Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Richtlijn Verrekenprijzen (Kamerstuk 22112-3820)
2024D01159 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 17 januari 2024 een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over het door de Minister van Buitenlandse
Zaken op 27 oktober 2023 toegezonden fiche Richtlijn verrekenprijzen (Kamerstuk 22 112, nr. 3820).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het fiche «Richtlijn Verrekenprijzen».
Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de Richtlijn Verrekenprijzen deel uitmaakt
van het bredere pakket BEFIT. Ten aanzien van dit pakket is de motie van het lid Tony
van Dijck (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1981) over het niet instemmen met «Business in Europe: Framework for Taxation» (BEFIT)
en om dat ook onomwonden kenbaar te maken aan de Europese Commissie aangenomen. In
het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 8 en
9 november 2023 hebben de leden van de PVV-fractie het kabinet gevraagd op welke wijze
uitvoering zal worden gegeven aan deze motie. Het antwoord vanuit het kabinet was
dat toen nog werd bezien op welke wijze en op welk moment deze boodschap het beste
kon worden afgegeven aan de Commissie. Deze leden willen graag weten of hier inmiddels
duidelijkheid over is, en zo nee, waarom niet?
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat voor de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel
enkele onderdelen van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO) in dit voorstel zijn opgenomen en op sommige onderdelen nadere
invulling wordt gegeven aan de OESO-richtlijnen. Deze leden vragen dit nader te verduidelijken:
welke onderdelen van de OESO-richtlijnen zijn precies in dit voorstel opgenomen en
op welke onderdelen wordt nadere invulling gegeven aan de OESO-richtlijnen? Graag
een compleet overzicht hiervan. Ook willen deze leden weten waarom de Commissie er
niet voor gekozen heeft om alle onderdelen van de OESO-richtlijnen over te nemen.
Welke onderdelen van de OESO-richtlijnen zijn in afwijkende vorm overgenomen en waarom?
De leden van de PVV-fractie lezen dat het kabinet ook haar zorgen heeft omtrent de
Richtlijn Verrekenprijzen. Zo zou er in de huidige vorm mogelijk verantwoordelijkheid
bij de Belastingdienst worden gelegd waar het gaat om de juiste toepassing van de
verrekenprijzen, en zou de bindende EU-interpretatie het risico met zich meebrengen
dat EU-lidstaten niet meer adequaat kunnen reageren op aanpassingen gemaakt door derde
landen, hetgeen, in tegenstelling tot wat het voorstel beoogt te bewerkstelligen,
kan leiden tot hoger risico op dubbele belastingen voor EU-belastingplichtigen en
meer onderlinge overlegprocedures met landen buiten de EU. Het kabinet geeft aan zijn
zorgen te uiten en alternatieven voor te stellen. De leden van de PVV-fractie willen
weten aan welke alternatieven wordt gedacht en welke maatregelen het kabinet voornemens
is te nemen indien de voorgestelde wijzigingen niet worden overgenomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben het fiche met interesse gelezen. Zij
hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie kunnen zich vinden in het standpunt van het
kabinet dat de belastingplichtige in de eerste plaats verantwoordelijk moet blijven
voor het borgen dat transacties in lijn zijn met het arm’s-lengthbeginsel. Kan het
kabinet nader toelichten hoe het richtlijnvoorstel ingaat tegen dit principe? Deze
leden zijn daarnaast benieuwd waarom het richtlijnvoorstel afwijkt van de OESO-richtlijnen,
en of het kabinet liever zou zien dat de OESO-richtlijnen volledig worden gevolgd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche Richtlijn
Verrekenprijzen. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie constateren dat het richtlijnvoorstel afwijkt van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen;
kan het kabinet bevestigen dat alleen zal worden ingestemd met het richtlijnvoorstel
als deze in overeenstemming is met de OESO-verrekenprijsrichtlijnen? De leden van
de NSC-fractie vragen het kabinet of Nederland bij de OESO voorbehouden heeft gemaakt
omtrent verrekenprijzen. Ook vragen zij het kabinet wat de Nederlandse inzet is ten
aanzien van de bij de OESO gemaakte voorbehouden. Deze leden vragen het kabinet of
het richtlijnvoorstel tot gevolg heeft gehad dat het Hof van Justitie van de Europese
Unie feitelijk de hoogste rechter zal zijn in verrekenprijszaken.
De leden van de NSC-fractie vragen het kabinet hoe het richtlijnvoorstel de beslechting
van internationale verrekenprijsgeschillen binnen de Europese Unie bevordert. Deze
leden vragen tevens wat de inzet is van het kabinet op dit punt. Hierbij vragen zij
of het de effectiviteit van het richtlijnvoorstel ten goede zou komen als tezamen
met deze richtlijn, een permanente «commissie voor alternatieve geschilbeslechting»
die zich bezig zal houden met de beslechting verrekenprijsgeschillen binnen de Europese
Unie in het leven zou worden geroepen op grond van artikel 10 van Richtlijn (EU) 2017/1852
van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen
in de Europese Unie. Tot slot, op dit punt, vragen deze leden of het kabinet dit onderdeel
kan maken van de Nederlandse inzet.
De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet een toezegging kan doen om zich
te verzetten tegen de voorgestelde delegatiebepalingen die veel wetgevingsbevoegdheden
bij de niet democratisch gekozen Europese Commissie neerlegt.
De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet eerst met het parlement in gesprek
gaat voordat er in Europees verband onomkeerbare besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Fiche:
Richtlijn verrekenprijzen. De leden vinden dat de EU-brede toepassing van het arm’s
lengthbeginsel kan leiden tot meer zekerheid voor multinationale ondernemingen, lagere
compliance kosten en minder risico op dubbele belasting en disputen tussen belastingdiensten.
Zij hebben nog meerdere vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het kabinet een aantal bezwaren heeft
tegen het richtlijnvoorstel Verrekenprijzen. Deze leden zijn het op dit punt met het
kabinet eens.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het richtlijnvoorstel afwijkt van de OECD-verrekenprijsrichtijnen.
Kan het kabinet aangeven op welke punten het richtlijnvoorstel daarvan afwijkt? Is
het kabinet het met deze leden eens dat een dergelijke afwijking onwenselijk is, omdat
dit kan leiden tot meer geschillen tussen Nederland en derdelanden en de lidstaten
een concurrentienadeel kan opleveren? Heeft Nederland bij de OESO voorbehouden gemaakt
omtrent de verrekenprijsrichtlijnen? Zo ja, hoe zal Nederland deze voorbehouden borgen
bij de onderhandeling over het richtlijnvoorstel Verrekenprijzen? Wat is de Nederlandse
inzet ten aanzien van eventuele toekomstige voorbehouden? Is het kabinet het met de
leden van de VVD-fractie eens dat Nederland nog steeds zelf voorbehouden moet kunnen
maken en deze bevoegdheid niet moet overdragen aan de Europese Commissie? Heeft het
richtlijnvoorstel tot gevolg dat het Hof van Justitie van de Europese Unie feitelijk
de hoogste rechter zal zijn in verrekenprijszaken?
De leden van de VVD-fractie missen een impactanalyse. Is er een impactanalyse gemaakt
van de mogelijke uitvoeringslasten van het Hof van Justitie van de Europese Unie,
mocht het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie de hoogste rechter worden
in verrekenprijszaken? Zo nee, kan het kabinet aan het Hof van Justitie van de Europese
Unie dan wel de Europese Commissie vragen om een dergelijke impactanalyse?
De leden van de VVD-fractie lezen over de verrekenprijsgeschillen binnen de Europese
Unie. Hoe bevordert het richtlijnvoorstel de beslechting van internationale verrekenprijsgeschillen
binnen de Europese Unie? Wat is de inzet van het kabinet op dit punt? Zou het de effectiviteit
van het richtlijnvoorstel ten goede komen als tezamen met deze richtlijn, een permanente
«commissie voor alternatieve geschilbeslechting» zou worden ingesteld op grond van
artikel 10 van Richtlijn (EU) 2017/1852 van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende
mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie die zich bezighoudt
met (multilaterale) verrekenprijsgeschillen binnen de Europese Unie? Kan het kabinet
dit onderdeel maken van de Nederlandse inzet? Kan het kabinet toezeggen zich te verzetten
tegen de voorgestelde delegatiebepalingen die veel wetgevingsbevoegdheden bij de Europese
Commissie neerlegt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie constateren dat de Europese Commissie een richtlijn voorstelt
die als doel heeft de regels omtrent Transfer Pricing (verrekenprijzen) en de toepassing
van het arm’s-lengthbeginsel binnen de Europese Unie te harmoniseren. De Minister
schrijft in het fiche het volgende over de opstelling van het kabinet op pagina 5:
«Het kabinet is voorstander van een internationaal belastingkader waarbinnen bedrijven
op eenvoudige wijze, eerlijk en efficiënt grensoverschrijdend kunnen opereren.»
Het is duidelijk dat de Minister waarde hecht aan afspraken en richtlijnen in OESO-verband.
De leden van de BBB-fractie staan wel kritisch tegenover overname en interpretatie
in Europees verband van deze richtlijnen omdat zij, in beginsel, kritisch tegenover
gezamenlijk Europees fiscaal beleid staan. Deelt het kabinet deze houding en hoe reflecteert
het kabinet in die context op het EU-voorstel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat het kabinet positief
is over het opnemen van het arm’s length beginsel in de EU-wetgeving, maar dat zij
het liever op andere wijze vormgeven zodat het niet strikter wordt ingevuld dan de
OESO richtlijn. Deze leden vragen dan ook waarin hetgeen het kabinet voorstelt verschilt
van het voortzetten van de huidige situatie. Ook vragen deze leden of het kabinet
bereid is om in VN-verband afspraken te maken over verrekenprijzen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in het fiche dat het kabinet opmerkt
dat de verantwoordelijkheid voor het borgen dat transacties in lijn met het arm’s
lengthbeginsel zeer nadrukkelijk wordt neergelegd bij de lidstaten, in plaats van
bij de belastingplichtige. Uit welke passage van de richtlijn maakt het kabinet dat
op? Waaruit valt op te maken dat er geen verantwoordelijkheid bij de belastingplichtigen
zou worden neergelegd? Waarom zou niet bij beiden een verantwoordelijkheid liggen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben ook vragen omtrent de normen
van deze regeling. Deze leden vragen zich af bij welke lidstaten de grens voor kwalificatie
van een gelieerd lichaam bij 25 procent ligt en bij welke bij 50 procent. Nederland
hanteert op grond van artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting (Vpb) 1969
een open norm in plaats van het gebruik van een percentage. Kan het kabinet toelichten
hoe dit werkt en in hoeverre dat leidt tot andere uitkomsten dan het hanteren van
een percentage?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen ook hoe het ontbreken van een
percentage zich verhoudt met andere passages in de wet waarin een percentage wordt
aangehouden van 33% voor verbonden lichamen? (zie artikel 10a.4 Vpb 1969).
In het fiche lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie ook dat de richtlijn
een voorstel bevat voor het gebruik van een bandbreedte bij het bepalen of een transactie
voldoet aan het arm’s length beginsel. Constaterende dat het transfer pricing systeem
bedrijven veel ruimte biedt om verrekenprijzen te beïnvloeden ten gunste van een lagere
belastingafdracht, lijkt dit voor deze leden een poging om de excessen van het systeem
iets in te perken. Waarom vindt het kabinet, ondanks dit gegeven, dat prijzen buiten
de bandbreedte zouden moeten worden toegestaan in het geval dat het vergelijkingsmateriaal
bestaat uit in hoge mate betrouwbare grootheden? Kan het kabinet aan de hand van concrete
scenario’s toelichten hoe hier nu in Nederland mee wordt omgegaan? Kan het kabinet
ook aangeven hoe vaak het in de praktijk voorkomt dat prijzen buiten de voorgestelde
bandbreedte door de Belastingdienst worden geaccepteerd?
Tot slot lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het huidige richtlijnvoorstel
geen anti-misbruikmaatregelen bevat. Zij lezen dat door de Commissie de voorkeur wordt
gegeven aan de beleidsoptie waar deze mogelijk nog kunnen worden geïmplementeerd.
Welke mogelijke antimisbruikmaatregelen zouden kunnen worden opgenomen? Deze leden
constateren dat volgens hetzelfde mechanisme voorstellen gedaan zouden kunnen worden
voor het creëren van «safe harbours». Kan het kabinet aangeven waar in dit kader aan
gedacht moet worden?
II Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.