Brief regering : Voorgenomen besluit op verzoek NPO tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland
29 692 Politiek en media
Nr. 27
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 november 2023
Op 24 april 2023 heeft de NPO een verzoek gedaan om de voorlopige erkenning van omroep
Ongehoord Nederland in te trekken. De NPO baseert zich op het oordeel dat Ongehoord
Nederland onvoldoende bereidheid tot samenwerking binnen het publieke mediabestel
toont. Op grond van de Mediawet moet voor het intrekken van een (voorlopige) erkenning
sprake zijn van een structureel en zeer manifest gebrek aan samenwerking. Ik ben voornemens
het verzoek af te wijzen omdat naar mijn oordeel het gebrek aan samenwerking niet
dusdanig structureel en manifest is, dat het een verstrekkende maatregel als het intrekken
van de voorlopige erkenning kan rechtvaardigen. Het voorgenomen besluit is toegestuurd
aan de NPO en Ongehoord Nederland. Beide partijen hebben twee weken de tijd gekregen
om een zienswijze in te dienen op het voorgenomen besluit. Vervolgens wordt een definitief
besluit genomen. Met deze brief informeer ik u hoe ik tot het voornemen om het verzoek
af te wijzen, ben gekomen. In de bijlage1 vindt u zoals verzocht door de Leden Kerseboom en Van Houwelingen (FvD) alle documentatie
met betrekking tot de totstandkoming van dit voorgenomen besluit.2
Het is nog nooit eerder voorgekomen dat door de NPO een verzoek tot intrekking van
een (voorlopige) erkenning van een omroep is ingediend. Het betreft dus een unieke
situatie, zonder enig precedent. Hierom, en vanwege de grote belangen die gepaard
gaan met een beslissing op het verzoek, heb ik de tijd genomen die nodig was om een
zorgvuldig proces te doorlopen om tot een voorgenomen besluit te komen. Het betreft
hier een bestuursrechtelijk besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet
bestuursrecht. Ik heb mij dan ook te houden aan de voorschriften die gelden bij het
nemen van dergelijke besluiten.
Proces
Na ontvangst van het verzoek van de NPO heb ik eerst advies gevraagd aan de Landsadvocaat
over het te volgen proces. Ik informeerde u op 12 juni 2023 al over dit advies (Kamerstuk
29 692, nr. 26). De Landsadvocaat heeft mij geadviseerd een aantal procedurele stappen te nemen
om te kunnen komen tot een zorgvuldige voorbereiding en afweging. De procedurele zorgvuldigheid
is te meer van belang nu het hier zowel bij de NPO als bij Ongehoord Nederland gaat
om zwaarwegende belangen.
Een mogelijk positief besluit op het verzoek van de NPO om de voorlopige erkenning
van Ongehoord Nederland in te trekken, is niet zonder gevolgen. Uit de wetsgeschiedenis
van de Mediawet blijkt dat – vanwege de zwaarte van de intrekking – sprake moet zijn
van een «zwaar tekortschieten», zoals een zeer manifest en structureel gebrek aan
de samenwerkingsbereidheid.3 De samenwerking moet dus duidelijk ernstig verstoord zijn. Om te kunnen vaststellen
of daarvan sprake is adviseerde de Landsadvocaat mij om met alle relevante feiten
in de hand te beoordelen hoe de NPO tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake
is van een zeer manifest en structureel gebrek aan samenwerkingsbereidheid bij Ongehoord
Nederland. Het verzoek van de NPO en de opgelegde sancties vormen het startpunt voor
deze beoordeling. Daarnaast heb ik zelf nadere informatie verzameld. Ik heb Ongehoord
Nederland in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven op het verzoek tot intrekking
van de NPO. Ik heb voorts aanvullende vragen gesteld aan de NPO en aan de omroepen
in het landelijke publieke bestel. Omdat het verzoek tot intrekking van de voorlopige
erkenning ziet op samenwerkingsbereidheid, heb ik informatie opgevraagd bij de omroepen
over hoe zij de samenwerking met Ongehoord Nederland typeren. Tot slot heb ik Ongehoord
Nederland en de NPO individueel uitgenodigd voor een ambtelijk gesprek om de laatste
feiten boven tafel te krijgen en de partijen de gelegenheid te geven hun kijk op de
zaak te delen.
Op basis van al deze informatie en na een zorgvuldige afweging, ben ik gekomen tot
een voorgenomen besluit. Zoals hierboven gesteld worden de NPO en Ongehoord Nederland
beide in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen ten aanzien van dit
voorgenomen besluit. Na ontvangst van deze zienswijzen en het bestuderen daarvan zal
ik een definitief besluit nemen. Tegen dit besluit staan de reguliere rechtsmiddelen
van bezwaar en beroep open.
Voorgenomen besluit
Op basis van alle beschikbare informatie kom ik tot het voornemen om het verzoek van
de NPO tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland af te wijzen.
Het volledige voorgenomen besluit vindt u als bijlage bij deze brief.
De grondslag voor het verzoek tot intrekking is artikel 2.33, vierde lid, van de Mediawet
2008. Op grond dit artikel kan de raad van bestuur van de NPO de bewindspersoon voor
media verzoeken om intrekking van een (voorlopige) erkenning als (a) de raad van bestuur
de betrokken instelling twee maal een sanctie heeft opgelegd, of (b) de media-instelling
naar de mening van de raad van bestuur onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid
tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst. De NPO heeft
Ongehoord Nederland sinds de toetreding tot het publieke bestel in totaal drie sancties
opgelegd. De grondslag voor de sancties is artikel 2.154, eerste lid, sub b, van de
Mediawet 2008. Op grond van dit artikel kan de NPO een sanctie opleggen indien een
omroep naar mening van de raad van bestuur van de NPO onvoldoende uitvoering geeft
aan de bereidheid tot samenwerking.
Voor beide grondslagen geldt dus dat er sprake moet zijn van het onvoldoende uitvoering
geven aan de bereidheid tot samenwerking. Voordat kan worden overgegaan tot een dusdanig
verstrekkende maatregel als het intrekken van een (voorlopige) erkenning, moet de
samenwerking duidelijk ernstig verstoord zijn.
Samenwerking is onmisbaar bij de uitvoering van de publieke media-opdracht op landelijk
niveau. Het zijn de omroepen met een erkenning of voorlopige erkenning en de taakomroepen
die het media-aanbod maken. Zij hebben daarbij redactionele autonomie en verantwoordelijkheid.
De NPO is het orgaan voor de sturing en samenwerking, zodat op doelmatige wijze een
gezamenlijke landelijke publieke programmering tot stand komt. De samenwerking, waartoe
de omroepen zijn gehouden, ziet op het bereiken van dat gezamenlijke publieke aanbod.
De NPO heeft allerhande sturingsmogelijkheden, maar de grens ligt bij de inhoud van
het media-aanbod.
De NPO onderbouwt het verzoek in de eerste plaats door te wijzen op het overtreden
van de journalistieke code door Ongehoord Nederland. Volgens de NPO maakt het niet
naleven van de journalistieke code dat Ongehoord Nederland onvoldoende samenwerkingsbereidheid
laat zien. Hierover is het belangrijk om het volgende op te merken. De journalistieke
code NPO gaat over de inhoud van het media-aanbod. De code kan worden gezien als een
uitwerking van het voorschrift in artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder e, Mediawet
2008 dat publiek media-aanbod voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen,
die binnen de sector gehanteerd worden. Het toezicht op dit artikel is belegd bij
het Commissariaat voor de Media. Het ligt daarom niet voor de hand dat de NPO via
de toetsing op de bereidheid tot samenwerking het toezicht op deze norm, te weten
de journalistieke kwaliteitseisen, naar zich toetrekt. Ook wordt de journalistieke
code niet genoemd in de opsomming van kaders voor de sturing en de bevordering van
de samenwerking door de NPO in artikel 2.2, derde lid van de Mediawet 2008. Hieruit
kan geconcludeerd worden dat het naleven van de journalistieke code geen onderdeel
is van de toetsing of er sprake is van voldoende samenwerkingsbereidheid door de NPO.
Juridisch gezien kan ik dus niet meegaan in de redenering van de NPO dat het niet
naleven van de journalistieke code door Ongehoord Nederland te maken heeft met de
samenwerkingsbereidheid. Ik kan dit argument dan ook niet meewegen bij de beoordeling
of er sprake is van een gebrek aan samenwerkingsbereidheid.
Naast het niet naleven van de journalistieke code verwijst de NPO in haar verzoek
en in de sancties ook op andere feiten waaruit onvoldoende samenwerkingsbereidheid
door Ongehoord Nederland zou blijken. Het gaat dan bijvoorbeeld om uitingen die Ongehoord
Nederland heeft gedaan over andere partijen binnen het publieke bestel, om de samenwerking
met omroepen in het genreoverleg journalistiek en over de opstelling van Ongehoord
Nederland in het bestuurdersoverleg van 6 september 2023. Deze feiten worden uitgebreid
besproken in het voorgenomen besluit. Voor het genreoverleg journalistiek heeft de
NPO inmiddels een (suboptimale) oplossing gevonden en de samenwerking met de andere
omroepen is, zo blijkt uit de opgevraagde informatie bij de omroepen, grotendeels
zakelijk. Bepaalde uitingen van Ongehoord Nederland in de richting van andere partijen
binnen de publieke omroep (waaronder de NPO) getuigen van een weinig constructieve
houding van Ongehoord Nederland. Dit is echter naar mijn oordeel op dit moment onvoldoende
om te spreken van een ernstige verstoring van de samenwerking. Dat leidt ertoe dat
alles afwegende er naar mijn oordeel geen sprake is van een manifest en structureel
gebrek aan samenwerking om tot intrekking van de voorlopige erkenning over te gaan.
Wel verwacht ik van Ongehoord Nederland dat zij zich in de toekomst professioneel,
zakelijk en constructief opstelt in de richting van de andere partijen binnen het
publieke bestel.
Hoewel ik mij realiseer dat de voorgenomen afwijzing van het verzoek betekent dat
de NPO samen moet blijven werken met een omroep waarvan zij vindt dat zij onvoldoende
samenwerkingsbereidheid toont, weegt dat belang niet op tegen het belang van Ongehoord
Nederland om haar voorlopige erkenning te behouden en de beloofde beterschap te tonen.
Ongehoord Nederland is een relatief jonge omroep, die ook de tijd moet krijgen om
verbetering in de samenwerking te laten zien. In beantwoording van de vragen van 3 november
2023 en bij het ambtelijk horen op 6 november 2023 heeft Ongehoord Nederland expliciet
de bereidheid uitgesproken om de verhoudingen te herstellen en samen te werken binnen
de publieke omroep. Ongehoord Nederland heeft – zo blijkt uit haar nadere toelichting
van 3 november 2023 – concrete stappen gezet om Ongehoord Nieuws te verbeteren. Een
intrekking zou ook in dat kader niet passend zijn.
De voorgenomen afwijzing heeft geen gevolgen voor de wettelijke bevoegdheden van de
NPO. De NPO blijft verantwoordelijk voor de samenwerking binnen de landelijke publieke
mediadienst en kan omroepen, waaronder Ongehoord Nederland, blijven aanspreken op
onvoldoende samenwerkingsbereidheid.
Doorkijk naar de toekomst
Dit voorgenomen besluit betekent niet dat er in Hilversum niets aan de hand is. Zoals
ook beschreven in het voorgenomen besluit zijn er wel degelijk momenten geweest waarop
Ongehoord Nederland onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de bereidheid tot samenwerking.
Daarnaast heeft de ombudsman geoordeeld dat Ongehoord Nederland de journalistieke
code meermaals heeft overtreden. Ik verwacht, zoals ik hierboven heb aangegeven, van
Ongehoord Nederland dat zij de verbeteringen die door de omroep worden genoemd in
haar zienswijze op het verzoek van de NPO adequaat doorvoert.
Ik wil benadrukken dat de publieke omroep alleen goed en betrouwbaar kan functioneren
als iedereen het gezamenlijke belang in het oog houdt, en dat iedereen binnen het
publieke bestel zich bewust zou moeten zijn van niet alleen zijn eigen rol en positie,
maar ook de legitieme rol en positie van de ander erkent. Ik ga ervan uit dat de NPO
vanuit haar coördinerende taak hierover het gesprek met de omroepen voert en blijft
voeren. Ik verwacht in deze gesprekken een constructieve houding van Ongehoord Nederland
die gericht is op zichtbare verbetering.
Daarnaast vind ik het belangrijk om vast te stellen dat het belang van de journalistieke
code niet ter discussie staat, integendeel. Alle partijen in het bestel hechten aan
de journalistieke code. Ook ik onderschrijf dit. Het is essentieel dat publieke omroepen
media-aanbod maken dat voldoet aan hoge journalistieke kwaliteitseisen en dat de omroepen
en de NPO ieder vanuit de eigen rol uitvoering geven aan de publieke media-opdracht.
Wel merk ik hierover het volgende op. Het adviescollege-Van Geel constateert in zijn
rapport Eenheid in veelzijdigheid dat de rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de uitvoering van de publieke
media-opdracht verduidelijking behoeven (Kamerstuk 32 827, nr. 827). Daarnaast heeft de motie van het lid Mohandis c.s.4 mij verzocht te verkennen of het sanctiebeleid van het publieke omroepbestel kan
worden aangescherpt en verduidelijkt, waardoor ieders rol binnen het bestel helder
is. De aanbevelingen van het adviescollege en de aangenomen motie-Mohandis c.s. roepen
ertoe op dat de hoge journalistieke kwaliteitseisen die we van de publieke omroep
verwachten, op een duidelijke manier geborgd zijn in het publieke mediabestel. Het
is van het grootste belang dat zowel het huidige kabinet als mijn opvolger dit voortvarend
oppakken.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Uslu
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap