten aanzien van het richtlijnvoorstel af ten opzichte
van de Nederlandse inzet bij het HST-voorstel? Indien het standpunt anders is, om
welke redenen is dit standpunt nu anders?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het verlagen van de nalevingskosten het
belangrijkste doel van het richtlijnvoorstel is. Kan het kabinet reflecteren op hoe
dit op een nog efficiëntere wijze kan worden bereikt middels dit richtlijnvoorstel?
Is het kabinet het met deze leden eens dat dit eveneens kan worden nagestreefd door
het vereenvoudigen van de nationale fiscale wet- en regelgeving? Zo ja, welke kansen
ziet het kabinet hiervoor? Zou het harmoniseren van regels die in Europees verband
zijn afgesproken, zoals die in ATAD I en ATAD II, niet leiden tot een verlaging van
de nalevingskosten en daarbovenop het creëren van een gelijk speelveld tussen de EU-lidstaten?
Zijn er andere fiscale regels die van toepassing zijn op het mkb die afwijken van
de regels in de ons omringende landen? Zo ja, moet hier dan bijvoorbeeld gedacht worden
aan de excessieflenenwetgeving en de fictiefloonregeling? Zo ja, zou herziening van
die regels, meer in lijn met de ons omringende landen, de nalevingskosten voor het
mkb niet verlagen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche
Richtlijn Hoofdhuisbelasting voor mkb-ondernemingen. Het kabinet schrijft het volgende
over het hoofdhuisregime op pagina 2:
«Bij toepassing van het hoofdhuisregime hoeft een mkb-onderneming nog maar één aangifte
vennootschapsbelasting te doen op grond van de vennootschapsbelastingregels van de
hoofdhuislidstaat. Deze aangifte bevat ook de resultaten van vaste inrichtingen in
andere lidstaten. De belastingdienst van de hoofdhuislidstaat past de vennootschapsbelastingtarieven
toe van de lidstaten waar de vaste inrichtingen actief zijn en verdeelt de belastingopbrengsten
over deze lidstaten. «Lidstaten behouden dus de mogelijkheid om de eigen belastingtarieven
te bepalen.»
De leden van de BBB-fractie hebben daar de volgende vragen over. In hoeverre wordt
overzicht en handhaving voor de Belastingdienst van lidstaten waar niet het hoofdhuisregime
is gevestigd bemoeilijkt door deze regeling? Wat is de impact van deze regeling op
verdere werklast voor de Belastingdienst? Kan worden gesteld dat administratieve lasten
op deze wijze slechts worden verschoven van ondernemer naar overheid?
De leden van de BBB-fractie steunen de kritische houding van het kabinet jegens dit
voorstel zoals uiteengezet op pagina’s 6, 7 en 8 van het fiche.
II Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.