Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Nationaal Actieplan Dakloosheid en beschermd wonen (Kamerstuk 29325-155)
29 325 Maatschappelijke Opvang
Nr. 157
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 december 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 30 juni 2023 over het Nationaal Actieplan Dakloosheid en beschermd
wonen (Kamerstuk 29 325, nr. 155).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 september 2023 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 11 december 2023 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
00
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
00
II.
Reactie van de Staatssecretaris
00
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Nationaal Actieplan Dakloosheid:
Eerst een Thuis en de bijbehorende brief van de Staatssecretaris. Zij hebben hier
nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de VVD-fractie merken op signalen te krijgen uit de praktijk dat er een
tekort is aan met name veilige vrouwenopvang. Herkent de Staatssecretaris deze signalen?
Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris daar aan doen?
De leden van de VVD-fractie merken verder op dat de Staatssecretaris in de brief aangeeft
bezig te zijn met het dashboard dat naar aanleiding van de motie van de leden Mohandis
en Van den Hil1 wordt opgesteld. Zij lezen verder dat de Staatssecretaris daar eind 2023 uitgebreider
op terugkomt. Genoemde leden kijken uit naar een hopelijk zo spoedig mogelijk nader
bericht hierover.
In de brief van de Staatssecretaris staat verder vermeld dat gemeenten een regionaal
plan ontwikkelen gebaseerd op het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis.
Waar staan de gemeenten in de ontwikkeling van dit plan? De leden van de VVD-fractie
vragen de Staatssecretaris wanneer de gemeenten deze plannen klaar moeten hebben.
Het nationaal actieplan heeft als leidend principe dat huisvesting een mensenrecht
is. Hoe veel woonplekken zijn er tot nu toe als onderdeel van het actieplan gerealiseerd?
Is het aantal gerealiseerde woonplekken onderdeel van de monitor?
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of het tempo waarmee woonplekken
voor dak- en thuisloze mensen beschikbaar komen voldoende is om het groeiend aantal
dak- en thuisloze mensen te huisvesten. Heeft de Staatssecretaris zicht op waar centrumgemeenten
staan in de kwantitatieve opgave om dak- en thuisloze mensen te huisvesten? Worden
de doelgroep van dak- en thuisloze mensen voldoende meegenomen in de woonzorgvisies
die gemeenten in regionaal verband ontwikkelen?
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de Staatssecretaris of alle gemeenten
beleid hebben ontwikkeld op het gebied van preventie van dakloosheid. Hebben alle
centrumgemeenten time-out en respijtvoorzieningen gecreëerd om (terugval in) dakloosheid
te voorkomen? Is een gebrek aan voldoende ambulante begeleiding (lage- en kortlopende
indicaties) een reden dat mensen dakloos worden? Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris
daar aan doen?
Heeft de Staatssecretaris zicht op het aantal slaapzalen in de maatschappelijke opvang?
Op welke termijn worden slaapzalen getransformeerd naar eenpersoonskamers?
De leden van de VVD-fractie merken op dat als onderdeel van het plan van aanpak kwetsbare
EU-burgers zes gemeenten middelen hebben ontvangen om dakloosheid onder EU-burgers
aan te pakken. Welke acties hebben gemeenten tot nu toe in gang gezet? Kan de Staatssecretaris
dit inzichtelijk maken? Hoe veel opvangplekken voor dakloze EU-burgers zijn er inmiddels
gerealiseerd? Gaan meer gemeenten hiermee aan de slag? Zo ja, welke?
Bemoeizorg is een belangrijke vorm van hulp om zorgmijders te bereiken. Het kabinet
heeft toegezegd voor de zomer met een actieonderzoek naar bemoeizorg te komen en de
Kamer te informeren. De leden van de VVD-fractie merken op dat blijkt dat er enorme
verschillen tussen gemeenten zijn wat de inzet van bemoeizorg betreft. Wat gaat de
Staatssecretaris vanuit zijn rol doen om de inzet van bemoeizorg te stimuleren? Vindt
de Staatssecretaris dat bemoeizorg decentraal belegd moet blijven? Waarom wel, of
waarom niet?
Kan de Staatssecretaris, in samenwerking met de Ministers van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelatie (BZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), tellingen volgens
de Ethos-definitie mogelijk maken en hen hierbij gezamenlijk ondersteunen in alle
regio’s die nog geen telling gepland hebben staan?
Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier onafhankelijke belangenbehartigers
en mensen met ervaringskennis zullen worden betrokken bij het onderzoek naar de voortgang
van het Nationaal Actieplan Dakloosheid?
De leden van de VVD-fractie willen van de Staatssecretaris weten wat er nu concreet
gebeurt om dakloosheid onder jongeren te voorkomen. Zij vragen de Staatssecretaris
of er extra stappen gezet worden om te voorkomen dat jongeren dakloos raken. Zo ja,
hoe pakt de Staatssecretaris dat aan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze
leden delen de zorgen van de Staatssecretaris over de druk over de maatschappelijke
opvang. Met name nu de winter voor de deur staat, is het van belang dat de opvang
voldoende is, voor iedereen die daar aanspraak op wil maken. Een aantal steden biedt
permanente winteropvang aan, terwijl andere steden enkel de koudweerregeling hanteren
om dakloze mensen op te vangen. Hoe reflecteert de Staatssecretaris op deze verschillen
tussen gemeenten? Gaat de Staatssecretaris een standaard ontwikkelen voor de winteropvang
van dakloze mensen (werkwijze en ruimtelijke- en bouweisen)? Daarnaast hebben de leden
van de D66-fractie nog de volgende vragen.
Inzicht dakloosheid
Het Nationaal Actieplan Dakloosheid Eerst een Thuis heeft als leidend principe dat
huisvesting een mensenrecht is. Hoe veel woonplekken zijn er tot nu toe als onderdeel
van het Nationaal Actieplan gerealiseerd? Is het aantal gerealiseerde woonplekken
onderdeel van de monitor? Wanneer wordt de monitor voor het eerst door centrumgemeenten
ingevuld en wanneer wordt daarover voor het eerst gerapporteerd aan de Kamer? Heeft
de Staatssecretaris zicht op het aantal slaapzalen in de maatschappelijke opvang?
Op welke termijn worden slaapzalen getransformeerd naar eenpersoonskamers?
De Staatssecretaris schrijft dat er verschillende acties in gang zijn gezet om dakloosheid
beter in kaart te brengen. De leden van de D66-fractie delen de opvatting dat het
duidelijker in kaart moet worden gebracht waar dakloosheid zich afspeelt. Kan de Staatssecretaris
toelichten in hoeverre de voorgenomen acties volgens planning verlopen? Is bijvoorbeeld
het dashboard dakloosheid inmiddels bestuurlijk vastgesteld, zoals vermeld? En hoe
verhoudt dit dashboard zich weer tot de kwantitatieve meting op basis van Ethos-Light?
Kan in de doorontwikkeling van de monitor dakloosheid, in samenwerking met het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS), zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de ethoslight
categorieën en de Ethoslight telmethode?
Deze leden hebben ook vragen aan de Staatssecretaris over de lokale uitvoering. In
de Kamerbrief van de Staatssecretaris staat vermeldt dat gemeenten een regionaal plan
ontwikkelen gebaseerd op het Nationaal Actieplan Dakloosheid Eerst een Thuis. Waar
staan de gemeenten in ontwikkeling van dit plan? Wanneer vindt de Staatssecretaris
dat gemeenten deze plannen klaar moeten hebben? Kunnen de gemeenten in deze regionale
plannen en de uitwerking daarvan, hun gemeenteraden inzicht en uitleg geven in de
kosten en de uitgaven voor preventie, om- en afbouw van de opvang en ondersteunend
aanbod aan dakloze mensen? Kunnen (centrum)gemeenten tenminste eenmaal per jaar een
voortgangsrapportage (kwantitatief en kwalitatief) voorleggen aan hun gemeenteraad
ter informatie en verantwoording? Hoeveel centrumgemeenten rapporteren jaarlijks aan
hun gemeenteraad? Er lijken ook lokale verschillen te zijn in de ambities. Zo constateren
deze leden dat bijvoorbeeld de gemeente Rotterdam de ambitie die door de Staatssecretaris
wordt gesteld niet deelt. Hoe kan de landelijke ambitie gehaald worden als die niet
breed wordt gedragen? Voor maatschappelijke opvang en aanpak dakloosheid is jaarlijks
450 miljoen euro (via de Wmo 2015) beschikbaar. Vindt de Staatssecretaris het van
belang dat gemeenteraden zich kunnen buigen over de besteding daarvan? Hebben alle
gemeenten beleid ontwikkeld op het gebied van preventie van dakloosheid en het voorkomen
van huisuitzettingen? Hebben alle centrumgemeenten time-out en respijtvoorzieningen
gecreëerd om (terugval in) dakloosheid te voorkomen? Is een gebrek aan voldoende ambulante
begeleiding (lage- en kortlopende indicaties) een reden dat mensen dakloos worden?
Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris daar aan doen, zo vragen deze leden?
De leden van de D66-fractie zouden ook nog graag zien dat mensen met ervaringskennis
kunnen meepraten over het lokale beleid. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat
ervaringsdeskundigen meepraten met het lokale beleid en hoe monitort hij dit, zo vragen
deze leden.
Ook maken de leden van de D66-fractie zich zorgen over de haalbaarheid van de transformatie
van opvang naar wonen. Maatschappelijke opvangpartijen ontvangen door stijging van
het aantal dakloze mensen in Nederland in toenemende mate de vraag van verschillende
gemeenten om over te gaan tot slaapzalen en vooralsnog niet te transformeren naar
wonen of naar eenpersoonskamers. Hoe monitort de Staatssecretaris deze transformatie,
welke (financiële) middelen kunnen gemeenten inzetten voor de transformatie en hoe
gaat de Staatssecretaris deze transformatie verder stimuleren?
De paradigmashift volgens de bewezen effectieve Housing First systeemaanpak, is gebaseerd
op een aantal kernprincipes. De introductie van de Nederlandse term Wonen Eerst zorgt
in de praktijk voor veel nodeloze begripsverwarring, en gaat gepaard met het risico
dat een wildgroei aan pragmatische tussenoplossingen ontstaat. Dit riskeert het uitblijven
van de noodzakelijke omslag van opvang naar wonen. De Housing First systeemaanpak
is géén keuzemenu. Het is zaak dat dat het Rijk hierop toeziet en begripsverwarring
voorkomt. Kan de Staatssecretaris aangeven wat het verschil is tussen Wonen Eerst
en Housing First als systeemverandering? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij
denkt dat Wonen Eerst zal leiden, uiteindelijk, tot Housing First? Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe hij aankijkt tegen gemeenten die middelen gaan inzetten voor meer/en
of kwalitatief betere opvang in plaats van wonen? In hoeverre is dat in lijn met het
Housing first-principe? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe 2,8 miljoen euro aan onderzoeksgelden (NWO) gaan bijdragen aan het onderbouwen van de paradigmashift en de noodzaak tot
radicale verandering?
Belangenbehartigers
Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen voor de aanwezigheid van onafhankelijke belangenbehartigers
in alle centrumgemeenten? De aanwezigheid van onafhankelijke belangenbehartigers kan
geborgd worden door een andere actie in het plan van aanpak, namelijk een landelijk
dekkend netwerk van sociaal-juridische ondersteuners. Hoe ziet de Staatssecretaris
dit?
Hoe gaat de Staatssecretaris monitoren of mensen met ervaringskennis op een betekenisvolle
manier meepraten over het lokale plan van aanpak? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris
plannen die niet tot stand zijn gekomen met ervaringskennis en onafhankelijke belangenbehartigers?
Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier onafhankelijke belangenbehartigers
en mensen met ervaringskennis zullen worden betrokken bij het onderzoek naar de voortgang
van het Nationaal Actieplan Dakloosheid (het onderzoek waarmee invulling wordt gegeven
aan de motie van het lid Westerveld (Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 73), zoals beschreven in de brief van 30 juni jl. (Kamerstuk 29 325, nr. 155))?
EU-burgers
De leden van de D66-fractie hebben geconstateerd dat de Staatssecretaris niks schrijft
over de aanpak van dakloze EU-burgers. In hoeverre onderschrijft hij dat de regel
is dat EU-burgers met een arbeidsverleden minimaal een halfjaar de werknemersstatus
behouden en dus recht op gelijke behandeling hebben, en dat dit bij burgers die langer
dan een jaar aaneengesloten hebben gewerkt zelfs voor onbepaalde tijd het geval is,
zolang zij ingeschreven zijn bij het UWV en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt?
Klopt het dat veel gemeenten daar nu geen uitvoering aan geven? Kan de Staatssecretaris
inzicht bieden in hoeveel EU-burgers dakloos zijn in Nederland en in hoeverre dit
aantal toeneemt? Worden er vanuit het demissionaire kabinet middelen beschikbaar gesteld
om dakloosheid onder EU-burgers te bestrijden als uit de evaluatie blijkt dat meer
nodig is? Worden deze middelen gefinancierd vanuit de reguliere middelen voor de aanpak
dakloosheid of komt er kabinetsbrede financiering voor de aanpak van dakloosheid onder
arbeidsmigranten?
Als onderdeel van het Plan van Aanpak kwetsbare EU-burgers hebben zes gemeenten middelen
ontvangen om dakloosheid onder EU-burgers aan te pakken. Welke actie hebben gemeenten
tot nu toe in gang gezet? Hoeveel opvangplekken voor dakloze EU-burgers zijn er inmiddels
gerealiseerd? Gaan meer gemeenten hiermee aan de slag? Zo ja, welke?
Ook zijn deze leden zeer benieuwd zijn naar de evaluatie van het Plan van Aanpak EU-migranten.
De evaluatie van de pilot die in 2023 in zes steden draaide zou doorslaggevend zijn
voor het vervolg van opvang en ondersteuning aan EU-migranten. Hoe staat het hiermee
en wat gebeurt er met de nu opgebouwde hulp en opvang als de pilots onverhoopt niet
voldoende succesvol zijn voor een vervolg? Wanneer krijgen gemeenten uitsluitsel over
het vervolg van deze aanpak? Gaan ook de Ministers van SZW en van Economische Zaken
en Klimaat (EZK) een bijdrage leveren aan de opvang van op straat gezette arbeidsmigranten?
Genoemde leden zien in de G40 een toename van dakloze EU-migranten en vragen een passend
ondersteuningsaanbod voor deze doelgroep.
In 2020 heeft Bureau HHM onderzoek gedaan naar de zogenaamde remigrantengezinnen.
Er is geen vervolg gegeven aan dit onderzoek en de aanbevelingen. Noch het Actieplan
Dakloosheid, noch het Programma «Een Thuis voor Iedereen» besteden aandacht aan deze
groep dakloze gezinnen, die zogenaamd zelfredzaam zijn. Zowel de G4, als de Kinderombudsman
en de Nationale ombudsman hebben om beleid gevraagd om dakloosheid van deze groep
te voorkomen en aan te pakken. Waarom heeft de Staatssecretaris de aanbevelingen uit
dit rapport niet opgepakt?
Beschermd wonen/thuis
Het wetsvoorstel met het woonplaatsbeginsel is door de Kamer controversieel verklaard.
Kan de Staatssecretaris toelichten welke stappen hij nog wel doorzet op dit thema,
zo lang er nog geen nieuw kabinet is? Welke stappen nemen gemeenten nu al om de beweging
naar Beschermd Thuis te realiseren? Leidt dit uitstel tot vertraging van de stappen
die gemeenten nu al ondernemen om van Beschermd Wonen naar Beschermd Thuis te gaan?
Zo ja, hoe gaat de Staatssecretaris dit voorkomen? Wat vindt de Staatssecretaris dat
er aan voorzieningenaanbod en ondersteuningsstructuur in gemeenten aanwezig moet zijn
om succesvol door te decentraliseren?
Onbegrepen gedrag
De Staatssecretaris schrijft dat hij voor het einde van dit jaar de Kamer informeert
over de uitkomsten van het gesprek met het Leger des Heils over passende ondersteuning
voor dakloze mensen met onbegrepen gedrag. Tegelijkertijd hebben de Minister van Justitie
en Veiligheid (JenV) en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) een Kamerbrief
verstuurd2 over de vervolgaanpak van mensen met onbegrepen gedrag. Waarom is de Staatssecretaris
hier niet bij betrokken, zo vragen deze leden. Nu is de aanpak vormgegeven samen met
ggz en politie, maar was het niet ook nuttig geweest om gemeenten en maatschappelijke
opvangpartijen hieraan bij te laten dragen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
en hebben daarover nog enkel vragen en opmerkingen.
Deelt de Staatssecretaris de mening van het CBS dat de statistieken tienduizenden
daklozen verbergen? Zo nee, waarom niet? Deelt de Staatssecretaris de mening van het
CBS dat het aantal daklozen rond de 100.000 uitkomt? Zo nee, waarom niet? Komen de
illegale immigranten hier nog bovenop? Welk deel van de daklozen betreft mensen met
de Nederlandse nationaliteit? Welk deel komt uit Midden- en Oost-Europa? Wat gaat
de Staatssecretaris doen aan de explosieve toename van mensen die in tentjes in parken
slapen, zoals in Den Haag bij de Joodse begraafplaats en de Bosjes van Poot? Wanneer
hebben de Nederlanders die in tentjes slapen een huis en zijn de niet-Nederlanders
terug naar het land van herkomst?
De Staatssecretaris zet in op «eerst een huis» en hij omarmt het idee dat dakloosheid
in eerste instantie een woonprobleem is. De leden van de PVV-fractie merken op dat
er een groot tekort aan woningen is en vragen hem hoe het doel van nul daklozen in
2030 bereikt gaat worden in de huidige oververhitte woningmarkt. Genoemde leden willen
weten hoe de Staatssecretaris op korte termijn gaat zorgen voor een woning voor al
deze 100.000 daklozen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de groep mensen met een baan maar zonder
huis toeneemt. Wat doet de Staatssecretaris voor deze mensen? Herkent de Staatssecretaris
de signalen dat steeds meer mensen in hun auto wonen?
Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat er aankomende winter mensen op straat belanden
omdat er een gigantische tekort aan betaalbare woningen is, de maatschappelijke opvang
vol zit en de doorstoom naar een reguliere woning veel te lang duurt? Is de Staatssecretaris
bereid deze mensen op te vangen in cruiseschepen of hotels? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie vrezen voor meer huisuitzettingen door betaalachterstanden
door de hogere lasten. De Staatssecretaris geeft aan dat er bij huisuitzettingen passende
hulp wordt geboden, zoals een andere huisvestingsoplossing. Kan de Staatssecretaris
aangeven welke opties er nog voorhanden zijn? Waar is nog plek om te wonen?
Hoeveel huisuitzettingen hebben er het afgelopen jaar plaatsgevonden? Voor hoeveel
mensen is er na huisuitzetting een andere huisvestingsoplossing gevonden?
Het aantal dakloze jongeren is de afgelopen jaren met vijftig procent gestegen. In
de brief is hierover slechts een alinea van vijf zinnen opgenomen, waarin de Staatssecretaris
onder meer verwijst naar de Voortgangsbrief Jeugd. Welke concrete maatregelen neemt
de Staatssecretaris om te voorkomen dat jongeren uit een gesloten instelling vertrekken
zonder passende woonruimte?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik enkele aanvullende
en verduidelijkende vragen te stellen naar aanleiding van de brief van de staatsecretaris.
Volgens het CBS is het aantal daklozen in Nederland afgelopen jaar gedaald. Uit de
cijfers blijkt dat er in 2022 26.600 mensen tussen de 18 en 65 jaar dakloos waren.
Het jaar daarvoor ging het nog om 32.000 mensen. Daklozenorganisaties herkennen de
afname niet en vragen zich af of er niet grote groepen buiten beeld blijven. Zij stellen
zelfs dat het aantal dak- en thuislozen stijgt. Kan de Staatssecretaris op deze verschillende
standpunten/cijfers reageren? Van welke cijfers gaat het Ministerie van VWS uit? Het
CBS gaat namelijk uit van registraties, maar de opvangorganisaties hebben vaak te
maken met dak en thuislozen die niet geregistreerd zijn. Hoe kijkt de Staatssecretaris
naar dit probleem?
Dan de brief van de staatsecretaris over de uitvoering van het Nationaal Actieplan
Dakloosheid en beschermd wonen. De leden van de CDA-fractie lezen deze brief als «»werk
in uitvoering». Er wordt nog veel overlegd, voorbereid en samen met gemeenten en organisaties
op zaken teruggekomen. De leden van de CDA-fractie snappen dat de uitvoering van dit
beleid overleg en afstemming vraagt, maar zij vragen de Staatssecretaris of hij wat
meer kan inzoomen op uitkomsten /resultaten. Welke actie(s) hebben concreet geleid
tot vermindering van het aantal dak en thuislozen sinds het commissiedebat van december
2022? Het is immers nu eind september 2023. Wat is er al bereikt en waar zijn wij
op de goede weg? Hoe verhouden deze acties zich tot de – aldus de hulporganisaties
– toename van het aantal dak- en thuislozen?
Dan de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Werner en Mohandis3 over het in overleg met veldpartijen te bevorderen dat bij een vertrek uit de gesloten
jeugdzorg, omdat een jongere 18 jaar is geworden (of 21 jaar in geval van verlengde
jeugdhulp), ook uit wordt gegaan van het principe «wonen eerst» en tijdig overleg
wordt gevoerd om te zorgen dat er een woonplek is voor de jongere. De leden van de
CDA-fractie vinden het positief om te horen dat de Staatssecretaris dit wettelijk
wil regelen, maar wat heeft het overleg met de veldpartijen nu opgeleverd? Een wetgevingstraject
is iets van de lange adem. Wat doet de staatsecretaris in de tussentijd om dit op
de agenda van veldpartijen te houden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris zich bewust is van de signalen
en de zorgen die er leven rondom het Nationaal Actieplan Dakloosheid. Genoemde leden
vinden echter dat bepaalde zorgen onvoldoende geadresseerd worden. Zo vragen de leden
van de SP-fractie zich af hoe de ambitie in het Nationaal Actieplan Dakloosheid kan
worden behaald als gemeenten zelf niet overtuigd lijken van de haalbaarheid van die
ambitie? Kan de ambitie wel worden behaald wanneer bepaalde gemeenten, zoals bijvoorbeeld
Rotterdam, deze ambitie niet delen? Genoemde leden vragen de Staatssecretaris hoe
hij ervoor gaat zorgen dat gemeenten nu en in de toekomst de nationale ambitie onderstrepen
en blijven onderstrepen. Welke stappen gaat de Staatssecretaris ondernemen of heeft
hij reeds ondernomen om gemeenten daarnaast ervan te doordringen van de noodzaak om
te komen met een integrale aanpak van dakloosheid?
Genoemde leden vragen de Staatssecretaris daarnaast aan te geven wat het verschil
is tussen Wonen Eerst en de oorspronkelijke systeemaanpak Housing First? Als er geen verschillen zijn, kan de Staatssecretaris daarbij aangeven hoe zij denkt
dat Wonen Eerst uiteindelijk zal leiden tot de systeemverandering van Housing First?
De leden van de SP-fractie verzoeken de staatsecretaris verder aan te geven hoe hij
aankijkt tegen gemeenten die middelen gaan inzetten voor meer en/of kwalitatief betere
opvang in plaats van wonen? Deze leden verzoeken de Staatssecretaris ook aan te geven
hoe de 2,8 miljoen onderzoeksgelden (NWO) gaan bijdragen aan het onderbouwen van de
paradigmashift en de noodzaak tot radicale verandering? Deelt de Staatssecretaris
de zorg van de leden van de SP-fractie dat er geen sprake kan zijn van een paradigmashift,
noodzakelijk om de ambitie te behalen, indien de aanpak dakloosheid vooral of uitsluitend
de verantwoordelijkheid blijft van afdelingen die gaan over maatschappelijke opvang
en/of zorg?
Tot slot willen genoemde leden nog het belang van het voldoende betrekken van ervaringsdeskundigen
en andere belangenbehartigers bij het Nationaal Actieplan Dakloosheid verder onderstrepen.
Genoemde leden vragen de Staatssecretaris hoe hij gaat zorgen voor de aanwezigheid
van onafhankelijke belangenbehartigers in alle centrumgemeenten. De aanwezigheid van
onafhankelijke belangenbehartigers kan geborgd worden door een andere actie in het
plan van aanpak, namelijk een landelijk dekkend netwerk van sociaal-juridische ondersteuners.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij dit ziet? De leden van de SP-fractie vragen
ook hoe de Staatssecretaris gaat monitoren of mensen met ervaringskennis op een betekenisvolle
manier meepraten over het lokale plan van aanpak? Hoe zullen plannen worden beoordeeld
die niet tot stand zijn gekomen met ervaringskennis en onafhankelijke belangenbehartigers?
Kan de Staatssecretaris tot slot aangeven op welke manier onafhankelijke belangenbehartigers
en mensen met ervaringskennis zullen worden betrokken bij het onderzoek naar de voortgang
van het Nationaal Actieplan Dakloosheid?
Tot slot vragen genoemde leden hoe de Staatssecretaris tellingen volgens de Ethos-definitie
mogelijk gaat maken. Gaat de Staatssecretaris alle regio’s, die nog geen telling gepland
hebben staan, financieel ondersteunen? Zo ja, op welke manier en zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben de brief van de Staatssecretaris
met interesse gelezen. Zij waren wat teleurgesteld over de inhoud van de brief. Bij
de meeste onderwerpen wordt verwezen naar het einde van het jaar voor updates of meer
informatie. Deze leden hadden gehoopt dat er inmiddels al meer voortuitgang te melden
is en hopen de in de brief toegezegde informatie vóór het commissiedebat dat gepland
is in december te ontvangen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben de nieuwe cijfers van het CBS over
het aantal daklozen gezien. Het CBS concludeert dat het aantal daklozen gedaald is,
maar daklozenorganisaties stellen hier grote vraagtekens bij. Zij herkennen de afname
niet en registeren juist een stijging van het aantal geregistreerde dakloze mensen
en vragen de Staatssecretaris of grote groepen niet buiten beeld blijven. Kan de Staatssecretaris
reageren op deze discrepantie tussen de cijfers en het praktijkveld? Klopt het dat
minderjarige kinderen, daklozen boven 65, economisch daklozen, mensen die tijdelijk
in een gevangenis of ggz-kliniek verblijven en na ontslag geen woning hebben, niet
worden meegeteld? Waarom is dat zo? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar een andere
rekenmethode om daklozen letterlijk te tellen, wat onder andere door Valente wordt
voorgesteld? Kan de Staatssecretaris bij het CBS de cijfers per gemeente opvragen
van het aantal mensen dat in de gemeente staat ingeschreven via een briefadres en
deze cijfers aan de Kamer sturen? En hoe staat het met de implementatie van de Ethos-light
classificatie? Is er een concreet implementatieplan?
Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een thuis
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen in de Kamerbrief dat alle centrumgemeenten
een regionaal plan maken in lijn met het Actieplan Dakloosheid, dat wordt vastgesteld
door alle colleges van burgemeester en Wethouders (B&W) in de regio. Hoe staat het
met het ontwikkelen van deze regionale plannen? Is er een deadline wanneer de gemeenten
deze plannen klaar moeten hebben?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn benieuwd hoeveel woonplekken tot
nu toe zijn gerealiseerd als onderdeel van het Nationaal Actieplan. Is het tempo waarmee
woonplekken voor dak- en thuisloze mensen beschikbaar komen voldoende om het aantal
dak- en thuisloze mensen te huisvesten? De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
zijn ook benieuwd of het dashboard inmiddels voor het eerst is ingevuld door de centrumgemeenten?
Is het aantal gerealiseerde woonplekken ook onderdeel van het dashboard? Wanneer is
het dashboard echt beschikbaar? Hoe wordt gevolg gegeven aan het dashboard, als daaruit
blijkt dat er problemen zijn? Wat is de taakverdeling dan? De leden van de GroenLinks-
en PvdA-fractie zijn benieuwd in hoeverre de Staatssecretaris zicht heeft op waar
centrumgemeenten staan in de kwantitatieve opgave om dak- en thuisloze mensen te huisvesten.
Wat gaat de Staatssecretaris doen wanneer gemeenten achterblijven in de huisvestingsopgave?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie krijgen signalen dat er in toenemende
mate de vraag is van gemeenten om – door de stijging van het aantal dakloze mensen
– over te gaan tot slaapzalen en dus niet te transformeren naar wonen of eenpersoonskamers.
Herkent de Staatssecretaris deze signalen? Zo ja, wat vindt hij daarvan? Monitort
hij deze transformatie? Hoeveel slaapzalen zijn er op dit moment? Welke financiële
middelen kunnen gemeenten inzetten om wel toe te werken naar deze transformatie? En
hoe gaat de Staatssecretaris de transformatie verder stimuleren? De leden van de GroenLinks-
en PvdA-fractie zien dat er ook in het komend jaar 65 miljoen euro beschikbaar is
gesteld voor de aanpak van dakloosheid, zoals ook afgesproken in het coalitieakkoord.
Zij begrijpen dat in de septembercirculaire van het gemeentefonds 55 miljoen euro
is toegekend aan de centrumgemeenten via een decentralisatieuitkering (Brede aanpak
dakloosheid). Voor 2024 en daarna staat geen bedrag vermeld in de septembercirculaire.
Hoe en wanneer komen gemeenten te weten welk bedrag zijn tot 2030 gaan ontvangen om
de doelstelling van de Verklaring van Lissabon te halen? Waarom staat in de septembercirculaire
2023 geen reeks voor de komende jaren? Waar wordt de ontbrekende 10 miljoen euro in
2023 aan besteed?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris invulling
aan de motie van het lid Westerveld4 wil geven door een onderzoek in te plannen naar de voortgang van de aanpak van dakloosheid,
inclusief financiële middelen en de daaraan gekoppelde doelstelling uit de Lissabon
Verklaring, om in 2030 het aantal dakloze mensen naar nul te reduceren. Dit onderzoek
wil hij echter pas uitvoeren in de periode 2024–2026, zodat het gebruikt kan worden
als tussentijdse evaluatie om de voortgang op het behalen van de doestellingen te
evalueren en indien nodig bij te sturen. Genoemde leden vinden de uitvoering van het
onderzoek in de periode 2024–2026 wat laat. De motie is in 2022 aangenomen, en het
was juist de bedoeling om op tijd onderzoek te doen, zodat er nog bijgestuurd kan
worden om de doelstelling in 2030 te halen. Is dit bijstellen nog wel haalbaar als
de eerste resultaten pas in 2026 bekend worden? Dan zijn er immers nog maar vier jaar
te gaan. Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe hij dit ziet en waarom het onderzoek
niet eerder wordt gedaan?
Verschillende hulporganisaties slaan alarm over het gebrek aan opvangplakken van dakloze
EU-burgers. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn benieuwd hoe het staat
met de evaluatie van het Plan van Aanpak EU-migranten? Welke actie hebben gemeenten
tot nu toe in gang gezet? Hoeveel opvangplekken voor dakloze EU-burgers zijn er inmiddels
gerealiseerd? Hoe staat het met de evaluatie en wat gebeurt er met de nu opgebouwde
hulp en opvang als de pilots onverhoopt niet voldoende succesvol zijn voor een vervolg?
Wanneer krijgen gemeenten uitsluitsel over het vervolg van deze aanpak? Leveren de
Ministers van SZW en EZK ook een bijdrage aan de opvang van op straat gezette arbeidsmigranten?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn ook benieuwd op welke manier vervolg
is gegeven aan het onderzoek naar remigrantengezinnen uit 2020 door Bureau HHM? Wat
is er gedaan met dit onderzoek en de aanbevelingen?
We zitten inmiddels in het najaar van 2023 en over een paar maanden is het weer winter.
De leden van de GroenLinks- en PvdA- fractie zijn benieuwd hoe hierop wordt voorbereid.
Een aantal steden bieden permanente winteropvang aan, terwijl andere steden enkel
de koudweerregeling hanteren om dakloze mensen op te vangen. Hoe reflecteert de Staatssecretaris
op deze verschillen tussen gemeenten? Hoe reflecteert de Staatssecretaris op het feit
dat de koudweerregeling enkel van kracht is bij vorst? Vindt de staatsecretaris dat
gemeenten gedurende de winterperiode op permanente basis extra opvang moeten beiden?
Gaat de Staatssecretaris een standaard ontwikkelen voor de winteropvang van dakloze
mensen, hierbij denkend aan een bepaalde standaard werkwijze, eisen aan veiligheid
en hygiëne en eisen aan gebouwen/ruimtes?
Huisuitzettingen
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie ondersteunen het beleid om huisuitzettingen
zoveel mogelijk te voorkomen. Hebben alle gemeenten beleid ontwikkeld op het gebied
van preventie van dakloosheid en het voorkomen van huisuitzettingen? Hebben alle centrumgemeenten
time-out en respijtvoorzieningen gecreëerd om terugval in dakloosheid te voorkomen?
Is een gebrek aan voldoende ambulante begeleiding (lage- en kortlopende indicaties)
een reden dat mensen dakloos worden? Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris daar aan
doen?
Voorkomen van dakloosheid onder jongeren de uit de jeugdzorg uitstromen
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen in de brief een verwijzing naar
de Voortgangsbrief Jeugd. In die brief waren echter weinig concrete acties te lezen
vanuit de Staatssecretaris om dakloosheid onder jongeren te voorkomen. Welke extra
stappen neemt de Staatssecretaris om te voorkomen dat jongeren na verblijf in de jeugdzorg
dakloos worden? En in hoeverre wordt deze groep ook apart geregistreerd in de monitor
waar het CBS en de VNG aan werken voor het in beeld brengen van daklozen?
Bemoeizorg
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris in de brief
een actieonderzoek aankondigt naar bemoeizorg. Voor de zomer zou de Kamer geïnformeerd
worden over de planning hiervan. Hoe staat het inmiddels hiermee? Er zijn enorme verschillen
tussen gemeenten wat de inzet van bemoeizorg betreft. Wat gaat de Staatssecretaris
vanuit zijn rol doen om de inzet van bemoeizorg te stimuleren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de brief van de Staatssecretaris met interesse
gelezen. De leden van de fractie delen de zorgen over de ontvangen signalen en de
urgentie om acties uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid tot uitvoering te brengen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de motivatie van de Staatssecretaris
om dak- en thuisloosheid terug te dringen. Zij hebben enkele vragen over het huidige
beleid.
In het actieplan is een grote taak weggelegd voor de gemeenten. In de taakstelling
voor de gemeenten staat dat gemeenten eigen beleid moeten ontwikkelen, wat vervolgens
vastgesteld moet worden door het College van B&W. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen de Staatssecretaris hoe ver gemeenten hiermee over het algemeen zijn. Wanneer
vindt de Staatssecretaris dat gemeenten deze plannen klaar moeten hebben? Hoe gaat
de Staatssecretaris erop toezien dat gemeenten de ambitie uit het actieplan onderschrijven
en daarbij de streefdatum halen. Deze leden vragen hem ook wat de stand van zaken
is rond de uitvoering van motie van de leden Grinwis en Werner5.
Er zijn groepen dak- en thuislozen die in het huidige beleid tussen wal of schip dreigden
te raken in dit actieplan. Denk aan EU-burgers, (arbeids)migranten, migranten die
geen status hebben gekregen, derdelanders, jongeren, en ga zo maar door. In hoeverre
zijn groepen als deze voldoende in beeld bij gemeenten, zo vragen de leden van de
ChristenUnie-fractie? In hoeverre is er extra aandacht nodig voor speciale groepen
dak- en thuislozen? Hoe wil de Staatssecretaris extra aandacht voor deze groepen realiseren?
In het actieplan staat dat er met betrekking tot EU-burgers pilots gestart zijn en
worden gestart. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of
deze pilots succesvol geweest zijn en welke lessen hier nu al uit getrokken kunnen
worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris toeziet op het
inzetten van ervaringsdeskundigen door gemeenten. Worden alle geluiden uit de samenleving
gewogen en meegenomen door de Staatssecretaris? Zij vragen hem verder of de doelgroep
dak- en thuislozen meegenomen wordt in de woonzorgvisies die gemeenten ontwikkelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de wijze waarop de overheid
schulden int bij haar burgers. De stappen die het Rijk de afgelopen jaren heeft gezet,
zoals betalingsregelingen, gaan in de goede richting, maar de overheid blijft de grootste
schuldeiser en deze schulden zijn vaak mede de reden dat mensen dak- of thuisloos
raken. Genoemde leden vragen in hoeverre de Staatssecretaris zicht heeft op het effect
van de wijze van schuldinning door het Rijk als oorzaak van het dak- of thuisloos
raken van mensen. Zij vragen of er naast betalingsregelingen ook andere manieren zijn
om de schuldinning menselijker te maken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen
hierover ook hoe gemeenten in deze manier van werken kunnen worden meegenomen, gezien
zij ook schulden eisen en in schulden en dak- of thuislozen verschillende verantwoordelijkheden
hebben, namelijk als schuldeiser, schuldhulpverlener en als verantwoordelijke voor
opvangbeleid voor dak- en thuislozen.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen om de instroom van dak- en
thuislozen en hebben hierover een aantal vragen. Allereerst vragen deze leden of de
Staatssecretaris op de hoogte is van de situatie in verschillende gemeenten, waar,
door de bouwcrisis, te weinig conventionele opvangplekken zijn voor dak- en thuislozen.
Is de Staatssecretaris welwillend om in kaart te brengen om hoeveel woonplekken het
in alle gemeenten gaat, en of gemeenten ondersteund kunnen worden in het opzetten
van tijdelijke onconventionele woonplekken?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vervolgens een vraag over huisuitzettingen.
Deze leiden in duizenden gevallen nog steeds tot dak- en thuisloosheid, ook onder
gezinnen. De ombudsman heeft hier recent nog uitspraken over gedaan. Gezinnen belanden
in allerlei tijdelijke woonoplossingen en mensen voelen zich feitelijk dakloos door
onrust en stress. Kinderen zijn hier volgens de ombudsman vaak onzichtbaar. Kan de
Staatssecretaris toelichten hoe het kan dat er ondanks de inspanningen van de Staatssecretaris
nog steeds gezinnen uit huis gezet worden? Kan de Staatssecretaris ook in kaart brengen
om hoeveel kinderen het hier gaat? Is er in alle gevallen goede aandacht voor hun
situatie?
De invoeringsdatum van het woonplaatsbeginsel en het nieuwe verdeelmodel is nader
uitgesteld. De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich hier zorgen om, omdat
de VNG voorheen aangaf dat de regionale samenwerking onder druk komt te staan als
hier niet tijdig stappen op gezet worden. Het leidt tot onrust en vragen bij de gemeenten.
Kan de Staatssecretaris garanderen dat de invoering op 1 januari 2025 wel lukt? En
hoe worden gemeenten in de tussentijd tegemoetgekomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre er beleid is op het realiseren
van woonvoorzieningen voor mensen die ontslagen worden uit een (gesloten) (zorg)instelling.
Deze leden vragen of het mogelijk is om gemeenten een huisvestingsplicht te geven
voor mensen die uit een (gesloten) (zorg)instelling. Genoemde leden vragen in het
bijzonder of de Staatssecretaris op de hoogte is van de problemen bij de huisvesting
van gedetineerde burgers na detentie. Kan de visie hierop worden meegenomen in de
inventarisatie die de Minister van JenV gaat doen met betrekking tot de uitstroom
van cliënten uit een forensische kliniek?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen om signalen vanuit maatschappelijke
opvang. De druk daar wordt hoger doordat er steeds meer «zorgbehoevende gevallen»
aankloppen. Hoe verklaart de Staatssecretaris deze toename? Hoe kunnen organisaties
en gemeenten geholpen worden bij de opvang van deze gevallen? Hoe kunnen gemeenten
voorkomen dat deze groep mensen op straat belanden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder in hoeverre de Staatssecretaris
zicht heeft op de ontwikkelingen bij het afbouwen van het aantal slaapzalen en het
in plaats daarvan opzetten van eenpersoonskamers.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
In afwachting van de brede, uitgebreide voortgangsrapportage eind dit jaar nemen de
leden van de BBB-fractie kennis van de brief van de Staatssecretaris.
De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris hoe kan worden voorkomen dat
het omarmen van het uitgangspunt dat dakloosheid in de eerste plaats een woonprobleem
is en geen zorgprobleem die onverhoopt leidt tot een tekort aan aandacht voor problematiek
rond dakloosheid die géén woonprobleem is. Deze leden zijn benieuwd of in beeld is
gebracht welke types dakloosheid vallen te onderscheiden, voor welke mensen en welke
problematiek daarbij speelt. Niet om nodeloze statistieken te fabriceren, maar vanuit
de behoefte aan inzicht in wat werkt – en wat niet werkt.
De Staatssecretaris schrijft dat dakloosheid geen individueel probleem is, maar een
probleem van ons allemaal. Dat klinkt fraai, maar de leden van de BBB-fractie kunnen
zich voorstellen dat mensen zonder dak boven hun hoofd de gedachte zouden kunnen krijgen
dat hun individuele probleem als minder urgent wordt ervaren wanneer het wordt gecollectiviseerd.
Een probleem van iedereen kan een probleem zijn van niemand in het bijzonder. Deze
leden ontvangen graag een reflectie daarop van de Staatssecretaris. Dezelfde aarzeling
hebben deze leden bij het lezen van de uitweiding over integrale samenwerking, afstemming
en bestuurlijke afspraken. Betekent deze alomvattende aanpak voor de individuele dakloze
dat er sneller zicht komt op een dak boven zijn hoofd? We hebben het tenslotte over
een Nationaal Actieplan, niet over een Landelijk Vergaderplan. De leden van de BBB-fractie
hopen dan ook dat het door VNG te ontwikkelen dashboard geen misverstand laat bestaan
over de harde resultaten op weg naar het ambitieuze doel van nul daklozen in 2030.
De invoering van het woonplaatsbeginsel voor Beschermd Wonen, dat gemeenten verantwoordelijk
maakt voor beschermd wonen voor hun eigen inwoners, verschuift met een jaar naar 1 januari
2025. De leden van de BBB-fractie zijn benieuwd of het gesteggel rond het verdelen
van de middelen een negatieve weerslag heeft op het streven om dakloosheid te verminderen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris erop toe te zien dat allerlei discussies over
de verdeling van taken en bevoegdheden, over afstemming en samenwerking, over verantwoordelijkheden
en geldstromen de energie niet wegzuigt van de eigenlijke opgave: actie ondernemen
tegen dakloosheid.
Terugkomend op het uitgangspunt dat dakloosheid geen zorgprobleem is, vragen de leden
van de BBB-fractie zich toch af of hierbij mogelijk de wens de vader van de gedachte
is. Met reden, immers gaat de Staatssecretaris in zijn brief uitvoerig in op allerlei
situaties van dakloosheid en beschermd wonen die rechtstreeks verband houden met uiteenlopende
zorggerelateerde zaken. Wat in de aanpak mist, althans in zijn brief gaat de Staatssecretaris
niet nader daarop in, is het aspect werk. Werk geeft stabiliteit in het leven, een
inkomen en het draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde. Graag vernemen deze leden
hoe de Staatssecretaris hier tegenaan kijkt.
II. Reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Nationaal Actieplan Dakloosheid:
Eerst een Thuis en de bijbehorende brief van de Staatssecretaris. Zij hebben hier
nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de VVD-fractie merken op signalen te krijgen uit de praktijk dat er een
tekort is aan met name veilige vrouwenopvang. Herkent de Staatssecretaris deze signalen?
Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris daar aan doen?
Het uitgangspunt voor alle gemeenten is dat vrouwen die een veilige plek nodig hebben,
die plek krijgen. Naar aanleiding van signalen over tekorten in 2019 is destijds samen
met de VNG onderzoek uitgezet naar de stand van zaken en de redenen voor de eventuele
tekorten.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek is vanaf 2020 vanuit het Rijk 14 miljoen
per jaar structureel extra beschikbaar gekomen voor gemeenten om knelpunten in de
in- door- en uitstroom van de vrouwenopvang aan te pakken.
In 2022 heeft de VNG een uitvraag gedaan onder gemeenten naar de inzet van deze middelen.
De meerderheid had middelen gereserveerd dan wel uitgegeven voor acute crisissituaties
in de vrouwenopvang en het aanpakken van door- en uitstroomproblematiek.
Alleen met het creëren van extra plekken in de vrouwenopvang is het knelpunt niet
opgelost, ook de door- en uitstroom moet worden bevorderd. Hiervoor wordt het beleidskader
«in- door- en uitstroom vrouwenopvang» als onderdeel van de Ontwikkelagenda Vrouwenopvang
geactualiseerd.
De leden van de VVD-fractie merken verder op dat de Staatssecretaris in de brief aangeeft
bezig te zijn met het dashboard dat naar aanleiding van de motie van de leden Mohandis
en Van den Hil6 wordt opgesteld. Zij lezen verder dat de Staatssecretaris daar eind 2023 uitgebreider
op terugkomt. Genoemde leden kijken uit naar een hopelijk zo spoedig mogelijk nader
bericht hierover. In de brief van de Staatssecretaris staat verder vermeld dat gemeenten
een regionaal plan ontwikkelen gebaseerd op het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst
een Thuis. Waar staan de gemeenten in de ontwikkeling van dit plan? De leden van de
VVD-fractie vragen de Staatssecretaris wanneer de gemeenten deze plannen klaar moeten
hebben.
Het Nationaal Actieplan: Eerst een Thuis is door middel van bestuurlijke afspraken tussen zorgaanbieders, gemeenten, woningcorporaties
en het Rijk bekrachtigd7. Eén van de bestuurlijke afspraken is dat alle gemeenten een regionaal plan van aanpak
opstellen in lijn met het Nationaal Actieplan. Beleid ter voorkoming van dakloosheid
is onderdeel van deze plannen. In het dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid dat
dit jaar met partners en gemeenten ontwikkeld is, wordt gemonitord wat hier de voortgang
van is. Ik verwacht van alle centrumgemeenten dat zij in 2024 hun plannen in lijn
hebben gebracht met het Nationaal Actieplan.
Het nationaal actieplan heeft als leidend principe dat huisvesting een mensenrecht
is. Hoe veel woonplekken zijn er tot nu toe als onderdeel van het actieplan gerealiseerd?
Is het aantal gerealiseerde woonplekken onderdeel van de monitor?
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of het tempo waarmee woonplekken
voor dak- en thuisloze mensen beschikbaar komen voldoende is om het groeiend aantal
dak- en thuisloze mensen te huisvesten. Heeft de Staatssecretaris zicht op waar centrumgemeenten
staan in de kwantitatieve opgave om dak- en thuisloze mensen te huisvesten? Worden
de doelgroep van dak- en thuisloze mensen voldoende meegenomen in de woonzorgvisies
die gemeenten in regionaal verband ontwikkelen?
Het realiseren van woonplekken voor dakloze mensen wordt door de Minister van BZK
meegenomen binnen de nationale woon- en bouwagenda en het interbestuurlijke programma «Een thuis voor Iedereen». De Minister van
BZK heeft onder meer afspraken gemaakt over de bouw van 290 duizend sociale huurwoningen,
waar ook dakloze mensen voor in aanmerking komen.
Daarnaast werkt het Ministerie van BZK aan de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting.
Met dit wetsvoorstel worden gemeenten gevraagd de woonopgave voor aandachtsgroepen,
waaronder dakloze mensen, in kaart te brengen en op basis hiervan de woningbouwprogrammering
passend te maken. Daarnaast wordt elke gemeente verplicht een urgentieregeling te
hebben, waarbij onder meer mensen die toegang hebben tot de maatschappelijke opvang
met voorrang moeten worden gehuisvest. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat dakloze
mensen sneller een woning krijgen. De bouw van specifieke woningen voor aandachtsgroepen
wordt onder meer gestimuleerd door de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen.
Hoeveel woningen worden verhuurd aan (ex) dakloze mensen wordt op dit moment niet
centraal bijgehouden. Het voornemen met het wetsvoorstel Regie op de Volkshuisvesting
is dat gemeenten vanaf 2026 het aantal gerealiseerde en toegewezen woningen voor aandachtsgroepen
gaan monitoren met het dashboard dat wordt ingericht als onderdeel van het programma
«Een thuis voor iedereen».
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de Staatssecretaris of alle gemeenten
beleid hebben ontwikkeld op het gebied van preventie van dakloosheid. Hebben alle
centrumgemeenten time-out en respijtvoorzieningen gecreëerd om (terugval in) dakloosheid
te voorkomen? Is een gebrek aan voldoende ambulante begeleiding (lage- en kortlopende
indicaties) een reden dat mensen dakloos worden? Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris
daar aan doen?
Preventie van dakloosheid acht ik van het grootste belang. Daarom ondersteun ik regio’s
hun (regionale) preventiebeleid dakloosheid te versterken via de Preventie Alliantie
(Impuls werkplaats van Radboud/UMC)8. Tot nu toe hebben tussen 2021 en 2023 ruim 90 gemeenten deelgenomen aan de preventiescan
van de Preventie Alliantie. Tijdens deze scan wordt het preventiebeleid ten aanzien
van dakloosheid onder de loep genomen én geeft de Preventie Alliantie adviezen voor
de versterking van dit beleid. Gemeenten geven op verschillende manieren vorm aan
het preventiebeleid en het aanbod van voorzieningen voor dreigend dakloze mensen.
Er wordt niet gemonitord hoeveel gemeenten time-out en/of respijtvoorzieningen hebben
gecreëerd. Er zijn verschillende goede voorbeelden bekend van time-out en respijtvoorzieningen
voor dreigend dakloze mensen zoals bijvoorbeeld het respijthuis Amerbos in Amsterdam9. Deze goede voorbeelden breng ik actief onder de aandacht.
De oorzaak van dakloosheid is complex en vaak meervoudig. Aan dakloosheid gaat in
de meeste gevallen een jarenlange opeenstapeling van problemen vooraf. In het advies
van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving10 worden verschillende routes naar dakloosheid geschetst op basis van de meest genoemde
oorzaken van dakloosheid die in onderzoeken naar voren komen. In dit rapport wordt
gebrek aan goede en voldoende nazorg bij uitstroom uit een instelling genoemd als
een risicofactor voor dakloosheid. Met het Nationaal Actieplan wordt ingezet op de
versterking van passende ondersteuning op maat bij zelfstandig wonen en de beschikbaarheid
van laagdrempelige steunpunten in de wijk.
Heeft de Staatssecretaris zicht op het aantal slaapzalen in de maatschappelijke opvang?
Op welke termijn worden slaapzalen getransformeerd naar eenpersoonskamers?
Eén van de indicatoren uit het Dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is hoeveel
eenpersoonskamers en hoeveel meerpersoonskamers in de maatschappelijke opvang aanwezig
zijn in de gemeente. We verwachten de eerste resultaten op dit onderdeel in de eerste
helft van 2024. Hiermee krijgen we dus een beeld van het aantal slaapzalen, en op
de langere termijn over hoe het staat met de transformatie hiervan naar eenpersoonskamers.
Een van de doelen uit het Nationaal Actieplan is om de maatschappelijke opvang zoveel
mogelijk af- en om te bouwen naar eenpersoonskamers. Op welke termijn dit gaat lukken
is afhankelijk van de mate waarin gemeenten erin slagen de instroom te verlagen door
te werken aan preventie van dakloosheid en de doorstroom naar reguliere huisvesting
te bevorderen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat als onderdeel van het plan van aanpak kwetsbare
EU-burgers zes gemeenten middelen hebben ontvangen om dakloosheid onder EU-burgers
aan te pakken. Welke acties hebben gemeenten tot nu toe in gang gezet? Kan de Staatssecretaris
dit inzichtelijk maken? Hoe veel opvangplekken voor dakloze EU-burgers zijn er inmiddels
gerealiseerd? Gaan meer gemeenten hiermee aan de slag? Zo ja, welke?
De pilot opvang dakloze EU-burgers wordt door onderzoeksbureau Significant geëvalueerd.
In juni 2024 wordt de eindevaluatie opgeleverd. Deze evaluatie richt zich op zowel
kwantitatieve (zoals het aantal naar werk terug begeleide personen) en kwalitatieve
indicatoren (zoals de positieve effecten van dit type opvang en daarin geboden hulpverlening
volgens betrokkenen). De evaluatie zal inzicht bieden in wat de gemeenten in gang
hebben gezet en dus bijvoorbeeld ook het aantal opvangplekken dat door gemeenten is
gerealiseerd. Ook zal de evaluatie inzicht moeten opleveren in wat werkt en wat niet
werkt. Vanuit de gesprekken die mijn ministerie voert met de zes pilotgemeenten (Rotterdam,
Amsterdam, Utrecht, Den Haag, Eindhoven en Venlo) weet ik dat in de pilotgemeenten
opvang gerealiseerd wordt en dat met behulp van bijvoorbeeld Stichting Barka en Stichting
De Regenboog groep meer inzet wordt gepleegd op terugleiden naar werk of het land
van herkomst. Of andere gemeenten deel kunnen nemen aan het vervolg van de pilot is
o.a. afhankelijk van de eindevaluatie. Die verwacht ik in juni 2024.
Bemoeizorg is een belangrijke vorm van hulp om zorgmijders te bereiken. Het kabinet
heeft toegezegd voor de zomer met een actieonderzoek naar bemoeizorg te komen en de
Kamer te informeren. De leden van de VVD-fractie merken op dat blijkt dat er enorme
verschillen tussen gemeenten zijn wat de inzet van bemoeizorg betreft. Wat gaat de
Staatssecretaris vanuit zijn rol doen om de inzet van bemoeizorg te stimuleren? Vindt
de Staatssecretaris dat bemoeizorg decentraal belegd moet blijven? Waarom wel, of
waarom niet?
Bemoeizorg is een belangrijke gemeentelijke taak die deel uitmaakt van de Wmo 2015.
Het is vooral gericht op mensen die niet (tijdig) uit zichzelf hulp en ondersteuning
zoeken. Zij worden waar mogelijk toegeleid naar passende ondersteuning en zorg die
– veelal – ook lokaal georganiseerd is. Gemeenten geven inderdaad op verschillende
manieren vorm aan bemoeizorg-taken. Veel gemeenten werken samen op regionaal niveau.
Omdat een uitgebreid beeld van de huidige uitvoeringspraktijk ontbreekt laat het kabinet
op dit moment een onderzoek uitvoeren naar bemoeizorg in de praktijk. Het onderzoek
bevindt zich momenteel in de opstartfase en bestaat uit twee onderdelen. Het eerste
deel betreft een inventarisatie van de huidige uitvoeringspraktijk en beschikbare
kennis. Dit deel is naar verwachting begin 2024 gereed. Het tweede deel bestaat uit
het uitvoeren van een aantal lerende praktijken, waarbij ook gekeken wordt hoe de
inzet van bemoeizorg gestimuleerd kan worden. Dit deel is naar verwachting in de loop
van 2025 gereed. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek
en (mogelijke) acties om bemoeizorg verder te stimuleren. Op dit moment ziet het kabinet
geen aanleiding om de huidige verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van bemoeizorg
te heroverwegen of aan te passen.
Kan de Staatssecretaris, in samenwerking met de Ministers van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelatie (BZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), tellingen volgens
de Ethos-definitie mogelijk maken en hen hierbij gezamenlijk ondersteunen in alle
regio’s die nog geen telling gepland hebben staan?
Ik vind het heel belangrijk dat we beter zicht krijgen op de aard en omvang van dakloosheid.
Het hanteren van de Ethos Light definitie van dakloosheid biedt hier kansen voor.
Daarbij moet wel aangegeven worden dat het krijgen van een landelijk beeld door cijfers
op te halen uit alle regio’s een traject is van een lange adem, omdat eenduidig registreren
en monitoren veel inspanning vraagt. Ik heb samen met VNG de opdracht gegeven aan
het CBS en VNG-realisatie om de kwantitatieve landelijke monitor zoals opgezet door
mijn voorganger door te ontwikkelen. Hiermee worden mensen in noodopvang en in tijdelijke
opvang voor dakloze mensen geteld (ethos Light categorie 2 en 3). Daarnaast ben ik
voornemens het Kansfonds en de Hogeschool Utrecht financieel te ondersteunen bij de
volgende ronde van hun telling waarbij een aantal nieuwe regio’s meedoen. Ik motiveer
alle overige regio’s zich aan te melden voor de volgende ronde tellingen en zal in
gesprek blijven met het Kansfonds over de capaciteit om dit onderzoek uit te voeren.
Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier onafhankelijke belangenbehartigers
en mensen met ervaringskennis zullen worden betrokken bij het onderzoek naar de voortgang
van het Nationaal Actieplan Dakloosheid?
Het onderzoek naar de voortgang op de aanpak dakloosheid conform motie van het lid
Westerveld (Motie van het lid Westerveld Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 73.) staat gepland in de periode 2024–2026. Het is voor mij vanzelfsprekend dat onafhankelijke
belangenbehartigers en mensen met ervaringskennis worden betrokken bij het onderzoek;
de manier waarop is onderwerp van gesprek zodra gestart wordt met de onderzoeksopzet
in 2024.
De leden van de VVD-fractie willen van de Staatssecretaris weten wat er nu concreet
gebeurt om dakloosheid onder jongeren te voorkomen. Zij vragen de Staatssecretaris
of er extra stappen gezet worden om te voorkomen dat jongeren dakloos raken. Zo ja,
hoe pakt de Staatssecretaris dat aan?
In het Nationaal Actieplan wordt specifiek aandacht gevraagd voor de behoeften van
jongeren. Om dakloosheid onder jongeren te voorkomen is het belangrijk om te zorgen
dat de verschillende leefgebieden op orde zijn (de «Big 5»: wonen, zinvolle daginvulling
(werk/school/dagbesteding), financiën (inkomen en hulp bij schulden), zorg en informele
support). Het voorkomen van dakloosheid onder jongeren vraagt daarom om een integrale
aanpak met acties vanuit deze verschillende domeinen.
Concreet wordt gewerkt aan de volgende zaken:
– In de Hervormingsagenda Jeugd én in het Nationaal Actieplan is het versterken van
de overgang van jeugdhulp naar volwassenheid een speerpunt. In de Hervormingsagenda
Jeugd is opgenomen dat jeugdhulpaanbieders en gemeenten niet-vrijblijvende afspraken
maken over jongeren die jeugdhulp met verblijf gaan verlaten. Dit moet worden vastgelegd
in een (toekomst)plan. In dit plan moet aandacht zijn voor de Big 5.
– In oktober startte het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ)in opdracht van
VWS met intensieve ondersteuning in vier á zes regio’s. Het OZJ ondersteunt deze regio’s
bij het creëren van een sluitend aanbod in ondersteuning op de verschillende leefgebieden.
De geleerde lessen en best practices worden breed verspreid via de (communicatie)kanalen
van de VNG waaronder het Platform Sociaal Domein, kennisinstituten, aanbieders, professionals
en de websites voor Jeugd & Gezin voordejeugdenhetgezin.nl) en Eersteenthuis.nl.
– Toekomstgericht werken11 is een werkwijze om jongeren die jeugdhulp ontvangen, te begeleiden naar zelfstandigheid.
Ook hier is de Big 5 het uitgangspunt. Vanuit het Nederlands Jeugd instituut (NJI)
wordt momenteel in samenwerking met beroepsverenigingen gewerkt aan de Richtlijn Toekomstgericht
Werken voor jeugdprofessionals. Dit kwaliteitskader draagt bij aan de verbetering
van ondersteuning aan jongeren bij het volwassen worden.
– Goede praktijkvoorbeelden voor ondersteuning aan jongeren in een kwetsbare positie
worden opgeschaald via de genoemde communicatiekanalen. Recent heeft de VNG in dit
kader een inspiratiegids «Versnellers op de Big 5» voor een integrale aanpak 16–27
gepubliceerd12.
– Het kabinet zet vanuit verschillende programma’s actief in op het verbeteren van de
informatievoorziening voor jongeren die 18 jaar worden. Een combinatie van digitale
vindplekken (bijv. via de app Kwikstart13) en fysieke laagdrempelige inlooppunten is daarbij essentieel. Gemeenten worden actief
gestimuleerd om te zorgen voor een goede informatievoorziening voor jongeren, zij
kunnen bijvoorbeeld via Kwikstart een pagina met informatie over het lokale aanbod
aanmaken.
– Vanuit het programma «Een Thuis Voor Iedereen» wordt gewerkt aan passende en betaalbare
huisvesting voor aandachtsgroepen. Daarnaast is de Minister van BZK voornemens met
het Wetvoorstel «versterken regie op de volkshuisvesting» jongeren tussen de 18 en
23 jaar die uitstromen uit een (gesloten) accommodatie voor jeugdzorg als urgente
groep aan te merken, waardoor zij voorrang krijgen op toewijzing van woonruimte.
– Vanuit de programma’s Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden én het traject Participatiewet
in Balans wordt gewerkt aan het verbeteren van de inkomenspositie van jongeren in
een kwetsbare positie. Het programma Geldzorgen, Armoede en Schulden zet actief in
op het voorkomen van schulden bij jongeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze
leden delen de zorgen van de Staatssecretaris over de druk over de maatschappelijke
opvang. Met name nu de winter voor de deur staat, is het van belang dat de opvang
voldoende is, voor iedereen die daar aanspraak op wil maken. Een aantal steden biedt
permanente winteropvang aan, terwijl andere steden enkel de koudweerregeling hanteren
om dakloze mensen op te vangen. Hoe reflecteert de Staatssecretaris op deze verschillen
tussen gemeenten? Gaat de Staatssecretaris een standaard ontwikkelen voor de winteropvang
van dakloze mensen (werkwijze en ruimtelijke- en bouweisen)?
Winteropvang wordt door veel gemeenten bovenwettelijk aangeboden om op die manier
een zo laagdrempelig mogelijke opvang aan te kunnen bieden aan mensen die op basis
van de Wmo2015 geen recht hebben op opvang. Er is geen sprake van een «standaard».
Wel heeft de VNG in april 2023 een handreiking14 gepubliceerd met daarin de belangrijkste elementen van een goede winterkouderegeling
zoals de verantwoordelijke partijen, werkafspraken, regels en voorwaarden. Het doel
van deze handreiking is ambtenaren, colleges en gemeenteraden houvast te geven tijdens
het opstellen van hun eigen winterkouderegeling. De inhoud is gebaseerd op de ervaring
die door de jaren heen is ontwikkeld. Desondanks bestaan er verschillen tussen gemeenten
in het vormgeven van deze opvang vanwege de beleidsvrijheid die zij hebben en de politieke
keuzes die zij daarin maken. Ik zie vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de
Wmo2015 geen taak of mogelijkheid voor het opleggen van standaarden aan gemeenten.
Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie nog de volgende vragen.
Inzicht dakloosheid
Het Nationaal Actieplan Dakloosheid Eerst een Thuis heeft als leidend principe dat
huisvesting een mensenrecht is. Hoe veel woonplekken zijn er tot nu toe als onderdeel
van het Nationaal Actieplan gerealiseerd? Is het aantal gerealiseerde woonplekken
onderdeel van de monitor?
Het realiseren van woonplekken voor dakloze mensen wordt door de Minister van BZK
meegenomen binnen de nationale woon- en bouwagenda en het interbestuurlijke programma
«Een thuis voor Iedereen». De Minister van BZK heeft onder meer afspraken gemaakt
over de bouw van 290 duizend sociale huurwoningen, waar ook dakloze mensen voor in
aanmerking komen.
Daarnaast werkt het Ministerie van BZK aan de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting.
Met dit wetsvoorstel worden gemeenten gevraagd de woonopgave voor aandachtsgroepen,
waaronder dakloze mensen, in kaart te brengen en op basis hiervan de woningbouwprogrammering
passend te maken. Daarnaast wordt elke gemeente verplicht een urgentieregeling te
hebben, waarbij onder meer mensen die toegang hebben tot de maatschappelijke opvang
met voorrang moeten worden gehuisvest. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat dakloze
mensen sneller een woning krijgen. De bouw van specifieke woningen voor aandachtsgroepen
wordt onder meer gestimuleerd door de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen.
Hoeveel woningen worden verhuurd aan dakloze mensen wordt op dit moment niet centraal
bijgehouden. Het voornemen met het wetsvoorstel Regie op de Volkshuisvesting is dat
gemeenten vanaf 2026 het aantal gerealiseerde en toegewezen woningen voor aandachtsgroepen
gaan monitoren met het dashboard dat wordt ingericht als onderdeel van het programma
«Een thuis voor iedereen».
Wanneer wordt de monitor voor het eerst door centrumgemeenten ingevuld en wanneer
wordt daarover voor het eerst gerapporteerd aan de Kamer? Heeft de Staatssecretaris
zicht op het aantal slaapzalen in de maatschappelijke opvang? Op welke termijn worden
slaapzalen getransformeerd naar eenpersoonskamers?
Het dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is dit jaar met het veld en gemeenten
ontwikkeld en op 26 september jl. bestuurlijk vastgesteld. Op dit moment zijn de regioadviseurs
van het Platform Sociaal Domein in gesprek met alle regio’s. Dit levert een eerste
beeld op dat mogelijk nog niet helemaal compleet is.
Hierop kan ik naar verwachting in de voortgangsrapportage aanpak dakloosheid en beschermd
wonen die u in december 2023 ontvangt, uitgebreider in gaan. Tegelijkertijd wordt
aan de technische applicatie gewerkt, die naar verwachting voor het eind van dit jaar
gereed is. Dit betekent dat het dashboard vanaf 2024 online gevuld kan gaan worden.
Een eerste volledig beeld op alle indicatoren van het dashboard verwacht ik medio
2024 aan de kamer te kunnen rapporteren.
Eén van de indicatoren uit het Dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is hoeveel
eenpersoonskamers en hoeveel meerpersoonskamers in de maatschappelijke opvang aanwezig
zijn in de gemeente. We verwachten de eerste resultaten op dit onderdeel in de eerste
helft van 2024. Hiermee krijgen we dus een beeld van het aantal slaapzalen, en op
de langere termijn over hoe het staat met de transformatie hiervan naar eenpersoonskamers.
Een van de doelen uit het Nationaal Actieplan is om de maatschappelijke opvang zoveel
mogelijk af- en om te bouwen naar eenpersoonskamers. Op welke termijn dit gaat lukken
is afhankelijk van in hoeverre gemeenten erin slagen de instroom te verlagen door
te werken aan preventie van dakloosheid en de doorstroom naar reguliere huisvesting
te bevorderen.
De Staatssecretaris schrijft dat er verschillende acties in gang zijn gezet om dakloosheid
beter in kaart te brengen. De leden van de D66-fractie delen de opvatting dat het
duidelijker in kaart moet worden gebracht waar dakloosheid zich afspeelt. Kan de Staatssecretaris
toelichten in hoeverre de voorgenomen acties volgens planning verlopen? Is bijvoorbeeld
het dashboard dakloosheid inmiddels bestuurlijk vastgesteld, zoals vermeld? En hoe
verhoudt dit dashboard zich weer tot de kwantitatieve meting op basis van Ethos-Light?
Kan in de doorontwikkeling van de monitor dakloosheid, in samenwerking met het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS), zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de ethoslight
categorieën en de Ethoslight telmethode?
Het dashboard over de voortgang van het Nationaal Actieplan Dakloosheid is in een
Bestuurlijk Overleg tussen Rijk en gemeenten vastgesteld op 26 september jl. De regioadviseurs
van het Platform Sociaal Domein van de VNG gaan op dit moment het land door om de
benodigde informatie bij gemeenten op te halen om het dashboard te vullen. Dit dashboard
dient als middel om zicht te krijgen op de beoogde transformatie uit het Nationaal
Actieplan, de beweging naar betere preventie van dakloosheid, Wonen Eerst en om- en
afbouw van de opvang. Daarnaast wordt in beeld gebracht welke regio’s een vastgesteld
regioplan hebben, en de mate van inzet van ervaringskennis in beleid en uitvoering.
Ik verwacht van alle centrumgemeenten dat zij in 2024 hun plannen in lijn hebben gebracht
met het Nationaal Actieplan.
Het dashboard is dus gericht op het volgen de beoogde transformatie door middel van
het ophalen van de beleidsmatige transformatie. Daarnaast wil ik beter inzicht in
het aantal dakloze mensen in Nederland. Dat doen we op twee manieren:
1. Een kwantitatieve landelijke monitor van het CBS en VNG-Realisatie waarbij zij gegevens
opvragen bij gemeenten en opvang-organisaties op basis van de Ethos Light categorieën.
In 2024 worden categorie 2 en 3 uitgevraagd. Voor de andere categorieën geldt dat
het op korte termijn nog niet mogelijk is om uit te vragen op landelijk niveau. Deze
monitor is dus nadrukkelijk een groeimodel.
2. Kansfonds en Hogeschool Utrecht werken aan een pilot om per regio een Ethos Light
telling te doen. Dit is een zeer intensieve methode die niet op korte termijn landelijk
opgeschaald kan worden. De resultaten van de eerste tellingen in twee regio’s zijn
onlangs gepubliceerd15. In 2024 start de volgende ronde waar nog eens zes regio’s aan meedoen.
Deze leden hebben ook vragen aan de Staatssecretaris over de lokale uitvoering. In
de Kamerbrief van de Staatssecretaris staat vermeld dat gemeenten een regionaal plan
ontwikkelen gebaseerd op het Nationaal Actieplan Dakloosheid Eerst een Thuis. Waar
staan de gemeenten in ontwikkeling van dit plan? Wanneer vindt de Staatssecretaris
dat gemeenten deze plannen klaar moeten hebben? Kunnen de gemeenten in deze regionale
plannen en de uitwerking daarvan, hun gemeenteraden inzicht en uitleg geven in de
kosten en de uitgaven voor preventie, om- en afbouw van de opvang en ondersteunend
aanbod aan dakloze mensen? Kunnen (centrum)gemeenten tenminste eenmaal per jaar een
voortgangsrapportage (kwantitatief en kwalitatief) voorleggen aan hun gemeenteraad
ter informatie en verantwoording? Hoeveel centrumgemeenten rapporteren jaarlijks aan
hun gemeenteraad?
Als onderdeel van de bestuurlijke afspraken hebben gemeenten zich gecommitteerd aan
het ontwikkelen van een dashboard dat zicht geeft op de beoogde omslag van maatschappelijke
opvang naar preventie en Wonen Eerst. Onderdeel van het dashboard is ook een indicator
die inzage geeft in de stand van de planontwikkeling in de regio’s. Naar verwachting
kan ik u eind december in de voortgangsrapportage aanpak dakloosheid en beschermd
wonen een eerste beeld geven over de regioplannen. Ik verwacht dat alle centrumgemeenten
in 2024 hun plannen in lijn hebben gebracht met het Nationaal Actieplan.
Gemeenten hebben de opdracht om te zorgen voor een goede aanpak voor (dreigend) dakloze
jongeren en volwassenen. Zij rapporteren hier periodiek over aan hun gemeenteraad,
allemaal jaarlijks via de gemeentelijke begrotingsbehandeling en daarnaast inhoudelijk,
aan de raadscommissies die verantwoordelijk zijn voor de opgave dakloosheid en huisvesting
voor aandachtsgroepen. De frequentie van inhoudelijke rapportages hangt onder andere
af van de verzoeken uit de raad. Gemeenteraden hebben de taak kaders te stellen en
de colleges te controleren. Gemeenteraadsleden kunnen invloed uitoefenen door het
stellen van vragen en door middel van moties of amendementen voorstellen doen om verbeteringen
aan te brengen die beter in lijn zijn met het Nationaal Actieplan Dakloosheid. We
zien dat regio’s niet stilzitten terwijl zij deze plannen maken. De omslag naar preventie
en Wonen Eerst was immers in het vorige kabinet al ingezet.
Er lijken ook lokale verschillen te zijn in de ambities. Zo constateren deze leden
dat bijvoorbeeld de gemeente Rotterdam de ambitie die door de Staatssecretaris wordt
gesteld niet deelt. Hoe kan de landelijke ambitie gehaald worden als die niet breed
wordt gedragen?
Alle regio’s staan achter de beoogde transformatie en ambitie van het Actieplan Dakloosheid.
Dat uit zich onder meer in het ondertekenen van de bestuurlijke afspraken die onderdeel
zijn van het Actieplan. Ook uit de gesprekken die ik met gemeenten voer, heb ik geen
signalen ontvangen dat zij niet achter deze ambitie staan. Tegelijkertijd hebben gemeenten
realistische zorgen over de woonopgave, en de huidige krapte op de woningmarkt. Gemeenten
hebben beleidsvrijheid in hoe zij uitvoering geven aan het behalen van de doelen.
Daarnaast is het zo dat lokale en regionale verschillen in onder meer aard en omvang
van de problematiek, en ook lokale politieke keuzes, groot kunnen zijn. Dat vertaalt
zich in regionale en lokale keuzes en beleidsplannen. Dit doet echter niets af aan
de gezamenlijke, breed gedragen ambitie van het Actieplan Dakloosheid.
Voor maatschappelijke opvang en aanpak dakloosheid is jaarlijks 450 miljoen euro (via
de Wmo 2015) beschikbaar. Vindt de Staatssecretaris het van belang dat gemeenteraden
zich kunnen buigen over de besteding daarvan?
Ik vind het zeker van belang dat gemeenteraden zich buigen over de besteding van de
middelen die beschikbaar worden gesteld via de decentralisatie uitkeringen ten behoeve
van maatschappelijke opvang en de aanpak dakloosheid. Het gaat in de strijd tegen
dakloosheid echter niet alleen om Wmo-middelen. Juist ook dossiers ten aanzien van
het versterken van bestaanszekerheid, schuldhulpverlening, sociale basis (preventie)
en wonen en ruimtelijke ordening (Wonen Eerst) zijn van cruciaal belang om te worden
betrokken in een effectieve strategie om dakloosheid terug te dringen. In ons decentraal
stelsel hebben gemeenteraden de verantwoordelijkheid kaders te stellen en te sturen
op grote integrale opgaven als deze. De beschikbare middelen voor zowel maatschappelijke
opvang als aanpak dakloosheid worden dan ook in 2023 via decentralisatie uitkeringen
verstrekt aan centrumgemeenten waardoor zij zelf aan zet zijn om het beleid lokaal
vorm te geven, incl. besteding en verantwoording over de financiële middelen.
Hebben alle gemeenten beleid ontwikkeld op het gebied van preventie van dakloosheid
en het voorkomen van huisuitzettingen? Hebben alle centrumgemeenten time-out en respijtvoorzieningen
gecreëerd om (terugval in) dakloosheid te voorkomen? Is een gebrek aan voldoende ambulante
begeleiding (lage- en kortlopende indicaties) een reden dat mensen dakloos worden?
Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris daar aan doen, zo vragen deze leden?
Preventie van dakloosheid acht ik van het grootste belang. Daarom ondersteun ik regio’s
bij het versterken van hun (regionale) preventiebeleid dakloosheid via de Preventie
Alliantie (Impuls werkplaats van Radboud/UMC)16. Tot nu toe hebben tussen 2021 en 2023 ruim 90 gemeenten deelgenomen aan de preventiescan
van de Preventie Alliantie. Tijdens deze scan wordt het preventiebeleid ten aanzien
van dakloosheid onder de loep genomen én geeft de Preventie Alliantie adviezen voor
de versterking van dit beleid. Gemeenten geven op verschillende manieren vorm aan
het preventiebeleid en het aanbod van voorzieningen voor dreigend dakloze mensen.
Er wordt niet gemonitord hoeveel gemeenten time-out en/of respijtvoorzieningen hebben
gecreëerd. Er zijn verschillende goede voorbeelden
bekend van time-out en respijtvoorzieningen voor dreigend dakloze mensen zoals bijvoorbeeld
het respijthuis Amerbos in Amsterdam17. Deze goede voorbeelden breng ik actief onder de aandacht.
De oorzaak van dakloosheid is complex en vaak meervoudig. Aan dakloosheid gaat in
de meeste gevallen een jarenlange opeenstapeling van problemen vooraf. In het advies
van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving18 worden verschillende routes naar dakloosheid geschetst op basis van de meest genoemde
oorzaken van dakloosheid die in onderzoeken naar voren komen. In dit rapport wordt
gebrek aan goede en voldoende nazorg bij uitstroom uit een instelling genoemd als
een risicofactor voor dakloosheid. Met het Nationaal Actieplan wordt ingezet op de
versterking van passende ondersteuning op maat bij zelfstandig wonen en de beschikbaarheid
van laagdrempelige steunpunten in de wijk.
De leden van de D66-fractie zouden ook nog graag zien dat mensen met ervaringskennis
kunnen meepraten over het lokale beleid. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat
ervaringsdeskundigen meepraten met het lokale beleid en hoe monitort hij dit, zo vragen
deze leden.
Vanuit de ervaring die ik heb opgedaan bij de totstandkoming van het Nationaal Actieplan
Dakloosheid, waarbij ervaringskenners actief hebben bijgedragen en meegeschreven,
weet ik dat dit van grote meerwaarde is om tot een beter gedragen aanpak te komen.
Ik wil regio’s die beleid maken zonder de mensen voor wie het bedoeld is, dan ook
van harte aanmoedigen mensen met ervaring consequent actief te betrekken. Niet voor
niets is er ook aandacht voor de inzet van ervaringskennis in het Dashboard Nationaal
Actieplan Dakloosheid. Het dashboard dient als een graadmeter voor hoe het staat met
de inbreng van mensen met ervaringskennis op lokaal niveau. Of dit echt betekenisvol
is, moet wat mij betreft onderdeel zijn van het goede gesprek dat partners in de regio
en tussen de regio’s met elkaar voeren. Ik weet uit gesprekken met lokale belangenbehartigers
en mensen met ervaringskennis dat hun inzet op veel plekken nog moet groeien. Dit
heeft tijd nodig. Ik stimuleer deze beweging op landelijk niveau o.a. door financiering
voor de oprichting van het landelijk platform belangenhartiging. Op die manier wordt
de stem van inwoners met ervaring krachtiger en kan hun input ook worden meegenomen
in Rijksbeleid.
Ook maken de leden van de D66-fractie zich zorgen over de haalbaarheid van de transformatie
van opvang naar wonen. Maatschappelijke opvangpartijen ontvangen door stijging van
het aantal dakloze mensen in Nederland in toenemende mate de vraag van verschillende
gemeenten om over te gaan tot slaapzalen en vooralsnog niet te transformeren naar
wonen of naar eenpersoonskamers. Hoe monitort de Staatssecretaris deze transformatie,
welke (financiële) middelen kunnen gemeenten inzetten voor de transformatie en hoe
gaat de Staatssecretaris deze transformatie verder stimuleren?
Eén van de indicatoren uit het Dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is hoeveel
eenpersoonskamers en hoeveel meerpersoonskamers in de maatschappelijke opvang aanwezig
zijn in de gemeente. We verwachten de eerste resultaten daarvan in de eerste helft
van 2024. Hiermee krijgen we dus een beeld van het aantal slaapzalen, en op de langere
termijn een beeld van hoe het staat met de transformatie hiervan naar eenpersoonskamers.
Een van de doelen uit het Nationaal Actieplan is om de maatschappelijke opvang zoveel
mogelijk af- en om te bouwen naar eenpersoonskamers. Op welke termijn dit gaat lukken
is afhankelijk van de mate waarin gemeenten erin slagen de instroom te verlagen door
forser in te zetten op preventie van dakloosheid en de doorstroom naar reguliere huisvesting
te bevorderen.
Gemeenten kunnen voor de transformatie de reguliere middelen inzetten die zij ontvangen
vanuit de decentralisatie uitkering maatschappelijke opvang (jaarlijks 385 miljoen)
en de middelen die zij krijgen vanuit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) (55 miljoen via de decentralisatie uitkering Nationaal Actieplan Dakloosheid). Daarnaast
kunnen gemeenten gebruik maken van de verschillende regelingen die het Ministerie
van BZK aanbiedt, zoals de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen. Ook kunnen gemeenten
de middelen ter versterking van bestaanszekerheid en voorkomen van geldzorgen betrekken
in het kader van preventie van dakloosheid.
Eind dit jaar is een brede ondersteuningsstructuur van start gegaan om regio’s verder
te stimuleren en ondersteunen bij de transformatie. Hier ga ik dieper op in in de
voortgangsrapportage aanpak dakloosheid en beschermd wonen die u in december 2023
ontvangt.
De paradigmashift volgens de bewezen effectieve Housing First systeemaanpak, is gebaseerd
op een aantal kernprincipes. De introductie van de Nederlandse term Wonen Eerst zorgt
in de praktijk voor veel nodeloze begripsverwarring, en gaat gepaard met het risico
dat een wildgroei aan pragmatische tussenoplossingen ontstaat. Dit riskeert het uitblijven
van de noodzakelijke omslag van opvang naar wonen. De Housing First systeemaanpak
is géén keuzemenu. Het is zaak dat dat het Rijk hierop toeziet en begripsverwarring
voorkomt. Kan de Staatssecretaris aangeven wat het verschil is tussen Wonen Eerst
en Housing First als systeemverandering? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij
denkt dat Wonen Eerst zal leiden, uiteindelijk, tot Housing First?
Wonen Eerst is de Nederlandse benaming voor de systeemaanpak in het denken over structurele
oplossingen om dakloosheid te voorkomen en uit te bannen volgens een huisvestingsgerichte
aanpak. Deze systeemaanpak geldt voor alle dakloze jongeren en volwassenen in Nederland.
Wonen Eerst volgt uit de zes leidende principes van het actieplan: huisvesting is
een mensenrecht; dakloosheid voorkomen is altijd het beste; respect voor eigen regie
en keuze; herstelondersteuning en inzet ervaringsdeskundigheid; scheiden van wonen
en zorg; en ondersteuning is flexibel en op maat. In het Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis wordt Wonen Eerst expliciet neergezet als systeembenadering. Mensen moeten liefst
zonder, en alleen als dat echt niet kan met zo min mogelijk tussenstappen, een stabiele
woonplek met ondersteuning op maat krijgen. Hiermee stappen we in Nederland af van
het woonladdermodel (straat, opvang, tijdelijke huisvesting, begeleid of beschermd
wonen en tot slot zelfstandig wonen). Een veilige stabiele woonplek is het startpunt.
Niet het eindpunt.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij aankijkt tegen gemeenten die middelen gaan
inzetten voor meer/en of kwalitatief betere opvang in plaats van wonen? In hoeverre
is dat in lijn met het Housing first-principe?
Ik begrijp dat gemeenten worstelen met het creëren van meer woonplekken en het afbouwen
van de opvang wanneer er wachtlijsten zijn voor de opvang en nog onvoldoende betaalbare
huisvesting beschikbaar is. Deels zijn de wachtlijsten van de opvang zo lang omdat
de uitstroom stokt en het gemeenten nog niet lukt de instroom te verminderen in verband
met het aantal mensen dat dakloos raakt en een beroep doet op maatschappelijke opvang.
Toch is het uitbreiden van de opvang niet de oplossing om dakloosheid te verminderen.
Een stabiele woonplek met ondersteuning op maat zorgt ervoor dat mensen beter herstellen,
minder snel terugvallen én dakloosheid vaker kan worden voorkomen. Dit sluit aan bij
het principe van Wonen Eerst, de systeemaanpak in het denken over structurele oplossingen
om dakloosheid te voorkomen en uit te bannen in Nederland. Daarom is het belangrijk
dat gemeenten vooral inzetten op het creëren van voldoende stabiele woonplekken en
dat zij fors inzetten op preventie van dakloosheid.
Gemeenten kunnen de reguliere middelen die zij ontvangen vanuit de decentralisatie
uitkering maatschappelijke opvang (jaarlijks 385 miljoen) en de extra beschikbare
middelen die zij krijgen vanuit het coalitieakkoord (55 miljoen via de decentralisatie
uitkering Nationaal Actieplan Dakloosheid) inzetten voor de transformatie van maatschappelijke
opvang naar preventie en Wonen Eerst. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik maken van
de verschillende regelingen die het Ministerie van BZK aanbiedt, zoals de Regeling
Huisvesting Aandachtsgroepen. Ook kunnen gemeenten de middelen ter versterking van
bestaanszekerheid en voorkomen van geldzorgen betrekken in het kader van preventie
van dakloosheid.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe 2,8 miljoen euro aan onderzoeks-gelden (NWO) gaan bijdragen aan het onderbouwen van de paradigmashift en de noodzaak tot
radicale verandering?
Er is nog onvoldoende wetenschappelijke kennis in de Nederlandse (en Europese) context.
Veel onderzoek op bijvoorbeeld het gebied van Housing First komt uit de VS en Canada. Deze onderzoekscall van het NWO19 moet bijdragen aan fundamenteel onderzoek over wat (niet) werkt op het gebied van
wonen voor (ex) dakloze mensen en/of mensen met een psychische kwetsbaarheid in de
Nederlandse praktijk. De onderzoeksgelden die beschikbaar worden gesteld zijn nadrukkelijk
bedoeld om in beeld te brengen welke woonvormen met begeleiding voor (ex)dakloze mensen
en mensen die beschermd hebben gewoond er zijn en wat de werkzame elementen zijn in
deze woonvormen. De onderzoeksresultaten die hier uit voortvloeien moeten bijdragen
aan een onderbouwing van de beoogde systeemverandering van Wonen Eerst. Dergelijk
onderzoek is dan ook een essentiële bouwsteen in de paradigmashift, en zal naar verwachting
bijdragen aan beter onderbouwde beleidskeuzes in de aanpak van dakloosheid in Nederland.
Belangenbehartigers
Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen voor de aanwezigheid van onafhankelijke belangenbehartigers
in alle centrumgemeenten? De aanwezigheid van onafhankelijke belangenbehartigers kan
geborgd worden door een andere actie in het plan van aanpak, namelijk een landelijk
dekkend netwerk van sociaal-juridische ondersteuners. Hoe ziet de Staatssecretaris
dit?
Ik verwacht van centrumgemeenten dat zij de inzet van onafhankelijke belangenbehartigers
in toenemende mate mogelijk maken en stimuleren. Veelal zijn het deze mensen die aan
(dreigend) dakloze mensen ondersteunen met betrekking tot vragen over wat hun rechten
en plichten zijn. Op termijn moet dit leiden tot een landelijk dekkend netwerk van
lokale belangenbehartigers, clientondersteuners – die ook sociaal-juridische kennis
in huis hebben –, en mensen met ervaringskennis die meedenken over beleid.
Hoe gaat de Staatssecretaris monitoren of mensen met ervaringskennis op een betekenisvolle
manier meepraten over het lokale plan van aanpak? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris
plannen die niet tot stand zijn gekomen met ervaringskennis en onafhankelijke belangenbehartigers?
Vanuit de ervaring die ik heb opgedaan bij de totstandkoming van het Nationaal Actieplan
Dakloosheid, waarbij ervaringskenners actief hebben bijgedragen en meegeschreven,
weet ik dat dit van grote meerwaarde is om tot een beter gedragen aanpak te komen.
Ik wil regio’s die beleid maken zonder de mensen voor wie het bedoeld is, dan ook
van harte aanmoedigen mensen met ervaring consequent actief te betrekken. Niet voor
niets is er ook aandacht voor de inzet van ervaringskennis in het Dashboard Nationaal
Actieplan Dakloosheid. Het dashboard dient als een graadmeter voor hoe het staat met
de inbreng van mensen met ervaringskennis op lokaal niveau. Of dit echt betekenisvol
is, moet wat mij betreft onderdeel zijn van het goede gesprek dat partners in de regio
en tussen de regio’s met elkaar voeren. Ik weet uit gesprekken met lokale belangenbehartigers
en mensen met ervaringskennis dat hun inzet op veel plekken nog moet groeien. Dit
heeft tijd nodig. Ik stimuleer deze beweging op landelijk niveau o.a. door financiering
voor de oprichting van het landelijk platform belangenhartiging. Op die manier wordt
de stem van inwoners met ervaring krachtiger en kan hun input ook worden meegenomen
in Rijksbeleid.
Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier onafhankelijke belangenbehartigers
en mensen met ervaringskennis zullen worden betrokken bij het onderzoek naar de voortgang
van het Nationaal Actieplan Dakloosheid (het onderzoek waarmee invulling wordt gegeven
aan de motie van het lid Westerveld, zoals beschreven in de brief van 30 juni jl.)?
Het onderzoek naar de voortgang op de aanpak dakloosheid conform motie van het lid
Westerveld (Motie van het lid Westerveld Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 73.) staat gepland in de periode 2024–2026. Het is voor mij vanzelfsprekend dat onafhankelijke
belangenbehartigers en mensen met ervaringskennis worden betrokken bij het onderzoek;
de manier waarop is onderwerp van gesprek zodra gestart wordt met de onderzoeksopzet
in 2024.
EU-burgers
De leden van de D66-fractie hebben geconstateerd dat de Staatssecretaris niks schrijft
over de aanpak van dakloze EU-burgers. In hoeverre onderschrijft hij dat de regel
is dat EU-burgers met een arbeidsverleden minimaal een halfjaar de werknemersstatus
behouden en dus recht op gelijke behandeling hebben, en dat dit bij burgers die langer
dan een jaar aaneengesloten hebben gewerkt zelfs voor onbepaalde tijd het geval is,
zolang zij ingeschreven zijn bij het UWV en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt?
Klopt het dat veel gemeenten daar nu geen uitvoering aan geven?
Het klopt dat EU-burgers met een aantoonbaar arbeidsverleden minimaal een half jaar
de werknemersstatus behouden en dus recht hebben op gelijke behandeling en dat EU-burgers
die langer dan een jaar aaneengesloten hebben gewerkt de werknemersstatus voor onbepaalde
tijd behouden, mits zij aantoonbaar werkzoekend zijn (o.a. door inschrijving bij het
UWV) én zicht hebben op werk. Het is, voor uitvoeringsorganisaties en gemeenten, juridisch
complex om de rechten van individuele EU-burgers op opvang conform de Wmo2015 te boordelen.
De rechtentool die momenteel door het Ministerie van VWS, JenV en SZW wordt ontwikkeld,
is bedoeld om gemeenten en uitvoeringsorganisaties handvatten te geven om het recht
van de individuele EU-burger op opvang in het kader van de Wmo 2015 beter inzichtelijk
te maken. De werknemersstatus en recht op gelijke behandeling zullen in de rechtentool
aan bod komen. Hierdoor zullen naar verwachting gemeenten eenduidiger tot een beoordeling
komen en EU-burgers bieden waar zij recht op hebben.
Kan de Staatssecretaris inzicht bieden in hoeveel EU-burgers dakloos zijn in Nederland
en in hoeverre dit aantal toeneemt?
Er zijn geen betrouwbare cijfers over het aantal dakloze EU-burgers. De enige schatting
die we hebben is afkomstig van een rapportage van het IVO.20 Zij gebruiken cijfers van stichting Barka. Stichting Barka zag een stijging van het
aantal migranten waar Barka contact mee had; in 2018 ruim 2.200, in 2019 ruim 2.400
en in 2020 ruim 3.200. Het grootste deel, namelijk 65%, zou dakloos zijn. Ook ontvangen
wij signalen uit het veld dat het aantal toeneemt, maar dat is niet met kwantitatieve
bronnen te onderbouwen.
Worden er vanuit het demissionaire kabinet middelen beschikbaar gesteld om dakloosheid
onder EU-burgers te bestrijden als uit de evaluatie blijkt dat meer nodig is? Worden
deze middelen gefinancierd vanuit de reguliere middelen voor de aanpak dakloosheid
of komt er kabinetsbrede financiering voor de aanpak van dakloosheid onder arbeidsmigranten?
Dakloze EU-burgers maken deel uit van het Nationaal Actieplan: Eerst een Thuis. Regio’s dienen de aanpak dakloze EU-burgers als onderdeel van de regionale aanpak
en middelen dakloosheid op te nemen.
De huidige pilot EU-burgers wordt gefinancierd vanuit de door het demissionaire kabinet
beschikbaar gestelde extra middelen voor de aanpak dakloosheid.
Als uit de evaluatie blijkt dat de werkwijze uit de aanpak succesvol is, ligt het
voor de hand dat andere gemeenten de werkwijze overnemen. Als tegelijkertijd zou blijken
dat het aantal dakloze EU-migranten stijgt, dan is het aan de nieuwe Tweede Kamer
en een volgend kabinet om hierin keuzes te maken.
Als onderdeel van het Plan van Aanpak kwetsbare EU-burgers hebben zes gemeenten middelen
ontvangen om dakloosheid onder EU-burgers aan te pakken. Welke actie hebben gemeenten
tot nu toe in gang gezet? Hoeveel opvangplekken voor dakloze EU-burgers zijn er inmiddels
gerealiseerd? Gaan meer gemeenten hiermee aan de slag? Zo ja, welke?
De pilot opvang dakloze EU-burgers wordt door onderzoeksbureau Significant geëvalueerd.
In juni 2024 wordt de eindevaluatie opgeleverd. Deze evaluatie richt zich op kwantitatieve
(zoals het aantal naar werk terug begeleide personen) en kwalitatieve indicatoren
(zoals de positieve effecten van dit type opvang en daarin geboden hulpverlening volgens
betrokkenen). De evaluatie zal inzicht bieden in wat de gemeenten in gang hebben gezet
en dus bijvoorbeeld ook het aantal opvangplekken dat door gemeenten is gerealiseerd.
Ook zal de evaluatie inzicht moet opleveren in wat werkt en wat niet werkt. Vanuit
de gesprekken die mijn ministerie voert met de pilotgemeenten (G4, Eindhoven en Venlo)
weet ik dat in de pilotgemeenten opvang gerealiseerd wordt en dat met behulp van bijvoorbeeld
Stichting Barka en Stichting De Regenboog groep meer inzet wordt gepleegd op kortdurende
opvang, terugleiding naar werk of het land van herkomst.
Dakloze EU-burgers maken deel uit van het Nationaal Actieplan: Eerst een Thuis. Regio’s dienen de aanpak dakloze EU-burgers als onderdeel van de regionale aanpak
en middelen dakloosheid op te nemen. Als uit de evaluatie blijkt dat de werkwijze
uit de aanpak succesvol is, ligt het voor de hand dat andere gemeenten de werkwijze
overnemen.
Ook zijn deze leden zeer benieuwd zijn naar de evaluatie van het Plan van Aanpak EU-migranten.
De evaluatie van de pilot die in 2023 in zes steden draaide zou doorslaggevend zijn
voor het vervolg van opvang en ondersteuning aan EU-migranten. Hoe staat het hiermee
en wat gebeurt er met de nu opgebouwde hulp en opvang als de pilots onverhoopt niet
voldoende succesvol zijn voor een vervolg?
De pilot opvang dakloze EU-burgers wordt door onderzoeksbureau Significant geëvalueerd.
In juni 2024 wordt de eindevaluatie opgeleverd. Deze evaluatie richt zich op kwantitatieve
(zoals het aantal naar werk terug begeleide personen) en kwalitatieve indicatoren
(zoals de positieve effecten van dit type opvang en daarin geboden hulpverlening volgens
betrokkenen). De evaluatie zal inzicht bieden in wat de gemeenten in gang hebben gezet
en het aantal extra opvangplekken die voor deze groep door gemeenten zijn gerealiseerd.
Ook zal de evaluatie inzicht opleveren in wat werkt en wat niet werkt. Deze lessen
worden gevat in een handreiking en breed gedeeld onder alle gemeenten. Indien de opgebouwde
hulp en opvang niet voldoende succesvol worden geacht voor een vervolg, dan is het
aan gemeenten zelf om te bezien of en zo ja hoe zij dit soort opvang en hulp door
willen zetten.
Wanneer krijgen gemeenten uitsluitsel over het vervolg van deze aanpak?
Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie die momenteel wordt uitgevoerd door
Significant (einde looptijd juni 2024) wordt in samenspraak met gemeenten bezien of
en op welke wijze de aanpak dakloze EU-burgers verder gestalte krijgt. De Ministeries
van SZW, J&V en VWS zijn veelvuldig over de voortgang in contact met de zes pilotgemeenten
en de VNG.
Gaan ook de Ministers van SZW en van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een bijdrage
leveren aan de opvang van op straat gezette arbeidsmigranten? Genoemde leden zien
in de G40 een toename van dakloze EU-migranten en vragen een passend ondersteuningsaanbod
voor deze doelgroep.
Het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers21 wordt uitgevoerd en aangestuurd in samenwerking met het Ministerie van JenV, SZW
en VWS. Alle drie de ministeries dragen in capaciteit en/of middelen bij aan deze
aanpak. Het Ministerie van VWS is ook onderdeel van het Interdepartementaal Projectteam
Arbeidsmigranten (IPA), dat vanuit het Ministerie van SZW wordt gecoördineerd. Het
Ministerie van EZK is ook onderdeel van het IPA-team.
In 2020 heeft Bureau HHM onderzoek gedaan naar de zogenaamde remigrantengezinnen.
Er is geen vervolg gegeven aan dit onderzoek en de aanbevelingen. Noch het Actieplan
Dakloosheid, noch het Programma «Een Thuis voor Iedereen» besteden aandacht aan deze
groep dakloze gezinnen, die zogenaamd zelfredzaam zijn. Zowel de G4, als de Kinderombudsman
en de Nationale ombudsman hebben om beleid gevraagd om dakloosheid van deze groep
te voorkomen en aan te pakken. Waarom heeft de Staatssecretaris de aanbevelingen uit
dit rapport niet opgepakt?
N.a.v. het onderzoek van Bureau HHM is door een ambtelijke werkgroep gewerkt aan het
opzetten van een pilot, zoals afgesproken in een eerder Bestuurlijk Overleg tussen
BZK, VWS en VNG. Het is niet haalbaar gebleken om een pilot te starten i.v.m. juridische
complicaties en gebrek aan draagvlak bij gemeenten voor de aangedragen opties. In
het Bestuurlijk Overleg MO/BW van BZK, VWS en VNG in de zomer van 2022 is vervolgens
afgesproken dat de huisvestingsopgave van remigranten wordt meegenomen in de verplichte
gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma’s als onderdeel van de totale woonopgave,
zoals het kabinet voornemens is met het wetsvoorstel Wet versterking regie op de volkshuisvesting.
Beschermd wonen/thuis
Het wetsvoorstel met het woonplaatsbeginsel is door de Kamer controversieel verklaard.
Kan de Staatssecretaris toelichten welke stappen hij nog wel doorzet op dit thema,
zo lang er nog geen nieuw kabinet is? Welke stappen nemen gemeenten nu al om de beweging
naar Beschermd Thuis te realiseren? Leidt dit uitstel tot vertraging van de stappen
die gemeenten nu al ondernemen om van Beschermd Wonen naar Beschermd Thuis te gaan?
Zo ja, hoe gaat de Staatssecretaris dit voorkomen? Wat vindt de Staatssecretaris dat
er aan voorzieningenaanbod en ondersteuningsstructuur in gemeenten aanwezig moet zijn
om succesvol door te decentraliseren?
Het wetsvoorstel woonplaatsbeginsel beschermd wonen is nauw verbonden met de doordecentralisatie
van de middelen voor beschermd wonen en de invoering van een nieuw objectief verdeelmodel
ter vervanging van het huidige historische verdeelmodel. De mogelijkheden om stappen
te zetten met betrekking tot het wetsvoorstel zijn beperkt. Wel ontvangt uw Kamer
na het kerstreces een nota naar aanleiding van het verslag. Daarnaast blijf ik gemeenten
en hun samenwerkingspartners ondersteunen rond de beweging naar een beschermd thuis
met het Transitiebureau Beschermd thuis, het Ketenbureau i-sociaal domein en de activiteiten
uit de Werkagenda Beschermd thuis. Gemeenten zijn – binnen de huidige regelgeving
en financiering – bezig om al stappen te maken om meer te investeren in preventie
en ambulante ondersteuning in de eigen gemeenten maar constateren – mijns inziens
terecht – dat zij daarvoor de bovengenoemde instrumenten nodig hebben.22Het is zowel nu als na invoering van het woonplaatsbeginsel aan gemeenten om te bezien
welke ambulante en intramurale voorzieningen nodig zijn voor de doelgroep beschermd
wonen.
De voortdurende onzekerheid over de doordecentralisatie en financiële effecten zorgen
er (mede) voor dat de gewenste beweging van beschermd wonen naar een beschermd thuis
stagneert. De D66-fractie merkt op dat de Kamer het wetsvoorstel controversieel heeft
verklaard en vraagt mij hoe ík de vertraging die daardoor ontstaat ga voorkomen. Ik
zie daartoe geen mogelijkheden, anders dan uw Kamer te adviseren het besluit tot controversieel
verklaring te heroverwegen.
Onbegrepen gedrag
De Staatssecretaris schrijft dat hij voor het einde van dit jaar de Kamer informeert
over de uitkomsten van het gesprek met het Leger des Heils over passende ondersteuning
voor dakloze mensen met onbegrepen gedrag. Tegelijkertijd hebben de Minister van Justitie
en Veiligheid (JenV) en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) een Kamerbrief
verstuurd23 over de vervolgaanpak van mensen met onbegrepen gedrag. Waarom is de Staatssecretaris
hier niet bij betrokken, zo vragen deze leden. Nu is de aanpak vormgegeven samen met
ggz en politie, maar was het niet ook nuttig geweest om gemeenten en maatschappelijke
opvangpartijen hieraan bij te laten dragen?
De aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag richt zich onder andere
op het verbeteren van de samenwerking tussen ggz, politie en het sociaal domein. Gemeenten
en andere stakeholders, zoals maatschappelijke opvangpartijen, zijn hier nadrukkelijk
onderdeel van en worden zowel op landelijk
als op lokaal en regionaal niveau betrokken bij de aanpak. Het Leger de Heils is,
onder de vlag van 3RO, vertegenwoordigd bij diverse gremia waar over de aanpak voor
personen met verward en/of onbegrepen gedrag wordt gesproken.
Met betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het kabinet voor dit thema
zijn de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) en de Minister van Justitie en
Veiligheid (JenV) primair verantwoordelijk voor de aanpak voor personen met verward
en/of onbegrepen gedrag. In dit kader is de Minister voor Langdurige Zorg en Sport
in gesprek gegaan met het Leger des Heils, waarbij ook het Ministerie van Justitie
en Veiligheid (ambtelijk) was aangesloten. Dit neemt niet weg dat er een nadrukkelijke
verwevenheid zit tussen de aanpak voor personen met verward/en onbegrepen gedrag en
het thema dakloosheid en andere beleidsdossiers, zoals de Kamer terecht opmerkt. Om
deze reden worden maatregelen en acties binnen deze aanpak ook zorgvuldig binnen VWS
afgestemd met betrokken bewindspersonen, dus ook met mij.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
en hebben daarover nog enkel vragen en opmerkingen.
Deelt de Staatssecretaris de mening van het CBS dat de statistieken tienduizenden
daklozen verbergen? Zo nee, waarom niet? Deelt de Staatssecretaris de mening van het
CBS dat het aantal daklozen rond de 100.000 uitkomt? Zo nee, waarom niet? Komen de
illegale immigranten hier nog bovenop? Welk deel van de daklozen betreft mensen met
de Nederlandse nationaliteit? Welk deel komt uit Midden- en Oost-Europa? Wat gaat
de Staatssecretaris doen aan de explosieve toename van mensen die in tentjes in parken
slapen, zoals in Den Haag bij de Joodse begraafplaats en de Bosjes van Poot? Wanneer
hebben de Nederlanders die in tentjes slapen een huis en zijn de niet-Nederlanders
terug naar het land van herkomst?
Het CBS hanteert een gevalideerde methode om een schatting te maken van het aantal
dakloze mensen tussen 18 en 65 jaar dat rechtmatig in Nederland verblijft. Het CBS
erkent dat er door het gebruik van deze methode een aantal groepen buiten beeld blijft
die zij niet in beeld kunnen brengen, omdat daar geen valide databronnen van bestaan.
Het is op dit moment niet mogelijk uitspraken te doen over het aantal dakloze mensen
dat er daadwerkelijk is, bovenop de schatting. Ik herken de signalen van maatschappelijke
organisaties dat zij het aantal dakloze mensen juist zien stijgen; deze signalen zijn
bovendien actueler dan de meest recente cijfers van het CBS waarvan het peilmoment
begin 2022 is. Ik vind het daarom belangrijk te werken aan een andere manier van monitoren
zoals ik in de voortgangsrapportage aanpak dakloosheid en beschermd wonen van december
2023 uitgebreider beschrijf.
Er zijn geen betrouwbare cijfers over het aantal dakloze EU-burgers. De enige schatting
die we hebben is afkomstig van een rapportage van het IVO.24 Zij gebruiken cijfers van stichting Barka. Stichting Barka zag een stijging van het
aantal migranten waar Barka contact mee had; in 2018 ruim 2.200, in 2019 ruim 2.400
en in 2020 ruim 3.200. Het grootste deel, namelijk 65%, zou dakloos zijn. Ook ontvangen
wij signalen uit het veld dat het aantal toeneemt, maar dat is niet met kwantitatieve
bronnen te onderbouwen.
Volgens de laatste cijfers van de schatting van het CBS met als peildatum begin 2022
is 71% van de dakloze mensen in Nederland geboren. Circa 5 procent is in een ander
land van Europa geboren. De rest is buiten Europa geboren. In het Nationaal Actieplan
Dakloosheid maken we geen onderscheid in de aanpak met betrekking tot het land van
herkomst, iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft heeft recht op een veilig
thuis. Gemeenten zijn aan zet om in specifieke situaties zoals in Den Haag te doen
wat nodig is met betrekking tot preventie van dakloosheid en om mensen die buiten
slapen zo goed mogelijk van hulp en een veilig thuis te voorzien.
De Staatssecretaris zet in op «eerst een huis» en hij omarmt het idee dat dakloosheid
in eerste instantie een woonprobleem is. De leden van de PVV-fractie merken op dat
er een groot tekort aan woningen is en vragen hem hoe het doel van nul daklozen in
2030 bereikt gaat worden in de huidige oververhitte woningmarkt. Genoemde leden willen
weten hoe de Staatssecretaris op korte termijn gaat zorgen voor een woning voor al
deze 100.000 daklozen.
Zoals aangeven in het Actieplan kan niet aan Wonen Eerst gewerkt worden zonder eerst
meer beschikbare en betaalbare woningen te realiseren. Dat is een essentiële randvoorwaarde
voor het slagen van het Actieplan. De Nationale Woon- en Bouwagenda heeft als prioriteit
te zorgen voor een woning voor iedereen, of je nu huurt of koopt. Het doel is het
bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod
in Nederland. Het programma «Een (t)huis voor Iedereen» is als 2e van de 6 programma’s
onder de Nationale Woon- en Bouwagenda onlosmakelijk verbonden met het Actieplan Dakloosheid.
Dit programma heef als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle
aandachtsgroepen – waaronder dakloze mensen- met een evenwichtige verdeling over gemeenten
en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. In «Een (t)huis voor Iedereen»
wordt meer regie genomen door het Rijk en worden gemeenten bij wet verplicht te werken
aan woonzorgvisies, deze woonzorgvisies regionaal af te stemmen en moeten gemeenten
aandachtsgroepen opnemen in hun urgentieregeling. De Minister van BZK doet er kortom
alles aan om samen met gemeenten en provincies vaart te maken met het bouwen van meer
betaalbare woningen. Denk onder meer aan de bouw van flexwoningen zodat spoedzoekers
sneller gehuisvest kunnen worden. Onderdeel van het wetsvoorstel Versterking Regie
op de Volkshuisvesting is dat gemeenten in het volkshuisvestingsprogramma onder meer
de groep dreigend dakloze mensen in hun gemeente in kaart brengen en hier passende
huisvesting voor realiseren.
Gemeenten zijn vanuit de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke
opvang. Als de opvang vol is, is het aan gemeenten zelf om andere oplossingen te vinden.
Opvang in leegstaand vastgoed, cruiseschepen of hotels kan hier onderdeel van zijn.
Nog belangrijker is om samen met de regiogemeenten veel gerichter en steviger in te
zetten op preventieve maatregelen, bijvoorbeeld door het versterken van bestaanszekerheid
en de sociale basis, en vroegsignalering van problemen zoals schulden.
Alle inspanningen ten spijt zijn er exogene factoren waarop we niet of nauwelijks
invloed hebben. Denk aan de stijgende energiekosten, inflatie, regels rond stikstof
en een tekort aan arbeidskrachten of schaarse bouwmaterialen, waardoor het risico
bestaat dat meer mensen dan voorzien dakloos raken en de bouw van nieuwe woningen
vertraagt. We zeten alles op alles om dit te voorkomen, maar deze omstandigheden kunnen
effect hebben op het voor 2030 behalen van de doelen uit het Actieplan Dakloosheid.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de groep mensen met een baan maar zonder
huis toeneemt. Wat doet de Staatssecretaris voor deze mensen? Herkent de Staatssecretaris
de signalen dat steeds meer mensen in hun auto wonen?
Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat er aankomende winter mensen op straat belanden
omdat er een gigantisch tekort aan betaalbare woningen is, de maatschappelijke opvang
vol zit en de doorstoom naar een reguliere woning veel te lang duurt? Is de Staatssecretaris
bereid deze mensen op te vangen in cruiseschepen of hotels? Zo nee, waarom niet?
Het signaal dat er mensen zijn die wel een baan hebben, maar geen passende woning
kunnen vinden ken ik ook. Dit zijn veelal mensen die (nog) geen grote zorgvraag hebben,
maar in de huidige woningmarkt geen passende woning kunnen vinden. Dakloosheid is
voor deze groep een woonprobleem. De Minister van BZK doet er alles aan om samen met
gemeenten en provincies vaart te maken met het bouwen van meer betaalbare woningen.
Daarnaast wordt ingezet op de bouw van flexwoningen zodat spoedzoekers snel gehuisvest
kunnen worden.
Onderdeel van het wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting is dat gemeenten
in hun woonzorgvisie onder meer de groep dreigend dakloze mensen in hun gemeente in
kaart brengen en hier passende huisvesting voor realiseren.
Gemeenten zijn vanuit de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het aanbieden van opvang,
niet het Rijk. Als de maatschappelijke opvang vol is, is het aan gemeenten zelf om
andere oplossingen te vinden. Opvang in leegstaand vastgoed, cruiseschepen of hotels
kan hier onderdeel van zijn. Dergelijke signalen maken nog eens extra duidelijk dat
gemeenten werk moeten maken van hun preventiebeleid. Zoals gesteld in het Actieplan
Dakloosheid: voorkomen van dakloosheid is altijd een betere oplossing, die bovendien
veel leed bespaart en goedkoper is. Dat kan door samen met de regiogemeenten veel
gerichter en steviger in te zetten op preventieve maatregelen, bijvoorbeeld door het
versterken van bestaanszekerheid, vroegsignalering van problemen zoals schulden en
de sociale basis.
De leden van de PVV-fractie vrezen voor meer huisuitzettingen door betaalachterstanden
door de hogere lasten. De Staatssecretaris geeft aan dat er bij huisuitzettingen passende
hulp wordt geboden, zoals een andere huisvestingsoplossing. Kan de Staatssecretaris
aangeven welke opties er nog voorhanden zijn? Waar is nog plek om te wonen? Hoeveel
huisuitzettingen hebben er het afgelopen jaar plaatsgevonden? Voor hoeveel mensen
is er na huisuitzetting een andere huisvestingsoplossing gevonden?
Huisuitzettingen zouden niet tot dakloosheid mogen leiden. Daarom zet het Rijk zich
samen met corporaties, particuliere verhuurders en gemeenten in om het aantal huisuitzettingen
te verlagen. Om huisuitzettingen als gevolg van de hoge energiekosten en inflatie
te voorkomen, zijn in december 2022 bestuurlijke afspraken gemaakt tussen de Minister
van BZK, Aedes, IVBN, Vastgoedbelang, Kences en VNG.
Het voorkomen van huisuitzettingen is altijd het beste, zeker wanneer sprake is van
een betaalachterstand. Verhuurders zijn sinds 1 januari 2021 verplicht (op basis van
de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening) om betaalachterstanden aan de gemeente te
melden, waarna de gemeente een hulpaanbod moet doen. Indien een huurder (schuld)hulp
accepteert, kan een huisuitzetting vaak worden voorkomen.
Uit cijfers van Aedes en de KBvG25 blijkt dat het aandeel huisuitzettingen door corporaties verder gedaald is naar 1.200
ten opzichte van 1.400 in 2021. Het totaal aantal huisuitzettingen (corporatiesector
plus particuliere sector) blijkt wel iets toegenomen te zijn: 3200 t.o.v. 3100 vorig
jaar; dat is nog steeds 34 procent minder dan in 2019.
Het aantal dakloze jongeren is de afgelopen jaren met vijftig procent gestegen. In
de brief is hierover slechts een alinea van vijf zinnen opgenomen, waarin de Staatssecretaris
onder meer verwijst naar de Voortgangsbrief Jeugd. Welke concrete maatregelen neemt
de Staatssecretaris om te voorkomen dat jongeren uit een gesloten instelling vertrekken
zonder passende woonruimte?
In de het Nationaal Actieplan én in de Hervormingsagenda Jeugd is het versterken van
de overgang van jeugdhulp naar volwassenheid een speerpunt. In de Hervormingsagenda
Jeugd is opgenomen dat jeugdhulpaanbieders en gemeenten niet vrijblijvende afspraken
maken over jongeren die jeugdhulp met verblijf gaan verlaten. Dit moet worden vastgelegd
in een (toekomst)plan. In dit plan moet aandacht zijn voor alle leefgebieden (de «Big
5»: wonen, zinvolle daginvulling (werk/school/dagbesteding), financiën (inkomen en
hulp bij schulden), zorg en informele support). Wonen is dus onderdeel van dit plan.
Concreet wordt gewerkt aan de volgende acties:
– In oktober startte het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ)in opdracht van
VWS met intensieve ondersteuning in vier á zes regio’s. Het OZJ ondersteunt deze regio’s
bij het creëren van een sluitend aanbod in ondersteuning op de verschillende leefgebieden.
De geleerde lessen en best practices worden breed verspreid via de (communicatie)kanalen
van de VNG waaronder het Platform Sociaal Domein, kennisinstituten, aanbieders, professionals
en de websites voor Jeugd & Gezin voordejeugdenhetgezin.nl) en Eersteenthuis.nl.
– Toekomstgericht werken26 is een werkwijze om jongeren die jeugdhulp ontvangen, te begeleiden naar zelfstandigheid.
Ook hier is de Big 5 het uitgangspunt. Vanuit het Nederlands Jeugd instituut (NJI)
wordt momenteel in samenwerking met beroepsverenigingen gewerkt aan de Richtlijn Toekomstgericht
Werken voor jeugdprofessionals. Dit kwaliteitskader draagt bij aan de verbetering
van ondersteuning aan jongeren bij het volwassen worden.
– Goede praktijkvoorbeelden voor ondersteuning aan jongeren in een kwetsbare positie
worden opgeschaald via de genoemde communicatiekanalen. Recent heeft de VNG in dit
kader een inspiratiegids «Versnellers op de Big 5» voor een integrale aanpak 16–27
gepubliceerd27.
– Het kabinet zet vanuit verschillende programma’s actief in op het verbeteren van de
informatievoorziening voor jongeren die 18 jaar worden. Een combinatie van digitale
vindplekken (bijv. via de app Kwikstart28) en fysieke laagdrempelige inlooppunten is daarbij essentieel. Gemeenten worden actief
gestimuleerd om te zorgen voor een goede informatievoorziening voor jongeren, zij
kunnen bijvoorbeeld via Kwikstart een pagina met informatie over het lokale aanbod
aanmaken.
– Vanuit het programma «Een Thuis Voor Iedereen» wordt gewerkt aan passende en betaalbare
huisvesting voor aandachtsgroepen. Daarnaast is de Minister van BZK voornemens met
het Wetvoorstel «versterken regie op de volkshuisvesting» jongeren tussen de 18 en
23 jaar die uitstromen uit een (gesloten) accommodatie voor jeugdzorg als urgente
groep aan te merken, waardoor zij voorrang krijgen op toewijzing van woonruimte.
– Vanuit de programma’s Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden én het traject Participatiewet
in Balans wordt gewerkt aan het verbeteren van de inkomenspositie van jongeren in
een kwetsbare positie. Het programma Geldzorgen, Armoede en Schulden zet actief in
op het voorkomen van schulden bij jongeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik enkele aanvullende
en verduidelijkende vragen te stellen naar aanleiding van de brief van de staatsecretaris.
Volgens het CBS is het aantal daklozen in Nederland afgelopen jaar gedaald. Uit de
cijfers blijkt dat er in 2022 26.600 mensen tussen de 18 en 65 jaar dakloos waren.
Het jaar daarvoor ging het nog om 32.000 mensen. Daklozenorganisaties herkennen de
afname niet en vragen zich af of er niet grote groepen buiten beeld blijven. Zij stellen
zelfs dat het aantal dak- en thuislozen stijgt. Kan de Staatssecretaris op deze verschillende
standpunten/cijfers reageren? Van welke cijfers gaat het Ministerie van VWS uit? Het
CBS gaat namelijk uit van registraties, maar de opvangorganisaties hebben vaak te
maken met dak en thuislozen die niet geregistreerd zijn. Hoe kijkt de Staatssecretaris
naar dit probleem?
Het CBS hanteert een gevalideerde methode om een schatting te maken van het aantal
dakloze mensen in Nederland. Het CBS erkent dat door het gebruik van deze methode
een aantal groepen buiten beeld blijft die zij niet in beeld kunnen brengen, omdat
daar geen valide databronnen voor bestaan. Ik herken de signalen van maatschappelijke
organisaties dat zij het aantal dakloze mensen juist zien stijgen; deze signalen zijn
bovendien actueler dan de meest recente cijfers van het CBS waarvan het peilmoment
begin 2022 is. Ik vind het daarom belangrijk te werken aan een andere manier van monitoren
zoals ik in de voortgangsrapportage aanpak dakloosheid en beschermd wonen van december
2023 uitgebreider beschrijf.
Dan de brief van de staatsecretaris over de uitvoering van het Nationaal Actieplan
Dakloosheid en beschermd wonen. De leden van de CDA-fractie lezen deze brief als «»werk
in uitvoering». Er wordt nog veel overlegd, voorbereid en samen met gemeenten en organisaties
op zaken teruggekomen. De leden van de CDA-fractie snappen dat de uitvoering van dit
beleid overleg en afstemming vraagt, maar zij vragen de Staatssecretaris of hij wat
meer kan inzoomen op uitkomsten /resultaten. Welke actie(s) hebben concreet geleid
tot vermindering van het aantal dak en thuislozen sinds het commissiedebat van december
2022? Het is immers nu eind september 2023. Wat is er al bereikt en waar zijn wij
op de goede weg? Hoe verhouden deze acties zich tot de – aldus de hulporganisaties
– toename van het aantal dak- en thuislozen?
De oorzaak van dakloosheid is vaak meervoudig. Aan dakloosheid gaat in de meeste gevallen
een jarenlange opeenstapeling van problemen vooraf. Dat is ook de reden dat het Nationaal
Actieplan een brede aanpak is die niet alleen inzet op zorg en opvangvoorzieningen
voor dakloze mensen, maar juist ook een in nauwe samenhang wordt aangevlogen met armoedebestrijding
en volkshuisvesting. Een aanwijsbare actie die oorzaak-gevolg aantoont is, zeker gezien
de samenhang met diverse leefgebieden, alsook binnen een tijdsbestek van tien maanden,
niet te geven. Met betrekking tot het tellen van dakloze jongeren en volwassenen lopen
vanuit het Actieplan Dakloosheid diverse acties om hier beter inzicht in te krijgen
de komende jaren. Dit is een complex proces. Ik zie tegelijkertijd dat er in regio’s
keihard gewerkt wordt aan het versterken van samenwerkingen op het gebied van preventie
en huisvesting. In de voortgangsrapportage aanpak dakloosheid en beschermd wonen die
u voor eind december ontvangt, zal ik de Kamer uitgebreider informeren over alle acties
die dit jaar in gang zijn gezet.
Dan de uitvoering van de motie van de leden Werner en Mohandis29 over het in overleg met veldpartijen te bevorderen dat bij een vertrek uit de gesloten
jeugdzorg, omdat een jongere 18 jaar is geworden (of 21 jaar in geval van verlengde
jeugdhulp), ook uit wordt gegaan van het principe «wonen eerst» en tijdig overleg
wordt gevoerd om te zorgen dat er een woonplek is voor de jongere. De leden van de
CDA-fractie vinden het positief om te horen dat de Staatssecretaris dit wettelijk
wil regelen, maar wat heeft het overleg met de veldpartijen nu opgeleverd? Een wetgevingstraject
is iets van de lange adem. Wat doet de staatsecretaris in de tussentijd om dit op
de agenda van veldpartijen te houden?
In de Hervormingsagenda Jeugd en in het Nationaal Actieplan: Eerst Een Thuis is het versterken van de overgang van jeugdhulp naar volwassenheid een belangrijk
aandachtspunt. In de Hervormingsagenda die ik samen met de veldpartijen heb opgesteld
is afgesproken dat jeugdhulpaanbieders en gemeenten zich committeren aan de afspraak
om voor en met de jongere tijdig een toekomstperspectief te maken vóórdat zij de jeugdhulp
verlaten. Concreet betekent dit dat elke jongere die jeugdhulp ontvangt een persoonlijk
ontwikkel- of toekomstplan heeft met niet vrijblijvende afspraken waarin de «Big 5»
leidend zijn.
Als uitwerking van de Hervormingsagenda Jeugd werkt de VNG op dit moment aan een richtinggevend
kader toegang en lokale teams waar de overgang vanuit de jeugdhulp naar volwassenheid
(incl. toekomstplan) onderdeel van is. Deze overgang krijgt ook een plek in de ondersteuning
van gemeenten in de beweging naar stevige lokale teams.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris zich bewust is van de signalen
en de zorgen die er leven rondom het Nationaal Actieplan Dakloosheid. Genoemde leden
vinden echter dat bepaalde zorgen onvoldoende geadresseerd worden. Zo vragen de leden
van de SP-fractie zich af hoe de ambitie in het Nationaal Actieplan Dakloosheid kan
worden behaald als gemeenten zelf niet overtuigd lijken van de haalbaarheid van die
ambitie? Kan de ambitie wel worden behaald wanneer bepaalde gemeenten, zoals bijvoorbeeld
Rotterdam, deze ambitie niet delen? Genoemde leden vragen de Staatssecretaris hoe
hij ervoor gaat zorgen dat gemeenten nu en in de toekomst de nationale ambitie onderstrepen
en blijven onderstrepen. Welke stappen gaat de Staatssecretaris ondernemen of heeft
hij reeds ondernomen om gemeenten daarnaast ervan te doordringen van de noodzaak om
te komen met een integrale aanpak van dakloosheid?
Alle regio’s staan achter de beoogde transformatie en ambitie het Actieplan Dakloosheid.
Dat uit zich onder meer in het ondertekenen van de bestuurlijke afspraken die onderdeel
zijn van het Actieplan. Ook uit de gesprekken die ik met gemeenten voer, heb ik geen
signalen ontvangen dat zij niet achter deze ambitie staan. Tegelijkertijd hebben gemeenten
beleidsvrijheid in hoe zij uitvoering geven aan het behalen van de doelen. Daarnaast
is het zo dat lokale en regionale verschillen in onder meer aard en omvang van de
problematiek, maar ook politieke keuzes groot kunnen zijn. Dat vertaalt zich in regionale
en lokale keuzes en beleidsplannen. Dit doet echter niets af aan de gezamenlijke,
breed gedragen ambitie van het Actieplan Dakloosheid.
Genoemde leden vragen de Staatssecretaris daarnaast aan te geven wat het verschil
is tussen Wonen Eerst en de oorspronkelijke systeemaanpak Housing First? Als er geen
verschillen zijn, kan de Staatssecretaris daarbij aangeven hoe zij denkt dat Wonen
Eerst uiteindelijk zal leiden tot de systeemverandering van Housing First?
Wonen Eerst is de Nederlandse benaming voor de systeemaanpak in het denken over structurele
oplossingen om dakloosheid te voorkomen en uit te bannen volgens een huisvestingsgerichte
aanpak. Deze systeemaanpak geldt voor alle dakloze jongeren en volwassenen in Nederland.
Wonen Eerst volgt uit de zes leidende principes van het actieplan: huisvesting is
een mensenrecht; dakloosheid voorkomen is altijd het beste; respect voor eigen regie
en keuze; herstelondersteuning en inzet ervaringsdeskundigheid; scheiden van wonen
en zorg; en ondersteuning is flexibel en op maat. In het Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis wordt Wonen Eerst expliciet neergezet als systeembenadering. Mensen moeten liefst
zonder, en alleen als dat echt niet kan met zo min mogelijk tussenstappen, een stabiele
woonplek met ondersteuning krijgen. Hiermee stappen we in Nederland af van het woonladdermodel
(straat, opvang, tijdelijke huisvesting, begeleid of beschermd wonen en tot slot zelfstandig
wonen). Een veilige stabiele woonplek is het startpunt. Niet het eindpunt.
De leden van de SP-fractie verzoeken de staatsecretaris verder aan te geven hoe hij
aankijkt tegen gemeenten die middelen gaan inzetten voor meer en/of kwalitatief betere
opvang in plaats van wonen? Deelt de Staatssecretaris de zorg van de leden van de
SP-fractie dat er geen sprake kan zijn van een paradigmashift, noodzakelijk om de
ambitie te behalen, indien de aanpak dakloosheid vooral of uitsluitend de verantwoordelijkheid
blijft van afdelingen die gaan over maatschappelijke opvang en/of zorg?
Om de paradigmashift van opvang naar wonen echt concreet te maken, is het van belang
dat gemeenten ook andere keuzes maken in de investeringen die zij doen. Dat betekent
dus niet investeren in meer opvang, en wel in meer preventie en Wonen Eerst. Tegelijkertijd
weet ik dat de druk op de opvang ontzettend hoog is. Enerzijds willen gemeenten investeren
in wonen en preventie, maar anderzijds moeten zij ook aan hun wettelijke taak voldoen
opvang te bieden voor iedereen die dat nodig heeft. Ik heb partijen uit het veld gevraagd
om de signalen over de betreffende gemeenten waar dit speelt met mij te delen, zodat
ik met hen in gesprek kan gaan over de afwegingen die op lokaal niveau gemaakt moeten
worden.
Ik deel de visie van de SP-fractie dat de aanpak dakloosheid niet uitsluitend de verantwoordelijkheid
is van de afdelingen maatschappelijke opvang/en of zorg van gemeentes. Ik zie in toenemende
mate dat de afdelingen Wonen en Werk en Inkomen ook betrokken worden bij de lokale
aanpak, net zoals we dat op nationaal niveau ook hebben gedaan in het Nationaal Actieplan
Dakloosheid.
Deze leden verzoeken de Staatssecretaris ook aan te geven hoe de 2,8 miljoen onderzoeksgelden
(NWO) gaan bijdragen aan het onderbouwen van de paradigmashift en de noodzaak tot
radicale verandering?
Er is nog onvoldoende wetenschappelijke kennis in de Nederlandse (en Europese) context.
Veel onderzoek op bijvoorbeeld het gebied van Housing First komt uit de VS en Canada. Deze onderzoekscall van het NWO30 moet bijdragen aan fundamenteel onderzoek over wat (niet) werkt op het gebied van
wonen voor (ex) dakloze mensen en/of mensen met een psychische kwetsbaarheid in de
Nederlandse praktijk. De onderzoeksgelden die beschikbaar worden gesteld zijn nadrukkelijk
bedoeld om in beeld te brengen welke woonvormen met begeleiding voor (ex)dakloze mensen
en mensen die beschermd hebben gewoond er zijn en wat de werkzame elementen zijn in
deze woonvormen. De onderzoeksresultaten die hier uit voortvloeien moeten bijdragen
aan een onderbouwing van de beoogde systeemverandering van Wonen Eerst. Dergelijk
onderzoek is dan ook een essentiële bouwsteen in de paradigmashift, en zal naar verwachting
bijdragen aan beter onderbouwde beleidskeuzes in de aanpak van dakloosheid in Nederland.
Tot slot willen genoemde leden nog het belang van het voldoende betrekken van ervaringsdeskundigen
en andere belangenbehartigers bij het Nationaal Actieplan Dakloosheid verder onderstrepen.
Genoemde leden vragen de Staatssecretaris hoe hij gaat zorgen voor de aanwezigheid
van onafhankelijke belangenbehartigers in alle centrumgemeenten. De aanwezigheid van
onafhankelijke belangenbehartigers kan geborgd worden door een andere actie in het
plan van aanpak, namelijk een landelijk dekkend netwerk van sociaal-juridische ondersteuners.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij dit ziet? De leden van de SP-fractie vragen
ook hoe de Staatssecretaris gaat monitoren of mensen met ervaringskennis op een betekenisvolle
manier meepraten over het lokale plan van aanpak? Hoe zullen plannen worden beoordeeld
die niet tot stand zijn gekomen met ervaringskennis en onafhankelijke belangenbehartigers?
Kan de Staatssecretaris tot slot aangeven op welke manier onafhankelijke belangenbehartigers
en mensen met ervaringskennis zullen worden betrokken bij het onderzoek naar de voortgang
van het Nationaal Actieplan Dakloosheid?
Ik verwacht van centrumgemeenten dat zij in steeds grotere mate gebruik maken van
de ervaringskennis van dakloze mensen. Dit is onderdeel van het Nationaal Actieplan.
Eén van de indicatoren van het dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is in hoeverre
sprake is van actieve participatie van mensen met ervaringskennis in de hele beleidscyclus.
Bij de volgende voortgangsrapportage in december sta ik stil bij de stand van zaken
van dit dashboard. Ik verwacht bovendien van centrumgemeenten dat zij de inzet van
onafhankelijke belangenbehartigers in toenemende mate mogelijk maken en stimuleren.
Veelal zijn het deze mensen die aan (dreigend) dakloze mensen ondersteunen met betrekking
tot vragen over wat hun rechten en plichten zijn. Op termijn moet dit leiden tot een
landelijk dekkend netwerk van lokale belangenbehartigers, clientondersteuners – die
ook sociaal-juridische kennis in huis hebben –, en mensen met ervaringskennis die
meedenken over beleid.
De indicator uit het dasboard over de inzet van ervaringskennis dient als een graadmeter
voor hoe het staat met de inbreng van mensen met ervaringskennis op lokaal niveau.
Of dit echt betekenisvol is, moet wat mij betreft onderdeel zijn van het goede gesprek
dat partners in de regio en tussen de regio’s met elkaar voeren. Ik weet uit gesprekken
met lokale belangenbehartigers en mensen met ervaringskennis dat hun inzet op veel
plekken nog moet groeien. Dit heeft tijd nodig. Ik stimuleer deze beweging op landelijk
niveau o.a. door financiering voor de oprichting van het landelijk platform belangenhartiging.
Op die manier wordt de stem van inwoners met ervaring krachtiger en kan hun input
ook worden meegenomen in Rijksbeleid.
Het onderzoek naar de voortgang op de aanpak dakloosheid conform motie van het lid
Westerveld (Motie van het lid Westerveld Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 73.) staat gepland in de periode 2024–2026. Het is voor mij vanzelfsprekend dat onafhankelijke
belangenbehartigers en mensen met ervaringskennis worden betrokken bij het onderzoek;
de manier waarop is onderwerp van gesprek zodra gestart wordt met de onderzoeksopzet
in 2024.
Tot slot vragen genoemde leden hoe de Staatssecretaris tellingen volgens de Ethos-definitie
mogelijk gaat maken. Gaat de Staatssecretaris alle regio’s, die nog geen telling gepland
hebben staan, financieel ondersteunen? Zo ja, op welke manier en zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat we beter zicht krijgen op de aard en omvang van dakloosheid.
Het hanteren van de Ethos Light definitie van dakloosheid biedt hier kansen voor.
Daarbij moet wel aangegeven worden dat het krijgen van een landelijk beeld door cijfers
op te halen uit alle regio’s een traject is van een lange adem, omdat eenduidig registreren
en monitoren veel inspanning vraagt. Ik heb samen met VNG de opdracht gegeven aan
het CBS en VNG-realisatie om de kwantitatieve landelijke monitor zoals opgezet door
mijn voorganger door te ontwikkelen. Hiermee worden mensen in noodopvang en in tijdelijke
opvang voor dakloze mensen geteld (ethos Light categorie 2 en 3). Daarnaast ben ik
voornemens Kansfonds en de Hogeschool Utrecht financieel te ondersteunen bij de volgende
ronde van hun telling waarbij een aantal nieuwe regio’s meedoen. Ik motiveer alle
overige regio’s zich aan te melden voor de volgende ronde tellingen en zal in gesprek
blijven met het Kansfonds over de capaciteit om dit onderzoek uit te voeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben de brief van de Staatssecretaris
met interesse gelezen. Zij waren wat teleurgesteld over de inhoud van de brief. Bij
de meeste onderwerpen wordt verwezen naar het einde van het jaar voor updates of meer
informatie. Deze leden hadden gehoopt dat er inmiddels al meer voortuitgang te melden
is en hopen de in de brief toegezegde informatie vóór het commissiedebat dat gepland
is in december te ontvangen. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben de
nieuwe cijfers van het CBS over het aantal daklozen gezien. Het CBS concludeert dat
het aantal daklozen gedaald is, maar daklozenorganisaties stellen hier grote vraagtekens
bij. Zij herkennen de afname niet en registeren juist een stijging van het aantal
geregistreerde dakloze mensen en vragen de Staatssecretaris of grote groepen niet
buiten beeld blijven. Kan de Staatssecretaris reageren op deze discrepantie tussen
de cijfers en het praktijkveld? Klopt het dat minderjarige kinderen, daklozen boven
65, economisch daklozen, mensen die tijdelijk in een gevangenis of ggz-kliniek verblijven
en na ontslag geen woning hebben, niet worden meegeteld? Waarom is dat zo? Hoe kijkt
de Staatssecretaris naar een andere rekenmethode om daklozen letterlijk te tellen,
wat onder andere door Valente wordt voorgesteld? Kan de Staatssecretaris bij het CBS de cijfers per gemeente opvragen van het aantal
mensen dat in de gemeente staat ingeschreven via een briefadres en deze cijfers aan
de Kamer sturen? En hoe staat het met de implementatie van de Ethos-light classificatie?
Is er een concreet implementatieplan?
Het CBS hanteert een gevalideerde methode om een schatting te maken van het aantal
dakloze mensen in Nederland. Het CBS erkent dat door het gebruik van deze methode
een aantal groepen buiten beeld blijven die zij niet in beeld kunnen brengen, omdat
daar geen valide databronnen voor bestaan. Ik herken de signalen van maatschappelijke
organisaties dat zij het aantal dakloze mensen juist zien stijgen; deze signalen zijn
bovendien actueler dan de meest recente cijfers van het CBS waarvan het peilmoment
begin 2022 is.
Ik vind het daarom belangrijk dat we beter zicht krijgen op de aard en omvang van
dakloosheid. Het hanteren van de Ethos Light definitie van dakloosheid biedt hier
kansen voor. Daarbij moet wel aangegeven worden dat het krijgen van een landelijk
beeld door cijfers op te halen uit alle regio’s een traject is van een lange adem,
omdat eenduidig registreren en monitoren veel inspanning vraagt. Ik heb samen met
VNG de opdracht gegeven aan het CBS en VNG-realisatie om de kwantitatieve landelijke
monitor zoals opgezet door mijn voorganger door te ontwikkelen. Hiermee worden mensen
in noodopvang en in tijdelijke opvang voor dakloze mensen geteld (ethos Light categorie
2 en 3). De andere categorieën zijn op korte termijn nog niet mogelijk om uit te vragen
op landelijk niveau. Deze monitor is dus nadrukkelijk een groeimodel.
Daarnaast ben ik voornemens Kansfonds en de Hogeschool Utrecht financieel te ondersteunen
bij de volgende ronde van hun telling waarbij een aantal nieuwe regio’s meedoen. Ik
motiveer alle overige regio’s zich aan te melden voor de volgende ronde tellingen
en zal in gesprek blijven met het Kansfonds over de capaciteit om dit onderzoek uit
te voeren.
Gemeenten houden geen aparte registratie bij over de reden waarom mensen een briefadres
aanvragen, waardoor de cijfers over het aantal briefadressen per gemeente niet veelzeggend
is. We weten dan immers nog niet of het gaat om dakloze mensen, of bijvoorbeeld mensen
die in een instelling verblijven.
Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een thuis
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen in de Kamerbrief dat alle centrumgemeenten
een regionaal plan maken in lijn met het Actieplan Dakloosheid, dat wordt vastgesteld
door alle colleges van burgemeester en Wethouders (B&W) in de regio. Hoe staat het
met het ontwikkelen van deze regionale plannen? Is er een deadline wanneer de gemeenten
deze plannen klaar moeten hebben?
Als onderdeel van de bestuurlijke afspraken hebben gemeenten zich gecommitteerd aan
het ontwikkelen van een dashboard dat zicht geeft op de beoogde omslag van maatschappelijke
opvang naar preventie en Wonen Eerst. Onderdeel van het dashboard is ook een indicator
die inzage geeft in de stand van de planontwikkeling in de regio’s. Naar verwachting
kan ik u eind december een eerste beeld geven over de stand van zaken van de regioplannen.
Ik verwacht van alle centrumgemeenten dat zij in 2024 hun plannen in lijn hebben gebracht
met het Nationaal Actieplan.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn ook benieuwd of het dashboard inmiddels
voor het eerst is ingevuld door de centrumgemeenten? Is het aantal gerealiseerde woonplekken
ook onderdeel van het dashboard? Wanneer is het dashboard echt beschikbaar? Hoe wordt
gevolg gegeven aan het dashboard, als daaruit blijkt dat er problemen zijn? Wat is
de taakverdeling dan?
Het dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is dit jaar met het veld en gemeenten
ontwikkeld en op 26 september jl. bestuurlijk vastgesteld. Op dit moment zijn de regioadviseurs
van het Platform Sociaal Domein in gesprek met alle regio’s. Dit levert een eerste
beeld op dat mogelijk nog niet helemaal compleet is. Hierop kan ik naar verwachting
in de voortgangsrapportage aanpak dakloosheid en beschermd wonen die u in december
2023 ontvangt, uitgebreider in gaan. Tegelijkertijd wordt aan de technische applicatie
gewerkt, die naar verwachting voor het eind van dit jaar gereed is. Dit betekent dat
het dashboard vanaf 2024 online gevuld kan gaan worden. Een eerste volledig beeld
op alle indicatoren van het dashboard verwacht ik medio 2024 aan de Kamer te kunnen
rapporteren.
Dit dashboard dient als middel om zicht te krijgen op de beoogde transformatie uit
het Nationaal Actieplan, de beweging naar betere preventie van dakloosheid, Wonen
Eerst en om- en afbouw van de opvang. Daarnaast wordt in beeld gebracht welke regio’s
een vastgesteld regioplan hebben, en de mate van inzet van ervaringskennis in beleid
en uitvoering. Mocht aan de hand van het dashboard blijken dat gemeenten achter blijven
en de onderlinge afspraken niet nakomen, dan is de bestuurlijke afspraak gemaakt dat
gemeenten elkaar stimuleren en aanspreken. Ook wordt de escalatieladder gehanteerd
zoals die ook wordt ingezet bij de Norm van Opdrachtgeverschap Maatschappelijke Opvang
en Beschermd Wonen31.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn benieuwd in hoeverre de Staatssecretaris
zicht heeft op waar centrumgemeenten staan in de kwantitatieve opgave om dak- en thuisloze
mensen te huisvesten. Wat gaat de Staatssecretaris doen wanneer gemeenten achterblijven
in de huisvestingsopgave? De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn benieuwd
hoeveel woonplekken tot nu toe zijn gerealiseerd als onderdeel van het Nationaal Actieplan.
Is het tempo waarmee woonplekken voor dak- en thuisloze mensen beschikbaar komen voldoende
om het aantal dak- en thuisloze mensen te huisvesten?
Zoals aangeven in het Actieplan kan niet aan Wonen Eerst gewerkt worden zonder eerst
meer beschikbare en betaalbare woningen te realiseren. Dat is een essentiële randvoorwaarde
voor het slagen van het Actieplan. Hoeveel woningen worden verhuurd aan (ex) dakloze
mensen wordt op dit moment niet centraal bijgehouden. Het voornemen is dat gemeenten
vanaf 2026 het aantal gerealiseerde en toegewezen woningen voor aandachtsgroepen gaan
monitoren met het dashboard dat wordt ingericht als onderdeel van het programma «Een
thuis voor iedereen».
Met het wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting is het kabinet voornemens
om te sturen op een meer evenwichtige verdeling van de woningvoorraad met als doel
de bouw van twee derde betaalbare woningen. Onderdeel hiervan is het realiseren van
een evenwichtige verdeling van de woningvoorraad. Dit betekent dat de Minister van
BZK onder meer afspraken maakt over de bouw van 290 duizend sociale huurwoningen,
waar ook dakloze mensen voor in aanmerking komen. Gemeenten met minder sociale huurwoningen
dan het landelijk gemiddelde, moeten ten minste 30% van de nieuwbouwopgave invullen
met sociale huurwoningen. Daarnaast wordt het voor alle gemeenten verplicht om een
huisvestingsverordening met urgentieregeling op te stellen, waarbij mensen die uitstromen
uit de maatschappelijke opvang of daar een beschikking voor hebben worden aangemerkt
als een verplichte categorie van urgent woningzoekenden die met voorrang moet worden
gehuisvest. Om te waarborgen dat urgent woningzoekenden evenwichtig verdeeld worden
over gemeenten in de regio, krijgen gemeenten twee jaar na inwerktingtreding van de
wet de tijd om hierover met elkaar tot afspraken te komen. Lukt het gemeenten niet
om tot een verdeling te komen en deze vast te leggen in een verordening, dan zal de
norm die volgt uit de wet en onderliggende regelgeving gelden per gemeente.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie krijgen signalen dat er in toenemende
mate de vraag is van gemeenten om – door de stijging van het aantal dakloze mensen
– over te gaan tot slaapzalen en dus niet te transformeren naar wonen of eenpersoonskamers.
Herkent de Staatssecretaris deze signalen? Zo ja, wat vindt hij daarvan? Monitort
hij deze transformatie? Hoeveel slaapzalen zijn er op dit moment?
Ik begrijp goed dat gemeenten worstelen met het creëren van meer woonplekken en het
afbouwen van de opvang wanneer er wachtlijsten zijn voor de opvang. Het aantal bedden
per kamer in de opvang verschilt per gemeente. Ik vind het belangrijk dat gemeenten
die werken met grootschalige slaapzalen deze opvang zo snel mogelijk ombouwen naar
éénpersoonskamers.
Het verbeteren van de opvang is belangrijk, maar niet de oplossing om dakloosheid
te verminderen. Een stabiele woonplek met ondersteuning op maat zorgt ervoor dat mensen
beter herstellen, minder snel terugvallen én dakloosheid vaker kan worden voorkomen.
Dit sluit aan bij het principe van Wonen Eerst, de systeemaanpak in het denken over
structurele oplossingen om dakloosheid te voorkomen en uit te bannen in Nederland.
Daarom is het belangrijk dat gemeenten vooral inzetten op het creëren van meer woonplekken
of hun opvang transformeren naar woonunits.
Eén van de indicatoren uit het Dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is hoeveel
eenpersoonskamers en hoeveel meerpersoonskamers in de maatschappelijke opvang aanwezig
zijn in de gemeente. We verwachten de eerste resultaten op dit onderdeel in de eerste
helft van 2024. Hiermee krijgen we dus een beeld van het aantal slaapzalen, en op
de langere termijn over hoe het staat met de transformatie hiervan naar eenpersoonskamers.
Een van de doelen uit het Nationaal Actieplan is om de maatschappelijke opvang zoveel
mogelijk af- en om te bouwen naar eenpersoonskamers. Op welke termijn dit gaat lukken
is afhankelijk van in hoeverre gemeenten erin slagen de instroom te verlagen door
te werken aan preventie van dakloosheid en de doorstroom naar reguliere huisvesting
te bevorderen.
Welke financiële middelen kunnen gemeenten inzetten om wel toe te werken naar deze
transformatie? En hoe gaat de Staatssecretaris de transformatie verder stimuleren?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zien dat er ook in het komend jaar 65
miljoen euro beschikbaar is gesteld voor de aanpak van dakloosheid, zoals ook afgesproken
in het coalitieakkoord. Zij begrijpen dat in de septembercirculaire van het gemeentefonds
55 miljoen euro is toegekend aan de centrumgemeenten via een decentralisatieuitkering
(Brede aanpak dakloosheid). Voor 2024 en daarna staat geen bedrag vermeld in de septembercirculaire.
Hoe en wanneer komen gemeenten te weten welk bedrag zijn tot 2030 gaan ontvangen om
de doelstelling van de Verklaring van Lissabon te halen? Waarom staat in de septembercirculaire
2023 geen reeks voor de komende jaren? Waar wordt de ontbrekende 10 miljoen euro in
2023 aan besteed?
In een Bestuurlijk Overleg tussen het Rijk en de VNG van september 2023 heeft de Staatssecretaris
het voornemen uitgesproken om de structurele reeks toe te voegen aan de decentralisatie
uitkering Nationaal Actieplan Dakloosheid. De verwachting is dat gemeenten hier formeel
duidelijkheid over krijgen in de meicirculaire van 2024, na de parlementaire goedkeuring
van de VWS-begroting en de formele toets van de fondsbeheerders ten aanzien van de
decentralisatie uitkering. In de meicirculaire 2023 is de verdeling en inzet van de
beschikbaar gestelde 65 miljoen nader toegelicht. 55 miljoen hiervan is in 2023 inderdaad
toegekend aan centrumgemeenten via de decentralisatie uitkering Nationaal Actieplan
Dakloosheid. De overige 10 miljoen van 2023 is grotendeels ingezet voor de pilotgemeenten
van het plan van aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers (7 miljoen). Deze middelen zijn
via de decentralisatie uitkering Pilot EU-burgers beschikbaar gesteld aan Amsterdam,
Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven en Venlo. De resterende middelen worden ingezet
voor landelijke opdrachten en subsidies in het kader van bijvoorbeeld monitoring en
onderzoek.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris invulling
van de motie van het lid Westerveld32 wil geven door een onderzoek in te plannen naar de voortgang van de aanpak van dakloosheid,
inclusief financiële middelen en de daaraan gekoppelde doelstelling uit de Lissabon
Verklaring, om in 2030 het aantal dakloze mensen naar nul te reduceren. Dit onderzoek
wil hij echter pas uitvoeren in de periode 2024–2026, zodat het gebruikt kan worden
als tussentijdse evaluatie om de voortgang op het behalen van de doestellingen te
evalueren en indien nodig bij te sturen. Genoemde leden vinden de uitvoering van het
onderzoek in de periode 2024–2026 wat laat. De motie is in 2022 aangenomen, en het
was juist de bedoeling om op tijd onderzoek te doen, zodat er nog bijgestuurd kan
worden om de doelstelling in 2030 te halen. Is dit bijstellen nog wel haalbaar als
de eerste resultaten pas in 2026 bekend worden? Dan zijn er immers nog maar vier jaar
te gaan. Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe hij dit ziet en waarom het onderzoek
niet eerder wordt gedaan?
Het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis betreft een langetermijnplanaanpak die is ontwikkeld met vele partners in het veld.
Daarin zijn doelen gesteld waarmee de ambitie van de Lissabon Verklaring gehaald moet
worden. De inzet van het plan dakloosheid (2023–2030) moet de beoogde beweging van
opvang naar preventie en Wonen eerst versnellen. Het is van belang om de eerste effecten
van de beoogde systeemverandering die het Actieplan uitdraagt, te hebben kunnen zien
en dat mee te nemen in het onderzoek. Een voorgesteld onderzoek kan niet bezien worden
vanuit alleen de VWS-begroting (middelen maatschappelijke opvang), maar moet een brede
beleidsdoorlichting zijn die alle betrokken departementen w.o. de Ministeries van
SZW, VWS en BZK betrekt. Alleen via gedegen monitoring en onderzoek met betrokken
departementen kan inzichtelijk gemaakt worden of we op koers liggen voor het behalen
van de Lissabon-doelstellingen. Uw Kamer heeft destijds bevestigd dat ik de motie
op de hier beschreven manier mocht interpreteren. Dat is de reden dat het onderzoek
is gepland van 2024 tot 2026.
Verschillende hulporganisaties slaan alarm over het gebrek aan opvangplekken van dakloze
EU-burgers. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn benieuwd hoe het staat
met de evaluatie van het Plan van Aanpak EU-migranten? Welke actie hebben gemeenten
tot nu toe in gang gezet? Hoeveel opvangplekken voor dakloze EU-burgers zijn er inmiddels
gerealiseerd? Hoe staat het met de evaluatie en wat gebeurt er met de nu opgebouwde
hulp en opvang als de pilots onverhoopt niet voldoende succesvol zijn voor een vervolg?
Wanneer krijgen gemeenten uitsluitsel over het vervolg van deze aanpak? Leveren de
Ministers van SZW en EZK ook een bijdrage aan de opvang van op straat gezette arbeidsmigranten?
De pilot opvang dakloze EU-burgers wordt door onderzoeksbureau Significant geëvalueerd.
In juni 2024 wordt de eindevaluatie opgeleverd. Deze evaluatie richt zich op kwantitatieve
(zoals het aantal naar werk terug begeleide personen) en kwalitatieve indicatoren
(zoals de positieve effecten van dit type opvang en daarin geboden hulpverlening volgens
betrokkenen). De evaluatie zal dus inzicht bieden in wat de gemeenten in gang hebben
gezet en het aantal opvangplekken dat door gemeenten is gerealiseerd. Ook zal de evaluatie
inzicht moet opleveren over de lessen in wat werkt en wat niet werkt. Vanuit de gesprekken
die mijn ministerie voert met de pilotgemeenten (Amsterdam Den Haag, Rotterdam, Utrecht,
Eindhoven en Venlo) weet ik dat in de pilotgemeenten opvang gerealiseerd wordt en
dat met behulp van bijvoorbeeld Stichting Barka en Stichting De Regenboog groep meer
gedaan wordt in het terugleiden naar werk of het land van herkomst. Indien de opgebouwde
hulp en opvang niet voldoende succesvol worden geacht voor een vervolg, dan is het
aan gemeenten zelf om te bezien of zij dit soort opvang en hulp door willen zetten.
Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie zal besloten worden hoe en of de pilot
in 2024 wordt voortgezet.
Het Plan van Aanpak wordt uitgevoerd en aangestuurd vanuit het Ministerie van JenV,
SZW en VWS. Alle drie de ministeries dragen in capaciteit en/of middelen bij aan deze
aanpak. Het Ministerie van VWS is ook onderdeel van het Interdepartementaal Projectteam
Arbeidsmigranten (IPA), dat vanuit het Ministerie van SZW wordt gecoördineerd. Het
Ministerie van EZK is ook onderdeel van het IPA-team.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn ook benieuwd op welke manier vervolg
is gegeven aan het onderzoek naar remigrantengezinnen uit 2020 door Bureau HHM? Wat
is er gedaan met dit onderzoek en de aanbevelingen?
N.a.v. het onderzoek van Bureau HHM is door een ambtelijke werkgroep gewerkt aan het
opzetten van een pilot, zoals afgesproken in een eerder Bestuurlijk Overleg tussen
BZK, VWS en VNG. Het is niet haalbaar gebleken om een pilot te starten i.v.m. juridische
complicaties en gebrek aan draagvlak bij gemeenten voor de aangedragen opties. In
het Bestuurlijk Overleg MO/BW van BZK, VWS en VNG in de zomer van 2022 is vervolgens
afgesproken dat de huisvestingsopgave van remigranten wordt meegenomen in de verplichte
gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma’s als onderdeel van de totale woonopgave,
zoals het kabinet voornemens is met het wetsvoorstel Wet versterking regie op de volkshuisvesting.
We zitten inmiddels in het najaar van 2023 en over een paar maanden is het weer winter.
De leden van de GroenLinks- en PvdA- fractie zijn benieuwd hoe hierop wordt voorbereid.
Een aantal steden bieden permanente winteropvang aan, terwijl andere steden enkel
de koudweerregeling hanteren om dakloze mensen op te vangen. Hoe reflecteert de Staatssecretaris
op deze verschillen tussen gemeenten? Hoe reflecteert de Staatssecretaris op het feit
dat de koudweerregeling enkel van kracht is bij vorst? Vindt de staatsecretaris dat
gemeenten gedurende de winterperiode op permanente basis extra opvang moeten beiden?
Gaat de Staatssecretaris een standaard ontwikkelen voor de winteropvang van dakloze
mensen, hierbij denkend aan een bepaalde standaard werkwijze, eisen aan veiligheid
en hygiëne en eisen aan gebouwen/ruimtes?
Winteropvang wordt door veel gemeenten bovenwettelijk aangeboden om op die manier
een zo laagdrempelig mogelijke opvang aan te kunnen bieden aan mensen die op basis
van de Wmo2015 geen recht hebben op opvang. Er is geen sprake van een «standaard».
Wel heeft de VNG in april 2023 een handreiking33 gepubliceerd met daarin de belangrijkste elementen van een goede winterkouderegeling
zoals de verantwoordelijke partijen, werkafspraken, regels en voorwaarden. Het doel
van deze handreiking is ambtenaren, colleges en gemeenteraden houvast te geven tijdens
het opstellen van hun eigen winterkouderegeling. De inhoud is gebaseerd op de ervaring
die door de jaren heen is ontwikkeld. Desondanks bestaan er verschillen tussen gemeenten
in het vormgeven van deze opvang is vanwege de beleidsvrijheid en politieke keuzes
in gemeenten. Ik zie vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de Wmo2015 geen
taak of mogelijkheid voor het opleggen van standaarden aan gemeenten.
Huisuitzettingen
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie ondersteunen het beleid om huisuitzettingen
zoveel mogelijk te voorkomen. Hebben alle gemeenten beleid ontwikkeld op het gebied
van preventie van dakloosheid en het voorkomen van huisuitzettingen? Hebben alle centrumgemeenten
time-out en respijtvoorzieningen gecreëerd om terugval in dakloosheid te voorkomen?
Is een gebrek aan voldoende ambulante begeleiding (lage- en kortlopende indicaties)
een reden dat mensen dakloos worden? Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris daar aan
doen?
Volgens de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening (WGS) hebben gemeenten de regietaak
om in contact te treden met inwoners waarbij huisuitzetting door betaalachterstanden
dreigt. Gemeenten geven op verschillende manieren vorm aan het preventiebeleid en
het aanbod van voorzieningen voor dreigend dakloze mensen. Er wordt niet gemonitord
hoeveel gemeenten time-out en/of respijtvoorzieningen hebben gecreëerd. Er zijn verschillende
goede voorbeelden bekend van time-out en respijtvoorzieningen voor dreigend dakloze
mensen zoals bijvoorbeeld het respijthuis Amerbos in Amsterdam34. Deze goede voorbeelden breng ik actief onder de aandacht.
Of gemeenten beleid hebben op het gebied van preventie van dakloosheid en het voorkomen
van huisuitzettingen wordt meegenomen in het Dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid.
Voorkomen van dakloosheid onder jongeren de uit de jeugdzorg uitstromen
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen in de brief een verwijzing naar
de Voortgangsbrief Jeugd. In die brief waren echter weinig concrete acties te lezen
vanuit de Staatssecretaris om dakloosheid onder jongeren te voorkomen. Welke extra
stappen neemt de Staatssecretaris om te voorkomen dat jongeren na verblijf in de jeugdzorg
dakloos worden? En in hoeverre wordt deze groep ook apart geregistreerd in de monitor
waar het CBS en de VNG aan werken voor het in beeld brengen van daklozen?
In het Nationaal Actieplan wordt specifiek aandacht gevraagd voor de behoeften van
jongeren. Om dakloosheid onder jongeren te voorkomen is het belangrijk om te zorgen
dat de verschillende leefgebieden op orde zijn (de «Big 5»: wonen, zinvolle daginvulling
(werk/school/dagbesteding), financiën (inkomen en hulp bij schulden), zorg en informele
support). Het voorkomen van dakloosheid onder jongeren vraagt daarom om een integrale
aanpak met acties vanuit deze verschillende domeinen.
Concreet wordt gewerkt aan de volgende zaken:
– In de Hervormingsagenda Jeugd én in het Nationaal Actieplan is het versterken van
de overgang van jeugdhulp naar volwassenheid een speerpunt. In de Hervormingsagenda
Jeugd is er opgenomen dat jeugdhulpaanbieders en gemeenten niet-vrijblijvende afspraken
maken over jongeren de jeugdhulp met verblijf gaan verlaten. Dit moet worden vastgelegd
in een (toekomst)plan. In dit plan moet aandacht zijn voor de Big 5.
– In oktober start het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) in opdracht van VWS
met intensieve ondersteuning in vier á zes regio’s. Het OZJ ondersteunt deze regio’s
bij het creëren van een sluitend aanbod in ondersteuning op de verschillende leefgebieden.
De geleerde lessen en best practices worden breed verspreid via de (communicatie)kanalen
van de VNG waaronder het Platform Sociaal Domein, kennisinstituten, aanbieders, professionals
en de websites voor Jeugd & Gezin voordejeugdenhetgezin.nl) en Eersteenthuis.nl.
– Toekomstgericht werken35 is een werkwijze om jongeren die jeugdhulp ontvangen, te begeleiden naar zelfstandigheid.
Ook hier is de Big 5 het uitgangspunt. Vanuit het Nederlands Jeugd instituut (NJI)
wordt momenteel in samenwerking met beroepsverenigingen gewerkt aan de Richtlijn Toekomstgericht
Werken voor jeugdprofessionals. Dit kwaliteitskader draagt bij aan de verbetering
van ondersteuning aan jongeren bij het volwassen worden.
– Goede praktijkvoorbeelden voor ondersteuning aan jongeren in een kwetsbare positie
worden opgeschaald via de genoemde communicatiekanalen. Recent heeft de VNG in dit
kader een inspiratiegids «Versnellers op de Big 5» voor een integrale aanpak 16–27
gepubliceerd36.
– Het kabinet zet vanuit verschillende programma’s actief in op het verbeteren van de
informatievoorziening voor jongeren die 18 jaar worden. Een combinatie van digitale
vindplekken (bijv. via de app Kwikstart37) en fysieke laagdrempelige inlooppunten is daarbij essentieel. Gemeenten worden actief
gestimuleerd om te zorgen voor een goede informatievoorziening voor jongeren, zij
kunnen bijvoorbeeld via Kwikstart een pagina met informatie over het lokale aanbod
aanmaken.
– Vanuit het programma «Een Thuis Voor Iedereen» gewerkt aan passende en betaalbare
huisvesting voor aandachtsgroepen. Daarnaast is de Minister van BZK voornemens om
met het Wetvoorstel «versterken regie op de volkshuisvesting» jongeren tussen de 18
en 23 jaar die uitstromen uit een (gesloten) accommodatie voor jeugdzorg als urgente
groep aan te merken, waardoor zij voorrang krijgen op toewijzing van woonruimte.
– Vanuit de programma’s Aanpak geldzorgen, armoede en schulden én het traject Participatiewet
in Balans wordt gewerkt aan het verbeteren van de inkomenspositie jongeren in een
kwetsbare positie. Het programma Geldzorgen, Armoede en Schulden zet actief in op
het voorkomen van schulden bij jongeren.
In de CBS-monitor wordt het aantal dakloze jongeren in de leeftijdscategorie 18 tot
27 jaar apart geregistreerd. Op dit moment registreert de monitor van het CBS niet
welke van deze jongeren dakloos zijn geworden na verblijf in een intramurale instelling.
Bemoeizorg
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris in de brief
een actieonderzoek aankondigt naar bemoeizorg. Voor de zomer zou de Kamer geïnformeerd
worden over de planning hiervan. Hoe staat het inmiddels hiermee? Er zijn enorme verschillen
tussen gemeenten wat de inzet van bemoeizorg betreft. Wat gaat de Staatssecretaris
vanuit zijn rol doen om de inzet van bemoeizorg te stimuleren?
Bemoeizorg is een belangrijke gemeentelijke taak die onderdeel uitmaakt van de Wmo
2015. Het is vooral gericht op mensen die niet (tijdig) uit zichzelf hulp en ondersteuning
zoeken. Zij worden waar mogelijk toegeleid naar passende ondersteuning en zorg die
– veelal – ook lokaal georganiseerd is. Gemeenten geven inderdaad op verschillende
manieren vorm aan bemoeizorg-taken. Veel gemeenten werken samen op regionaal niveau.
Omdat een uitgebreid beeld van de huidige uitvoeringspraktijk ontbreekt laat het kabinet
op dit moment een onderzoek uitvoeren naar bemoeizorg in de praktijk. Het onderzoek
bevindt zich momenteel in de opstartfase en bestaat uit twee onderdelen. Het eerste
deel betreft een inventarisatie van de huidige uitvoeringspraktijk en beschikbare
kennis. Dit deel is naar verwachting begin 2024 gereed. Het tweede deel bestaat uit
het uitvoeren van een aantal lerende praktijken, waarbij ook gekeken wordt hoe de
inzet van bemoeizorg gestimuleerd kan worden. Dit deel is naar verwachting in de loop
van 2025 gereed. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek
en (mogelijke) acties om bemoeizorg verder te stimuleren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de brief van de Staatssecretaris met interesse
gelezen. De leden van de fractie delen de zorgen over de ontvangen signalen en de
urgentie om acties uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid tot uitvoering te brengen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de motivatie van de Staatssecretaris
om dak- en thuisloosheid terug te dringen. Zij hebben enkele vragen over het huidige
beleid. In het actieplan is een grote taak weggelegd voor de gemeenten. In de taakstelling
voor de gemeenten staat dat gemeenten eigen beleid moeten ontwikkelen, wat vervolgens
vastgesteld moet worden door het College van B&W. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen de Staatssecretaris hoe ver gemeenten hiermee over het algemeen zijn. Wanneer
vindt de Staatssecretaris dat gemeenten deze plannen klaar moeten hebben?
Als onderdeel van de bestuurlijke afspraken38 hebben gemeenten zich gecommitteerd aan het ontwikkelen van een dashboard dat zicht
geeft op de beoogde omslag van maatschappelijke opvang naar preventie en Wonen Eerst.
Onderdeel van het dashboard is ook een indicator die inzage geeft in de stand van
de planontwikkeling in de regio’s. Naar verwachting kan ik u eind december een eerste
beeld geven over de stand van zaken van de regioplannen.
Hoe gaat de Staatssecretaris erop toezien dat gemeenten de ambitie uit het actieplan
onderschrijven en daarbij de streefdatum halen. Deze leden vragen hem ook wat de stand
van zaken is rond de uitvoering van motie van de leden Grinwis en Werner
39.
Dit jaar is hard gewerkt aan het op orde krijgen van monitoring m.b.t. de voortgang
van het Nationaal Actieplan. Ik geef invulling aan deze motie door inzicht te realiseren
in het transformatieproces enerzijds, en op kwantitatieve gegevens over dakloze mensen
anderzijds. Het dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is in een Bestuurlijk Overleg
tussen Rijk en gemeenten vastgesteld op 26 september jl. Dit dashboard dient als middel
om inzicht te krijgen op de beoogde transformatie uit het Nationaal Actieplan: de
beweging naar betere preventie van dakloosheid, Wonen Eerst en om- en afbouw van de
opvang. Daarnaast wordt in beeld gebracht welke regio’s een vastgesteld regioplan
hebben, en de mate van inzet van ervaringskennis in beleid en uitvoering. De regioadviseurs
van het Platform Sociaal Domein van de VNG gaan op dit moment het land door om de
benodigde informatie bij gemeenten op te halen om het dashboard te vullen. Ik verwacht
van alle centrumgemeenten dat zij in 2024 hun plannen in lijn hebben gebracht met
het Nationaal Actieplan.
Het dashboard is dus gericht op het volgen de beoogde transformatie door middel van
het ophalen van de beleidsmatige transformatie. Daarnaast wil ik beter inzicht in
het aantal dakloze mensen in Nederland. Dat doen we op twee manieren:
a. Een kwantitatieve landelijke monitor van het CBS en VNG-Realisatie waarbij zij gegevens
opvragen bij gemeenten en MO organisaties op basis van de Ethos Light categorieën.
In 2024 worden categorie 2 en 3 uitgevraagd. De andere categorieën zijn op korte termijn
nog niet mogelijk om uit te vragen op landelijk niveau. Deze monitor is dus nadrukkelijk
een groeimodel.
b. Kansfonds en Hogeschool Utrecht werken aan een pilot om per regio een Ethos Light
telling te doen. Dit is een zeer intensieve methode die niet op korte termijn landelijk
opgeschaald kan worden. De resultaten van de eerste tellingen in twee regio’s zijn
onlangs gepubliceerd. In 2024 start de volgende ronde waar nog eens zes regio’s aan
meedoen.
Tot slot wil ik u er op wijzen dat op dit moment aan diverse monitoren gewerkt wordt
vanuit zowel het Actieplan Dakloosheid, als de programma’s Een Thuis voor Iedereen
(miniserie van BZK) en het Armoedeplan (Ministerie van SZW), waarin kwantitatieve
én kwalitatieve indicatoren zullen worden opgenomen. Deze zullen dan ook in samenhang
moeten worden bezien en geduid, om zo een compleet beeld te kunnen geven in de voortgang
op de ambitie van het Actieplan Dakloosheid.
Er zijn groepen dak- en thuislozen die in het huidige beleid tussen wal of schip dreigden
te raken in dit actieplan. Denk aan EU-burgers, (arbeids)migranten, migranten die
geen status hebben gekregen, derdelanders, jongeren, en ga zo maar door. In hoeverre
zijn groepen als deze voldoende in beeld bij gemeenten, zo vragen de leden van de
ChristenUnie-fractie? In hoeverre is er extra aandacht nodig voor speciale groepen
dak- en thuislozen? Hoe wil de Staatssecretaris extra aandacht voor deze groepen realiseren?
Actielijn 6 in het Nationaal Actieplan Dakloosheid richt zich op bijzondere doelgroepen.
De groep (dreigend) dakloze mensen is zeer divers. De aanpak zoals beschreven in het
Nationaal Actieplan geldt voor alle rechtmatig in Nederland verblijvende personen,
maar voor een aantal groepen geldt dat iets extra’s of anders nodig is. In het Nationaal
Actieplan staan onder Actielijn 6 nu drie groepen genoemd, namelijk jongeren, LHBTIQ+
personen en dakloze EU-burgers. Met partijen uit het veld, ervaringskenners, gemeenten
en de coalitie dakloosheid worden signalen en goede voorbeelden uit het veld opgehaald
om te bezien welke acties aanvullend nodig zijn voor deze specifieke doelgroepen.
Een meer uitvoerige toelichting zal te lezen zijn in de voortgangsrapportage die december
2023 naar de Tweede Kamer wordt verzonden.
In het actieplan staat dat er met betrekking tot EU-burgers pilots gestart zijn en
worden gestart. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of
deze pilots succesvol geweest zijn en welke lessen hier nu al uit getrokken kunnen
worden.
De pilot opvang dakloze EU-burgers wordt door onderzoeksbureau Significant geëvalueerd.
In in juni 2024 wordt de eindevaluatie opgeleverd. De eindevaluatie van de pilot zal
naast een inhoudelijk rapport ook een handreiking betreffen die deelbaar is richting
gemeenten. In deze handreiking worden o.a. goede voorbeelden gedeeld om andere gemeenten
handvatten te geven omtrent hoe de aanpak rondom dakloze EU-burgers in te richten.
De lessen die uit de pilots worden getrokken zullen dus in de handreiking worden opgenomen
en breed gedeeld worden om zodoende van de bestaande aanpakken in de zes pilotgemeenten
(Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrechr, Eindhoven en Venlo) te kunnen leren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris toeziet op het
inzetten van ervaringsdeskundigen door gemeenten. Worden alle geluiden uit de samenleving
gewogen en meegenomen door de Staatssecretaris? Zij vragen hem verder of de doelgroep
dak- en thuislozen meegenomen wordt in de woonzorgvisies die gemeenten ontwikkelen.
Ik verwacht van centrumgemeenten dat zij in steeds grotere mate gebruik maken van
de ervaringskennis van dakloze mensen. Dit is onderdeel van het Nationaal Actieplan.
Eén van de indicatoren van het dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is in hoeverre
sprake is van actieve participatie van mensen met ervaringskennis in de hele beleidscyclus.
Bij de volgende voortgangsrapportage in december sta ik stil bij de stand van zaken
van dit dashboard. Ik verwacht bovendien van centrumgemeenten dat zij de inzet van
onafhankelijke belangenbehartigers in toenemende mate mogelijk maken en stimuleren.
Op termijn moet dit leiden tot een landelijk dekkend netwerk van lokale belangenbehartigers,
clientondersteuners en mensen met ervaringskennis die meedenken over beleid.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de wijze waarop de overheid
schulden int bij haar burgers. De stappen die het Rijk de afgelopen jaren heeft gezet,
zoals betalingsregelingen, gaan in de goede richting, maar de overheid blijft de grootste
schuldeiser en deze schulden zijn vaak mede de reden dat mensen dak- of thuisloos
raken. Genoemde leden vragen in hoeverre de Staatssecretaris zicht heeft op het effect
van de wijze van schuldinning door het Rijk als oorzaak van het dak- of thuisloos
raken van mensen. Zij vragen of er naast betalingsregelingen ook andere manieren zijn
om de schuldinning menselijker te maken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen
hierover ook hoe gemeenten in deze manier van werken kunnen worden meegenomen, gezien
zij ook schulden eisen en in schulden en dak- of thuislozen verschillende verantwoordelijkheden
hebben, namelijk als schuldeiser, schuldhulpverlener en als verantwoordelijke voor
opvangbeleid voor dak- en thuislozen.
Ik begrijp de zorgen van de leden van de fractie van de ChristenUnie. Iedereen moet
een plek hebben om te wonen en als er (financiële) problemen zijn moeten mensen zo
snel mogelijk worden geholpen. Er is echter geen direct, causaal verband zichtbaar
tussen de wijze waarop Rijksoverheidsorganisaties en gemeenten hun schulden innen
en dak- en thuisloosheid. De oorzaak van dakloosheid is vaak meervoudig, aan dakloosheid
gaat in de meeste gevallen een opeenstapeling aan problemen vooraf. Financiële problematiek
is hier wel vaak onderdeel van.
Actielijn één uit het Nationaal Actieplan zet daarom in op het versterken van de financiële
bestaanszekerheid. Ook de landelijke Aanpak geldzorgen, armoede en schulden van het
kabinet zet in op een betere borging van bestaans- en inkomenszekerheid. Daarnaast
zet de Aanpak geldzorgen in op het voorkomen van verergering van financiële problemen.
Een sociaal incassobeleid is daar onderdeel van.
Op 6 oktober jl. heeft het kabinet de actualisering van de Rijksincassovisie naar
uw Kamer gestuurd.40 Met de Rijkincassovisie tracht het kabinet een goede balans te vinden tussen enerzijds
de rol van de overheid bij het voorkomen en oplossen van problematische (overheids)schulden
en anderzijds de inningstaak van de overheid.
In deze geactualiseerde Rijksincassovisie zijn drie ambities benoemd die zien op 1)
het voorkomen van problematische schulden, 2) het verbeteren van de dienstverlening
en 3) het respecteren van het bestaansminimum. We beperken ons dus niet tot betalingsregelingen,
maar hebben breed gekeken hoe financiële problemen kunnen worden voorkomen en opgelost.
Door meer in te zetten op het voorkomen en oplopen van schulden zorgen de partijen
betrokken bij de Rijksincasso (CRI-partijen)41 dat mensen tijdig aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit kan door waar
mogelijk vorderingen te voorkomen42 en mensen te helpen om vorderingen te betalen (bijvoorbeeld via betalingsregelingen),
en zo uiteindelijk dwanginvordering (en de daarbij bijkomende verhogingen voor de
schuldenaar) tegen te gaan. Daarnaast zien de CRI-partijen de noodzaak om de dienstverlening
te verbeteren en waar nodig te stroomlijnen. Tot slot hebben deze partijen de gezamenlijke
ambitie om te voorkomen dat mensen bij het aangaan van een (of meer) maatwerk betalingsregelingen
onder het bestaansminimum terecht komen.
Gemeenten zijn niet direct betrokken bij de uitwerking van de Rijksincassovisie, aangezien
deze alleen ziet op overheidsorganisaties van het Rijk. Uiteraard zijn gemeenten wel
betrokken bij de uitwerking van de doelstellingen die volgen uit de Aanpak geldzorgen,
armoede en schulden vanuit hun positie in het sociaal domein. Ook zij hebben allerlei
instrumenten ter beschikking om schulden te voorkomen, vroegtijdig te signalering
en op te lossen. Denk bijvoorbeeld aan lokale inkomensvoorzieningen en kwijtscheldingsmogelijkheden
van gemeentelijke belastingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen om de instroom van dak- en
thuislozen en hebben hierover een aantal vragen. Allereerst vragen deze leden of de
Staatssecretaris op de hoogte is van de situatie in verschillende gemeenten, waar,
door de bouwcrisis, te weinig conventionele opvangplekken zijn voor dak- en thuislozen.
Is de Staatssecretaris welwillend om in kaart te brengen om hoeveel woonplekken het
in alle gemeenten gaat, en of gemeenten ondersteund kunnen worden in het opzetten
van tijdelijke onconventionele woonplekken?
Ik ben bekend met het feit dat gemeenten vaak te maken hebben met volle opvangvoorzieningen.
Een van de oorzaken is de veelal nog te beperkte inzet op preventieve maatregelen
door gemeenten in de regio en de moeizame uitstroom omdat er onvoldoende betaalbare
woningen beschikbaar zijn. Ik ben niet bekend met het signaal dat door de bouwcrisis
geen nieuwe opvangplekken zouden kunnen worden gerealiseerd, omdat opvang vaak in
bestaande bouw plaatsvindt.
De woonopgave voor dakloze mensen nemen gemeenten mee in de woonzorgvisie als onderdeel
van het Volkshuisvestingsprogramma. Op basis hiervan kunnen gemeenten hun woningbouwprogramma
aanpassen. Onconventionele woonplekken kunnen hier ook onderdeel van uitmaken.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vervolgens een vraag over huisuitzettingen.
Deze leiden in duizenden gevallen nog steeds tot dak- en thuisloosheid, ook onder
gezinnen. De ombudsman heeft hier recent nog uitspraken over gedaan. Gezinnen belanden
in allerlei tijdelijke woonoplossingen en mensen voelen zich feitelijk dakloos door
onrust en stress. Kinderen zijn hier volgens de ombudsman vaak onzichtbaar. Kan de
Staatssecretaris toelichten hoe het kan dat er ondanks de inspanningen van de Staatssecretaris
nog steeds gezinnen uit huis gezet worden? Kan de Staatssecretaris ook in kaart brengen
om hoeveel kinderen het hier gaat? Is er in alle gevallen goede aandacht voor hun
situatie?
Huisuitzettingen zouden niet tot dakloosheid mogen leiden. Daarom zet het Rijk zich
samen met corporaties, particuliere verhuurders en gemeenten in om het aantal huisuitzettingen
te verlagen.
Corporaties geven aan zeer terughoudend te zijn bij huisuitzettingen waar kinderen
bij betrokken zijn. Aedes heeft onvoldoende betrouwbare cijfers over het aandeel van
de huisuitzettingen met kinderen. Als wel sprake is van een huisuitzetting met kinderen
is hierbij vaak sprake van verschillende problematiek, zoals oneigenlijk gebruik van
de woning of overlast. Bij huisuitzettingen vindt altijd een rechterlijke toets plaats
waarbij de rechter alle belangen, inclusief die van het kind weegt. In alle gevallen
is het van belang dat corporaties en gemeenten hier voorzichtig mee omgaan.
De invoeringsdatum van het woonplaatsbeginsel en het nieuwe verdeelmodel is nader
uitgesteld. De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich hier zorgen om, omdat
de VNG voorheen aangaf dat de regionale samenwerking onder druk komt te staan als
hier niet tijdig stappen op gezet worden. Het leidt tot onrust en vragen bij de gemeenten.
Kan de Staatssecretaris garanderen dat de invoering op 1 januari 2025 wel lukt? En
hoe worden gemeenten in de tussentijd tegemoetgekomen?
Het besluit van uw Kamer het wetsvoorstel controversieel te verklaren heeft inderdaad
tot onrust en zorgen geleid bij gemeenten. Gemeenten zijn klaar voor invoering op
1 januari 2025. Ik kan, in antwoord op de vraag van de CU-fractie, echter niet garanderen
dat invoering per die datum lukt. De invoeringsdatum is afhankelijk van behandeling
van het wetsvoorstel door uw Kamer en hoe langer die behandeling op zich laat wachten,
hoe onzekerder de haalbaarheid van de beoogde invoeringsdatum wordt.
Gemeenten zijn gereed voor de invoering van het wetsvoorstel per 1 januari 2025 en
dringen daarom aan op zorgvuldige maar ook voortvarende behandeling van het wetsvoorstel.
Ik blijf gemeenten en hun samenwerkingspartners ondersteunen rond de beweging naar
een beschermd thuis met het Transitiebureau Beschermd thuis, het Ketenbureau i-sociaal
domein en de activiteiten uit de Werkagenda Beschermd thuis.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre er beleid is op het realiseren
van woonvoorzieningen voor mensen die ontslagen worden uit een (gesloten) (zorg)instelling.
Deze leden vragen of het mogelijk is om gemeenten een huisvestingsplicht te geven
voor mensen die uit een (gesloten) (zorg)instelling.
Genoemde leden vragen in het bijzonder of de Staatssecretaris op de hoogte is van
de problemen bij de huisvesting van gedetineerde burgers na detentie. Kan de visie
hierop worden meegenomen in de inventarisatie die de Minister van JenV gaat doen met
betrekking tot de uitstroom van cliënten uit een forensische kliniek?
Mensen die uitstromen uit een (gesloten) (zorg)instelling of uit detentie hebben vaak
moeite om huisvesting te vinden, en lopen daarom meer risico om dakloos te raken.
Momenteel werkt het Ministerie van BZK aan de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting.
Dit wetsvoorstel verplicht gemeenten om een urgentieregeling te hebben, waarbij onder
meer mensen die uitstromen uit een (gesloten) (zorg)instelling en mensen die langer
dan drie maanden in detentie hebben gezeten, onder bepaalde voorwaarden met voorrang
moeten worden gehuisvest. Ook worden gemeenten verplicht om als onderdeel van het
Volkshuisvestingsprogramma de woonopgave voor aandachtsgroepen, waaronder mensen die
uitstromen uit instellingen en detentie, in kaart te brengen en op basis hiervan de
woningbouwprogrammering passend te maken. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat
deze groepen sneller een woning krijgen.
Daarnaast werken de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, gemeenten en de reclassering zo goed mogelijk samen om tijdens detentie
gedetineerden te ondersteunen op de basisvoorwaarden: een geldig ID-bewijs, huisvesting,
werk en inkomen, schulden, zorg(verzekering) en sociaal netwerk. Indien nodig wordt
er ook passende zorg of ondersteuning geregeld. Dat hebben zij in 2019 in een bestuurlijk
akkoord afgesproken.
Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid inventariseer ik verbeterpunten
in de overgang tussen het forensisch kader en het gemeentelijk domein met daarbij
concrete verbetervoorstellen. Deze inventarisatie, die dit najaar is gestart, moet
leiden tot duidelijke en bindende procesafspraken, analyse van werkprocessen en aansluiting
bij bestaande bestuurlijke akkoorden, zoals het bovengenoemde bestuurlijk akkoord
re-integratie ex-gedetineerden. De uitkomsten van deze inventarisatie zijn in de loop
van 2024 gereed. De inventarisatie richt zich op de uitstroom uit de forensische zorg
en staat dus los van de inzet die gepleegd wordt op de huisvestingsproblematiek van
ex-gedetineerde burgers zonder forensische zorg.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen om signalen vanuit maatschappelijke
opvang. De druk daar wordt hoger doordat er steeds meer «zorgbehoevende gevallen»
aankloppen. Hoe verklaart de Staatssecretaris deze toename?
Hoe kunnen organisaties en gemeenten geholpen worden bij de opvang van deze gevallen?
Hoe kunnen gemeenten voorkomen dat deze groep mensen op straat belanden?
In gesprekken met gemeenten en veldpartijen hoor ik ook dat de praktijk weerbarstig
is en dat de druk op opvangvoorzieningen onverminderd hoog is. Dat baart mij grote
zorgen, niet in de laatste plaats omdat het de beoogde transformatie naar preventie
en Wonen Eerst frustreert. De oorzaak daarvan is waarschijnlijk meervoudig. Zo staat
bestaanszekerheid onder druk door de hoge inflatie en de wooncrisis. Deze signalen
onderstrepen wat mij betreft de urgentie voor meer nadruk op preventieve maatregelen
om bestaanszekerheid van mensen alsook de sociaaleconomische weerbaarheid van inwoners
te versterken, en krachtiger preventief beleid in het algemeen ten aanzien van het
voorkomen van dakloosheid van alle gemeenten.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder in hoeverre de Staatssecretaris
zicht heeft op de ontwikkelingen bij het afbouwen van het aantal slaapzalen en het
in plaats daarvan opzetten van eenpersoonskamers.
Eén van de indicatoren uit het Dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid is hoeveel
eenpersoonskamers en hoeveel meerpersoonskamers in de maatschappelijke opvang aanwezig
zijn in de gemeente. We verwachten de eerste resultaten daarvan in de eerste helft
van 2024. Hiermee krijgen we dus een beeld van het aantal slaapzalen, en op de langere
termijn over hoe het staat met de transformatie hiervan naar eenpersoonskamers. Een
van de doelen uit het Nationaal Actieplan is om de maatschappelijke opvang zoveel
mogelijk af- en om te bouwen naar eenpersoonskamers. Op welke termijn dit gaat lukken
is afhankelijk van in hoeverre gemeenten erin slagen de instroom te verlagen door
te werken aan preventie van dakloosheid en de doorstroom naar reguliere huisvesting
te bevorderen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
In afwachting van de brede, uitgebreide voortgangsrapportage eind dit jaar nemen de
leden van de BBB-fractie kennis van de brief van de Staatssecretaris.
De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris hoe kan worden voorkomen dat
het omarmen van het uitgangspunt dat dakloosheid in de eerste plaats een woonprobleem
is en geen zorgprobleem die onverhoopt leidt tot een tekort aan aandacht voor problematiek
rond dakloosheid die géén woonprobleem is. Deze leden zijn benieuwd of in beeld is
gebracht welke types dakloosheid vallen te onderscheiden, voor welke mensen en welke
problematiek daarbij speelt. Niet om nodeloze statistieken te fabriceren, maar vanuit
de behoefte aan inzicht in wat werkt – en wat niet werkt.
Ik deel de opvatting dat inzicht daarbij van wezenlijk belang is voor beter beleid,
gericht op het voorkomen en uitbannen van dakloosheid. In Nederland ontbreekt het
zicht op de volledige groep dak- en thuisloze mensen. Daarom is één van de acties
van het Actieplan Dakloosheid om aantal dakloze mensen in Nederland beter in beeld
te krijgen. Bij het verzamelen van data over dakloosheid wordt toegewerkt naar het
hanteren van de uitgebreidere ETHOS Light definitie (European Typology of homelessness
and Housing Exclusion).
Dit is de Europese definitie van dakloosheid die wetenschappelijk algemeen erkend
wordt. ETHOS definieert dakloosheid als een gebrek aan volwaardige huisvesting.
De Staatssecretaris schrijft dat dakloosheid geen individueel probleem is, maar een
probleem van ons allemaal. Dat klinkt fraai, maar de leden van de BBB-fractie kunnen
zich voorstellen dat mensen zonder dak boven hun hoofd de gedachte zouden kunnen krijgen
dat hun individuele probleem als minder urgent wordt ervaren wanneer het wordt gecollectiviseerd.
Een probleem van iedereen kan een probleem zijn van niemand in het bijzonder. Deze
leden ontvangen graag een reflectie daarop van de Staatssecretaris. Dezelfde aarzeling
hebben deze leden bij het lezen van de uitweiding over integrale samenwerking, afstemming
en bestuurlijke afspraken. Betekent deze alomvattende aanpak voor de individuele dakloze
dat er sneller zicht komt op een dak boven zijn hoofd? We hebben het tenslotte over
een Nationaal Actieplan, niet over een Landelijk Vergaderplan. De leden van de BBB-fractie
hopen dan ook dat het door VNG te ontwikkelen dashboard geen misverstand laat bestaan
over de harde resultaten op weg naar het ambitieuze doel van nul daklozen in 2030.
De notie dat actie nodig is in lijn met de doelen van het Actieplan Dakloosheid, en
dat er inzicht moet komen in de transformatie die in regio’s plaatsvindt, onderschrijf
ik van harte. Ik zal mijn opvolger meegeven dat er op toegezien wordt dat de beoogde
beweging stevig aangejaagd blijft worden. Het dashboard Nationaal Actieplan Dakloosheid
is daar een hulpmiddel bij, dat bovendien het gesprek in en met regio’s op gang moet
houden over de beoogde transformatie naar preventie en Wonen Eerst.
Een belangrijk onderdeel van het Nationaal Actieplan Dakloosheid is het werken aan
het tegengaan van stigma en een negatieve bejegening van dakloze jongeren en volwassenen.
We willen afrekenen met het «eigen schuld, dikke bult»-adagium dat dakloosheid van
mensen tot individueel probleem reduceert. Dakloosheid is een systeemprobleem dat
de hele samenleving aangaat. De ervaring heeft geleerd dat het niet werkt om deze
opgave vanuit één domein, het zorgdomein, aan te vliegen. Samenwerking is essentieel.
Tussen domeinen werk, inkomen, zorg, wonen, en schuldhulpverlening dienen in veel
gemeenten nog schotten geslecht te worden. Zonder ook hier aan te werken, lukt het
niet inwoners daadwerkelijk centraal te zetten en de bejegening en vele loketten aan
de toegang tot dienstverlening die de overheid rijk is, te beperken voor mensen die
(dreigend) dakloos zijn.
De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris hoe kan worden voorkomen dat
het omarmen van het uitgangspunt dat dakloosheid in de eerste plaats een woonprobleem
is en geen zorgprobleem die onverhoopt leidt tot een tekort aan aandacht voor problematiek
rond dakloosheid die géén woonprobleem is. Deze leden zijn benieuwd of in beeld is
gebracht welke types dakloosheid vallen te onderscheiden, voor welke mensen en welke
problematiek daarbij speelt. Niet om nodeloze statistieken te fabriceren, maar vanuit
de behoefte aan inzicht in wat werkt – en wat niet werkt.
Er is steeds meer bewijs dat dakloosheid het meest effectief kan worden aangepakt
door het realiseren van een stabiele woonplek. Daarom wordt in Nederland, in navolging
van verschillende Europese landen, Canada en de VS, volop ingezet op een systeemverandering
die uitgaat van het gegeven dat werken aan het voorkomen van dakloosheid én herstel
het meest effectief en efficiënt kan worden aangevlogen vanuit een stabiele basis:
een thuis. Dat betekent niet dat er geen zorg of ondersteuning geboden moet worden
aan mensen die dit nodig hebben. Maar wel vanuit een veilige passende woonplek.
Ik deel de opvatting dat inzicht daarbij van wezenlijk belang is voor beter beleid,
gericht op het voorkomen en uitbannen van dakloosheid. In Nederland ontbreekt het
zicht op de volledige groep dak- en thuisloze mensen. Daarom is één van de acties
van het Actieplan Dakloosheid om aantal dakloze mensen in Nederland beter in beeld
te krijgen.
Naast het dashboard Actieplan Dakloosheid dat gericht is op het volgen de beoogde
transformatie door middel van het ophalen van de beleidsmatige transformatie, zet
ik in op het inzichtelijk maken van kwantitatieve gegevens over de doelgroep dakloze
mensen. Dat doen we op twee manieren:
1. Een kwantitatieve landelijke monitor van het CBS en VNG-Realisatie waarbij zij gegevens
opvragen bij gemeenten en opvangorganisaties op basis van de Ethos Light categorieën.
In 2024 worden categorie 2 en 3 uitgevraagd. De andere categorieën zijn op korte termijn
nog niet mogelijk om uit te vragen op landelijk niveau. Deze monitor is dus nadrukkelijk
een groeimodel.
2. Kansfonds en Hogeschool Utrecht werken aan een pilot om per centrumregio een Ethos
Light telling te doen. Dit is een zeer intensieve methode die niet op korte termijn
landelijk opgeschaald kan worden. De resultaten van de eerste tellingen in twee regio’s
zijn onlangs gepubliceerd. In 2024 start de volgende ronde waar nog eens zes regio’s
aan meedoen.
De invoering van het woonplaatsbeginsel voor Beschermd Wonen, dat gemeenten verantwoordelijk
maakt voor beschermd wonen voor hun eigen inwoners, verschuift met een jaar naar 1 januari
2025. De leden van de BBB-fractie zijn benieuwd of het gesteggel rond het verdelen
van de middelen een negatieve weerslag heeft op het streven om dakloosheid te verminderen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris erop toe te zien dat allerlei discussies over
de verdeling van taken en bevoegdheden, over afstemming en samenwerking, over verantwoordelijkheden
en geldstromen de energie niet wegzuigt van de eigenlijke opgave: actie ondernemen
tegen dakloosheid. Terugkomend op het uitgangspunt dat dakloosheid geen zorgprobleem
is, vragen de leden van de BBB-fractie zich toch af of hierbij mogelijk de wens de
vader van de gedachte is. Met reden, immers gaat de Staatssecretaris in zijn brief
uitvoerig in op allerlei situaties van dakloosheid en beschermd wonen die rechtstreeks
verband houden met uiteenlopende zorggerelateerde zaken.
Over het nieuwe objectieve verdeelmodel voor beschermd wonen, waarvan het streven
is dit per 1 januari 2025 in te voeren, is volledige overeenstemming tussen Rijk en
gemeenten. Dat geldt evenzeer over de daarmee samenhangende maatregelen, de beoogde
invoering van het woonplaatsbeginsel en de doordecentralisatie van de middelen voor
beschermd wonen naar alle gemeenten. Het beleid gericht op «van beschermd wonen (in
een instelling) naar een beschermd thuis (begeleiding in de eigen woonsituatie)» heeft
als voornaamste doel dat mensen die nu beschermd wonen in een 24-uurslocatie, dat
straks kunnen in de eigen woonomgeving met ambulante begeleiding aan huis. Tegelijkertijd
heeft het als effect dat terugval voorkomen wordt en hiermee bovendien dakloosheid
wordt tegengegaan. Deze beweging zou kortom ook een positieve weerslag hebben op de
ambities uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een thuis. De doordecentralisatie van de middelen voor beschermd wonen is een prikkel voor
álle gemeenten om zorg te dragen voor hun inwoners, zowel ten aanzien van ambulante
en intramurale ondersteuning als ten aanzien van woningen. Op dit moment worden voornamelijk
centrumgemeenten belast met het zorgen voor woningen voor mensen die uitstromen uit
beschermd wonen. De beweging die is ingezet naar een beschermd thuis en Wonen Eerst
betekent niet dat er geen zorg of ondersteuning geboden moet worden aan mensen die
dit nodig hebben. Maar wel vanuit een veilige passende woonplek.
Wat in de aanpak mist, althans in zijn brief gaat de Staatssecretaris niet nader daarop
in, is het aspect werk. Werk geeft stabiliteit in het leven, een inkomen en het draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde. Graag vernemen deze leden hoe de Staatssecretaris
hier tegenaan kijkt.
Ik deel de mening dat werk of een andere vorm van participatie belangrijk is voor
het gevoel van zingeving, eigenwaarde en het op termijn weer verkrijgen van een inkomen.
De basis op orde op alle leefgebieden, waaronder een zinvolle daginvulling, is van
belang bij het voorkomen van dakloosheid én bij herstel. Een goed voorbeeld van een
succesvolle aanpak waarbij dakloze mensen worden ondersteund naar werk zijn ZwolleActief43 en Springplank44. Deze initiatieven werken vanuit het principe dat zingeving en het gevoel «ertoe
te doen» van wezenlijk belang is voor herstel. Dakloze mensen worden naar een werkplek
ondersteund, waarbij de gemeente, zorgaanbieders en werkgeversorganisaties nauw samenwerken.
Goede voorbeelden worden actief gedeeld, daarnaast wordt er vanuit het Programma Simpel
Switchen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gewerkt aan het makkelijker
maken van de stap van een uitkering naar betaald werk.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier