Nota van wijziging (initiatiefvoorstel) : Tweede nota van wijziging
35 761 Voorstel van wet van de leden Van der Graaf, Jasper van Dijk, Thijssen, Van der Lee, Koekkoek en Hammelburg houdende regels voor gepaste zorgvuldigheid in waardeketens om schending van mensenrechten en het milieu tegen te gaan bij het bedrijven van buitenlandse handel (Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen)
Nr. 20
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 5 december 2023
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2.1.2, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
De toezichthouder houdt bij het uitoefenen van het toezicht rekening met de gezamenlijke
uitvoering.
B
Artikel 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «blijkende uit een in verhouding tot de totale bevolking
groot aantal afnemers of activiteiten in Nederland» vervangen door «blijkende uit
een vestiging in Nederland of de hoeveelheid afnemers of activiteiten in Nederland».
2. In het vierde lid wordt «bevoegdheden en middelen» vervangen door «bevoegdheden,
financiële middelen en informatie».
C
Artikel 3.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «3.2.4» vervangen door «3.2.3».
2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende:
Wanneer bij de uitoefening van die handhavende bevoegdheden door de toezichthouder
een besluit wordt genomen, wordt dit besluit aangemerkt als een besluit dat is genomen
op grond van deze wet.
3. Het vierde en vijfde lid vervallen.
D
Artikel 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden twee zinnen toegevoegd, luidende:
Daartoe is de toezichthouder bevoegd om met de Nederlandse toezichthouders afspraken
te maken die worden vastgelegd in samenwerkingsprotocollen en die in ieder geval betrekking
hebben op effectief en doelmatig toezicht op de naleving van verplichtingen voor gepaste
zorgvuldigheid. Een samenwerkingsprotocol wordt gepubliceerd in de Staatscourant en
op de website van de toezichthouder.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De toezichthouder en de andere toezichthouders zijn bevoegd uit eigen beweging
en desgevraagd verplicht aan elkaar relevante informatie te verstrekken die noodzakelijk
is voor de uitvoering van hun taak of om te kunnen voldoen aan een op hen rustende
wettelijke verplichting.
3. Het derde lid vervalt.
E
Artikel 3.1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Een ieder» vervangen door «Een betrokkene».
2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, worden in artikel 3.1.3 twee
leden ingevoegd, luidende:
2. Voordat een bezwaar wordt ingediend bij de toezichthouder, wordt een klacht ingediend
bij de betrokken onderneming, tenzij dit redelijkerwijs niet van de indiener kan worden
gevergd.
3. Het tweede lid geldt niet, als het vermoeden betrekking heeft op de niet naleving
van de regels voor klachtbehandeling, bedoeld in artikel 2.7.1, tweede tot en met
vierde lid.
F
In artikel 3.2.3, derde lid, wordt «het beroep is beslist» vervangen door «het beroep
onherroepelijk is beslist».
G
Artikel 3.2.7 wordt als volgt gewijzigd:
1.Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2.Een lid wordt toegevoegd, luidende:
2.Uitsluiting van overheidssteun vindt voor maximaal 12 maanden plaats na het onherroepelijk
worden van de bestuursrechtelijke sanctie of de strafrechtelijke veroordeling.
H
Na artikel 4.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4.3a Wijziging Algemene wet bestuursrecht
In artikel 7 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in de alfabetische
volgorde ingevoegd:
Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen.
I
Artikel 4.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «1 juli 2024» vervangen door «1 januari 2025».
2. In het tweede lid wordt in de bestaande tekst «1 januari 2025» vervangen door «1 juli
2025» en wordt «1 juli 2025» vervangen door «1 januari 2026».
Toelichting
In oktober en november 2023 hebben de initiatiefnemers overleg gevoerd met medewerkers
van de beoogd toezichthouder, de Autoriteit Consument en Markt. Dit overleg bestond
uit enkele gesprekken en een zogeheten Dry Run, dat wil zeggen het beproeven van de
artikelen van het wetsvoorstel aan de hand van concrete praktijkvoorbeelden. Dit laatste
vond plaats in aanwezigheid van medewerkers van andere toezichthouders. Op basis van
dit overleg hebben de initiatiefnemers besloten het wetsvoorstel nogmaals aan te passen
om enerzijds de effectiviteit van het toezicht en de handhaving door de toezichthouder
te vergroten en anderzijds de rechtszekerheid voor ondernemingen te vergroten.
Onderdeel A (artikel 2.1.2)
De nieuw voorgestelde zin is afkomstig uit artikel 3.1.1, vierde lid, onderdeel b.
Omdat het vierde lid van artikel 3.1.1 komt te vervallen, wordt onderdeel b overgeheveld
naar artikel 2.1.2, waarin de gezamenlijke uitvoering van de verplichtingen voor gepaste
zorgvuldigheid is geregeld.
Onderdeel B (artikel 2.1.3)
Zowel de voorgestelde wijziging van het eerste lid als de wijziging van het vierde
lid zijn bedoeld om het toezicht op buitenlandse ondernemingen te versterken, waardoor
de handhavingsbevoegdheden van de toezichthouder effectiever kunnen zijn.
De wijziging van eerste lid van artikel 2.1.3 is bedoeld om de vaststelling van een
wezenlijke band met Nederland voor de toezichthouder te vereenvoudigen. Voor de formulering
is aangesloten bij het vergelijkbare artikel 31g van de «Wet Kansspelen op afstand»
waarbij soortgelijke issues speelden voor buitenlandse ondernemingen die online gokdiensten
aanbieden. Vanwege de begripsbepaling van buitenlandse onderneming in artikel 1.1,
kon niet volledig worden aangesloten bij dat artikel 31g.
Uit de wijziging van het vierde lid vloeit voort dat een gemachtigd vertegenwoordiger
een beter aanspreekpunt wordt voor de toezichthouder. Doordat de buitenlandse onderneming
zijn gemachtigd vertegenwoordiger moet voorzien van voldoende financiële middelen
en informatie zouden de toezichts-en handhavingsbevoegdheden van de toezichthouder
beter geëffectueerd kunnen worden. De financiële middelen kunnen gezien worden als
een waarborgsom, die door de gemachtigd vertegenwoordiger gebruikt kan worden voor
de betaling van een opgelegde last onder dwangsom of een bestuurlijke boete.
Verbetering van het toezicht op buitenlandse ondernemingen en de handhaving van de
naleving van de verplichtingen komt ook ten goede aan de Nederlandse ondernemingen
die zich aan dezelfde verplichtingen moeten houden. Daardoor wordt het gelijke speelveld
tussen Nederlandse en buitenlandse ondernemingen versterkt.
Onderdeel C (artikel 3.1.1)
De voorgestelde wijziging van het tweede lid van samen met het verval van artikel
3.2.4 in de eerste nota van wijziging (zie onderdeel Y van die nota van wijziging).
De wijziging van het derde lid hangt samen met de wijziging van bijlage 2 bij de Algemene
wet bestuursrecht (Awb), zoals voorgesteld in een nieuw artikel 4.3a, in onderdeel
H van deze nota van wijziging. Met het voorgestelde artikel 4.3a van deze wet regelen
we dat alle besluiten genomen op grond van deze wet in beroep worden behandeld door
de rechtbank Rotterdam. Door voor die besluiten verder niets te regelen over hoger
beroep, volgt daarna hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State (ABRS).
Dezelfde rechtsgang is wenselijk voor besluiten die de ACM neemt op grond van de Instellingswet
ACM in het kader van de handhaving van de Wvedio, zoals de openbaarmakingsbesluiten.
Die besluiten neemt de ACM via artikel 3.1.1, derde lid, van de Wvedio. Zonder iets
te regelen geldt voor die besluiten de rechtsgang op grond van de Instellingswet ACM,
met het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) als hoger beroepsrechter en
niet de ABRS. Dat is niet wenselijk, omdat de ABRS ook voor andere gepaste zorgvuldigheidswetgeving
de hoger beroepsrechter is1. Voor deze besluiten moest dus een oplossing worden bedacht. De nu voorgestelde zin
is die oplossing.
Dit soort bepalingen voor de bevoegdheidsregeling in de bestuursrechtspraak komen
vaker voor, omdat er niet één hoogste beroepsrechter is in Nederland; zie de voorbeelden
in de artikelen 5:20, vierde lid, en 5:32, derde lid, van de Awb.
Het vierde en vijfde lid komen te vervallen, omdat de toezichthouder op grond van
artikel 4:81 van de Awb in combinatie met de artikelen in hoofdstuk 3 van deze wet
al beschikt over de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen voor het uitoefenen
van het toezicht en de handhaving op deze wet. In die beleidsregels zal de toezichthouder
de prioriteiten aangegeven. Onderdeel b van het vierde lid, waarin met voorgeschreven
dat de toezichthouder rekening houdt met de gezamenlijke uitvoering van een verplichting
tot gepaste zorgvuldigheid, is overgeheveld naar artikel 2.1.2, derde lid (zie onderdeel
A van deze nota van wijziging).
Onderdeel D (artikel 3.1.2)
De voorgestelde wijzigingen van artikel 3.1.2 zijn bedoeld om de samenwerking tussen
Nederlandse toezichthouders en de beoogd toezichthouder op deze wet te versterken.
Beoogd is hiermee het toezicht en de handhaving effectiever en efficiënter te maken.
Het opstellen van een samenwerkingsprotocol, dat toegevoegd wordt aan het eerste lid,
komt de coördinatie van de toezichttaken en de eenduidige interpretatie van de diverse
verplichtingen ten goede. Daardoor wordt de rechtszekerheid over de toepassing van
de verplichtingen vergroot. In een samenwerkingsprotocol kunnen bijvoorbeeld afspraken
worden vastgelegd die zien op de het verlenen van bijstand bij de uitvoering van taken,
waaronder het verrichten van inspecties en het geven van informatie. Voor de precieze
formulering is aangesloten bij het soortgelijke artikel 19 van de Uitvoeringswet Algemene
verordening gegevensbescherming.
Het nieuw voorgestelde tweede lid bevat de verplichting voor de toezichthouders om
relevante informatie over en weer aan elkaar te verstrekken. Met deze wijziging is
het verstrekken van relevante informatie een wederzijdse aangelegenheid en desgevraagd
een verplichting geworden. Het derde lid kan vervallen, omdat de abstracte formulering
van het verlenen van bijstand in de nieuw voorgestelde leden specifiek wordt omschreven.
Onderdeel E (artikel 3.1.3)
Artikel 3.1.3 wordt aangevuld met twee leden. Deze leden beogen enerzijds het aantal
bezwaren dat wordt ingediend bij de toezichthouder te beperken. Door een bezwaar eerst
te moeten indienen bij een onderneming, krijgt die onderneming de kans iets met het
bezwaar te kunnen doen, voordat het naar de toezichthouder gaat. Bij een goed functionerend
herstelmechanisme zijn immers zowel de betrokkene gebaat als (het lerend vermogen
van) de onderneming. Anderzijds zorgt voorafgaande klachtbehandeling door de onderneming
ervoor dat er aan dossiervorming wordt gedaan, dat weer ten goede komt aan de behandeling
van het gemotiveerde bezwaar door de toezichthouder.
Voor de precieze formulering is aangesloten bij de soortgelijke artikelleden in artikel
9:20 van de Algemene wet bestuursrecht is. De uitzondering in het voorgestelde tweede
lid op de voorafgaande klachtindiening bij een onderneming, «tenzij dit redelijkerwijs
niet van de indiener kan worden gevergd», is toegevoegd, omdat er redenen kunnen zijn
waarom het indienen van een klacht bij een onderneming niet opportuun is. Gedacht
kan hierbij worden aan de situatie waarin sprake is van een ernstig verstoorde houding
tussen de klachtindiener en de onderneming of dat spoedeisendheid is gemoeid met de
behandeling van de klacht.
De uitzondering in het voorgestelde derde lid op de voorafgaande klachtindiening is
bedoeld voor de situatie dat de klacht betrekking heeft op de niet-naleving van de
verplichtingen omtrent de klachtenprocedure door een onderneming. Interne klachtbehandeling
ligt dan niet voor de hand, omdat de klacht dan niet behandeld zou worden op een wijze
die is voorgeschreven in artikel 2.7.1, tweede tot en met vierde lid.
Omdat alleen een betrokkene een klacht kan indienen bij een onderneming (zie artikel
2.7.1, tweede lid) wordt in het eerste lid «een ieder» vervangen door «een betrokkene».
Hierdoor zijn artikel 2.7.1 en 3.1.3 beter in overeenstemming met elkaar.
Onderdeel F (artikel 3.2.3)
De uitgestelde of schorsende werking van het derde lid van artikel 3.2.3 was bedoeld
tot en met onherroepelijke beslissing door de rechter op het (eventuele) beroep. Dit
laatste is voor alle duidelijkheid toegevoegd.
Onderdeel G (artikel 3.2.7)
Om te voorkomen dat ondernemingen permanent zouden kunnen worden uitgesloten van overheidssteun,
is aan artikel 3.2.7 toegevoegd dat dit alleen voor een maximale termijn kan. Permanente
uitsluiting wordt niet proportioneel geacht. Voor de precieze duur van die termijn
is aangesloten bij de duur in het soortgelijke uitsluitingsartikel 25 in de in 2023
vastgestelde Ontbossingsverordening.
Onderdeel H (artikel 4.3a)
Met deze bepaling wordt geregeld dat tegen besluiten van de toezichthouder op grond
van deze wet beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. De Raad voor
de rechtspraak heeft aangegeven te voorzien dat beroepszaken op grond van deze wet
inhoudelijk complexer zullen zijn dan een gemiddelde zaak, maar in aantal beperkt
zullen zijn. Dit laatste bemoeilijkt de kennisopbouw als elke rechtbank bevoegd is.
Het oordelen over complexe geschillen bij een beperkt aantal zaken wordt vergemakkelijkt
wanneer er één rechtbank is die in eerste aanleg oordeelt. De rechtbank Rotterdam
is de aangewezen rechtbank daartoe, omdat die rechtbank al is gespecialiseerd in het
oordelen in geschillen over besluiten van de beoogd toezichthouder, de Autoriteit
Consument en Markt.
Het hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State (ABRS). De ABRS oordeelt immers al over de gepaste zorgvuldigheidsnormen
in de Houtverordening en de Conflictmineralenverordening. Toekenning aan een ander
beroepscollege, zou kunnen leiden tot uiteenlopende jurisprudentie over dezelfde begrippen.
Voor de rechtszekerheid van ondernemingen en de toezichthouder wordt dit laatste onwenselijk
gevonden. Ook zou dat beroepscollege aan kennisopbouw moeten doen, terwijl die kennis
inmiddels wel aanwezig is bij de ABRS. Ook de Raad voor de rechtspraak had in zijn
advies van 8 maart 2023 geen opmerkingen bij toekenning van het hoger beroep aan de
ABRS.2
Onderdeel I (artikel 4.5)
Doordat de behandeling van het wetsvoorstel in Tweede Kamer der Staten-Generaal langer
duurt dan gehoopt, worden de inwerkingtredingsdata in artikel 4.5 vervangen. De nieuw
voorgestelde data beogen de inwerkingtreding met een half jaar op te schuiven.
Van der Graaf Jasper van Dijk Thijssen Van der Lee Koekkoek Hammelburg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.J.F. van der Graaf, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Marieke Koekkoek, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Tom van der Lee, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
J.J. (Jasper) van Dijk, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
A.R. Hammelburg, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Joris Thijssen, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.