Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 486 Wijziging van de Wet langdurige zorg, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Algemene wet bestuursrecht, in verband met de uitbreiding en verdere uitwerking van de bekostigingsmogelijkheden met middelen vanuit het Fonds langdurige zorg
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
I. ALGEMEEN
               
1. Inleiding
               
Dit wetsvoorstel voorziet in een uitbreiding en verdere uitwerking van de bekostigingsmogelijkheden
                     met middelen vanuit het Fonds langdurige zorg (Flz). De beperking van de huidige bekostigingsregelingen
                     heeft ongewenste gevolgen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft
                     bij brief van december 20191 over domein-overstijgende samenwerking aangegeven te onderzoeken hoe Wlz-uitvoerders/zorgkantoren
                     kunnen bijdragen aan investeringen in preventieve maatregelen en de mogelijkheden
                     van niet-cliëntgebonden bekostiging in de Wet langdurige zorg (Wlz). Met dit wetsvoorstel
                     wordt hier uitvoering aan gegeven.
                  
Dit wetsvoorstel geeft aan zorgkantoren de mogelijkheid om financieel bij te dragen
                     aan maatregelen die het beroep op zorg op grond van de Wlz voorkomen, verminderen
                     dan wel uitstellen. Die maatregelen worden in het vervolg van deze memorie van toelichting
                     aangeduid als preventieve maatregelen. Zie voor de preventieve maatregelen:
                  
a. de voorgestelde aan artikel 4.2.4 Wlz toe te voegen leden; en
b. het voorgestelde aan artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen
                           (Wfsv) toe te voegen onderdeel j.
                        
De zorgkantoren kunnen op grond van de huidige beperkingen van de bekostigingsregeling
                  niet financieel bijdragen aan de gewenste maatregelen. De voorgestelde regeling heeft
                  tot doel de domein-overstijgende samenwerking tussen zorgkantoren, gemeenten, zorgverzekeraars
                  en mogelijk de Minister voor Rechtsbescherming te verbeteren.
               
Dit wetsvoorstel werkt daarnaast de mogelijkheid verder uit voor de bekostiging van
                  maatregelen die randvoorwaardelijk zijn voor verlening van Wlz-zorg maar die niet
                  in de bekostiging per cliënt is in te passen. Het gaat hierbij om:
               
a. de extra maatregelen voor zorgverlening aan cliënten met een zeer complexe zorgvraag
                        die als groep moeilijk zijn af te bakenen;
                     
b. maatregelen voor zorgverlening in plotseling optredende bijzondere omstandigheden;
c. maatregelen van zorgaanbieders voor toekomstbestendige zorgverlening en.
d. coördinatie en afstemming met zorgverlening in andere domeinen aan een groep van cliënten.
De verdere uitwerking op wetsniveau biedt meer houvast en zekerheid aan zorgkantoren
                  en zorgaanbieders. Dat bevordert de verlening van Wlz-zorg aan cliënten met zeer complexe
                  zorgvragen en de continuïteit van zorg. Zie voor de randvoorwaardelijke maatregelen:
               
a. de voorgestelde in artikel 50 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) in te
                        voegen drie leden;
                     
b. het voorgestelde aan artikel 57 Wmg toe te voegen vijfde lid;
c. het voorgestelde in artikel 59 Wmg in te voegen onderdeel e;
d. het voorgestelde artikel V.
Dit wetsvoorstel breidt ook de bevoegdheid uit van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
                     om Wlz-uitgaven van Wlz-uitvoerders, die niet het op grond van de Wlz verzekerde pakket
                     of de uitvoering van die wet betreffen, maar beleidsmatig wel gewenst zijn, in stand
                     te laten. De bovenbedoelde bevoegdheid ziet met de voorgestelde uitbreiding ook op
                     Wlz-zorg in natura die het CAK aan zorgaanbieders uitbetaalt en persoonsgebonden budgetten
                     (pgb’s).
                  
De door de NZa in stand gelaten Wlz-uitgaven komen als rechtmatige betalingen ten
                     laste van het Flz.
                  
Zie voor de voorgestelde uitbreiding:
a. het voorgestelde aan artikel 90, tweede lid, Wfsv, toe te voegen onderdeel l; en
b. het voorgestelde artikel 91a Wfsv.
Het wetsvoorstel beoogt met de vorenbedoelde uitbreiding van de bekostigingsmogelijkheden
                  met middelen vanuit het Flz verschillende bestaande bekostigingsproblemen op te lossen.
               
Tot slot wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt twee andere onderwerpen van meer
                     technische aard te regelen.
                  
Ten eerste dat de Wlz-uitvoerders in een aantal gevallen vorderingen in verband met
                     de uitvoering van de Wlz op grond van regels voor de jaarrekening moeten afwaarderen.
                     Die waardeverminderingen kunnen nu niet als rechtmatige lasten voor de Wlz-uitvoerders
                     en het Flz gelden. Dit wetsvoorstel neemt dat ongewenste gevolg weg. De verdere uitwerking
                     in het wetsvoorstel moet een lichtvaardig gebruik van de afwaarderingsmogelijkheid
                     tegengaan.
                  
Zie voor de regeling van de waardevermindering van vorderingen:
a. het voorgestelde in artikel 4.3.1, Wlz, in te voegen tweede lid;
b. het voorgestelde aan artikel 5.2.2, Wlz, toe te voegen zesde lid; en
c. het voorgestelde aan artikel 90, tweede lid, Wfsv, toe te voegen onderdeel k.
Ten tweede bevat dit wetsvoorstel regelingen in verband met het coalitieakkoord 2021–2025
                     «Omzien naar elkaar en vooruitkijken naar de toekomst. Het gaat om de maatregel voor
                     meerjarige contracten met budgetafspraken gecombineerd met een meerjarige contracteerruimte
                     voor de Wlz-sectoren ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg.
                     De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) kan op grond van dit wetsvoorstel
                     het landelijk financieel kader, dat wordt onderverdeeld naar een ruimte om zorg te
                     contracteren, een kader voor pgb’s en een kader voor overige uitvoeringskosten, gelijktijdig
                     voor ten hoogste vijf toekomstige kalenderjaren vaststellen. Dit wetsvoorstel bevat
                     verder voorzieningen die de procedure bij beroep tegen de vastgestelde regionale kaders
                     voor een zorgkantoorregio voor zorg in natura (regionale contracteerruimte) verbeteren.
                     De mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de (toekomstige) regionale contracteerruimten
                     blijft met die voorzieningen behouden.
                  
Zie voor de regelingen in verband met de maatregel voor meerjarige contracten met
                     budgetafspraken gecombineerd met een meerjarige contracteerruimte:
                  
a. het negende lid van het voorgestelde artikel 49e Wmg;
b. de voorgestelde aan artikel 105 Wmg toe te voegen leden; en
c. het voorgestelde artikel IV.
2. Preventieve maatregelen
               
a. Inleiding en doel
               
Voorgesteld wordt dat het zorgkantoor samen met één of meer gemeenten, zorgverzekeraars
                  of de Minister voor Rechtsbescherming maatregelen kan treffen die de behoefte aan
                  Wlz-zorg van de inwoners die wonen in de betreffende zorgkantoorregio naar verwachting
                  verminderen, uitstellen of voorkomen (preventieve maatregelen). Dit wetsvoorstel creëert
                  meer ruimte voor zorgkantoren, maar laat de wettelijke taken van andere betrokken
                  partijen ongemoeid. Zo blijven gemeenten verantwoordelijk voor hun eigen taken. Ook
                  zorgverzekeraars blijven op grond van artikel 11 van de Zorgverzekeringswet (Zvw)
                  verantwoordelijk voor de krachtens de zorgverzekering te verstrekken prestaties. De
                  Minister voor Rechtsbescherming blijft verantwoordelijk voor de inkoop van forensische
                  zorg. De preventieve maatregelen vormen geen zorg aan individuele verzekerden die
                  behoort tot het op grond van de Wlz verzekerde pakket.
               
Het doel van de voorgestelde regeling is het mogelijk te maken dat zorgkantoren kunnen
                  investeren in preventieve maatregelen, zodat domein-overstijgende samenwerking tussen
                  een aantal «zorgdomeinen» vergemakkelijkt wordt om zo duurdere en zwaardere zorg te
                  verminderen of uit te stellen. De samenwerking tussen de verschillende financiers
                  wordt daarmee gestimuleerd, zodat de zorg en ondersteuning meer vanuit de cliënt georganiseerd
                  wordt en er meer doelmatigheid over het stelsel heen kan worden gerealiseerd. Om een
                  goede gezondheid voor zoveel mogelijk burgers te kunnen waarborgen met een effectieve
                  inzet van middelen, zoeken inkopende partijen (gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren)
                  al steeds vaker de samenwerking op. Deze samenwerking beoogt in veel gevallen een
                  intramurale opname onder de Wlz te voorkomen of in ieder geval uit te stellen (preventieve
                  maatregelen). Het wetsvoorstel beoogt niet alle knelpunten, zoals geschetst in de
                  Discussienota Zorg voor de Toekomst2 weg te nemen die de beweging naar het bevorderen van gezondheid belemmeren. Het geeft
                  zorgkantoren wel de mogelijkheid om rechtmatig te kunnen investeren in preventieve
                  maatregelen. Deze mogelijkheid hebben zij nu nog niet. De zorgkantoren kunnen met
                  de bekostiging van preventieve maatregelen een bredere invulling geven aan hun taken.
                  Dit wetsvoorstel draagt bij aan het verbeteren van het stelsel, doordat de kosten
                  en baten van preventie meer gedeeld kunnen worden, zodat de zorg meer integraal en
                  rondom de burger wordt georganiseerd en minder gefragmenteerd is. Tevens draagt dit
                  eraan bij om verdieping en versnelling te krijgen in de bredere beweging naar passende
                  zorg.
               
b. Probleembeschrijving
               
Gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren zoeken steeds vaker de samenwerking op
                     om de verlening van zorg zo goed mogelijk te regelen. Deze samenwerking leidt tot
                     betere zorg in de thuisomgeving, waardoor een intramurale opname in bijvoorbeeld een
                     verpleeghuis is te voorkomen of in ieder geval uitgesteld kan worden. Zorgverzekeraars
                     en gemeenten kunnen op basis van de Zvw en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
                     (Wmo 2015) een financiële bijdrage leveren aan een dergelijke domein-overstijgende
                     samenwerking, maar zorgkantoren kunnen dit niet.
                  
Gemeenten en zorgverzekeraars hebben de mogelijkheid om middelen naar eigen inzicht
                     in te zetten en daarmee de mogelijkheid om te investeren in preventieve maatregelen
                     waaronder ook in andere domeinen. De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar
                     en zijn niet specifiek geoormerkt voor zorg en ondersteuning. Het is aan de gemeente
                     om te bepalen hoe de middelen vanuit het gemeentefonds ingezet worden om te kunnen
                     voldoen aan hun verplichtingen op grond van de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Wet publieke
                     gezondheid, waarbij uiteraard keuzes moeten worden gemaakt. Er zijn echter geen beperkingen
                     opgelegd waar de middelen aan uitgegeven kunnen worden.
                  
Ook voor zorgverzekeraars zijn er geen wettelijke beperkingen om te investeren in
                  een ander domein en zorgverzekeraars kunnen dan ook een financiële bijdrage leveren
                  aan domein-overstijgende samenwerking. Wel is het zo dat zorgverzekeraars dit geheel
                  uit eigen middelen moeten financieren als het gaat om investeringen die niet vallen
                  onder het verzekerde basispakket voor de zorgverzekering. Deze investeringen kunnen
                  niet worden aangemerkt als schadelast in de zin van de Zvw en verzekeraars ontvangen
                  hiervoor dus geen compensatie uit het Zorgverzekeringsfonds in de vorm van een vereveningsbijdrage.
                  Zorgverzekeraars zullen daarom een zorgvuldige afweging met een kosten- en batenanalyse
                  maken, voordat zij besluiten om te investeren in een ander domein. Hiermee hebben
                  zorgverzekeraars, anders dan zorgkantoren, de mogelijkheid om de zorgvraag enigszins
                  te beïnvloeden.
               
Voor zorgkantoren is investeren in een ander domein op basis van de huidige Wlz in
                  combinatie met de in de Wfsv geregelde bestedingsmogelijkheden van de middelen vanuit
                  het Flz, niet mogelijk. De reden daarvan is dat kosten alleen ten laste van het Flz
                  gebracht kunnen worden als deze toe te rekenen zijn aan een cliënt met een Wlz-indicatiebesluit,
                  die zorg krijgt of die gepaard gaan met de uitvoering van de Wlz.3 Initiatieven op het gebied van domeinoverstijgende samenwerking zijn niet of nauwelijks
                  toe te rekenen aan de kosten voor individuele Wlz-cliënten en vormen op grond van
                  de huidige Wlz geen kosten ter uitvoering van die wet. Dit maakt het moeilijk voor
                  de zorgkantoren om de samenwerking met gemeenten en zorgverzekeraars daadwerkelijk
                  vorm te geven. Om duurdere zorg te voorkomen is het belangrijk dat een Wlz-indicatie
                  uitgesteld of voorkomen wordt.
               
De kosten van gezamenlijke initiatieven voor betere ondersteuning van en zorg voor
                  zelfstandig wonende personen, die mede beogen de noodzaak van een Wlz-indicatie aan
                  te vragen, uit te stellen of te voorkomen, slaan vaak neer bij de gemeenten en bij
                  de zorgverzekeraar, terwijl de financiële baten in de Wlz landen. Dit betekent dat
                  gemeenten en zorgverzekeraars minder prikkels hebben om te investeren in preventieve
                  maatregelen. Door een financiële bijdrage van zorgkantoren mogelijk te maken kan deze
                  belemmering voor gemeenten en zorgverzekeraars worden verminderd.
               
c. Praktijkvoorbeelden en randvoorwaarden
               
Zoals hiervoor aangegeven zoeken gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren steeds
                  vaker de samenwerking op om de verlening van zorg zo goed mogelijk te regelen. De
                  bestaande voorbeelden van bovenbedoelde samenwerking laten zien dat investeren in
                  preventieve maatregelen zwaardere zorg kan verminderen of ten minste uitstellen. Door
                  ervoor te zorgen dat er meer oog is voor de kracht en kwetsbaarheid van burgers, waardoor
                  de zorg of ondersteuning eerder opgeschaald kan worden als dat nodig is en weer afgeschaald
                  kan worden als dat kan, kunnen crisissituaties worden voorkomen en kan intramurale
                  Wlz-zorg mogelijk uitgesteld worden. Hierbij is het niet de bedoeling dat er ingeboet
                  wordt op de kwaliteit van leven van de cliënt. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk
                  om zowel in bestaande als in nieuwe initiatieven investeren ten laste van het Flz
                  als er aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan. Er worden vanaf 2023 verdere ervaringen
                  opgedaan via de Regeling specifieke uitkering domein-overstijgend samenwerken voor
                  experimenten die bij moeten dragen aan een verminderde behoefte aan Wlz-zorg en daarmee
                  een verwachte kostenbesparing in de Wlz.
               
Praktijkvoorbeelden
Praktijkvoorbeeld 1 Domein-overstijgende samenwerking in drie pilot-gemeenten
In de gemeenten Ede, Dongen en Hoogeveen werken zorgaanbieders samen met zorgverzekeraars,
                  Wlz-uitvoerders en gemeenten om ervoor te zorgen dat kwetsbare ouderen (en hun naasten)
                  langer op een kwalitatief goede wijze het leven kunnen blijven leven zoals ze dat
                  willen in hun eigen vertrouwde omgeving4. Daarnaast wordt beoogd dat deze ouderen niet of later de Wlz instromen. Eén professional
                  is als «arrangeur» verantwoordelijk voor het organiseren van alle ondersteuning en
                  zorg van de oudere. Om dat regionaal te kunnen doen, verlenen de gemeente en de zorgverzekeraar
                  mandaat aan de arrangeur om zowel voor de Zvw (wijkverpleging) als de Wmo 2015 te
                  kunnen optreden. De arrangeur trekt nauw op met de oudere, vertaalt diens wensen in
                  een concreet aanbod dat meteen wordt ingezet, treedt preventief op, kijkt waar ondersteuning
                  en zorg uit de Zvw en Wmo 2015 kunnen worden gecombineerd en maakt gebruik van informele
                  ondersteuning, veelal vanuit het netwerk van de oudere zelf. De arrangeur denkt met
                  de kwetsbare oudere en diens naasten mee en maakt het minder lastig om samenhang in
                  de ondersteuning en zorg te organiseren. In Hollandscheveld (gemeente Hoogeveen) speelt
                  de dorpscoöperatie een belangrijke rol: de arrangeur, waaronder de dorpsregisseur,
                  gaan eerst op zoek naar passende ondersteuning vanuit de dorpscoöperatie zelf. Pas
                  als op enig moment blijkt dat die vorm van ondersteuning niet meer toereikend is,
                  schakelt de arrangeur formele ondersteuning en zorg in. De arrangeur kan rechtstreeks
                  ingezet worden vanuit Zvw en Wmo 2015. Deze initiatieven zijn van de grond gekomen
                  door veel inzet en energie van de betrokken partijen. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk
                  dat in de toekomst de betrokken Wlz-uitvoerders bij deze en dergelijke initiatieven
                  daaraan financieel bij kunnen dragen.
               
Praktijkvoorbeeld 2 Sociale benadering dementie
Bij de sociale benadering van dementie ligt op dit moment de nadruk op zorg vanuit
                  het medische domein. In de praktijk blijken mensen (gedurende een groot deel van hun
                  ziekteproces) veel meer gebaat bij hulp vanuit het sociale of psychosociale domein.
                  Door bijvoorbeeld mantelzorgers te ondersteunen, het inzetten van vertrouwenspersonen
                  of begeleiding door vrijwilligers wordt het beroep op duurdere zorg (bv. vanuit of
                  in een verpleeghuis) uitgesteld. Tegelijk wordt de kwaliteit van leven verbeterd.
                  In de social trials wordt hiermee geëxperimenteerd. Deze trials zijn als kleinschalige
                  experimenten vormgegeven en worden niet op de reguliere wijze bekostigd.
               
Praktijkvoorbeeld 3 Dementie: Ontmoetingscentra en Dementalent
Een van de belangrijkste kenmerken van dementie is cognitieve achteruitgang in de
                  loop van het jarenlange ziekteproces. Afhankelijk van de mate en vorm van achteruitgang,
                  kunnen mensen met dementie echter nog geruime tijd meedoen in de samenleving. Zeker
                  als zij positieve ondersteuning krijgen om overeenkomstig hun wensen en mogelijkheden
                  een rol in de samenleving te blijven spelen. Dit kan bijvoorbeeld door het bezoeken
                  van ontmoetingscentra voor mensen met dementie, met daaraan gekoppeld de mogelijkheid
                  om zinvolle activiteiten, zoals vrijwilligerswerk in Dementalentprojecten, uit te
                  voeren. Onderzoek5 toont aan dat bezoek aan ontmoetingscentra en deelname aan een Dementalentproject
                  leidt tot verhoging van de kwaliteit van leven van mensen met dementie, tot vermindering
                  van de belasting van hun mantelzorgers en tot uitstel van opname in het verpleeghuis.
                  Bekostiging van ontmoetingscentra en Dementalentprojecten vindt nu op verschillende
                  wijzen plaats: deels vanuit de Wmo, deels vanuit het persoonsgeboden budget van individuele
                  cliënten en deels vanuit de Wlz, als de cliënt een Wlz-indicatie heeft en nog thuis
                  woont. Niet elke gemeente is bereid of in staat deze voorzieningen uit het Wmo-budget
                  te bekostigen. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat de betrokken zorgkantoren kunnen
                  participeren in en een bijdrage leveren aan dergelijke initiatieven, ook als cliënten
                  nog geen Wlz-indicatie hebben.
               
Praktijkvoorbeeld 4 PlusWonen
Plus Wonen is een woonconcept van een zorgverzekeraar, zorgaanbieders en gemeenten.
                  Het model wordt nu ingezet in Schiedam, Vlaardingen, Maassluis en Lansingerland. Via
                  PlusWonen wordt individuele begeleiding, ondersteuning bij maaltijden en hulp met
                  de dagelijkse activiteiten aan huis georganiseerd voor oudere inwoners. De kracht
                  van PlusWonen zit in het bieden van één pakket van ondersteuning en zorg voor ouderen
                  die in eigen (aanleun)woningen wonen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de faciliteiten
                  die het nabijgelegen verpleeghuis biedt. Wlz-uitvoerders willen in samenwerking met
                  gemeenten een soortgelijk initiatief uitbreiden naar reguliere appartementencomplexen,
                  waarbij er geen mogelijkheid is om gebruik te maken van de faciliteiten van een verpleeghuis.
                  Omdat zij hier niet financieel aan bij kunnen dragen komen de plannen voor uitbreiding
                  nauwelijks van de grond.
               
Naast bovenstaande voorbeelden kunnen de verpleeghuizen ook een rol spelen bij het
                  bevorderen van het langer zelfstandig kunnen blijven wonen van ouderen, waardoor ze
                  minder snel een beroep hoeven te doen op de Wlz. Dit kan als verpleeghuizen zich meer
                  naar buiten richten en een centrale ontmoetingsplaats voor ouderen worden, daarbij
                  kunnen ze gezamenlijke activiteiten aanbieden of door bijvoorbeeld het aanbieden van
                  een maaltijd tegen een gering bedrag. Hierdoor worden de faciliteiten van een verpleeghuis
                  breed benut en helpt dit het voorkomen van eenzaamheid en het beroep op zorg en ondersteuning.
               
Dit wetsvoorstel neemt financiële belemmeringen weg te nemen voor zorgkantoren om
                  samen te werken met onder andere de gemeenten en zorgverzekeraars en bij te dragen
                  aan gezamenlijke investeringen. De grotere mogelijkheden hebben tot doel de realisatie
                  van meer initiatieven dan de beschreven vier praktijkvoorbeelden ontstaan en snellere
                  opschaling van effectieve interventies.
               
Randvoorwaarden
De zorgkantoren kunnen ter realisatie van de beoogde samenwerking alleen samen met
                  één of meer gemeenten of zorgverzekeraars of de Minister voor Rechtsbescherming preventieve
                  maatregelen bekostigen. Zij kunnen een preventieve maatregel dus niet geheel zelf
                  bekostigen. De zorgkantoren dienen het participeren in een preventieve maatregel uit
                  te voeren overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb)
                  vastgestelde nadere regels6. Hierbij wordt eraan gedacht om onderstaande punten te regelen:
               
a. het doel van de preventieve maatregel;
b. een inschatting van de verwachte kosten en baten, waarbij het bedrag niet hoger mag
                        zijn dan de door het zorgkantoor ingeschatte besparingen aan Wlz-zorg (business case);
                        en
                     
c. de wijze van monitoring en evaluatie.
Het zorgkantoor beoordeelt een casus positief als de investering en daarbij behorende
                  zorgkosten (intertemporeel) niet hoger zijn dan de kosten in de situatie, waarbij
                  sprake is van Wlz-zorg. De kosten van de eigen bijdrage worden hierbij buiten beschouwing
                  gelaten. Ook de kosten van de monitoring en evaluatie van de maatregel zijn geen onderdeel
                  van de business case. Wanneer het een positieve business case betreft, is het aan
                  het zorgkantoor om te besluiten of het zorgkantoor daadwerkelijk wil investeren in
                  de preventieve maatregel.
               
d. Effectiviteit en uitvoerbaarheid
               
De voorgestelde regeling van de preventieve maatregelen beoogt kosten van die maatregelen
                     ook deels in het Wlz-domein terecht te laten komen aangezien de baten van succesvolle
                     preventieve maatregelen ook in dat domein terecht komen. De ruimere bekostigingsmogelijkheid
                     van zorgkantoren verlaagt de financiële drempels voor gemeenten en zorgverzekeraars
                     om samen met de zorgkantoren preventieve maatregelen te realiseren. De Regeling specifieke
                     uitkering domein-overstijgend samenwerken draagt bij aan de verlaging van de financiële
                     drempels voor gemeenten. De voorgestelde regeling heeft geen gevolgen voor de andere
                     financiële prikkels van gemeenten en zorgverzekeraars.
                  
De grotere financiële mogelijkheden voor zorgkantoren beogen domeinoverstijgende initiatieven
                     te realiseren die thans nog niet van de grond komen. Er bestaat thans nog geen compleet
                     beeld van succesvolle preventieve maatregelen. De voorgestelde regeling bevat voor
                     wat de inhoud van preventieve maatregelen geen ander voorschrift dan dat via een positieve
                     businesscase aannemelijk is dat ze de behoefte aan Wlz-zorg voorkomen, verminderen
                     of uitstellen.
                  
De bij amvb te stellen nadere regels zullen gezien het huidige niet complete beeld
                     ook over de wijze van monitoring en evaluatie door zorgkantoren gaan. Succesvolle
                     preventieve maatregelen zijn effectief in het voorkomen, verminderen of uitstellen
                     van Wlz-zorg en uitvoerbaar.
                  
De praktijk zal uitwijzen welke resultaten de uitgevoerde projecten voor preventieve
                     maatregelen opleveren. De resultaten kunnen aanleiding tot een meer verplichtende
                     bekostigingsregeling voor zorgkantoren voor bepaalde preventieve maatregelen.
                  
e. Uitkeringen aan Wlz-uitvoerders
               
Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) verstrekt momenteel aan Wlz-uitvoerders
                  een beheerskostenbudget. Het Zorginstituut kent dat budget toe aan zowel de Wlz-uitvoerders
                  met de zorgkantoorfunctie als de Wlz-uitvoerders zonder die functie. Met dit wetsvoorstel
                  wordt aangesloten bij een logische uitvoeringspraktijk en wordt het beheerskostenbudget
                  beperkt tot de beheerskosten, de kosten voor het eigen beheer. Onder de beheerskosten
                  vallen alle kosten die de Wlz-uitvoerder voor de eigen organisatie moet maken. Het
                  Zorginstituut verstrekt daarnaast uitkeringen aan de Wlz-uitvoerders voor de kosten
                  van zorg die niet door het CAK aan de Wlz-zorgaanbieders worden uitbetaald7.
               
Dit wetsvoorstel bevat een voorgestelde regeling voor het regionaal kader voor overige
                  uitvoeringskosten voor een zorgkantoorregio. Het Zorginstituut betaalt het door de
                  Minister voor LZS voor een zorgkantoorregio verleende regionale kader voor overige
                  uitvoeringskosten aan het betrokken zorgkantoor. De zorgkantoren kunnen daaruit hun
                  bijdragen aan preventieve maatregelen, de cliëntondersteuning van de verzekerde voorafgaand
                  aan de inwerkintreding van het CIZ-indicatiebesluit en de verplicht uit te voeren
                  taken van de onafhankelijke cliëntondersteuning (OCO) voor een verzekerde vanaf de
                  inwerkingtreding het indicatiebesluit van het CIZ, en de cliëntenvertrouwenspersoon
                  (CVP) bij gedwongen zorg bekostigen. Dit wetsvoorstel bevat het voorstel om de bovenbedoelde
                  verplicht uit te voeren taken in plaats van bij de Wlz-uitvoerder bij het zorgkantoor
                  te beleggen. De Wlz-uitvoerders die geen zorgkantoorfunctie vervullen behoeven de
                  bovenbedoelde taken niet uit te voeren. De betaling door het Zorginstituut vindt plaats
                  aan de zorgaanbieders via het CAK (Wlz-zorg in natura) respectievelijk via de Sociale
                  verzekeringsbank (zorg ten laste van pgb’s).
               
3. Aanvullende bekostiging voor randvoorwaardelijke maatregelen
               
a. Inleiding, probleemomschrijving en doel
               
De zorgkantoren kunnen op grond van de voorgestelde uitwerking van de regeling voor
                  het sluittarief aanvullende bekostiging met zorgaanbieders voor randvoorwaardelijke
                  maatregelen overeenkomen. Het gaat om maatregelen waarvan de bekostiging niet in de
                  reguliere bekostiging per cliënt is in te passen maar die wel randvoorwaardelijk zijn
                  om passende Wlz-zorg die behoort tot het verzekerde pakket van de Wlz te kunnen leveren.
                  De kosten van die maatregelen zijn niet in de reguliere bekostiging per cliënt in
                  te passen omdat die maatregelen ze betrekking hebben op:
               
a. een moeilijk af te bakenen groep van cliënten met een zeer complexe zorgvraag;
b. plotseling optredende bijzondere omstandigheden; of
c. een geheel van prestaties van een zorgaanbieder waarvan de kosten niet zijn te toe
                        te rekenen aan prestaties aan individuele cliënten.
                     
Daarnaast moet zijn geconstateerd dat er ook geen oplossing gevonden kan worden in
                  het zorginkoopbeleid door binnen het door de NZa vastgestelde maximumtarief een hogere
                  prijs per cliënt af te spreken met zorgaanbieders.
               
Het uitgangspunt van de huidige bekostiging is dat deze volledig cliëntvolgend is.
                  Op 1 januari 2009 is voor de intramurale zorg een nieuwe bekostigingssystematiek ingevoerd
                  op basis van zorgzwaartepakketten per cliënt.
               
De scherpe randen van strikte cliëntvolgende bekostiging kunnen tot gevolg hebben
                  dat een zorgaanbieder voorspelbaar verlies leidt op zorgverlening aan specifieke cliëntgroepen
                  of onvoldoende dekking krijgt voor de redelijkerwijs te maken kosten voor zorgverlening
                  in bijzondere omstandigheden, voor toekomstbestendige zorgverlening of de coördinatie
                  en afstemming met zorgverlening in andere domeinen aan een groep van cliënten. Dat
                  kan tot gevolg hebben dat specifieke cliëntgroepen geen passende zorg krijgen of dat
                  de continuïteit van zorg in het geding is.
               
Het doel van de voorgestelde regeling voor niet-cliëntvolgende bekostiging is te borgen
                  dat er meer ruimte in de bekostiging komt voor kosten, waarvan is geconstateerd dat
                  deze niet goed opgenomen kunnen worden in de reguliere bekostigingssystematiek maar
                  die wel randvoorwaardelijk zijn om passende zorg die behoort tot het verzekerde pakket
                  van de Wlz te kunnen leveren. De Wlz-uitvoerders kunnen in die gevallen met de voorgestelde
                  aanvullende bekostigingsmogelijkheden beter voldoen aan hun zorgplicht jegens de verzekerden.
               
b. Zorgverlening aan een moeilijk af te bakenen specifieke groep van cliënten
               
Het gaat hierbij om cliënten met een Wlz-indicatie waarvoor de vastgestelde tarieven
                  per zorgprofiel niet toereikend zijn en zorgaanbieders aantoonbaar een buitenproportioneel
                  verlies zullen leiden als deze cliënten in zorg worden genomen. Een voorbeeld hiervan
                  zijn de plekken die in de gehandicaptenzorg zijn gecreëerd voor mensen met een complexe
                  zorgvraag in het kader van het programma «Volwaardig Leven»8, die zorg krijgen op de zogeheten maatwerkplekken.9 Om passende zorg te kunnen leveren, moeten zorgaanbieders bijzondere maatregelen
                  treffen voor het creëren van een plek, voordat de cliënt op de plek komt wonen. Dat
                  zijn kosten die nog niet aan de cliënt zijn toe te rekenen en lopen in feite voor
                  op de daadwerkelijke zorglevering. Deze investeringen zijn essentieel om een goede
                  passende plek te realiseren voor een cliënt. Binnen de reguliere bekostigingssystematiek
                  kunnen dergelijke aanloopkosten worden «terugverdiend» als een cliënt in zorg is,
                  omdat hiermee in de tariefstelling rekening is gehouden. Bij deze cliënten met een
                  complexe zorgvraag in de gehandicaptenzorg zijn de reguliere tarieven voor de zorgprofielen
                  niet toereikend: deze aanloopkosten zijn voor de zorgaanbieder buitenproportioneel
                  gezien de complexiteit van de situatie. Het vaststellen van een afzonderlijke toeslag
                  (die aanvullend op een zorgprofiel kan worden gedeclareerd) is niet mogelijk in geval
                  een cliëntgroep niet valt af te bakenen, dit geldt ook voor de maatwerkplekken. Zonder
                  aanvullende financiële vergoeding worden deze plekken niet gerealiseerd en zou de
                  zorg voor deze specifieke groep van cliënten niet kunnen worden geleverd. De huidige
                  cliëntvolgende bekostiging is hier moeilijk op aan te passen omdat de cliënten erg
                  divers zijn in hun zorgachtergrond, zorgvraag en wat ze nodig hebben. Daarom moet
                  er voor elk van deze cliënten individueel maatwerk worden geleverd, wat moeilijk te
                  vatten is in een standaard prestatiebeschrijving van de NZa die voor iedereen die
                  in aanmerking komt gelijk is, zoals een toeslag. Voor dergelijke situaties biedt de
                  voorgestelde regeling van het sluittarief met de aanvullende niet cliëntvolgende bekostiging
                  een oplossing.
               
c. Aanvullende niet-cliëntvolgende bekostiging in andere gevallen
               
Het betreft hier in de eerste plaats de zorgverlening in plotseling optredende bijzondere
                  omstandigheden zoals bijvoorbeeld de uitbraak van een infectieziekte zoals covid-19
                  pandemie of van een bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). Die omstandigheden
                  kunnen tot gevolg hebben dat de kostprijs voor de verlening van passende zorg hoger
                  wordt voor de zorgaanbieders. De plotseling opkomende bijzondere omstandigheden zijn
                  uit hun aard niet te voorzien. De kosten van de maatregelen in verband met die bijzondere
                  omstandigheden zijn dan ook niet opgenomen in de reguliere cliëntvolgende bekostiging.
               
In de tweede plaats betreft het hier maatregelen voor toekomstbestendige zorgverlening.
                  Er kan in dit verband worden gedacht aan maatregelen om toe te groeien naar het kwaliteitskader
                  verpleeghuiszorg, voor toekomstbestendige personeelsinzet, voor innovatie. Het betreft
                  hier in de derde plaats de coördinatie en afstemming met zorgverlening in andere domeinen
                  aan een groep van cliënten. Deze maatregelen hebben betrekking op het geheel van Wlz-prestaties
                  van de zorgaanbieders. De kosten daarvan zijn niet toe te rekenen aan prestaties aan
                  individuele cliënten.
               
d. Aanvullende bekostiging via het Wlz-sluittarief
               
De mogelijkheid voor het maken van aanvullende financiële afspraken bestaat slechts
                  voor zover de toepasselijke NZa-beleidsregels daarin voorzien. De NZa heeft op grond
                  van de voorgestelde regeling een daartoe strekkende aanwijzing van de Minister voor
                  LZS nodig. Voordat een aanwijzing zal worden gegeven, zal eerst bekeken moeten worden
                  in hoeverre een ophoging van de prijzen onder het maximumtarief een oplossing kan
                  bieden en in hoeverre dit wenselijk is. Om te borgen dat de inzet van het sluittarief
                  voor het geheel van prestaties alleen toegepast wordt in die gevallen dat het wenselijk
                  is, wordt er voorafgaand een aanwijzing door VWS aan de NZa gegeven. De Minister voor
                  LZS geeft in de aanwijzing aan voor welke randvoorwaardelijke maatregelen de aanvullende
                  bekostigingsafspraken kunnen worden gemaakt en eventueel binnen welk bijbehorend financieel
                  kader.
               
De Minister voor LZS moet de zakelijke inhoud van een voorgenomen aanwijzing voorhangen
                  bij de Eerste en Tweede Kamer10. De NZa kan nadat de Minister voor LZS de daartoe strekkende aanwijzing aan haar
                  heeft gegeven, op grond van de Wmg de toepasselijke beleidsregels vaststellen. De
                  Wlz-uitvoerders doen vervolgens een aanbod aan de betrokken zorgaanbieders voor de
                  aanvullende bekostiging voor het leveren van zorg. De Wlz-uitvoerders zijn bij hun
                  zorginkoop, waartoe ook de aanvullende bekostiging behoort, gebonden aan de aanbestedingsbeginselen11. Die beginselen omvatten o.a. de beginselen van gelijkheid en transparantie. De zorgkantoren
                  moeten op grond van de aanbestedingsbeginselen bij hun zorginkoop handelen op een
                  transparante niet-discriminatoire wijze.
               
De aanvullende bekostiging verhoogt het bedrag van de aanvaardbare kosten van de zorgaanbieder
                     over het kalenderjaar. De aanvaardbare kosten van een Wlz-zorgaanbieder zien op het
                     geheel van de met Wlz-uitvoerders overeengekomen Wlz-prestaties voor het kalenderjaar.
                  
De NZa bepaalt na afloop de aanvaardbare kosten van de Wlz-zorgaanbieder en brengt
                     daarop de van Wlz-uitvoerders ontvangen opbrengst voor gerealiseerde Wlz-zorg in mindering.
                     Indien dat leidt tot een positief bedrag stelt de NZa die op grond van de Wmg12 onder de naam «Wlz-sluittarief» als vast tarief voor een geheel van de zorgaanbieder
                     vast. De zorgaanbieder kan dat vaste tarief aan de Wlz-uitvoerder(s) in rekening brengen.
                     De zorgaanbieder krijgt met zijn Wlz-sluittarief aanvullende bekostiging voor zijn
                     over het kalenderjaar verleende Wlz-zorg.
                  
4. In stand laten Wlz-uitgaven door de NZa
               
a. Inleiding, probleemomschrijving en doel
               
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de bevoegdheid van de NZa om Wlz-uitgaven van
                  Wlz-uitvoerders, die niet het op grond van de Wlz verzekerde pakket of de uitvoering
                  van die wet betreffen, in stand te laten, uit te breiden. De bovenbedoelde bevoegdheid
                  ziet met de voorgestelde uitbreiding ook op Wlz-zorg in natura, waarvan de betaling
                  aan zorgaanbieders via het CAK geschiedt en op de op grond van de Wlz verstrekte pgb’s.
                  De NZa beschikt thans over de bevoegdheid tot het in stand laten van Wlz-uitgaven
                  bij Wlz-zorg in natura waarvan de betaling aan de Wlz-uitvoerders niet via het CAK
                  geschiedt en het beheerskostenbudget van Wlz-uitvoerders.13 De forse uitbreiding maakt een nadere uitgebreidere regeling van het in stand laten
                  van Wlz-uitgaven die niet het op grond van de Wlz verzekerde pakket of de uitvoering
                  van die wet betreffen, aangewezen. De voorgestelde bevoegdheid van de NZa wordt in
                  beginsel beperkt tot bepaalde gevallen. Het gaat bij bepaalde gevallen om individuele
                  gevallen van een of meer Wlz-uitvoerders die zich niet bij andere Wlz-uitvoerders
                  dan die één of meer Wlz-uitvoerders voordoen. Een bepaald geval van een Wlz-uitvoerder
                  kan wel een groep van verzekerden betreffen. De voorgestelde bevoegdheid beperkt zich
                  voor wat betreft groepen van gevallen tot de situaties van de anticipatie op toekomstige
                  regelgeving waarvan het tijdstip van inwerkingtreding is vastgesteld.
               
Het vaststellen of Wlz-uitgaven al niet het op grond van die wet verzekerde pakket
                  betreffen, kan een duiding van dat pakket vereisen. De NZa moet in dat geval voorafgaand
                  aan een beslissing over het in stand laten, daarover advies vragen aan het Zorginstituut.
                  Dat instituut en niet de NZa is immers op grond van de Wlz belast met het beheer van
                  het verzekerde pakket voor die wet.14
Het doel van de voorgestelde uitbreiding van de bevoegdheid van de NZa om tot het
                  in stand laten van Wlz-uitgaven is dat de NZa haar toezicht op Wlz-uitvoerders effectiever
                  kan inzetten. In individuele casuïstiek kan het voor de uitvoering van de zorgplicht
                  van Wlz-uitvoerders jegens de verzekerden wenselijk zijn dat Wlz-uitvoerders uitgaven
                  doen die strikt genomen niet passen binnen de wet- en regelgeving omdat er binnen
                  de wet- en regelgeving geen mogelijkheden zijn die aansluiten bij de zorgvraag van
                  de cliënt. Er is elk jaar sprake van casuïstiek, waarbij vanuit het belang van de
                  uitvoering van de zorgplicht jegens de verzekerden het wenselijk is dat uitgaven in
                  stand gehouden (kunnen) worden maar waar geen wettelijke grondslag voor is. Dit kan
                  voorkomen bij Wlz-zorg in natura waarbij de betalingen aan de zorgaanbieders door
                  het CAK namens Wlz-uitvoerders wordt gedaan of bij pgb’s. Het kan hierbij bijvoorbeeld
                  gaan om individuele casuïstiek, waarbij geen passende zorg geleverd kan worden omdat
                  de geldende wet- en regelgeving in de individuele situatie onwenselijk uitvalt. Hierbij
                  is het van belang dat als uitgaven gedaan worden die niet passen binnen de wet- en
                  regelgeving er gekeken is naar een zo doelmatig mogelijke oplossing. De NZa kan onder
                  de strikte voorwaarde dat het tijdstip van inwerkingtreding daarvan vaststaat, bij
                  het in stand laten van beleidsmatig wenselijke uitgaven, ook anticiperen op toekomstige
                  wet- en regelgeving. De NZa krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om uitgaven
                  te beoordelen en wanneer de NZa de uitgaven voor de uitvoering van de zorgplicht jegens
                  de verzekerden wenselijk vindt, dan kunnen deze in stand gelaten worden en als rechtmatige
                  betalingen ten laste van het Flz komen. De NZa kan nu voor zover het zorg in natura
                  waarvan de betaling aan zorgaanbieders via het CAK geschiedt en verstrekte pgb’s slechts
                  concluderen dat sprake is van Wlz-uitgaven die niet als rechtmatige betalingen ten
                  laste van het Flz kunnen komen. De NZa kan met de voorgestelde regeling voor het in
                  stand laten, problemen met betrekking tot de uitvoering van de zorgplicht jegens verzekerden
                  zichtbaar maken. Zij kan daarbij zo nodig de betrokken Wlz-uitvoerders prikkelen tot
                  betere uitvoering en bij de Minister voor LZS het bezien van geldende wet- en regelgeving
                  aan de orde stellen.
               
b. Regeling in stand laten van Wlz-uitgaven
               
De NZa mag de bevoegdheid van het in stand laten van Wlz-uitgaven in beginsel slechts
                  gebruiken voor bepaalde gevallen van zorgaanbieders. De toepassing voor groepen van
                  gevallen van zorgaanbieders is beperkt tot de situaties waarin de NZa kan anticiperen
                  op toekomstige wet- en regelgeving waarvan het tijdstip van inwerkingtreding reeds
                  is vastgesteld. De NZa kan de bevoegdheid niet inzetten voor groepen van gevallen
                  waarbij zij niet kan anticiperen op toekomstige wet- en regelgeving waarvan het tijdstip
                  van inwerkingtreding nog niet is vastgesteld. De NZa kan de bevoegdheid over een kalenderjaar
                  uitoefenen voor ten hoogste een procent van het landelijke Wlz-kader voor zorg in
                  natura respectievelijk voor de verstrekking van pgb’s voor dat kalenderjaar. De NZa
                  moet voor het nemen van een besluit over het in stand laten afwegen of het belang
                  van de uitvoering van de zorgplicht jegens de verzekerden en de handelwijze van de
                  betrokken Wlz-uitvoerder(s) aanleiding geeft tot het in stand laten.
               
De NZa moet indien een besluit omtrent het in stand laten van Wlz-uitgaven een duiding
                  van het op grond van de Wlz verzekerde pakket vereist, advies vragen aan het Zorginstituut
                  of de uitgaven al dan niet prestaties betreffen die tot dat pakket behoren. Dit hangt
                  samen met het feit dat het Zorginstituut op grond van artikel 5.1.1, tweede lid, Wlz,
                  als pakketbeheerder de aard, inhoud en omvang van het verzekerde pakket voor de Wlz
                  duidt. De NZa kan voor de verdere uitwerking van het gebruik van haar bevoegdheid
                  voor het in stand laten, op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
                  (Awb) beleidsregels vaststellen. De door de NZa in stand laten Wlz-uitgaven komen
                  op grond van de voorgestelde regeling als rechtmatige betalingen ten laste van het
                  Flz.
               
5. Oninbare vorderingen
               
a. Inleiding, probleemomschrijving en doel
               
Op dit moment is het voor Wlz-uitvoerders niet mogelijk om vorderingen op zorgaanbieders
                  of pgb-budgethouders, waarvan vaststaat dat deze niet meer geïnd kunnen worden rechtmatig
                  af te boeken. Hierdoor bestaat er een risico dat het financieel verslag een vertekend
                  beeld geeft omdat in het verslag vorderingen zijn opgenomen waarvan vaststaat dat
                  deze niet meer geïnd kunnen worden. Hierdoor kan er een situatie ontstaan waarbij
                  de vorderingen en het eigen vermogen te hoog zijn weergegeven.
               
Met de voorgestelde aanpassing wordt het mogelijk gemaakt om de kosten van het afboeken
                  van vorderingen op zorgaanbieders en pgb-budgethouders die voldoen aan de in het voorgestelde
                  in artikel 4.3.1. Wlz in te voegen tweede lid genoemde criteria als kosten te verantwoorden
                  in het financieel verslag. Het Zorginstituut kan op grond van het voorgestelde aan
                  artikel 5.2.2, Wlz, toe te voegen zesde lid, Wlz, de kosten als rechtmatige lasten
                  in de jaarrekening van het Flz vermelden. Die kosten kunnen op grond van een voorgestelde
                  wijziging van artikel 90 Wfsv rechtmatig ten laste van het Flz gebracht worden. Er
                  is voor nu niet voor gekozen om het mogelijk te maken om voor de vorderingen voorzieningen
                  op te nemen. Dit omdat dit ertoe kan leiden dat bestedingscategorieën voor het Flz,
                  die de formele wetgever heeft vastgesteld, onbedoeld uitgebreid worden.
               
6. Meerjarige contractering
               
a. Inleiding
               
Meerjarige contracten met budgetafspraken gecombineerd met een meerjarige contracteerruimte
                  voor de Wlz-sectoren ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg
                  leiden tot besparingen15.
               
b. Maken van meerjarige financiële budgetafspraken
               
Om meerjarige financiële budgetafspraken te kunnen maken, is een meerjarig financieel
                     kader voor zorg in natura nodig, dat door de Minister voor LZS wordt vastgesteld en
                     door de NZa wordt verdeeld over de zorgkantoorregio’s. In het tweede lid van het voorgestelde
                     artikel 49e Wmg, is neergelegd dat de Minister voor LZS voor maximaal vijf jaar een
                     financieel kader vast kan stellen. Deze beperking bewerkstelligt dat toekomstige kabinetten
                     de mogelijkheid hebben om beleidsmaatregelen te treffen die zij nodig achten voor
                     de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van zorg.
                  
Voorgesteld wordt dat de Minister voor LZS per kalenderjaar een totaal financieel
                     kader voor zorg in natura, de verstrekking van persoonsgebonden budgetten en de overige
                     uitvoeringskosten vaststelt. De Minister voor LZS verdeelt dit in drie deelkaders.
                     De NZa verdeelt alleen het financieel kader voor zorg in natura over de regio’s. Als
                     de Minister voor LZS besluit om het financiële kader voor meerdere jaren vast te stellen,
                     dan wordt in het wetsvoorstel een koppeling met de verdeling van de contracteerruimte
                     gemaakt: het is aan de NZa om de contracteerruimte dan ook voor meerdere jaren volledig
                     te verdelen.
                  
c. Behoud van flexibiliteit
               
Het meerjarig vaststellen van de landelijke contracteerruimte en van de regionale
                  contracteerruimten heeft tot gevolg dat besteding van collectieve middelen voor een
                  langere periode wordt vastgelegd. Het langdurig vastleggen van collectieve middelen
                  vermindert de wendbaarheid en het aanpassingsvermogen bij gewijzigde omstandigheden
                  of nieuwe (politieke) inzichten gedurende de betrokken kabinetsperiode. De Minister
                  voor LZS zal gezien het voorgaande bij meerjarige financiële kaders zorgdragen voor
                  het behoud van een zekere mate aan flexibiliteit. Dat betekent dat niet voor de gehele
                  landelijke contracteerruimte en daarmee ook niet voor de gehele regionale contracteerruimten
                  meerjarige zekerheid kan worden geboden. De Minister voor LZS moet een balans vinden
                  tussen meer financiële zekerheid voor Wlz-zorgaanbieders en zorgkantoren enerzijds
                  en anderzijds de ruimte voor aanpassingen aan nieuwe omstandigheden of nieuwe (politieke)
                  inzichten. De Minister voor LZS heeft in haar meerjarige voorlopige Kaderbrief Wlz
                  (2023–2028)16 van 22 juni 2023 aan de NZa het behoud van een zekere mate aan flexibiliteit uitgewerkt.
                  De Minister voor LZS meldt in de bovenbedoelde brief dat de NZa periodiek blijft adviseren
                  over de toereikendheid van het landelijke Wlz-kader. De Minister voor LZS gebruikt
                  de adviezen van de NZa bij de besluitvorming over de inzet van het deel van de groeiruimte
                  voor de betrokken kabinetsperiode dat als herverdelingsmiddelen is gereserveerd en
                  dus niet op voorhand ter beschikking is gesteld. De groeiruimte is gebaseerd op ramingen
                  van het Centraal Planbureau waarin ook demografische en epidemiologische ontwikkelingen
                  zijn verwerkt.
               
De inzet van de herverdeelmiddelen kan geheel of gedeeltelijk achterwege blijven in
                     het geval van aanvullende maatregelen. Zoals de Minister voor LZS in de bovengenoemde
                     voorlopige kaderbrief heeft uiteengezet zal over de herverdeelmiddelen geen meerjarige
                     zekerheid worden geboden. Dit zorgt voor het behoud van een zekere mate aan flexibiliteit
                     voor eventuele aanpassingen aan nieuwe omstandigheden of nieuwe (politieke) inzichten.
                     De Minister voor LZS zal bovendien alleen meerjarige zekerheid bieden over ten hoogste
                     de periode tot 1 jaar na de betrokken kabinetsperiode. Het overgangsjaar na afloop
                     van de betrokken kabinetsperiode hangt samen met de formatie van een nieuw kabinet
                     en/of de inwerkingtreding van nieuw beleid. De Minister voor LZS zal in beginsel toekomstige
                     kabinetten niet de mogelijkheid ontnemen om beleidsmaatregelen te treffen die nodig
                     zijn in het licht van de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van zorg.
                  
Voorts kan ook de groeiruimte niet voor langere tijd worden vastgesteld. De vaststelling
                     van de groeiruimte vindt namelijk plaats per kabinetsperiode plaats op basis van ramingen
                     van het Centraal Planbureau (CPB) waaronder de middellangetermijnraming (MLT). Rekening
                     houdend met het overgangsjaar stelt de Minister voor LZS dus een meerjarig budgettair
                     kader voor de maximaal de betrokken kabinetsperiode plus één jaar. Naar mate de betrokken
                     kabinetsperiode vordert, wordt de periode waarvoor zekerheid bestaat dus kleiner.
                     In het laatste jaar van de betrokken kabinetsperiode bestaat enkel zekerheid over
                     het overgangsjaar. Voor de jaren daarna zal de groeiruimte op basis van een nieuwe
                     MLT van het CPB nog worden geactualiseerd. Een vastgesteld meerjarig financieel kader
                     voor de Wlz heeft voor wat betreft de jaren na het overgangsjaar een indicatief en
                     voorlopig karakter waaraan geen rechten kunnen worden ontleend.
                  
Het vastgestelde meerjarige kader dat de Minister voor LZS heeft vastgesteld, blijft
                  in beginsel ook bij een voortijdige val een kabinet staan voor de gehele betrokken
                  periode (kabinetsperiode met het overgangsjaar) waarvoor het is vastgesteld. Dat is
                  nodig omdat de NZa op basis van de vastgestelde meerjarige kader op grond van het
                  negende lid van het voorgestelde artikel 49e Wmg, regionale kaders voor de betrokken
                  periode heeft vastgesteld. De zorgkantoren en de zorgaanbieders hebben in vertrouwen
                  op die kaders contractuele afspraken voor de betrokken periode maken. Indien een kabinet
                  voortijdig valt, wordt de ruimte voor het nieuwe kabinet om beleidsmaatregelen te
                  treffen beperkt tot de gereserveerde herverdeelmiddelen over de kabinetsperiode van
                  het uitgaande kabinet en het overgangsjaar. Een nieuwe groeiruimte dat bij bij aanvang
                  van een nieuw kabinet opnieuw geraamd wordt, kan pas worden verwerkt na afloop van
                  het geldende vastgestelde meerjarige kader.
               
7. Europeesrechtelijke aspecten
               
De bijdragen van Wlz-uitvoerders aan preventieve maatregelen worden mogelijk gemaakt
                  met overheidsmiddelen, namelijk vanuit het Flz. De zorgverzekeraars verrichten met
                  de uitvoering van zorgverzekeringen economische activiteiten, hetzelfde geldt voor
                  de betrokken zorgaanbieders. De zorgkantoren dienen ervoor te zorgen dat de bijdragen
                  aan preventieve maatregelen en de vergoeding van ondersteuning van verzekerden voorafgaand
                  aan het indicatiebesluit, niet leiden tot een niet-marktconform voordeel voor de betrokken
                  zorgverzekeraars of zorgaanbieders. Dit zou immers kunnen leiden tot ongeoorloofde
                  staatssteun.
               
Om ongeoorloofde staatssteun te voorkomen is in het wetsvoorstel opgenomen dat de
                  preventieve maatregelen geen prestaties mogen inhouden die behoren tot de zorgplicht
                  van de zorgverzekeraars. De zorgkantoren zijn op grond van de voorgestelde uitbreiding
                  van de uitvoering van de Wlz (mede-) afnemer van de preventieve maatregelen. Via de
                  inkoopprocedures worden overeenkomsten gesloten over o.a. de voorwaarden en de afgesproken
                  prijzen met betrekking tot de preventieve maatregelen.
               
Het tarief voor geheel van prestaties, het sluittarief, betekent een hogere vergoeding
                  voor alle door de zorgaanbieder gerealiseerde zorg die de Wlz-uitvoerder ter uitoefening
                  van zijn zorgplicht op grond van de Wlz heeft gecontracteerd. De Wlz-uitvoerder geldt
                  daarmee als afnemer van de prestaties van de zorgaanbieder. De Wlz-uitvoerder moet
                  voor de contractering de geldende inkoopprocedures doorlopen die dienen te voorkomen
                  dat de zorgaanbieders ten laste van overheidsmiddelen een niet-marktconform voordeel
                  verkrijgen. De Wlz-uitvoerders zijn bij hun zorginkoop, waartoe ook de aanvullende
                  bekostiging behoort, gebonden aan de aanbestedingsbeginselen17. Die beginselen omvatten o.a. de beginselen van gelijkheid en transparantie. De zorgkantoren
                  moeten op grond van de aanbestedingsbeginselen bij hun zorginkoop handelen op een
                  transparante niet-discriminatoire wijze.
               
Het in stand laten van onrechtmatige Wlz-uitgaven door de NZa ziet uitsluitend op
                  de betrokken Wlz-uitvoerders. Zij verrichten met de uitvoering van Wlz geen economische
                  activiteiten. Een besluit tot het in stand laten van onrechtmatige Wlz-uitgaven leidt
                  dan ook niet tot ongeoorloofde staatssteun.
               
8. Gevolgen van het wetsvoorstel
               
a. Implementatie en uitvoering
               
Dit wetsvoorstel vergt met name implementatietijd van zorgkantoren. De zorgkantoren
                  zullen met andere financiers gezamenlijke afspraken over de inzet in preventieve maatregelen
                  moeten maken. Daarnaast wordt een nieuwe financiële stroom voor overige uitvoeringskosten
                  ter uitvoering van de Wlz ingericht. Dit betekent dat Wlz-uitvoerders die de zorgkantoorfunctie
                  vervullen hierop hun administratie moeten aanpassen. De overheveling van de taken
                  op het gebied van de onafhankelijke cliëntondersteuning en de cliëntenvertrouwenspersoon
                  voor de gedwongen zorg hebben geen praktische gevolgen omdat alleen de zorgkantoren,
                  Wlz-uitvoerders met de zorgkantoorfunctie die taken nu feitelijk vervullen. De Wlz-uitvoerder
                  kunnen op grond van de aanvullende bekostigingsmogelijkheid voor randvoorwaardelijke
                  maatregelen aanvullende financiële afspraken met zorgaanbieders maken. De daadwerkelijke
                  gevolgen voor de Wlz-uitvoerders en de zorgaanbieders voor die aanvullende vloeien
                  net zoals nu het geval voort uit de beleidsregels de NZa op grond van de Wmg heeft
                  vastgesteld. De voorgestelde regeling in de Wmg biedt de Wlz-uitvoerders en ontvanger
                  wel meer duidelijkheid over hetgeen de NZa in haar beleidsregels kan opnemen. De Wlz-uitvoerders
                  kunnen voor onrechtmatige Wlz-uitgaven een aanvraag bij de NZa indienen.
               
b. Regeldrukgevolgen voor burgers en bedrijven
               
Dit wetsvoorstel heeft geen regeldrukgevolgen voor burgers en bedrijven (zorgaanbieders).
c. Financiële gevolgen
               
Naast de beheerskosten wordt een nieuw budget samengesteld voor de overige uitvoeringskosten
                  van zorgkantoren. Vanuit dit budget hebben zorgkantoren de mogelijkheid om preventieve
                  maatregelen te bekostigen en om onafhankelijke cliëntondersteuning en cliëntvertrouwenspersonen
                  in te kopen. Hiermee wordt aangesloten op een logische uitvoeringspraktijk, waarbij
                  de beheerskosten worden beperkt tot eigen beheer.
               
Een belangrijke voorwaarde om preventieve maatregelen te bekostigen met middelen vanuit
                  het Flz is dat het aantoonbaar leidt tot lagere zorguitgaven. Kleinschalige experimenten
                  hebben laten zien dat preventieve maatregelen tot lagere zorguitgaven kunnen leiden18, maar het is belangrijk om de initiatieven zorgvuldig te monitoren en stapsgewijs
                  uit te bouwen indien succesvol. Omdat de kosten voor de baten uitgaan, worden in beginsel
                  voor drie jaar middelen beschikbaar gesteld. Als aangetoond wordt dat de preventieve
                  maatregelen leiden tot lagere zorguitgaven, dan kunnen op termijn middelen voor preventieve
                  maatregelen beschikbaar gesteld worden door de middelen om zorg in natura in te kopen
                  met eenzelfde bedrag te verlagen.
               
De ruimte voor preventieve maatregelen in een jaar wordt begrensd door het budget
                  dat de Minister voor LZS hiervoor beschikbaar stelt. Tussen 2024 en 2026 loopt het
                  beschikbare bedrag voor preventieve maatregelen geleidelijk op van € 26 miljoen naar
                  € 45 miljoen. De Minister voor LZS kan de ruimte voor overige uitvoeringskosten daarna
                  naar boven aanpassen wanneer de financiële effecten op grond van monitoring aangetoond
                  kunnen worden. Andersom kan de ruimte voor overige uitvoeringskosten ook naar beneden
                  aangepast worden als de effecten niet aangetoond worden of niet geheel worden benut.
                  Het gaat om middelen die onderdeel zijn van het totale financiële kader voor de Wlz
                  en daarmee onderdeel zijn van het Financiële Beeld Zorg (FBZ). De zorgkantoren voeren
                  in verband met de preventieve maatregelen extra werkzaamheden uit. Zo zal er meer
                  tijd geïnvesteerd moeten worden in samenwerking over de domeinen heen met bijvoorbeeld
                  zorgverzekeraars en gemeenten en is inzet nodig om de effecten van preventieve maatregelen
                  te monitoren en evalueren. Dit leidt tot een stijging van het bedrag dat het Zorginstituut
                  toekent aan beheerskostenbudget. Voor de uitvoering van dit wetsvoorstel worden de
                  beheerskosten in de jaren 2024 tot en met 2026 met € 2 miljoen verhoogd.
               
                  Tabel 1: Financiële effecten preventieve maatregelen voor budget «overige uitvoeringskosten
                     Wlz» en budget «beheerskosten Wlz»
Bedragen afgerond op € 1 miljoen
2024
2025
2026
2027
struc
1
Budget voor overige uitvoeringskosten Wlz (2+3)
58
69
80
35
35
2
Extra inzet voor preventieve maatregelen
26
35
45
–
–
3
Bundeling OCO en CVP in overige uitvoeringskosten
33
34
35
35
35
4
Mutatie budget beheerskosten Wlz (5+6)
– 31
– 32
– 33
– 35
– 35
5
Verschuiving OCO en CVP naar «overige uitvoeringskosten»
– 33
– 34
– 35
– 35
– 35
6
Nieuwe taken zorgkantoren
2
2
2
–
–
7
Totaal (1+4)
28
37
47
–
–
Het nieuw te vormen budget overige uitvoeringskosten is opgenomen in regel 1 en bestaat
                     uit het nieuwe budget voor preventieve maatregelen (regel 2) en de bestaande budgetten
                     voor de inkoop van onafhankelijke cliëntondersteuning en cliëntvertrouwenspersonen
                     (regel 3). Het bestaande budget voor de inkoop van onafhankelijke cliëntondersteuning
                     en cliëntvertrouwenspersonen wordt overgeheveld vanuit het bestaande budget beheerskosten,
                     zodat het budget beheerskosten wordt beperkt tot eigen beheer (regel 5). Voor de uitvoering
                     van preventieve maatregelen worden de beheerskosten opgehoogd (regel 6). Regel 7 geeft
                     de per saldo financiële effecten van het wetsvoorstel weer.
De Minister voor LZS geeft met gelijktijdige vaststelling van het landelijke Wlz-kader
                  voor ten hoogste vijf toekomstige kalenderjaren mede uitvoering aan de maatregelvoor
                  meerjarige contracten met budgetafspraken gecombineerd met een meerjarige contracteerruimte
                  voor de Wlz. De combinatie van de meerjarige contracteerruimte en contracten biedt
                  de zorgaanbieders meer financiële zekerheid. Zij kunnen daarmee gemakkelijker investeringen
                  doen die gedurende langere tijd hun vruchten afwerpen. Dat maakt het mogelijk om besparingen
                  van € 125 miljoen (2024), € 245 miljoen (2025) en € 135 miljoen (structureel vanaf
                  2026) te realiseren. De andere onderdelen van dit wetsvoorstel hebben geen gevolgen
                  voor de rijksbegroting of het exploitatiesaldo van het Flz.
               
d. Toezicht en handhaving
               
Preventieve maatregelen en de aanvullende bekostiging voor randvoorwaardelijke maatregelen
De NZa houdt op grond van de Wmg toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering
                     door de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren de relevante bepalingen in de Wfsv alsmede de
                     prestatie- en tariefregulering. De NZa kan op grond van de Wmg aan een Wlz-uitvoerder
                     die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wlz een aanwijzing geven19 en een last onder dwangsom opleggen voor overtreding van het bepaalde bij of krachtens
                     de Wlz of de Wfsv.20
Door middel van een aanwijzing, die voorgehangen wordt bij de Eerste Kamer en de Tweede
                     Kamer, wordt kenbaar gemaakt voor welke situaties de NZa het tarief voor het geheel
                     van prestaties kan vaststellen en – indien dit is aangewezen – binnen welk bijbehorend
                     financieel kader.
                  
De NZa stelt voor elke zorgkantoorregio de regionale contracteerruimte vast. De Minister
                  voor LZS stelt op grond van dit wetsvoorstel bij ministeriële regeling de regionale
                  ruimte voor de verstrekking van pgb’s en de regionale ruimte voor overige uitvoeringskosten
                  vast. De Minister voor LZS neemt thans in de Regeling langdurige zorg (hierna: Rlz)
                  de regionale kaders voor verstrekking van pgb’s als subsidieplafonds op21. Het toezicht van de NZa wordt uitgebreid met toezicht op adequate inrichting van
                  de monitoring en evaluatie van preventieve maatregelen door zorgkantoren.
               
Zorgkantoren kunnen verzoeken doen om middelen over te hevelen tot maximaal het bedrag
                  dat ingezet kan worden voor de overige uitvoeringskosten. De NZa zal bij inwilliging
                  van dat verzoek de regionale contracteerruimte en de Minister voor LZS regionale ruimte
                  voor overige uitvoeringskosten in de Rlz aanpassen. Het is aan de zorgkantoren om
                  te bepalen in hoeverre zij middelen voor preventieve maatregelen willen inzetten.
               
De NZa kan op grond van de Wmg de daadwerkelijke uitgaven onder de overige uitvoeringskosten
                  monitoren.22 Als uit het financieel verslag blijkt dat er sprake is van een overschrijding van
                  het met deze wet geïntroduceerde budget «overige uitvoeringskosten» door een Wlz-uitvoerder
                  die belast is met de zorgkantoorfunctie (zorgkantoor), dan is het voornemen om deze
                  overschrijding te onttrekken aan zijn reserve voor de uitvoering van de Wlz, bedoeld
                  in artikel 4.6. van het Besluit Wfsv. Deze «reserve uitvoering Wlz» van een Wlz-uitvoerder
                  moet ten minste nihil bedragen.
               
De regeling van het bovenstaande vereist een aanpassing van hoofdstuk 4 van het Besluit
                     Wfsv.
                  
Hiermee wordt voorzien in een beheersmaatregel die binnen de huidige systematiek op
                     een éénvoudige wijze uit te voeren is. Dit beheermiddel wordt gezien als ultimum remedium.
                     Het is aan de zorgkantoren om binnen het gestelde financiële kader in te kopen. Deze
                     beheersmaatregel wordt niet zondermeer ingezet als de overschrijding van de overige
                     uitvoeringskosten wordt veroorzaakt door onderdelen waarvoor het zorgkantoor een wettelijke
                     plicht heeft om deze in te kopen, zoals de OCO. Het is van belang dat zorgkantoren
                     tijdig bij de NZa melden dat zij een overschrijding van het financiële kader verwachten
                     als zij op grond van hun wettelijke taken meer in moeten kopen dan begroot. De NZa
                     kan een advies over de benutting van het financiële kader uitbrengen op grond waarvan
                     de Minister kan besluiten om de financiële grens te verhogen. De inzet op preventieve
                     maatregelen is in dit wetsvoorstel als een «kan» bepaling opgenomen. Voor deze investeringen
                     is er geen wettelijke plicht. Voor overschrijdingen die worden veroorzaakt doordat
                     meer geïnvesteerd wordt in preventieve maatregelen wordt de bovengenoemde beheersmaatregel
                     ingezet.
                  
Daarnaast is er ten opzichte van de huidige systematiek meer bewegingsruimte voor
                     zorgkantoren. Waar (overschrijding van) het budget voor de OCO en de CVP voorheen
                     direct ten laste kwam van de beheerskosten kan er met de toevoeging van de preventieve
                     maatregelen aan de overige uitvoeringskosten geschoven worden met de beschikbaar gestelde
                     middelen tussen het inkopen van de OCO en CVP en preventieve maatregelen.
                  
9. Advies en consultatie
               
Het wetsvoorstel is opengesteld voor internetconsultatie om alle betrokkenen en belangstellenden
                  de kans te geven input en reacties aan te leveren. Daarnaast is het wetsvoorstel tweemaal
                  voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)23. De internetconsultatie en de eerste uitvoeringstoets van de NZa zagen op de twee
                  oorspronkelijke onderdelen van het wetsvoorstel: preventieve maatregelen en de voorgestelde
                  regeling voor aanvullende bekostiging van randvoorwaardelijke maatregelen. De tweede
                  uitvoeringstoets van de NZa zag op de na april 2021 toegevoegde onderdelen voor het
                  in stand laten van onrechtmatige Wlz-uitgaven, de oninbare vorderingen en meerjarige
                  contractering.
               
a. Internetconsultatie
               
De internetconsultatie heeft plaatsgevonden in de periode van 1 maart tot en met 20 april
                  2021.24 In totaal zijn er 37 openbare reacties25 en twee niet-openbare reacties gekomen op de voorgestelde wetswijziging: 36 reacties
                  op het onderdeel preventieve maatregelen, waarvoor 29 partijen zich voorstander verklaarden
                  en 23 reacties (ook) op de voorgestelde regeling voor aanvullende bekostiging voor
                  randvoorwaardelijke maatregelen waar 18 partijen zich in konden vinden.
               
De paragraaf over de internetconsultatie van de preventieve maatregelen gaat achtereenvolgens
                  in op reacties met betrekking tot het doel, de doelgroep en de reikwijdte van de preventieve
                  maatregelen, de samenhang met andere beleidsinitiatieven, de positie en taken van
                  zorgverzekeraars en cliëntondersteuners, diverse uitvoeringsaspecten van de preventieve
                  maatregelen en de gevolgen voor de administratieve lasten en de financiën. De paragraaf
                  over de internetconsultatie van de aanvullende bekostiging van randvoorwaardelijke
                  maatregelen ziet vooral op verduidelijking van de maatregelen en de uitvoering.
               
Internetconsultatie preventieve maatregelen
Doel, doelgroep en reikwijdte van de preventieve maatregelen
Een belangrijk deel van de reacties betreft vragen en opmerkingen over het doel (is
                     wetswijziging het juiste instrument?), de doelgroep (focus op ouderenzorg, inclusief
                     pgb-houders, waarom ook forensische zorg?) en de reikwijdte (te beperkt, te breed,
                     onduidelijk).
                  
Reactie: de preventieve maatregelen richten zich op het verminderen of uitstellen
                     van de behoefte aan zorg in de Wlz. Het wetsvoorstel geeft zorgkantoren de mogelijkheid
                     die ze voorheen nog niet hadden om rechtmatig te investeren in dergelijke maatregelen.
                     Er is bewust gekozen voor een open formulering en overlaten van de nadere invulling
                     aan zorgkantoren. Wel zijn aan de investeringen voorwaarden verbonden zoals opgenomen
                     in de wet en in lagere regelgeving. Het wetsvoorstel beoogt niet om alle knelpunten,
                     zoals geschetst in de Discussienota Zorg voor de toekomst, weg te nemen die de beweging
                     naar het bevorderen van gezondheid belemmeren.
                  
Bestaande voorbeelden zien op de ouderenzorg, waarvan een aantal is opgenomen in deze
                  memorie van toelichting. In de toekomst kunnen zich echter ook andere voorbeelden
                  in andere sectoren zich aandienen. Het wetsvoorstel is daarom breed ingestoken, zodat
                  het mogelijk is om in de toekomst in te zetten op maatregelen die nu nog niet kunnen
                  worden voorzien. Dit is de reden dat ook de Minister voor Rechtsbescherming als inkopende
                  partij van de forensische zorg is opgenomen.
               
Het wetsvoorstel is gericht op samenwerking in de regio tussen zorgkantoren en de
                  andere inkopende partijen: zorgverzekeraars, gemeenten en de Minister voor Rechtsbescherming.
                  De eisen die worden gesteld aan investeringen in preventieve maatregelen zijn praktisch
                  niet uitvoerbaar voor PGB-houders. De regeling voor preventieve maatregelen is voor
                  hen niet van toepassing omdat die geen zorg betreft die behoort tot het op grond van
                  de Wlz verzekerde pakket en die alleen ziet op zorgkantoren.
               
Samenhang met andere beleidsinitiatieven
Enkele respondenten wijzen op de samenhang met reeds lopende beleidsinitiatieven (zoals
                  regionale visies en gezondheidsagenda’s) en menen tevens dat er eerst een debat moet
                  worden gevoerd over de samenhang met langetermijnvisies (zoals op de ouderenzorg)
                  alvorens besloten kan worden tot maatregelen die daarbij passen.
               
Reactie: aansluiting bij lopende initiatieven is zeker wenselijk, omdat samenwerking
                     zo beter van de grond zal komen. Partijen in de regio kunnen dan ook bezien wat de
                     mogelijkheden zijn om aan te sluiten bij de regiovisie of regionale samenwerkingsverbanden.
                     Vooralsnog is er echter geen voornemen om dit als voorwaarde te stellen bij of krachtens
                     amvb. Bij het vaststellen van de voorwaarden is de afweging gemaakt om wel de juiste
                     checks and balances in te richten, maar het investeren in preventieve maatregelen
                     tegelijk zo laagdrempelig mogelijk vorm te geven.
                  
Wat betreft een langetermijnvisie op de ouderenzorg sluit dit wetsvoorstel aan bij
                     Programma Wonen, Ondersteuning, Zorg voor Ouderen (WOZO).26
Positie en taken van zorgverzekeraars en cliëntondersteuners
Diverse respondenten menen dat zorgverzekeraars preventie niet kunnen bekostigen vanuit
                  de Zvw en vinden het een gemiste kans dat zorgverzekeraars niet zijn meegenomen in
                  dit wetsvoorstel. Specifiek vragen enkele respondenten naar de rol in het wetsvoorstel
                  van onafhankelijke cliëntondersteuning (en de overgang tussen Wmo en Wlz), de cliëntvertrouwenspersoon
                  (CVP) en de casemanager Dementie.
               
Reactie: zorgverzekeraars hebben momenteel al de wettelijke mogelijkheid om in andere
                  domeinen te investeren. Dit moet bekostigd worden uit eigen middelen als het gaat
                  om investeringen die niet vallen onder het te verzekeren basispakket voor de zorgverzekering.
                  De zorgverzekeraars kunnen die uitgaven niet in de risicoverevening inbrengen. Met
                  dit wetsvoorstel kunnen zorgkantoren rechtmatig investeren in andere domeinen om daarmee
                  de zorgkosten te beperken, maar aanspraken die vallen onder de Zvw zijn hiervan uitgesloten.
               
De financiering van de clientondersteuning Wlz (OCO) en de clientvertrouwenspersoon
                  (CVP) zal (evenals de preventieve maatregelen) gaan lopen via een nieuw, ongedeeld
                  budget («overige uitvoeringskosten»). Dit betreft een schuif van middelen, geen bezuiniging.
                  Wel is het aan zorgkantoren om de afweging te maken hoe zij de overige uitvoeringskosten
                  in gaan zetten voor deze drie doeleinden. Cliëntondersteuning voorafgaand aan Wlz-indicatiestelling
                  is onderdeel van de wet van 7 december 2022 tot wijziging van de Wet langdurige zorg
                  in verband met diverse onderwerpen op het gebied van langdurige zorg (Stb. 2022, 510).
               
Het wetsvoorstel DOS brengt geen verandering van de verantwoordelijkheden van de eigen
                  taken van gemeenten en zorgverzekeraars met zich mee en daarmee ook niet op de uitvoering
                  van de cliëntvertrouwenspersoon.
               
Uitvoeringsaspecten van de preventieve maatregelen
In het wetsvoorstel (en de lagere regelgeving) worden voorwaarden verbonden aan de
                  investeringen in preventieve maatregelen. Deze voorwaarden zien op de (positieve)
                  business case, de organisatie en samenwerking en monitoring en evaluatie.
               
Opzet en voorwaarden van de business case
Bijna alle partijen geven aan dat zij in de op te stellen business case de focus te
                  veel vinden liggen op de financiële baten en zij missen het cliëntperspectief (meerwaarde
                  voor de cliënt, kwaliteit van zorg, kwaliteit van leven en de cliënt als samenwerkingspartner).
                  In dat licht vinden enkele partijen de term «maatschappelijke business case» meer
                  passend. Diverse respondenten geven daarnaast aan dat er vooral ook gekeken moet worden
                  naar de kosten en baten op lange termijn, dat duidelijk moet zijn in welk domein deze
                  neerslaan en dat de uitkomsten «aan de achterkant» niet bepalend moeten zijn voor
                  het terughalen van middelen.
               
Reactie: het cliëntenperspectief is uiteraard heel belangrijk. Dat neemt niet weg
                  dat er specifiek is gekozen voor een financiële business case in plaats van een maatschappelijk
                  business case. De business case is namelijk bedoeld als middel om zorgkantoren verantwoording
                  over de investering af te laten leggen. De investeringen moeten terugverdiend worden,
                  doordat deze baten oplevert voor het Flz. Een maatschappelijke business case zou de
                  verantwoording een stuk complexer maken. De inzet van preventieve maatregelen betekent
                  niet dat mensen inboeten op hun kwaliteit van leven. De Wlz-verzekerde die dat wel
                  zo ervaart, kan altijd bij het CIZ een aanvraag indienen voor een indicatiebesluit
                  om vervolgens het recht op Wlz-zorg te verzilveren. Het wetsvoorstel beperkt dit recht
                  op geen enkele wijze. De doelstelling van het verminderen dan wel het uitstellen van
                  Wlz-zorg wordt dan in dat geval niet gerealiseerd. Voor cliënten waarbij een Wlz-indicatie
                  nog niet in zicht is, is de inzet op preventieve maatregelen in beginsel nooit een
                  verslechtering.
               
Als de business case vooraf positief is en ook positief is beoordeeld door het zorgkantoor,
                  maar achteraf (bijvoorbeeld na de evaluatie) blijkt dat er een negatief financieel
                  resultaat is, dan kunnen deze middelen alsnog rechtmatig ten laste van het Flz gebracht
                  worden. De voorwaarde is immers dat er aan de voorkant sprake moet zijn van een positieve
                  business case. Het zou inderdaad kunnen zijn dat de baten niet alleen in de Wlz vallen,
                  maar ook in de Zvw en de Wmo 2015. Dit wordt in dit wetsvoorstel echter niet meegenomen
                  omdat het gaat over de verantwoording van uitgaven ten laste van het Flz.
               
Organisatie en samenwerking
Diverse partijen hebben vragen en suggesties bij de uitvoering en samenwerking in
                  de praktijk: bijvoorbeeld over het vrijwillige en daarmee mogelijk vrijblijvende karakter
                  van de maatregelen, motiveren/betrekken van de diverse partijen, eindverantwoordelijkheid,
                  doorzettingsmacht en de mogelijke (katalyserende) rol van het Ministerie van VWS (of
                  landelijke aanjagers).
               
Reactie: dit wetsvoorstel regelt dat zorgkantoren (mede) kunnen bijdragen aan bekostiging
                  van, danwel investeren in preventieve maatregelen. Het is aan partijen in het veld
                  om te bepalen of zij zich hiervoor gaan inzetten. Dit omdat de lasten (Wmo 2015) en
                  de baten (Wlz) in een ander domein vallen. Hoewel het een mogelijkheid betreft voor
                  het zorgkantoor en geen verplichting, biedt het perspectief dat samenwerking over
                  de domeinen heen mogelijk wordt en gestimuleerd.
               
Monitoring en evaluatie van de preventieve maatregelen
Enkele partijen vragen aandacht voor de kosten van monitoring/evaluatie en de tijd
                  die nodig is om de juiste indicatoren te bepalen.
               
Reactie: de kosten hoeven niet te worden meegenomen in de business case. Voor de nieuwe
                  taken van zorgkantoren wordt jaarlijks € 2 mln aan de beheerskosten toegevoegd, waaruit
                  de kosten voor monitoring en evaluatie betaald kunnen worden.
               
In de internetconsultatie is aan partijen gevraagd of zij input kunnen leveren op
                  aan welke eisen de landelijke monitor moet voldoen. Door partijen is hier uitgebreid
                  op gereageerd. De informatievoorziening over de domeinen heen wordt als belangrijk
                  aandachtpunt genoemd. De ontvangen input wordt betrokken bij het opstellen van de
                  lagere regelgeving voor de preventieve maatregelen.
               
Gevolgen voor de administratieve lasten en financiën voor betrokken partijen
Veel partijen geven aan dat zij met dit wetsvoorstel verwachten dat de administratieve
                  lasten zullen toenemen, zowel voor de zorgkantoren als voor de zorgaanbieders. Zij
                  hechten belang aan een goede balans tussen verantwoording en administratieve lasten.
                  Ook geven partijen aan dat er ruimte moet blijven om op kleine schaal te experimenteren,
                  zonder dat een hele business case nodig is. Ook voorzien partijen dat de inzet op
                  preventieve maatregelen ten koste gaat van de contracteerruimte (in een tijd waarin
                  toch al sprake is van tekorten in de zorg) en dat er te weinig middelen beschikbaar
                  worden gesteld voor de preventieve maatregelen.
               
Reactie: het is aan zorgkantoren en gemeenten, zorgverzekeraars of de Minister voor
                  Rechtsbescherming om (binnen de gestelde voorwaarden) op vrijwillige basis en gezamenlijk
                  te komen tot afspraken over de inzet en uitvoering van preventieve maatregelen. Om
                  de administratieve lasten voor de uitvoering zo laag mogelijk te houden, loopt de
                  inzet op preventieve maatregelen via de aanbestedingsprocedures van gemeenten, de
                  Minister voor Rechtsbescherming of de zorginkoopprocedures van de zorgverzekeraars.
                  Het zorgkantoor compenseert vanuit de beschikbaar gestelde middelen de andere inkopende
                  partijen hiervoor. De zorgaanbieders die zorg en/of ondersteuning leveren en die uitvoering
                  geven aan de preventieve maatregel hebben geen contractuele relatie met het zorgkantoor
                  voor de uitvoering hiervan. Deze werkwijze leidt voor zorgaanbieders dan ook niet
                  tot extra administratieve lasten, de inkoopprocedures en aanbesteding lopen immers
                  al. In de voorbeelden die worden genoemd in deze memorie van toelichting zijn de gemeenten
                  of zorgverzekeraar in de lead. Wat betreft de ruimte om op kleine schaal te experimenteren
                  is deze ruimte er, mits aan de voorwaarden voldaan wordt. De voorwaarden zijn zo licht
                  mogelijk opgesteld, maar er zal wel aan deze eisen moeten worden voldaan.
               
Er is voor gekozen om de preventieve maatregelen als communicerende vaten met de contracteerruimte
                  te laten werken. Zorgkantoren krijgen hiermee de prikkel om een zorgvuldige afweging
                  te maken om te investeren om een zorgvraag te verminderen of om de middelen te gebruiken
                  om de zorg in te kopen. Het is geen verplichting om in te zetten op preventieve maatregelen.
                  De Minister voor LZS stelt jaarlijks het financiële kader voor de Wlz vast, waarvan
                  de kosten voor overige uitvoeringskosten onderdeel zijn. In deze memorie van toelichting
                  is opgenomen welke middelen er geraamd zijn voor de overige uitvoeringskosten. Jaarlijks
                  kunnen er afspraken gemaakt worden, waarbij op basis van de raming uitgegaan kan worden
                  van een meerjarig perspectief.
               
Wat betreft de vormgeving van betaalconstructies met partijen die niet via zorginkoop
                  gecontracteerd zijn, geldt dat er geen contractvereiste tussen (zorg)aanbieder en
                  zorgkantoor voor de investeringen in preventieve maatregelen. Dit kan lopen via de
                  aanbestedingsprocedures van gemeenten of de Minister voor Rechtsbescherming of via
                  de zorginkoopprocedures van de zorgverzekeraars. Het zorgkantoor compenseert de andere
                  inkopende partijen als zij zorg willen dragen voor preventieve maatregelen. Het kan
                  ook zijn dat het zorgkantoor een afzonderlijk contract afsluit met de (zorg)aanbieder.
                  In dit geval moet er ook een contract zijn tussen gemeenten/zorgverzekeraar/Minister
                  voor Rechtsbescherming en de aanbieder.
               
Internetconsultatie aanvullende bekostiging van randvoorwaardelijke maatregelen
Enkele respondenten vinden de beoogde cliëntengroepen van de wetswijziging niet duidelijk
                  (vooral maatwerkplekken in de gehandicaptenzorg of ook groepen binnen de ouderenzorg?)
                  en de vrees bestaat dat deze wetswijziging mogelijk de deur openzet voor vele andere
                  specifieke cliëntgroepen vanwege de mogelijkheid voor aanvullende bekostiging bij
                  specifieke cliëntgroepen of in bijzondere omstandigheden.
               
Daarnaast merken enkele partijen op dat de uitvoering van deze maatregel in de praktijk
                  zal afhangen van de definities en voorwaarden die het Ministerie van VWS gaat stellen
                  in de aanwijzing. Zij menen dat er een duidelijke grens moet komen tussen «reguliere»
                  persoonsvolgende bekostiging (inclusief meerzorg) en de bekostiging die nu in de wetswijziging
                  is opgenomen. Partijen vragen zich af hoe dit eruit gaat zien gegeven het lange en
                  bureaucratische proces van de aanwijzing. Daarnaast wordt opgemerkt dat de maatregel
                  ruimer moet worden ingestoken, omdat met de beperking van de inzet van lumpsumfinanciering
                  tot specifieke Wlz geïndiceerde klantgroepen een belangrijk sturingsmiddel voor de
                  zorginkoop onbenut blijft. Dit zou pleiten voor een aanpak op grond van «high trust,
                  high penalty»: zorgkantoren krijgen aan de voorkant zelfstandig ruimte om lumpsumfinanciering
                  in te zetten, maar moeten zich hier achteraf wel over verantwoorden.
               
Reactie: in het wetsvoorstel zijn de maatwerkplekken in de gehandicaptenzorg genoemd
                  omdat dit een voorbeeld is van een probleem uit de praktijk dat met deze wetswijziging
                  structureel kan worden opgelost. Het wetsvoorstel kan echter op alle Wlz-cliëntgroepen
                  van toepassing zijn, zolang het gaat om problemen die niet binnen de reguliere bekostiging
                  of inkoop per individuele prestatie (ZZP, MPT, VPT) opgelost kunnen worden. In tegenstelling
                  tot de veronderstelling van enkele partijen ziet dit onderdeel van het wetsvoorstel
                  niet op preventie. Het wetsvoorstel beoogt nadrukkelijk twee verschillende doelen.
                  De ene aanpassing ziet op het mogelijk maken voor zorgkantoren om (mede) te investeren
                  in preventieve maatregelen (geen Wlz-zorg) en de andere aanpassing heeft als doel
                  om meer ruimte in de bekostiging van Wlz-zorg te creëren in gevallen waarin de cliëntvolgende
                  zorgzwaartebekostiging knellend wordt bevonden.
               
Het proces van een aanwijzing27 kan vrij snel worden vormgegeven. Wel moet de aanwijzing voorgehangen worden bij
                     de Eerste en Tweede Kamer (30 dagen).28 Gezien het politieke belang is er gekozen voor het specifiek inzetten van dit instrument,
                     waarbij de specifieke cliëntgroep of bijzondere omstandigheid waarvoor dit instrument
                     ingezet wordt goed moet worden afgebakend.
                  
Daarnaast is het van belang dat de NZa toezicht kan houden op de rechtmatige uitgaven
                     ten laste van het Flz. Dit is zeer lastig en complex bij lumpsumfinanciering. Het
                     zorgkantoor kan dan middelen vanuit het Flz inzetten voor publieke taken, die mogelijk
                     wel wenselijk zijn maar waar die middelen niet voor zijn bedoeld. De NZa kan bij de
                     door ZN bepleite ruime lumpsumfinanciering geen toezicht houden omdat zij bij die
                     lumpsumfinanciering niet kan zien waar de middelen voor zijn ingezet, De NZa kan dan
                     geen adequaat toezicht houden op de rechtmatigheid van de uitgaven. De Wlz-uitvoerder
                     koopt zorg in bij zorgaanbieders ter uitvoering van zijn zorgplicht.29 Hierbij past een lumpsumfinanciering voor zorgverlening aan verzekerden die behoren
                     tot bepaalde specifieke cliëntgroepen of voor bijzondere omstandigheden die aanleiding
                     geven tot aanvullende bekostiging.
                  
Net als voor de preventieve maatregelen geldt ook hier dat de inzet op de bekostiging
                     van specifieke cliëntgroepen niet op voorhand ten koste gaat van de contracteerruimte.
                     Het is afhankelijk van de specifieke situatie of de aanvullende bekostiging binnen
                     de contracteerruimte afgesproken moet worden.
                  
b. Advies NZa
               
Eerste uitvoeringstoets
Het wetsvoorstel, zoals voorgelegd voor internetconsultatie, is ook aan de NZa voor
                  een uitvoeringstoets aangeboden. De NZa heeft een uitvoerings- en fraudetoets uitgevoerd.
                  Op 15 april 2021 heeft de NZa laten weten dat zij positief aankijkt tegen het wetsvoorstel.
                  In het licht van de reguleringstaken van de NZa is het wetsvoorstel voor haar uitvoerbaar.
               
In het licht van haar uitvoeringstaken signaleert de NZa nog enkele aandachtspunten.
                  De NZa kan pas een volledige beoordeling van de toezichtbaarheid en handhaafbaarheid
                  voor de NZa, als ook de fraudetoets doen, als zij beschikken over (een concept van)
                  de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen nadere regels over
                  de preventieve maatregelen die zorgkantoren kunnen treffen om zwaardere en/of duurdere
                  Wlz-zorg te voorkomen. De uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel vanuit haar toezichtstaken
                  heeft de NZa op dit moment dus niet kunnen beoordelen voor zover die samenhangt met
                  de aangekondigde amvb Voor het overige is het wetsvoorstel ook vanuit toezichtsperspectief
                  uitvoerbaar. Wanneer de amvb nader is uitgewerkt zal de NZa gevraagd worden om hier
                  ook een uitvoeringstoets op toe te passen.
               
De NZa heeft verder aangegeven haar toezicht het meest effectief kunnen inzetten als
                  dit niet alleen gericht is op voornoemde leden 2 en 3 van artikel 91 Wfsv, maar ook
                  op de aanvaardbaarheid van alle andere kosten. De NZa zou haar toezichtopdracht effectiever
                  kunnen inzetten wanneer, naast de hier voorgestelde wijzigingen, artikel 91 Wfsv zodanig
                  wordt aangepast dat de NZa haar oordeel over de aanvaardbaarheid ook kan geven voor
                  kosten voor zorg die niet kwalificeren als rechtmatig. Door dit wetsvoorstel kunnen
                  preventieve maatregelen en de mogelijkheden van niet-cliëntgebonden bekostiging rechtmatig
                  ten laste van het Flz worden gebracht. De NZa geeft aan dat er altijd weer nieuwe
                  gevallen kunnen opspelen waarvoor de vraag speelt of die onrechtmatigheden toch aanvaardbaar
                  (kunnen) worden geacht.
               
Naar aanleiding van het bovenbedoelde advies van de NZa is de voorgestelde regeling
                  voor het in stand laten van onrechtmatige Wlz-uitgaven in dit wetsvoorstel opgenomen.
               
Tweede uitvoeringstoets
De NZa heeft op 15 november 2022 een uitvoeringstoets uitgebracht over de onderdelen
                  voor het in stand laten van Wlz-uitgaven, oninbare vorderingen en meerjarige contractering.
               
In stand laten van Wlz-uitgaven
De NZa is positief over de uitbreiding van het wetsvoorstel met het onderdeel voor
                  het in stand laten van Wlz-uitgaven. De NZa signaleert daarbij wel een aandachtspunt.
                  De mogelijkheid om voor groepen van gevallen te anticiperen op toekomstig regelgeving
                  waarvan de inwerkingtreding redelijkerwijs te verwachten is risicovol, met name bij
                  ministeriële regelingen. Een aankondiging van de Minister voor LZS volstaat voor een
                  redelijkerwijs te verwachten inwerkingtreding van een ministeriële regeling. De NZa
                  constateert dat het niet duidelijk is welke uiting van de Minister voor LZS als aankondiging
                  geldt. De NZa acht het anticiperen op toekomstige regelgeving risicovol op het moment
                  dat er nog onzekerheden in het proces zitten. Zij heeft daarom de voorkeur het kunnen
                  anticiperen voor groepen van gevallen te beperken tot toekomstige regelgeving waarvan
                  het tijdstip van inwerkingtreding is vastgesteld. De voorkeur van de NZa is gevolgd.
                  Op grond van het gewijzigde derde lid van het voorgestelde artikel 91a Wfsv, kan de
                  NZa slechts anticiperen op toekomstige regelgeving waarvan het tijdstip van inwerkingtreding
                  is vastgesteld.
               
Oninbare vorderingen
De NZa is positief over de mogelijkheid voor Wlz-uitvoerders voor de rechtmatige afboeking
                     van oninbare vorderingen. Zij merkt terecht op dat het bij de afboekingen gaat om
                     individuele beslissingen en niet om het collectief afboeken. De Wlz-uitvoerders moeten
                     per individueel geval nagaan of aan de toepasselijke criteria voor het afboeken van
                     de betrokken vordering is voldaan.
                  
De NZa adviseert ten slotte het Zorginstituut de mogelijkheid te geven de lasten van
                     de door Wlz-uitvoerders rechtmatige afgeboekte vorderingen als rechtmatige lasten
                     in de jaarrekening van het Flz op te nemen. Het advies van de NZa is opgevolgd. Het
                     voorgestelde aan artikel 5.2.2 Wlz toe te voegen zesde lid regelt de bovenbedoelde
                     mogelijkheid voor het Zorginstituut.
                  
Meerjarig contracteren
De NZa wijst op het feit dat meerjarige financiële kaders vooruitlopen op voorgenomen
                     aanpassingen van wet- en regelgeving die de zorgplicht van Wlz-uitvoerders/zorgkantoren
                     beogen te wijzigen. Het (niet) tijdig realiseren van de voorgenomen wijzigingen van
                     de zorgplicht kan leiden tot een spanningsveld tussen de meerjarige kaders en de zorgplicht
                     van Wlz-uitvoerders/zorgkantoren.
                  
Immers budgettaire opbrengsten (verlagingen van het macrokader), conform het coalitieakkoord
                     2021–2025 «Omzien naar elkaar vooruitkijken naar de toekomst»30, zullen worden verwerkt in een landelijk financieel kader. Indien de Minister voor
                     LZS besluit om het landelijk financieel kader meerjarig vast te stellen, is het aan
                     de NZa om dit ook meerjarig te verdelen, waarbij het mogelijk niet voor alle maatregelen
                     duidelijk is hoe de zorgplicht over de komende jaren precies wijzigt. Ook kan een
                     meerjarig kader volgens de NZa zelfs een kostenverhogend effect hebben. Het landelijke
                     financiële kader zal dus met inbegrip van de beoogde besparingen van de voorgenomen
                     maatregelen in dat akkoord worden vastgesteld. De regionale kaders worden niet neerwaarts
                     aangepast omdat dan de beoogde financiële zekerheid daarmee verloren gaat.
                  
Er zal jaarlijks worden bezien of de ontwikkelingen met betrekking tot de zorgplicht
                     van Wlz-uitvoerders/zorgkantoren aanleiding geven tot bijstelling van de landelijke
                     en regionale kaders. Het realiseren van de met de meerjarige contractering beoogde
                     besparingen vereist meerjarige financiële zekerheid voor zorgaanbieder via meerjarige
                     regionale kaders. Dat feit in combinatie met de rechtszekerheid voor Wlz-uitvoerders/zorgkantoren
                     en zorgaanbieders sluit neerwaartse bijstelling van vastgestelde landelijke en regionale
                     kaders ten nadele van de bovenbedoelde partijen, nagenoeg uit. Dit betekent dat er
                     voldoende herverdelingsmiddelen gereserveerd moeten zijn om deze bijstellingen te
                     kunnen doen.
                  
De NZa verwacht dat het aantal besluiten over de regionale contracteerruimten met
                  een meerjarig Wlz-kader ten opzichte van een eenjarig kader aanzienlijk zal toenemen.
                  Zij is dan ook positief over de voorgestelde maatregelen voor het beroep bij en de
                  onherroepelijkheid van eenmaal vastgestelde bedragen. Die maatregelen bevorderen de
                  werkbaarheid van de NZa bij de uitvoering van haar wettelijke taak tot vaststelling
                  van de regionale contracteerruimten. De bovenbedoelde maatregelen kunnen volgens de
                  NZa niet geheel voorkomen dat gestarte beroepsprocedures naar verwachting vaak in
                  de tijd zullen worden ingehaald door actualisatie van besluiten.
               
10. Advies ATR
               
Dit wetsvoorstel is op 22 juni 2021 aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
                  aangeboden. Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat
                  het geen gevolgen voor de regeldruk van burgers en bedrijven heeft.
               
II. ARTIKELSGEWIJS
               
Artikel I
Onderdeel A.
Het zorgkantoor is op grond van de voorgestelde wijzigingen van artikel 4.2.1 Wlz,
                  in plaats van de Wlz-uitvoerder, verantwoordelijk voor de OCO zodra de cliënt op grond
                  van het indicatiebesluit van het CIZ, recht heeft op zorg op grond van de Wlz. De
                  zorgplicht van het zorgkantoor op het gebied van de OCO vangt aan vanaf het tijdstip
                  waarop de cliënt beschikt over een geldig indicatiebesluit van het CIZ. Een geldig
                  indicatiebesluit houdt een eerste vaststelling van het indicatiebesluit door het CIZ
                  in. Dit wordt tot uitdrukking gebracht met de term «genomen» hetgeen met zich meebrengt
                  dat het CIZ-indicatiebesluit nog niet onherroepelijk hoeft vast te staan. Het zorgkantoor
                  is op grond van de voorgestelde wijzigingen van artikel 4.2.1 Wlz in plaats van de
                  Wlz-uitvoerder, ook verantwoordelijk voor de cliëntenvertrouwenspersoon bij gedwongen
                  zorg. De overgang van de bovenbedoelde zorgplichten van de Wlz-uitvoerders naar de
                  zorgkantoren ligt voor de hand aangezien de middelen voor overige uitvoeringskosten
                  op grond van het vijfde lid, onderdeel b, van het voorgestelde artikel 49e Wmg, per
                  zorgkantoorregio worden toegekend. De Wlz-uitvoerders die geen zorgkantoorfunctie
                  vervullen hoeven op grond van de voorgestelde wijzigingen van artikel 4.2.1 Wlz, niet
                  langer zorg te dragen voor de bovenbedoelde cliëntondersteuning en CVP bij gedwongen
                  zorg.
               
Onderdeel B
De wijziging van het vijfde lid houdt verband met het feit dat de cliëntondersteuning
                  van de verzekerde voorafgaand aan het indicatiebesluit op grond van dit wetsvoorstel
                  een taak is van de zorgkantoren in plaats van de Wlz-uitvoerders. De overgang van
                  die taak van de Wlz-uitvoerders naar zorgkantoren ligt voor de hand aangezien de middelen
                  voor de overige uitvoeringskosten op grond van het vijfde lid, onderdeel c, van het
                  voorgestelde artikel 49e Wmg per zorgkantoorregio worden toegekend. Het in artikel
                  4.2.4 Wlz in te voegen zesde lid regelt de mogelijkheid voor zorgkantoren ter uitvoering
                  van de Wlz samen met één of meer gemeenten of zorgverzekeraars of de Minister voor
                  Rechtsbescherming preventieve maatregelen te treffen. De Minister voor Rechtsbescherming
                  is genoemd vanwege zijn verantwoordelijkheid voor de verstrekking en bekostiging van
                  forensische zorg. Het zorgkantoor moet op grond van dat zevende lid zijn bevoegdheid
                  tot het zorgen voor preventieve maatregelen gebruiken overeenkomstig bij of krachtens
                  algemene maatregel gestelde nadere regels. Het betreft hier met name de duidelijk
                  omschreven casus die aan de investering in preventieve maatregelen ten grondslag moet
                  liggen. De preventieve maatregelen mogen op grond van het in artikel 4.2.4 in te voegen
                  achtste lid, geen prestaties inhouden die behoren tot de zorgplicht van een zorgverzekeraar.
               
Onderdeel C, artikel II, onderdeel A en artikel III, onderdeel B
De Wlz-uitvoerder is gehouden jaarlijks een financiële verantwoording af te leggen
                  aan de NZa door middel van een financieel verslag dat hij aan de NZa moet zenden.31 De Wlz-uitvoerder moet in het financieel verslag op basis van de voorgestelde wijziging
                  van het eerste lid van artikel 4.3.1, eerste lid, Wlz, onderscheid maken tussen beheerskosten,
                  de lasten in verband met waardevermindering van bepaalde vorderingen, overige uitvoeringskosten
                  en de kosten van verstrekking van zorg en vergoedingen. De overige uitvoeringskosten
                  omvatten de kosten van de maatregelen van de Wlz-uitvoerder in verband met de uitoefening
                  van de zorgkantoorfunctie. De Wlz-uitvoerder die niet de zorgkantoorfunctie vervult
                  heeft geen overige uitvoeringskosten. De overige uitvoeringskosten bestaan uit de
                  kosten voor onafhankelijke cliëntondersteuning aan verzekerden vanaf het indicatiebesluit,
                  de kosten voor de CVP bij gedwongen zorg, de kosten voor preventieve maatregelen en
                  de kosten van ondersteuning van verzekerden die voorafgaand aan een indicatiebesluit
                  plaatsvindt.
               
Het in artikel 4.3.1 Wlz in te voegen tweede lid maakt het de Wlz-uitvoerder mogelijk,
                  om de lasten van waardeverminderingen van bepaalde vorderingen op zorgaanbieders en
                  PGB-houders als lasten kosten in zijn financieel verslag te vermelden. Het gaat om
                  de waardevermindering vanwege:
               
a. het overlijden van een natuurlijk persoon;
b. het faillissement van een natuurlijk persoon;
c. het faillissement van een rechtspersoon;
d. het door de rechter toegewezen verzoek tot bekrachtiging (homologatie) van een onderhands
                        akkoord voor schuldsanering
                     
e. de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op een pgb-houder;
f. het onvindbaar zijn van een pgb-houder; of
g. de toepassing van artikel 3:4, tweede lid, Awb op een pgb-houder.
De gronden, bedoeld in de punten a tot en met d hebben wel als voorwaarde dat de Wlz-uitvoerder
                  niet met de redelijke inspanningen (volledige) voldoening van de vorderingen kan verkrijgen.
                  De Wlz-uitvoerder kan de waardeverminderingen van vorderingen alleen rechtmatig ten
                  laste van het Flz brengen indien hij aan de bovenbedoelde voorwaarde heeft voldaan.
                  De grond, bedoeld in punt e heeft de voorwaarde dat de Wlz-uitvoerder het huidige
                  adres van de betrokken pgb-houder niet met redelijke inspanning kan verkrijgen. Het
                  gaat om situaties waarin de Wlz-uitvoerder met de zorgkantoorfunctie beschikte ten
                  tijde van de verstrekking van het persoonsgebonden budget uiteraard wel over het adres
                  van de pgb-houder beschikte.
               
De NZa houdt op grond van artikel 16, onderdeel d, Wmg, toezicht op onder andere de
                  toepassing van het aan artikel 4.3.1, tweede lid, Wlz, door Wlz-uitvoerder. De NZa
                  houdt dus toezicht op de redelijke inspanningen die Wlz-uitvoerder moeten verrichten
                  voor het verkrijgen van volledige voldoening van de vorderingen respectievelijk van
                  het huidige adres van de betrokken pgb-houder. De NZa kan op grond van het voorgestelde
                  in artikel 31 Wmg in te voegen onderdeel d nadere regels stellen omtrent de voorwaarden
                  voor toepassing van artikel 4.3.1, tweede lid, Wlz, door Wlz-uitvoerders. De NZa kan
                  daarbij de door de Wlz-uitvoerders te verrichten redelijke inspanningen voordat toepassing
                  van artikel 4.3.1, tweede lid, Wlz, aan de orde kan komen, uitwerken.
               
Een Wlz-uitvoerder met de zorgkantoorfunctie handelt bij verstrekking van een pgb
                  als bestuursorgaan. Die Wlz-uitvoerder moet op grond van artikel 3:4, tweede lid,
                  Awb, afzien van (volledige) terugvordering van een verstrekte onrechtmatige pgb indien
                  de gevolgen van die (volledige) terugvordering voor de betrokken pgb-houder onevenredig
                  zijn in houding tot de daarmee te dienen doelen. De betrokken Wlz-uitvoerder kan de
                  waardevermindering van de vordering als gevolg van de toepassing van artikel 3:4,
                  tweede lid, Awb, als last in zijn financieel jaarverslag vermelden.
               
De lasten van de waardeverminderingen op grond van het voorgestelde aan artikel 4.3.1
                  Wlz toe te voegen tweede lid kunnen op grond van het voorgestelde aan artikel 90 Wfsv,
                  tweede lid, toe te voegen onderdeel k, rechtmatig als kosten ten laste van het Flz
                  komen.
               
Onderdelen D, F en G
Het betreft hier aanpassingen aan de invoeging van een nieuw tweede lid in artikel
                  4.3.1 Wlz en de daarmee verband houdende vernummering van het tweede tot en met vijfde
                  lid tot derde tot en met zesde lid van dat artikel.
               
Onderdeel E
Het Zorginstituut neemt op grond van het voorgestelde aan artikel 5.2.2 Wlz toe te
                  voegen zesde lid de lasten van de door Wlz-uitvoerders rechtmatige afgeboekte vorderingen
                  als rechtmatige lasten in de jaarrekening van het Flz op.
               
Onderdeel H
Artikel 9.1.3, derde lid, Wlz, betreft de Wlz-raadpleegfunctie voor Zvw-zorgaanbieders.
                  De Wlz-uitvoerders en het CIZ dienen via die raadpleegfunctie persoonsgegevens van
                  Wlz-verzekerden aan de Zvw-zorgaanbieders ter beschikking. De gegevensverstrekking
                  door Wlz-uitvoerders volstaat bij nader inzien. Er wordt in verband daarmee voorgesteld
                  de gegevensverstrekking op grond van artikel 9.1.3, derde lid, Wlz, door het CIZ,
                  te laten vervallen.
               
Artikel II
Onderdeel A
De voorgestelde wijziging van artikel 90, tweede lid, onderdeel a, Wfsv, breidt de
                  uitgaven en lasten die met middelen vanuit het Flz kunnen worden betaald uit. Het
                  betreft:
               
a. de uitgaven voor preventieve maatregelen van Wlz-uitvoerders die de zorgkantoorfunctie
                        vervullen;
                     
b. de lasten van waardeverminderingen van vorderingen van Wlz-uitvoerders, bedoeld in
                        artikel 4.3.1, tweede lid, Wlz; en
                     
c. de uitgaven die de NZa op grond van artikel 91a Wfsv in stand heeft gelaten.
Het Zorginstituut kan in de op grond van artikel 5.2.2 Wlz vast te stellen jaarrekening
                  van het Flz:
               
1. de uitgaven onder a als rechtmatige kosten en betalingen vermelden;
2. de lasten onder b als rechtmatige kosten vermelden;
3. de uitgaven onder c als rechtmatige betalingen vermelden.
Onderdeel B
De voorgestelde wijziging van het eerste lid van artikel 91 Wfsv beperkt de reikwijdte
                  van de door het Zorginstituut op grond van dat artikel verleende uitkeringen tot de
                  beheerskosten van Wlz-uitvoerders en de kosten van zorg die niet via het CAK aan Wlz-zorgaanbieders
                  worden uitbetaald. De door het Zorginstituut op grond van artikel 91, eerste lid,
                  Wfsv, verstrekte uitkeringen dienen niet meer ter bekostiging van:
               
a. de onafhankelijke cliëntondersteuning aan verzekerden vanaf het indicatiebesluit;
b. de kosten voor cliëntenvertrouwenspersoon bij gedwongen zorg; en
c. cliëntondersteuning van verzekerden die voorafgaand aan een CIZ-indicatiebesluit plaatsvindt.
De bekostiging van de bovenbedoelde activiteiten geschiedt uit het door de VWS op
                  grond van het voorgestelde artikel 49e, vijfde lid, vastgestelde regionale kaders
                  voor overige uitvoeringskosten. Met de invoering van dit wetsvoorstel vindt er een
                  schuif van de beheerskosten naar de overige uitvoeringskosten plaats. Dit betekent
                  dat een fors percentage (zo’n 10%) van de beheerskosten wordt overgeheveld naar de
                  overige uitvoeringskosten. In het Besluit Wfsv is opgenomen dat de reserves maximaal
                  20% van het beheerskostenbudget mogen zijn. Het voornemen is om dit percentage aan
                  te passen, zodat Wlz-uitvoerders geen reserves hoeven terug te storten vanwege de
                  verkleining van de grondslag van het beheerskostenbudget.
               
Het voorgestelde in te voegen tweede lid bevat in de eerste plaats de materiële inhoud
                  van de tweede zin van het huidige eerste lid van artikel 91 Wfsv. Het voorgestelde
                  in te voegen tweede lid bevat in de tweede plaats de mogelijkheid bij amvb ook regels
                  te stellen voor de reserves van de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van haar taken
                  op het gebied van Wlz-pgb’s.
               
De eerste voorgestelde wijziging van het tot het derde lid te vernummeren tweede lid
                  van artikel 91, Wfsv, houdt een redactionele verbetering in omdat het woord «zorgautoriteit»
                  vrouwelijk en niet mannelijk is. De tweede voorgestelde wijziging houdt verband met
                  het voorgestelde artikel 91a Wfsv dat ook ziet op uitgaven van Wlz-uitvoerders voor
                  het beheerskostenbudget en voor zorg in natura die Wlz-uitvoerders rechtstreeks aan
                  zorgaanbieders hebben gedaan.
               
Onderdeel C
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 91a Wfsv ziet op de uitgaven voor:
a. Wlz-zorg in natura die door het CAK namens Wlz-uitvoerders zijn gedaan;
b. Wlz-zorg die door Wlz-uitvoerders rechtstreeks aan Wlz-zorgaanbieders zijn gedaan;
                        en
                     
c. uitgaven ten laste van het beheerskostenbudget van Wlz-uitvoerders.
Het gaat bij het in stand laten door de NZa om uitgaven die niet het op grond van
                     de Wlz verzekerde pakket of de uitvoering van die wet betreffen.
                  
De NZa kan op grond van het derde lid van het voorgestelde artikel 91a Wfsv, uitgaven
                     in stand laten voor bepaalde gevallen van Wlz-uitvoerders en voor groepen van gevallen
                     waarbij zij kan anticiperen op toekomstige wet- en regelgeving waarvan het tijdstip
                     van inwerkingtreding vaststaat. De NZa moet op grond van het vierde lid van het voorgestelde
                     artikel 91a Wfsv afwegen of het in stand laten van de desbetreffende Wlz-uitgaven
                     wenselijk is voor de uitvoering van de zorgplicht jegens de verzekerden. De NZa moet
                     daarbij ook de inspanningen van de betrokken Wlz-uitvoerder(s) meewegen om de uitgaven
                     wel betrekking te laten op het verzekerde pakket voor de Wlz. Dat volgt uit de voorwaarde
                     dat het belang van de uitvoering van de zorgplicht jegens de verzekerden en de handelwijze
                     van de betrokken Wlz-uitvoerder(s) aanleiding moet geven tot het in stand laten. Die
                     in het vierde lid van het voorgestelde artikel 91a Wfsv opgenomen voorwaarden hebben
                     tot doel een lichtvaardig beroep door de Wlz-uitvoerders op de bevoegdheid van de
                     NZa tot het in stand laten te verhinderen.
                  
Het vijfde lid van het voorgestelde artikel 91a Wfsv beperkt de bevoegdheid van de
                     NZa tot het in stand laten van uitgaven voor Wlz-zorg in natura of ten laste van het
                     beheerskostenbudget over een kalender tot 1 procent van het landelijke kader voor
                     Wlz-zorg in natura. Het zesde lid van het voorgestelde artikel 91a Wfsv beperkt de
                     bevoegdheid van de NZa tot het in stand laten van uitgaven ten laste van pgb’s voor
                     een kalenderjaar tot 1 procent van het landelijke kader voor de verstrekking van pgb’s
                     voor dat kalenderjaar.
                  
Het zevende lid van het voorgestelde artikel 91a Wfsv verplicht de NZa tot het voorafgaand
                     vragen van advies aan het Zorginstituut indien een besluit omtrent het in stand laten
                     een duiding van het verzekerde pakket voor de Wlz vergt.
                  
Artikel III
Onderdeel A
Artikel 16 Wmg bevat de opsomming van de taken die behoren tot het takenpakket van
                  de NZa. Zij voert op grond van het voorgestelde artikel 91a Wfsv ook dat artikel uit.
                  Het onderdeel d van artikel 16 Wmg wordt op grond van de voorgestelde wijziging uitgebreid
                  met de uitvoering van artikel 91a Wfsv. De andere wijziging van onderdeel d houdt
                  verband met de voorgestelde vernummering van het tweede lid van artikel 91 Wfsv tot
                  het derde lid van dat artikel. Het toe te voegen onderdeel s betreft het informeren
                  van de Minister voor LZS over relevante ontwikkelingen omtrent de landelijke Wlz-kaders
                  en de regionale kaders voor de verstrekking van pgb’s en overige uitvoeringskosten.
               
Onderdeel C
In de budgettaire beheersing van de langdurige zorg is sinds 2005 een cruciale rol
                  weggelegd voor de landelijke en regionale contracteerruimten. Ter bevordering van
                  de budgettaire beheersing en het inzicht in zorguitgavenkaders stelt de Minister sinds
                  2015 een landelijke contracteerruimte vast voor het verlenen van zorg32. De tekst van artikel 49e Wmg wordt omwille van de duidelijkheid opnieuw vastgesteld.
                  De vaststelling van het landelijke Wlz-kader (eerste lid) door de Minister voor LZS
                  is reeds in het huidige artikel 49e, eerste lid, Wmg, neergelegd. Het tweede lid van
                  het voorgestelde artikel 49e Wmg, beperkt het aantal toekomstige kalenderjaren waarvoor
                  de Minister voor LZS het jaarlijkse landelijke Wlz-kader kan vaststellen tot vijf.
                  Dit aantal hangt samen met de op grond van artikel 4.2.2, derde lid, Wlz, geldende
                  maximale duur van een overeenkomst voor zorginkoop van vijf jaar. De Minister voor
                  LZS stelt net zoals thans het geval is33, het landelijke Wlz-kader vast bij ministeriële regeling (Rlz). De combinatie van
                  de meerjarige contracteerruimten en contracten biedt de zorgaanbieders meer financiële
                  zekerheid. Zij kunnen daarmee gemakkelijker investeringen doen die gedurende langere
                  tijd hun vruchten afwerpen, hetgeen naar verwachting vanaf het kalenderjaar 2024 tot
                  besparingen leidt34.
               
De Minister voor LZS verdeelt op grond van het derde lid van het voorgestelde artikel
                  49e Wmg bij ministeriële regeling (Rlz), het landelijke Wlz-kader in een landelijk
                  kader voor Wlz-zorg in natura, landelijk kader voor de verstrekking van pgb’s en een
                  landelijk kader voor overige uitvoeringskosten. De Minister voor LZS kan op grond
                  van onderdeel a van het derde lid hierbij bedragen oormerken voor specifieke doeleinden,
                  zoals dit thans ook wel gebeurt. Hiermee wordt dus niet de onderverdeling naar verschillende
                  sectoren bedoeld.
               
De Minister voor LZS kan bij onderbenutting van het kader voor overige uitvoeringskosten
                  dat kader gedurende het kalenderjaar verlagen en toevoegen aan het landelijke kader
                  voor Wlz-zorg in natura en de verstrekking van pgb’s. De Minister voor LZS kan op
                  grond van het vierde lid van het voorgestelde artikel 49e Wmg onderbenutting van het
                  kader voor zorg in natura en de verstrekking van pgb’s, niet gebruiken voor de verhoging
                  van het kader voor overige uitvoeringskosten.
               
De Minister voor LZS verdeelt op grond van het vijfde lid van het voorgestelde artikel
                  49e Wmg, bij ministeriële regeling (Rlz) de landelijke kaders voor de verstrekking
                  van pgb’s en voor de overige uitvoeringskosten over de zorgkantoorregio’s. De vastgestelde
                  regionale kaders voor de verstrekking van pgb’s fungeren als subsidieplafonds. Het
                  zesde lid van het voorgestelde artikel 49e codificeert de huidige praktijk dat de
                  NZa de Minister voor LZS informeert over de relevante ontwikkelingen. De NZa stelt
                  op grond van het zevende lid de regionale contracteerruimten vast, die taak van haar
                  is thans neergelegd in artikel 49e, tweede lid, Wmg. De NZa verdeelt daartoe het door
                  de Minister voor LZS vastgestelde landelijke kader voor Wlz-zorg in natura over de
                  zorgkantoorregio’s. Een regionale contracteerruimte begrenst de financiële inkoopruimte
                  van de betrokken Wlz-uitvoerder (het betrokken zorgkantoor). De afspraken van een
                  zorgkantoor met de zorgaanbieders moeten passen binnen de regionale contracteerruimte
                  van de zorgkantoorregio. De NZa hanteert die begrenzing bij de vaststelling van de
                  vaste tarieven voor geheel van prestaties van zorgaanbieders en de eventuele vereffeningbedragen
                  van zorgaanbieders. Het achtste lid van het voorgestelde artikel 49e codificeert de
                  huidige praktijk dat de NZa op aanvraag van de betrokken Wlz-uitvoerder de regionale
                  contracteerruimte kan verlagen. Het kan daarbij gaan om overheveling van regionale
                  contracteerruimte naar een andere zorgkantoorregio of het creëren van financiële ruimte
                  voor het ophogen van het regionale kader voor de verstrekking van pgb’s. De Minister
                  voor LZS kan in het laatstgenoemde geval het regionale kader voor de betrokken zorgkantoorregio
                  in de Rlz verhogen.
               
De Minister voor LZS en de NZa moeten op grond van het negende lid van het voorgestelde
                  artikel 49e Wmg de regionale kaders voor dezelfde toekomstige periode vaststellen
                  als waarvoor eerste genoemde het landelijk Wlz-kader heeft vastgesteld. De periode
                  waarvoor de Minister voor LZS dan wel de NZa de regionale kaders vaststellen moeten
                  overeenkomen met de periode voor het landelijke Wlz-kader dat in de geldende Rlz is
                  opgenomen.
               
Onderdelen D tot en met F
De in artikel 50 Wmg in te voegen leden bevatten de hoofdlijnen van de regeling van
                  de aanvaardbare kosten met het sluittarief voor zorgaanbieders die zorg leveren die
                  behoort tot het verzekerde pakket van de Wlz. Het sluittarief is een vast tarief (voor
                  een geheel van prestaties) dat varieert per Wlz-zorgaanbieder en op grond van artikel
                  50, eerste lid, onderdeel b, Wmg, wordt vastgesteld. Die regeling is thans neergelegd
                  in beleidsregels die de NZa op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, Wmg,
                  heeft vastgesteld. De regeling van het sluittarief geldt niet voor Wlz-zorg die op
                  grond van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG is uitgezonderd van
                  de tarief- en prestatieregulering van de NZa zoals bijvoorbeeld hulpmiddelenzorg.
                  De NZa stelt op grond van het in artikel 50 Wmg in te voegen derde en vierde lid een
                  sluittarief over een kalenderjaar voor een zorgaanbieder vast indien zijn totaal aan
                  aanvaardbare kosten over dat kalenderjaar meer bedragen dan zijn toerekenbare opbrengsten
                  aan tarieven voor prestaties. Het sluittarief heeft als een tarief voor een geheel
                  van prestaties van een zorgaanbieder betrekking op alle door de zorgaanbieder gerealiseerde
                  prestaties op het gebied van tot het verzekerde pakket voor de Wlz behorende zorg
                  en niet op een individuele ZZP. Een tarief van geheel van prestaties voor een zorgaanbieder
                  geldt ook als een tarief in de zin van de Wmg.35 Het sluittarief is het verschil tussen de opbrengsten in een boekjaar en de – door
                  de NZa aan de hand van de voor dat jaar van toepassing zijnde beleidsregels berekende
                  – aanvaardbare kosten in datzelfde boekjaar indien de opbrengsten lager zijn dan de
                  aanvaardbare kosten. De Wlz-zorgaanbieder kan op grond van artikel 50, eerste lid,
                  Wmg, het door de NZa voor hem vastgestelde Wlz-sluittarief in rekening brengen bij
                  de Wlz-uitvoerder(s). De Wlz-zorgaanbieder ontvangt dan van de Wlz-uitvoerder(s) voor
                  de gerealiseerde Wlz-zorg de tarieven per gerealiseerde individuele ZZP’s en het in
                  rekening gebrachte Wlz-sluittarief. De NZa stelt op grond van artikel 56b Wmg een
                  vereffeningbedrag vast indien de opbrengsten aan tarieven voor prestaties of delen
                  van prestaties hoger zijn dan de door haar vastgestelde aanvaardbare kosten voor de
                  zorgaanbieder. De Wlz-uitvoerder kan op grond van artikel 56b, eerste lid, Wmg kan
                  een vereffeningbedrag in rekening brengen bij de zorgaanbieder. De zorgaanbieder ontvangt
                  van de Wlz-uitvoerder(s) voor de gerealiseerde Wlz-zorg de tarieven per gerealiseerde
                  individuele ZZP’s verminderd met het in rekening gebrachte vereffeningsbedrag.
               
Het in artikel 50 van de Wmg in te voegen vijfde lid betreft de vaststelling van het
                  totaal aan aanvaardbare kosten van de aanbieder van zorg die behoort tot het verzekerde
                  pakket van de Wlz. De NZa baseert de aanvaardbare kosten in de eerste plaats in ieder
                  geval op de gerealiseerde zorg in het kalenderjaar voor zover die de grens van de
                  door haar goedgekeurde productieafspraken van de zorgaanbieder met de Wlz-uitvoerder
                  niet te boven gaat. De door een Wlz-uitvoerder met zorgaanbieders gemaakte productieafspraken
                  moeten passen binnen de regionale contracteerruimte die de NZa op grond van artikel
                  49e., vierde lid, Wmg, voor de betrokken zorgkantoorregio heeft vastgesteld. De NZa toetst
                  de ingediende productieafspraken aan de toepasselijke regionale contracteerruimte
                  en past zo nodig een korting toe. De NZa neemt de toetsing aan de regionale contracteerruimte
                  op in op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, Wmg, vastgestelde beleidsregels.
                  De in de Rlz vastgestelde landelijke contracteerruimte, de verdeling daarvan over
                  regionale contracteerruimten en de toetsing van de productieafspraken van het zorgkantoor
                  aan de regionale contracteerruimte zijn instrumenten van de kostenbeheersing voor
                  Wlz-zorg in natura.
               
De NZa baseert de aanvaardbare kosten in de tweede plaats op de bij haar op grond
                     van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, Wmg, vastgestelde beleidsregels in aanmerking
                     te nemen maatregelen die de zorgaanbieders heeft uitgevoerd. De NZa kan op grond van
                     het aan artikel 57 Wmg toegevoegde vijfde lid in haar beleidsregels voor maatregelen
                     bepalen dat die alleen in aanmerking worden genomen op gezamenlijke aanvraag van de
                     betrokken zorgaanbieder en betrokken zorgkantoor. Het begrip «Wlz-uitvoerder» omvat
                     op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wmg, in combinatie met artikel
                     1.1.1 Wlz, ook het zorgkantoor.
                  
De NZa kan op grond van het in artikel 59 Wmg ingevoegde onderdeel e dergelijke beleidsregels
                     slechts vaststellen op daartoe strekkende aanwijzing van de Minister voor LZS. Het
                     moet gaan om maatregelen die niet passen binnen de reguliere bekostiging maar wel
                     rand voorwaardelijk zijn voor de verlening van passende zorg die behoort tot het verzekerde
                     pakket van de Wlz. De bekostiging van die maatregelen moet niet reeds via tarieven
                     voor prestaties kunnen plaatsvinden. Het instrument van de aanvaardbare kosten met
                     sluittarief mag namelijk niet leiden tot dubbele bekostiging voor dezelfde maatregelen
                     van zorgaanbieders. De tarieven voor prestaties zijn bijvoorbeeld de tarieven voor
                     ZZP’s. De voor de aanvaardbare kosten aangewezen maatregelen houden maatregelen in
                     waarvan de kosten niet in de tarieven van de prestaties of delen van prestaties zijn
                     verwerkt omdat die:
                  
a. een moeilijk af te bakenen groep van verzekerden met een zeer complexe zorgvraag betreffen
                           zoals de verzekerden voor de maatwerkplekken in de gehandicaptenzorg;
                        
b. plotselinge incidenteel voorkomende situaties betreffen zoals de infectieziekte covid-19
                           of een BMRO-uitbraak; of
                        
c. geen individuele prestaties maar een geheel van Wlz-prestaties van een zorgaanbieder
                           betreffen vanwege
                        
1°. de continuïteit van de zorgverlening in de toekomst, zoals het voldoen aan het kwaliteitskader
                                 verpleeghuiszorg of toekomstbestendige personeelsinzet of
                              
2°. coördinatie en afstemming met zorgverlening in andere domeinen aan een groep van cliënten.
.
De NZa werkt de regeling van aanvaardbare kosten met sluittarief net zoals thans het
                  geval uit in beleidsregels. De NZa dient op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel
                  b, Wmg beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de uitoefening van haar bevoegdheid
                  tarieven vast te stellen.
               
Zoals aangegeven heeft de NZa de regeling voor het totaal aan aanvaardbare kosten
                  met sluittarief thans ook uitgewerkt in beleidsregels. De voorgestelde regeling in
                  de Wmg verstevigt deze werkwijze.
               
Onderdeel G
De NZa publiceert periodiek de regionale contracteerruimten voor de 31 zorgkantoorregio’s.
                  De bedragen van de regionale contracteerruimten wijzigen gedurende het kalenderjaar.
                  Deze publicatie is thans louter informatief van aard omdat het geen rechtgevolgen
                  heeft. De verdeling van de contracteerruimte over de verschillende zorgkantoorregio’s
                  vloeien rechtstreeks voort uit beleidsregel(s) van de NZa36.De zorgaanbieders en de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren kunnen derhalve geen rechtstreeks
                  beroep instellen tegen de regionale contracteerruimten. De zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders
                  kunnen in het kader van het bezwaar en beroep tegen tariefbeschikkingen ook de beleidsregels
                  van de NZa en daarmee de regionale contracteerruimte (exceptieve toetsing) aan de
                  orde stellen. Het gaat om de tariefbeschikkingen met de goedgekeurde productieafspraken
                  die de NZa in beginsel bij de nacalculatie ten hoogste in aanmerking neemt dat per
                  zorgaanbieder varieert en waarbij de toepasselijke regionale contracteerruimten een
                  belangrijke rol spelen. De NZa borgt middels de contracteerruimtesystematiek dat de
                  afspraken tussen zorgaanbieders en het zorgkantoor binnen de toepasselijke regionale
                  contracteerruimte passen. De zorgaanbieder kan op grond van de tariefbeschikking van
                  de NZa het vastgestelde tarief rechtsgeldig in rekening brengen aan het betrokken
                  zorgkantoor.
               
De Minister voor LZS kan op grond van het tweede lid, van het voorgestelde artikel
                  49e Wmg, het landelijke Wlz-kader gelijktijdig voor ten hoogste vijf toekomstige kalenderjaren
                  vaststellen. De NZa moet grond van het negende lid van het voorgestelde artikel 49e
                  Wmg de regionale contracteerruimten voor die kalenderjaren vaststellen. Het is zeer
                  de vraag of in die situatie de bedragen van de regionale contracteerruimten nog steeds
                  rechtstreeks uit de toepasselijke NZa-beleidsregel (s) voortvloeien. De regionale
                  bedragen zou bij een ontkennend antwoord op die vraag wel rechtsgevolgen hebben en
                  daarmee openstaan voor rechtstreeks bezwaar en beroep. Dat zou voor de NZa vanwege
                  de vele bezwaar- en beroepsmomenten in verband met de frequentie van de wijzigingen
                  van de regionale contracteerruimten tot lastig werkbare situaties leiden.
               
Het aan artikel 105 Wmg toe te voegen tweede tot en met vierde lid hebben tot doel
                     de bovenbedoelde voor de NZa lastig werkbare situatie te voorkomen. Het aan artikel
                     105 toe te voegen tweede lid voorziet in regeling voor de concentratie van beroepsmomenten
                     tegen de regionale contracteerruimte die de NZa heeft toegepast bij de tariefbeschikkingen
                     met de goedgekeurde productieafspraken. De NZa blijft ook bij de voorgenomen vaststelling
                     van de regionale contracteerruimte voor een aantal toekomstige kalenderjaren de tariefbeschikkingen
                     van de zorgaanbieders jaarlijks vaststellen. De termijn van zes weken voor het instellen
                     van beroep (artikel 6:7 Awb) vangt op grond van het voorgestelde aan 105 Wmg toe te
                     voegen tweede lid aan met ingang van de dag na die waarop de tariefbeschikking op
                     de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het voorgestelde artikel IV regelt dat tegen
                     de vaststelling van de regionale contracteerruimte rechtstreeks beroep moet worden
                     ingesteld en geen bezwaar kan worden gemaakt. De termijn van zes weken voor het instellen
                     van het rechtstreekse beroep tegen de regionale contracteerruimte vangt op dezelfde
                     dag aan als de termijn voor het maken van bezwaar tegen de tariefbeschikking voor
                     de zorgaanbieder. De NZa kan indien een zorgaanbieder of een zorgkantoor zowel beroep
                     instelt tegen de vastgestelde contracteerruimte als bezwaar maakt tegen de tariefbeschikking
                     de beslissing op bezwaar binnen de kaders van artikel 7:10, vierde lid, Awb, verdagen.
                     Er bestaat immers een directe samenhang tussen de vastgestelde regionale contracteerruimte
                     en de tariefbeschikking. De NZa zal in het geval van de wijziging van de regionale
                     contracteerruimte de goedgekeurde productieafspraken van de betrokken zorgaanbieders
                     opnieuw beoordelen en zo nodig opnieuw vaststellen. De termijn voor het instellen
                     van het rechtstreekse beroep vangt op grond van het voorgestelde aan artikel 105 Wmg
                     toe te voegen tweede lid aan met ingang van de dag na die waarop de gewijzigde tariefbeschikking
                     op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het voorgestelde aan artikel 105 Wmg
                     toe te voegen tweede lid bepaalt uitdrukkelijk dat een beschikking voor een Wlz-sluittarief
                     in het kader van de nacalculatie geen gelegenheid biedt voor het instellen van beroep
                     tegen de regionale contracteerruimte voor het desbetreffende kalenderjaar. De nacalculatie
                     blijkt in het voorgestelde aan artikel 50 Wmg toe te voegen vijfde lid uit de woorden
                     «geleverde zorg» en «getroffen maatregelen». Dat tarief betreft de definitieve afrekening
                     van een verstreken kalenderkaar op basis van ingekochte en geleverde prestaties voor
                     zover de NZa op grond van de (gewijzigde) tariefbeschikking in aanmerking neemt bij
                     die definitieve afrekening. Het instellen van beroep tegen de regionale contracteerruimte
                     voor het verstreken kalenderjaar waarover definitief wordt afgerekend, heeft dan geen
                     zinvolle betekenis meer.
                  
Voor de situatie dat de bedragen in het overzicht niet rechtstreeks meer zouden voortvloeien
                     uit de beleidsregel(s) van de NZa is de voorgestelde wijziging van artikel 105 Wmg
                     opgenomen.
                  
Het voorgestelde aan artikel 105 Wmg toe te voegen derde lid betreft het beroep tegen
                  regionale contracteerruimten voor toekomstige kalenderjaren waarvoor de NZa nog geen
                  tariefbeschikkingen voor zorgaanbieders heeft vastgesteld. Die regionale contracteerruimten
                  zijn met name voor Wlz-uitvoerders/zorgkantoren van belang omdat ze hun inkoopruimte
                  voor die jaren begrenzen. De overeenkomsten met zorgaanbieders voor de toekomstige
                  kalenderjaren moeten passen binnen de regionale contracteerruimten die voor die kalenderjaren
                  gelden. De NZa stelt de tariefbeschikkingen jaarlijks vast. Een Wlz-uitvoerder dan
                  wel zorgaanbieder kan ook tegen de regionale contracteerruimten voor toekomstige kalenderjaren
                  die de NZa nog niet toegepast op tariefbeschikkingen beroep instellen. De beroepstermijn
                  van zes weken (artikel 6:7 Awb) vangt op grond van het aan artikel 105 Wmg toe te
                  voegen derde lid aan met ingang van 1 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar
                  waarin die regionale contracteerruimten op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.
                  Het voorgestelde artikel IV regelt dat tegen de vaststelling van de regionale contracteerruimten
                  voor de toekomstige kalenderjaren waarvoor de NZa nog geen tariefbeschikkingen heeft
                  vastgesteld, rechtstreeks beroep moet worden ingesteld en geen bezwaar kan worden
                  gemaakt.
               
Het voorgestelde aan artikel 105 Wmg toe te voegen vierde lid regelt dat een onherroepelijk
                  vaststaande regionale contracteerruimte voor een kalenderjaar onherroepelijk blijft
                  tenzij de NZa die wijzigt. Er heeft tegen die regionale contacteerruimte immers al
                  beroep opengestaan. Een wijziging door de NZa van de regionale contracteerruimte voor
                  een kalenderjaar biedt de zorgaanbieders en de Wlz-uitvoerder wel weer de mogelijkheid
                  van beroep.
               
Artikel IV
De voorgestelde wijziging van bijlage 1 bij de Awb bewerkstelligt dat tegen besluit
                  tot vaststelling van een (gewijzigde) regionale contracteerruimte geen bezwaar kan
                  worden ingesteld maar alleen rechtstreeks beroep bij het College van Beroep voor het
                  bedrijfsleven (CBb). Het rechtstreekse beroep wordt voorgesteld in verband met de
                  nauwe samenhang met de landelijke contracteerruimte die de Minister voor LZS vaststelt
                  en de informerende taak van de NZa daaromtrent op grond van het zesde lid van het
                  voorgestelde artikel 49e Wmg. De besluitfunctie en informerende taak voor de Minister
                  voor LZS van de NZa zouden anders door elkaar lopen. De zeeffunctie van de bezwaarprocedure
                  zou zonder betwisting van de landelijke contracteerruimte weinig betekenis hebben.
               
Artikel V
De NZa heeft thans in haar beleidsregels in een aantal gevallen voorzien in de mogelijkheid
                  om aanvullende financiële afspraken te maken door middel van het (sluit)tarief voor
                  het geheel van prestaties. De verplichte aanwijzing van de Minister voor LZS voor
                  het vaststellen van beleidsregels voor maatregelen als bedoeld in artikel 50, vijfde
                  lid, onderdeel b, Wmg, geldt niet voor beleidsregels die de NZa voor 1 januari 2025
                  heeft vastgesteld. Die beleidsregels blijven ook zonder dat de Minister voor LZS daarvoor
                  een aanwijzing heeft gegeven, hun geldigheid behouden.
               
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport 
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| PVV | 37 | Voor | 
| GroenLinks-PvdA | 25 | Voor | 
| VVD | 24 | Voor | 
| NSC | 20 | Voor | 
| D66 | 9 | Voor | 
| BBB | 7 | Voor | 
| CDA | 5 | Voor | 
| SP | 5 | Voor | 
| ChristenUnie | 3 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| FVD | 3 | Voor | 
| PvdD | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 2 | Voor | 
| JA21 | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.