Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 449 Vereenvoudiging van de banenafspraak en de quotumregeling voor mensen met een arbeidsbeperking (Wet banenafspraak)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Op 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (vanaf hier: Wet
bqa) in werking getreden. De Wet bqa moet werkgevers stimuleren om meer mensen met
een arbeidsbeperking in dienst te nemen en is onlosmakelijk verbonden met de Participatiewet
van 1 januari 2015. Het doel van beide wetten is om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt.
Een inclusieve arbeidsmarkt waarin mensen met een arbeidsbeperking volop meedoen.
Voor wie alleen onder aangepaste omstandigheden kan werken, kennen we de beschutte
werkomgeving. Voor wie met een steuntje in de rug aan het werk kan bij een reguliere
werkgever, kennen we de banenafspraak. Een afspraak die bijdraagt aan de ambitie van
dit kabinet om zo veel mogelijk mensen mee te laten doen op de reguliere arbeidsmarkt.
Ondanks het feit dat in de afgelopen jaren al veel is bereikt, blijft dit een urgente
opgave.
De afgelopen jaren zijn al veel stappen gezet om extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking
te realiseren bij reguliere werkgevers. Werkgevers hebben tot eind 2022 gezamenlijk
81.117 extra banen gerealiseerd. Dit is ontzettend waardevol voor de mensen die nu
via deze weg aan het werk zijn. Tegelijkertijd zijn de afgesproken aantallen op macroniveau
vanaf 2020 niet gerealiseerd. Ook zien we dat circa de helft van de mensen met een
arbeidsbeperking aan de kant staat en dat nog steeds een minderheid van de werkgevers
iemand met een arbeidsbeperking in dienst heeft.1 Het is dus zaak om de banenafspraak te verbeteren. Zeker in deze tijd, waar krapte
op de arbeidsmarkt ervoor zorgt dat werkgevers moeite hebben met het invullen van
vacatures, kunnen mensen met een arbeidsbeperking een belangrijke rol spelen.
Het kabinet heeft daarom op 7 juni 20232 maatregelen aangekondigd om de banenafspraak te verbeteren. Het gaat onder meer om
een beperkte verbreding van de doelgroep banenafspraak en het verder verkennen van
het beschikbaar stellen van loonkostensubsidie in de WIA. Ook komt op termijn het
onderscheid tussen markt en overheid te vervallen waardoor meer banen gerealiseerd
kunnen worden via samenwerking. Het doel van de maatregelen is dat meer mensen met
een arbeidsbeperking de benodigde ondersteuning krijgen en dat de arbeidsparticipatie
van deze groep kan toenemen waardoor een inclusieve arbeidsmarkt een stap dichterbij
komt. De voorliggende vereenvoudiging van de banenafspraak en quotumregeling moet
hier ook aan bijdragen.3 De banenafspraak is tenslotte een belangrijk instrument om mensen met een arbeidsbeperking
aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers.
De jaarlijkse monitoring van de resultaten4 en de evaluatie Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten5 laten zien dat de Wet bqa succesvol is geweest. Voor veel mensen heeft de banenafspraak
nieuwe kansen gecreëerd die hebben geleid tot werk.
Uit het hiervoor genoemde evaluatieonderzoek blijkt dat de Wet bqa een positieve impuls
heeft gegeven aan het maatschappelijk debat om mensen met een arbeidsbeperking in
dienst te nemen. Veel werkgevers hebben mede door de banenafspraak kunnen ervaren
welke toegevoegde waarde mensen uit de doelgroep banenafspraak hebben voor hun organisatie.
Ook is uit dit onderzoek gebleken dat naarmate de quotumdreiging realistischer werd,
deze dreiging een grotere rol speelt bij de beslissing om mensen met een arbeidsbeperking
aan te nemen.
Bij overheidswerkgevers, voor wie de quotumdreiging veel realistischer was, heeft
de quotumdreiging meer invloed gehad dan bij marktwerkgevers, hoewel dit bij de overheidswerkgevers
nog niet geresulteerd heeft in het halen van de afgesproken aantallen. Daarbij moet
worden aangemerkt dat het aandeel werkgevers in de overheidssector dat iemand uit
de doelgroep banenafspraak in dienst heeft, groter is dan in de marktsector. Zo blijkt
uit het rapport «Arbeidsmarkt in kaart – werkgevers» van het Sociaal Cultureel Planbureau
dat van de ondervraagde werkgevers bij de overheid 58,8 procent mensen met een arbeidsbeperking
in dienst heeft.6 Voor alle ondervraagde werkgevers is dit percentage 18,3 procent. In hoofdstuk 6
staan de inspanningen van overheidswerkgevers.
Tegelijkertijd bleek in de praktijk ook dat werkgevers en de uitvoering de huidige
Wet bqa ingewikkeld vonden. Dit probleem speelde met name tijdens de geactiveerde
quotumregeling. In de Wet bqa staan belemmeringen die het realiseren van de 125.000
banen op de langere termijn in de weg kunnen staan. Het gaat onder andere om het feit
dat samenwerking tussen werkgevers uit de overheid en de marktsector complex is, op
het onmogelijke af, en dat de administratieve lasten hoog zijn. Daarom heeft de regering
besloten om het stelsel van de banenafspraak aan te passen. Dit gebeurt op zo’n manier
dat op basis van de opgedane ervaringen in de afgelopen jaren en het evaluatieonderzoek
de sterke elementen in de Wet behouden blijven en de Wet alleen waar nodig wordt aangepast.
Daarmee zal het stelsel eenvoudiger en dus effectiever worden. Het doel van de Wet
bqa verandert niet. Dit doel is en blijft om mensen met een arbeidsbeperking meer
kansen op werk bij reguliere werkgevers te geven. De regering blijft daarom werkgevers
faciliteren om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen.
De voorgestelde vereenvoudiging van het stelsel van de banenafspraak en de quotumregeling
zal het eenvoudiger voor werkgevers maken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst
te nemen. Met het wetsvoorstel nemen de mogelijkheden om banen te realiseren via samenwerking
op termijn toe en wordt de quotumregeling uitvoerbaar. Als de quotumregeling wordt
geactiveerd, kan de bonus voor werkgevers een extra stimulans zijn om banen te realiseren.
Ook wordt de manier waarop werkgevers gebruik kunnen maken van het loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak vereenvoudigd. Het doel is dat meer mensen met een arbeidsbeperking
aan de slag gaan door werkgevers meer mogelijkheden te geven om banen te realiseren.
Dit wetsvoorstel past dan ook bij de ambitie van de regering om meer mensen met een
arbeidsbeperking naar werk te begeleiden.
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de aanleiding voor de vereenvoudiging. In hoofdstuk 3 worden
de hoofdlijnen van het voorstel geschetst. In hoofdstuk 4 wordt de werking van de
inclusiviteitsopslag en de bonus verder uitgewerkt. Hoofdstuk 5 gaat in op de vereenvoudiging
van het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak. Hoofdstuk 6 gaat in op de inspanningen
van overheidswerkgevers. Tot slot, wordt in hoofdstuk 7, 8 en 9 respectievelijk ingegaan
op de financiële consequenties, regeldruk en ontvangen commentaren en adviezen.
2. Aanleiding voor de vereenvoudiging van de banenafspraak en quotumregeling
Uit gesprekken met werkgevers en uitvoering is gebleken dat velen intrinsiek gemotiveerd
zijn om tot een inclusieve arbeidsmarkt te komen. Dit blijkt ook uit het evaluatieonderzoek.
Werkgevers zien ook de economische toegevoegde waarde om een diverse groep medewerkers
in dienst te hebben. Bij iedereen staat voorop dat de 125.000 extra banen er moeten
komen.
Zoals hiervoor al aangegeven ervaren werkgevers en uitvoering de oorspronkelijke Wet
bqa als ingewikkeld. Een van de vaak genoemde belemmeringen ging over de vraag bij
welke sector, overheid of markt, een baan precies meetelde. Werkgevers waren elkaar
weliswaar niet tot last, maar bij het realiseren van banen waren ze eilanden op zichzelf:
banen gerealiseerd door samenwerking (bijvoorbeeld via inkoop van diensten) tellen
bij slechts één werkgever mee, namelijk de werkgever bij wie iemand formeel in dienst
is. Er was daardoor geen enkele reden om samen extra banen te realiseren. Ook binnen
de sector overheid is door sectorvertegenwoordigers benoemd dat het onderscheid nieuwe
kansen op het realiseren van extra banen belemmert. Zoals hiervoor al genoemd, maakt
de stok achter de deur, in de vorm van de geactiveerde quotumregeling, dit effect
nog sterker; niet alleen bij welke sector, maar zelfs bij welke individuele werkgever een baan meetelt, is dan relevant. Tijdens de quotumperiode zouden werkgevers
bovendien te maken krijgen met een ingewikkelde en administratief zware inleenadministratie.
Dit alles bij elkaar kon ertoe leidden dat werkgevers ervoor kozen om geen banen voor
mensen met een arbeidsbeperking te realiseren, ook al waren er arbeidsplekken beschikbaar.
Dit beeld komt ook naar voren uit de verschillende evaluaties en onderzoeken7 die de afgelopen jaren zijn verricht. In het advies van 9 april 2018 heeft de Raad
van State geadviseerd om naar aanleiding van de verschillende wijzigingen die in de
Wet bqa zijn toegepast te komen tot een bredere evaluatie en hernieuwde doordenking
van de Wet banenafspraak hoe een meer inclusieve arbeidsmarkt voor mensen met een
arbeidsbeperking kan worden bewerkstelligd.8 Dit advies was mede aanleiding om te kijken naar de werking van de Wet bqa.
In brieven van de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) van 20 november 20189 en 4 juli 201910 zijn de contouren van dit wetsvoorstel uitgewerkt. In deze brieven heeft de toenmalige
Staatssecretaris verwezen naar de motie Nijkerken-De Haan c.s.11, waarmee ook de Tweede Kamer zich over de complexiteit van de Wet bqa heeft uitgesproken.
In deze motie heeft de Tweede Kamer de regering onder andere gevraagd om het onderscheid
tussen overheid en markt op te heffen. Ook is in de motie gevraagd om gedurende de
transitie van de huidige naar deze nieuwe werkwijze geen onomkeerbare stappen te nemen
en/of kosten te maken in het huidige systeem. Hieraan werd in eerste instantie invulling
gegeven door de quotumheffing tijdelijk op te schorten tot 1 januari 2022. Ook is
naar aanleiding van deze motie aan UWV en de Belastingdienst gevraagd om de verdere
ontwikkeling van de inleenadministratie stop te zetten.
Omdat dit wetsvoorstel vanwege de coronapandemie en de demissionaire periode van het
kabinet Rutte III vertraging heeft opgelopen, is de beoogde inwerkingtredingsdatum
van 1 januari 2022 niet gehaald. Via de Wet Uitvoeren breed offensief, is de opschorting
van de quotumheffing daarom verlengd tot het moment waarop een nieuw in te voeren
quotumregeling in werking treedt, met dien verstande dat de verlenging uiterlijk zou
gelden tot 1 januari 2026. Dit omdat de opbouw in de afgesproken aantallen tot 2026
loopt.12 Daarna zou de structurele situatie gelden waarin er 125.000 extra banen moeten zijn.
In dit wetsvoorstel wordt de opschorting van de quotumheffing verlengd tot op het
moment dat het nieuwe stelsel van de banenafspraak in werking treedt, ook als dit
pas na 1 januari 2026 plaatsvindt.
De regering heeft de gesprekken die over de contourenbrief en de uitwerking van het
wetsvoorstel hebben plaatsgevonden voortgezet en UWV en de Belastingdienst gevraagd
om de eerder uitgebrachte uitvoeringstoetsen te actualiseren. Dit om op basis van
o.a. de geactualiseerde uitvoeringstoetsen en de voor- en nadelen van een (nieuwe)
quotumregeling een definitief besluit te nemen over het al dan niet indienen van voorliggend
wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.13 Vervolgens heeft het kabinet op 7 juni 2023 aangekondigd om het wetsvoorstel op korte
termijn in te dienen bij de Tweede Kamer.14
In het wetsvoorstel is er net zoals in de huidige quotumregeling eerst een periode
van de vrijwillige banenafspraak. Mocht de quotumregeling worden geactiveerd, dan
is niet langer alleen sprake van een heffing zoals in de huidige quotumregeling het
geval is. In de nieuwe systematiek is bij activering naast een heffing ook sprake
van een bonus. Een bonus kan voor werkgevers een extra stimulans zijn om banen te
realiseren. De omslag van een systeem met alleen een heffing naar een systeem met
een bonus en een heffing ziet de regering als een voordeel van de nieuwe systematiek.
Een quotumregeling blijft echter ook met de nieuwe systematiek een zwaar instrument,
dat alleen weloverwogen ingezet moet worden vanwege de grote gevolgen voor werkgevers.
Niet alleen voor werkgevers die nog geen banen hebben gerealiseerd voor mensen die
tot de doelgroep banenafspraak behoren, maar ook voor werkgevers die zich de afgelopen
jaren hebben ingezet om extra banen te realiseren. Net als bij de huidige quotumregeling
zal het kabinet daarom eerst met de sociale partners en gemeenten overleggen alvorens
te beslissen over het al dan niet activeren van de quotumregeling. De economische
situatie en de beschikbaarheid van voldoende kandidaten worden daarin meegenomen.
Om meer banen te realiseren via samenwerking is in het wetsvoorstel uitgewerkt dat
niet langer sprake is van een onderscheid tussen de overheid en de markt. Dit conform
de motie Nijkerken-De Haan.15 De regering hecht er, net als de partijen in De Werkkamer, zeer aan dat overheidswerkgevers
invulling geven aan de eigen verantwoordelijkheid om mensen uit de doelgroep banenafspraak
in dienst te nemen via formele dienstverbanden en inleenverbanden. Dit vanwege de
voorbeeldfunctie die de overheid heeft en de gemaakte afspraken in het sociaal akkoord.
De regering maakt daarom het opheffen van het onderscheid tussen markt en overheid
afhankelijk van realisaties bij de overheid. Dit betekent dat de regering het nieuwe
stelsel van de banenafspraak pas in werking laat treden wanneer realisaties bij de
overheid daartoe aanleiding geven. Tot die tijd tellen de inspanningen van de overheidssector
en de marktsector gezamenlijk via Social Return (SR) alleen mee in de marktsector.
Hieronder staat de uitwerking van het nieuwe systeem voor de banenafspraak en eventuele
quotumregeling, zoals in het wetsvoorstel is opgenomen.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1 Uitgangspunten vernieuwde Wet banenafspraak
Het eerste en belangrijkste uitgangspunt voor de vernieuwde Wet banenafspraak is dat
het Sociaal Akkoord in stand blijft. Al eerder is in deze memorie van toelichting
gemeld dat de banenafspraak tot meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking heeft
geleid. Daarom blijven de goede onderdelen van de wet behouden. Dit houdt in dat werkgevers
ook in het nieuwe systeem eerst de mogelijkheid krijgen om zonder verplichting mensen
aan het werk te helpen en dat de quotumregeling de stok achter de deur blijft. Ook
blijven overheid en markt verantwoordelijk voor hun aandeel in de banenafspraak. De
125.000 extra banen moeten er komen. De aanpassingen die met de vernieuwde Wet banenafspraak
worden ingevoerd hebben tot doel dat er een systeem komt dat voor werkgevers en uitvoering
beter werkt in de praktijk en dat geactiveerd kan worden als er te weinig banen worden
gerealiseerd. Om te kunnen vaststellen of de aantallen per jaar gehaald zijn, blijft
de jaarlijkse monitoring van de gerealiseerde extra banen in stand.
Het tweede uitgangspunt is dat de vernieuwde Wet banenafspraak zoveel mogelijk aansluit
bij bestaande instrumenten, zoals de huidige sociale premies en financiële instrumenten.
Dit voorkomt zo veel mogelijk dat er opnieuw systemen moeten worden opgetuigd. En
dat de administratieve lasten voor zo ver mogelijk beperkt blijven.
Het derde uitgangspunt is dat er meer mogelijkheden voor werkgevers moeten komen om
banen te realiseren. Dit gebeurt door een vereenvoudigd systeem dat samenwerking niet
belemmert door een opdeling in twee aparte sectoren met als gevolg een complexe inleenadministratie.
Er komt daarom op termijn één banenafspraak voor alle werkgevers in Nederland. Het
vervallen van het onderscheid zal op termijn leiden tot het realiseren van extra banen
via intensievere samenwerking tussen de markt en de overheid. Wanneer dit is, is afhankelijk
van de realisaties bij de overheid. De regering hecht er namelijk zeer aan dat de
overheid invulling geeft aan de eigen verantwoordelijkheid voor het realiseren van
extra banen voor de doelgroep banenafspraak. Hoofdstuk 6 gaat hier uitgebreider op
in.
Het vierde uitgangspunt is dat de quotumregeling geactiveerd moet kunnen worden als
de werkgevers de afgesproken aantallen voor de banenafspraak niet gehaald hebben.
Het uitgangspunt blijft onverkort: als er te weinig banen worden gerealiseerd, moet
de quotumregeling ingevoerd kunnen worden. Met dit wetsvoorstel ligt er nu een werkbare
quotumregeling die goed uitvoerbaar is. De meeste administratieve belemmeringen spelen
in de periode van de geactiveerde quotumregeling. Daarom heeft de regering er veel
energie in gestoken om de techniek van de quotumregeling zo te vorm te geven dat er
minder belemmeringen zijn om haar uit te voeren.
Het vijfde uitgangspunt is dat «goed gedrag» beloond wordt. Als de quotumregeling
geactiveerd is, dan is er niet alleen sprake van een stok achter de deur, maar komt
er ook een beloningssysteem voor werkgevers die meer doen dan de quotumregeling van
hen vraagt.
Hierna zijn de hoofdlijnen opgenomen voor de periode van de banenafspraak en voor
de eventuele quotumregeling. In de volgende hoofdstukken wordt het systeem van de
vereenvoudigde Wet banenafspraak meer in detail uitgewerkt.
3.2 Het systeem van de vernieuwde Wet banenafspraak: de periode van de banenafspraak
De vernieuwde Wet banenafspraak bevat net zoals de huidige Wet twee onderdelen: een
vrijwillig gedeelte (de banenafspraak) en een gedeelte met een verplichtend karakter
(de quotumregeling). Voor de periode van de banenafspraak wordt de manier waarop werkgevers
gebruik kunnen maken van het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak (hierna: LKV
doelgroep banenafspraak) vereenvoudigd. Dit ongeacht de realisaties door werkgevers
in de overheidssector of marktsector. Het LKV doelgroep banenafspraak wordt structureel
om de duurzaamheid van de banen voor de doelgroep banenafspraak te bevorderen. De
doelgroepverklaring bij de aanvraag van het LKV doelgroep banenafspraak wordt geschrapt
om administratieve lasten te verminderen. Met het oog op eenduidigheid wordt de doelgroep
voor het LKV doelgroep banenafspraak gelijkgesteld met de doelgroep banenafspraak.
Een belangrijke wijziging in de vernieuwde Wet banenafspraak is dat op termijn de
twee afzonderlijke afspraken voor markt en overheid worden vervangen door één afspraak
met álle werkgevers, in plaats van dat er onderscheid wordt gemaakt tussen overheidswerkgevers
en marktwerkgevers. In de al eerdergenoemde motie Nijkerken-De Haan c.s.16 heeft de Tweede Kamer verzocht om het onderscheid overheid-markt los te laten. In
het huidige systeem van de Wet bqa moeten vanwege de twee afzonderlijke afspraken voor markt en overheid extra administratieve handelingen
worden verricht en met name tijdens de geactiveerde quotumregeling zouden de administratieve
lasten nog verder toenemen. Zoals eerder benoemd wordt het opheffen van het onderscheid
tussen markt en overheid afhankelijk van realisaties bij de overheid. Vanaf het moment
dat geen sprake meer is van het onderscheid tussen markt en overheid geldt de nieuwe
situatie. In de periode van de banenafspraak veranderen voor werkgevers op dat moment
twee onderdelen: samenwerking tussen bijvoorbeeld werkgevers, sectoren of regio’s
is mogelijk, en de administratieve lasten worden verminderd.
Net als in het huidige systeem kunnen werkgevers na de overgang naar één afspraak
banen blijven realiseren via reguliere dienstverbanden en inleenverbanden. Als een
werkgever in de huidige situatie diensten inkoopt bij een andere werkgever, tellen
die banen uitsluitend mee bij de formele werkgever en niet bij de werkgever bij wie
de werknemer feitelijk werkt, en dankzij wie de werknemer de baan heeft gekregen.
Ditzelfde probleem doet zich in de huidige Wet bij andere samenwerkingsvormen, zoals
gedeeld werkgeverschap. In de Wet bqa was daarvoor geen oplossing, niet in de periode
van de banenafspraak, en evenmin in de situatie van de quotumregeling. Dit had tot
gevolg dat er in de Wet bqa geen enkele stimulans is voor werkgevers om samen te werken.
In het nieuwe systeem is samenwerking tussen werkgevers tijdens de banenafspraak en
de geactiveerde quotumregeling wel mogelijk als op termijn de twee afzonderlijke afspraken
voor markt en overheid worden vervangen door één afspraak. Deze mogelijkheid zorgt
ook voor een veel betere weergave van de werkelijke werksituatie. In hoofdstuk 4 staat
uitgewerkt op welke manier de bonus een rol kan spelen bij de samenwerkingsafspraken.
3.3 Het systeem van de vernieuwde Wet banenafspraak: de quotumregeling
Voor de banenafspraak is bij het Sociaal Akkoord een besparing op de uitkeringslasten
ingeboekt van structureel € 250 miljoen. Als de banenafspraak niet wordt gehaald,
dan zorgen de opbrengsten van de quotumregeling dat deze besparing alsnog gerealiseerd
wordt. De quotumregeling kan pas geactiveerd worden indien de afgesproken aantallen
in de banenafspraak niet worden gehaald.
Mocht de quotumregeling worden geactiveerd, dan is niet langer alleen sprake van een
heffing zoals in de huidige quotumregeling het geval is. In de nieuwe systematiek
is bij activering naast een heffing ook sprake van een bonus. Hiervoor wordt aangesloten
bij bestaande instrumenten. Tijdens de oorspronkelijke quotumregeling van de Wet bqa
moesten uitlenende werkgevers via UWV voor alle werknemers uit de doelgroep doorgeven
bij welke werkgever ze werkten. De inlenende werkgevers moesten dit vervolgens controleren
en goedkeuren Daarvoor was een complex systeem in de vorm van een inleenadministratie
nodig. Dit bleek veel ingewikkelde administratieve handelingen met zich mee te brengen,
voor zowel de werkgevers voor wie de quotumregeling gold, als voor UWV die deze inleenadministratie
moest ontwikkelen en bijhouden. In de vernieuwde Wet banenafspraak zijn al deze handelingen
tijdens de geactiveerde quotumregeling niet meer nodig.
De quotumregeling is bedoeld als stok achter de deur. Zij is dus niet bedoeld als
doel, maar als middel om de afgesproken aantallen te halen. Uit de evaluatie van de
Wet bqa is gebleken dat 60 procent van de werkgevers bekend is met de quotumregeling.
Verder bleek dat naarmate de quotumdreiging realistischer werd, deze een grotere rol
speelt bij de beslissing om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Dit speelde
met name bij de overheidswerkgevers; voor de sector overheid is de quotumregeling
immers geactiveerd. Bij de marktwerkgevers, voor wie de quotumregeling niet is geactiveerd,
speelde de quotumdreiging veel minder.
De regering kiest ervoor om ook in het nieuwe systeem een stok achter de deur te houden
in de vorm van een quotumregeling. Een quotumregeling blijft zoals eerder benoemd
ook met de nieuwe systematiek een zwaar instrument, dat alleen weloverwogen ingezet
moet worden vanwege de grote gevolgen voor werkgevers.
Mochten de aantallen van het nieuwe macro-ingroeipad niet gehaald worden, dan zal
activering onder dezelfde voorwaarden plaatsvinden als in de huidige Wet bqa. Een
van de afspraken uit het Sociaal Akkoord17 is dat het kabinet eerst overlegt met de sociale partners en gemeenten alvorens te
beslissen over het al dan niet activeren van de quotumregeling. Dit verandert niet.
Ook blijft onveranderd dat de ministerraad beslist over het al dan niet activeren
van de quotumregeling en de ministeriële regeling met dit besluit overlegt aan de
Eerste en de Tweede Kamer. De regeling treedt niet eerder in werking dan nadat vier
weken zijn verstreken na de overlegging van de regeling aan beide Kamers.
Bij de beslissing om al dan niet te activeren kan onder andere de economische situatie
en de beschikbaarheid van kandidaten worden meegenomen. Activering van de quotumregeling
heeft grote gevolgen voor werkgevers en is derhalve een beslissing die buitengewoon
weloverwogen genomen moet worden. Dit is des te meer het geval omdat – anders dan
bij de oorspronkelijke quotumregeling – het niet in de rede ligt om een eenmaal geactiveerde
quotumregeling te deactiveren. Dit komt doordat de quotumsystematiek met een bonus
werkt. Werkgevers houden met deze bonus rekening in hun beslissing om iemand aan te
nemen en moeten erop kunnen vertrouwen dat zij op grond daarvan een duurzaam commitment
aan kunnen gaan. Het deactiveren van de quotumregeling betekent ook het stoppen van
de bonus. Die mogelijkheid zou onzekerheid voor werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking
betekenen.
3.4 Het systeem van de vernieuwde Wet banenafspraak: de monitoring
De regering gaat ervan uit dat alle werkgevers, en zeker ook die in de overheidssector,
na de overgang naar één afspraak volop gebruik gaan maken van de nieuwe mogelijkheden
om banen te realiseren. Als werkgevers dit doen, hoeft de quotumregeling niet geactiveerd
te worden.
Om te kijken of dit inderdaad gebeurt, zal ook in de vernieuwde Wet banenafspraak
worden bijgehouden hoeveel extra banen erbij zijn gekomen voor mensen met een arbeidsbeperking
en hoe dit zich verhoudt tot het in het Sociaal Akkoord afgesproken aantallen.
Na de overgang naar één afspraak ligt de focus van de monitoring op landelijk niveau.
Die situatie heeft ook gevolgen voor het ingroeipad. Om tot het nieuwe macro-ingroeipad
te komen worden na de overgang naar één afspraak de oude, aparte, aantallen voor de
overheids- en marktsector bij elkaar opgeteld. Tabel 1 laat dit nieuwe macro-ingroeipad
zien. Eind 2025 moeten er nog steeds 125.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking
zijn gerealiseerd. Om zicht te houden op de gerealiseerde aantallen in zowel de markt
als de overheid blijft de regering daarnaast ook de sectoren markt en overheid apart
monitoren. Het aantal inleenverbanden per sector kan op basis van hetzelfde representatieve
onderzoek als nu vastgesteld worden. Voor het monitoren van beide sectoren worden
de definities gehanteerd voor de sector markt en overheid die vanaf de start van de
banenafspraak zijn toegepast bij het monitoren van de aantallen.
De grondslag voor deze monitoring is opgenomen in artikel 4, vierde lid.
Tekstblok 1 laat voor de volledigheid zien welke groepen tot de doelgroep van de banenafspraak
behoren en blijven behoren. De vernieuwde Wet banenafspraak wijzigt de samenstelling
van de doelgroep niet. Op 7 juni 2023 heeft het kabinet een beperkte verbreding van
de doelgroep banenafspraak aangekondigd. Deze verbreding is niet in dit wetsvoorstel
uitgewerkt.18
Tabel 1: ingroeipad banenafspraak
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Struc.
Jaarlijkse doelstelling
43.500
55.000
67.500
80.000
92.500
105.000
115.000
125.000
125.000
Tekstblok 1: Welke groepen behoren tot de doelgroep banenafspraak?
1. Mensen die onder de Participatiewet vallen en die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon
(WML) kunnen verdienen.
2. (Ex) vso/pro-leerlingen die zich schriftelijk hebben aangemeld bij UWV.
3. Mensen met een Wsw-indicatie.
4. Wajongers met arbeidsvermogen.
5. Mensen met een Wiw-baan of ID-baan.
6. Mensen met een medische beperking die is ontstaan voor hun 18e verjaardag of tijdens studie, die alleen met een voorziening het WML kunnen verdienen,
zonder voorziening kunnen zij dat niet.
4. De inclusiviteitsopslag en de banenafspraakbonus
4.1 Inleiding
Zoals hiervoor al aan de orde kwam voldoet de oorspronkelijke quotumregeling niet.
Er is dus verandering nodig in de wijze waarop de quotumregeling wordt geïmplementeerd.
In de hiervoor genoemde «Contourenbrief» van 20 november 2018 en de brief van 4 juli
2019 is uiteengezet waarom de huidige werkwijze met een heffing per werkgever te veel
nadelen heeft en het realiseren van banen in de weg staat.
Ook zouden werkgevers die meer doen dan zij op grond van hun opgave moeten doen, extra
moeten kunnen worden beloond. De werkwijze moet dus veranderen. Daarom zorgt deze
wet niet langer voor een systeem dat zich tijdens een mogelijke quotumperiode uitsluitend
richt op straffen. In plaats daarvan komt een positief systeem dat werkt met een «inclusiviteitsopslag»
als heffing en een individuele beloning voor werkgevers in de vorm van een bonus voor
elke baan die ze realiseren. De bonus betreft een verhoging van het loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak. Dit kan werkgevers motiveren om mensen met een arbeidsbeperking
een plek te geven op de arbeidsmarkt. De ontvangen bonus en te betalen inclusiviteitsopslag
zijn in evenwicht met elkaar indien een werkgever met een gemiddelde premieplichting
loon (hierna: loonsom) het volgens de quotumregeling benodigde aantal banen heeft
gerealiseerd. Indien de werkgever meer banen realiseert, ontvangt hij ook een hoger
bedrag aan bonus. Voor het heffen van de inclusiviteitsopslag en het uitbetalen van
de bonus sluit deze vernieuwde Wet banenafspraak op hoofdlijnen aan bij bestaande
instrumenten.
4.2 Aansluiten bij bestaande instrumenten: Aof en LKV doelgroep banenafspraak
Een van de uitgangspunten van de vernieuwde Wet banenafspraak is dat zij voor de uitvoering
zoveel mogelijk aansluit bij bestaande instrumenten, zoals de bestaande sociale premies
en bestaande financiële instrumenten. Dit voorkomt zo veel mogelijk dat opnieuw nieuwe
systemen moeten worden opgetuigd. Als de quotumregeling geactiveerd wordt, zal om
deze reden een inclusiviteitsopslag worden geheven via de bestaande sociale premies,
namelijk het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Het gaat om een opslag op de hoge
gedifferentieerde Aof-premie. Voor de grondslag voor de inclusiviteitsopslag wordt
aangesloten bij het premieloon van de hoge gedifferentieerde Aof-premie voor overige
werkgevers. Uitgangspunt is dat het te betalen bedrag aan inclusiviteitsopslag voor
bedrijven met een gemiddelde loonsom vergelijkbaar zal zijn met de huidige heffing
van € 5.000 per te realiseren baan. Daarnaast moet het door werkgevers betaalde bedrag
aan inclusiviteitsopslag, net als in het huidige systeem, de gemiste besparing op
de uitkeringslasten dekken. De definitieve hoogte van de inclusiviteitsopslag kan
pas bij de activering worden bepaald. De inclusiviteitsopslag is namelijk ook afhankelijk
van de gemiddelde premieplichtige loonsom van werkgevers die de inclusiviteitsopslag
betalen. Dit laatste gegeven is pas bekend in het jaar van activeren zelf.
4.3 De heffing
In het nieuwe systeem wordt het bedrag aan te betalen inclusiviteitsopslag afhankelijk
van de loonsom in de onderneming. Dat is anders in het huidige systeem. Daar wordt
de heffing bepaald aan de hand van het aantal fte’s (op basis van de verloonde uren)
dat een werkgever in dienst heeft. De verschuiving van verloonde uren naar de loonsom
zorgt voor transitie-effecten. Voor werkgevers met een gemiddelde loonsom verandert
er op hoofdlijnen weinig. Werkgevers die te maken hebben met een lagere of hogere
gemiddelde loonsom, zullen respectievelijk minder of meer betalen aan inclusiviteitsopslag
dan ze in het huidige systeem aan heffing zouden betalen.
Ter illustratie het volgende. Werkgevers met een loonsom die tien procent hoger ligt
dan de gemiddelde loonsom, betalen tien procent meer inclusiviteitsopslag. Anderzijds
betalen werkgevers met een loonsom die tien procent lager is dan de gemiddelde loonsom
tien procent minder aan inclusiviteitsopslag. Dit is een omschrijving van de transitie-effecten
op hoofdlijnen. Hoe de inclusiviteitsopslag op individueel niveau van een werkgever
uitpakt, is afhankelijk van de situatie van de individuele werkgever en de van toepassing
zijnde uitzonderingen. De regering realiseert zich dat deze transitie-effecten zich
zullen voordoen, maar heeft desondanks ten behoeve van de vereenvoudiging voor dit
systeem gekozen. De transitie-effecten kunnen namelijk alleen voorkomen worden als
de te betalen inclusiviteitsopslag gebaseerd is op het aantal verloonde uren. Dit zou echter betekenen dat er niet aangesloten kan worden bij bestaande systemen
en dat er een nieuw systeem gebouwd moet worden dat uitsluitend gebruikt kan worden
voor de quotumregeling. Dit leidt tot een zwaardere (administratieve) belasting voor
werkgevers en de uitvoering. Het systeem van afdracht naar «draagkracht» op basis
van de loonsom is nieuw voor de quotumregeling, maar is de bestaande praktijk in de
afdracht van sociale premies. Voor de inclusiviteitsopslag geldt, net als bij de sociale
premies, dat het loon voor de premieafdracht gemaximeerd is. Dit maximum premieloon
beperkt het transitie-effect van de te betalen inclusiviteitsopslag voor werkgevers
met gemiddeld hoge lonen.
De regering vindt het belangrijk dat werkgevers weten waar zij aan toe zijn als de
quotumregeling geactiveerd wordt. De bestaande quotumcalculator wordt daarom uitgebreid
zodat werkgevers eenvoudig kunnen berekenen hoeveel banen ze moeten realiseren. Ook
wordt onderzocht of en op welke manier werkgevers via de quotumcalculator eenvoudig
inzicht kunnen krijgen in hun eigen verplichtingen en resultaten.
4.4 Uitzonderingen
In de huidige Wet bqa zijn twee uitzonderingen opgenomen voor het betalen van de heffing,
namelijk voor kleine werkgevers en voor uitlenende werkgevers. Deze twee uitzonderingen
blijven ook in de vernieuwde Wet banenafspraak bestaan. Daarnaast zijn er in dit wetsvoorstel
twee extra uitzonderingen opgenomen. De uitzonderingen worden hierna toegelicht. Voor
alle uitzonderingen geldt dat deze worden gerealiseerd door zoveel mogelijk aan te
sluiten bij bestaande systemen.
De hoofdregel is dat de inclusiviteitsopslag van toepassing is op werkgevers met een
premieplichtig loon dat meer bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon
per werknemer in een kalenderjaar (hierna: grote werkgevers19). Grote werkgevers krijgen dus te maken met de inclusiviteitsopslag. Werkgevers met
een premieplichtig loon dat gelijk is of minder bedraagt dan 25 maal het gemiddelde
premieplichtige loon per werknemer in een kalenderjaar (hierna: kleine werkgevers)
krijgen niet te maken met de inclusiviteitsopslag, omdat zij minder mogelijkheden
hebben om banen te realiseren. De uitzondering voor kleine werkgevers wordt vormgegeven
door aan te sluiten bij de differentiatie van de Aof-premie op grond van artikel 36
van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv). Hierdoor hoeven alleen
werkgevers met een premieplichtig loon dat meer bedraagt dan 25 maal het gemiddelde
premieplichtige loon per werknemer in een kalenderjaar de inclusiviteitsopslag te
betalen. Dat betekent concreet dat een werkgever die de hoge Aof premie verschuldigd
is in beginsel ook de inclusiviteitsopslag verschuldigd is.
Grote werkgevers krijgen te maken met de inclusiviteitsopslag. Hierbij is sprake van
een aantal uitzonderingen. Werkgevers die arbeidskrachten uitzenden, betalen over
hun uitzendpersoneel geen inclusiviteitsopslag. Onder uitzendpersoneel wordt hier
verstaan uitzendkrachten, payrolling en detacheringen vanuit de Wet sociale werkvoorziening
(hierna: Wsw). Voor werkgevers is voor dit uitzendpersoneel, net als in het huidige
systeem, sprake van een nulquotum. Zonder een nulquotum zouden deze werkgevers quotumplichtig
zijn voor werknemers voor wie ze niet zelf de arbeidsplaats realiseren. Het is namelijk
de inlenende werkgever die de arbeidsplaats realiseert. De uitgezonderde werkgevers
komen wel in aanmerking voor de bonus indien zij iemand met een arbeidsbeperking uit
de doelgroep banenafspraak in dienst nemen (zie ook hieronder onder «bonus»).
Voor grote werkgevers die te maken krijgen met de inclusiviteitsopslag geldt dat de
inclusiviteitsopslag niet van toepassing is voor werknemers die zij in dienst hebben
op een beschutte werkplek20werken op grond van de Participatiewet of de Wet sociale werkvoorziening. Voor deze
werknemers geldt ook een nulquotum. Voor deze werknemers geldt dat zij uitsluitend
in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden hebben tot
arbeidsparticipatie. Het zou vreemd zijn als werkgevers over de loonsom van deze mensen
de inclusiviteitsopslag moeten betalen. Met het toevoegen van deze uitzondering wordt
een technische omissie uit de Wet bqa verholpen. Werkgevers die werknemers in dienst
hebben die in de Wsw werken op een beschutte werkplek of die een beschut werk dienstverband
hebben op grond van de Participatiewet, komen voor die werknemers niet in aanmerking
voor de banenafspraakbonus (zie hieronder).
Voor de vrijstelling van de inclusiviteitsopslag over het loon van uitzendpersoneel
en voor mensen met een Wsw-werkplek of beschut werk op grond van de Participatiewet
wordt aangesloten bij de registratie van code aard arbeidsverhoudingen in de aangifte
loonheffingen. Werkgevers gebruiken de code aard arbeidsverhoudingen op dit moment
al in hun reguliere bedrijfsvoering. De vrijstelling van de inclusiviteitsopslag over
het loon geldt voor werkgevers die werknemers onder een van de volgende codes uit
de code aard arbeidsverhouding registreren in de aangifte loonheffingen: 11 (uitzendkracht),
82 (payroll), 22 (Wet sociale werkvoorziening detachering bij reguliere werkgever),
21 (Wet sociale werkvoorziening beschut werk) en 24 (Participatiewet beschut werk).
Grote werkgevers betalen op hoofdlijnen voor niet-uitgezonderd personeel de inclusiviteitsopslag
en betalen voor uitgezonderd personeel geen inclusiviteitsopslag.
Tot slot, wordt in de Wet banenafspraak een aantal uitkeringen en eventuele aanvullingen
hierop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat uitgezonderd van
de inclusiviteitsopslag. Het is wenselijk om deze uitkeringen uit te zonderen van
de inclusiviteitsopslag omdat zo veel mogelijk is aangesloten bij het systeem van
de huidige quotumregeling. Bij de huidige quotumregeling wordt voor het quotumpercentage
gekeken naar het aantal verloonde uren dat moet worden ingevuld door de doelgroep
banenafspraak ten opzichte van het totaal aantal verloonde uren van het werknemersbestand.
Hierbij zijn alleen de door de werkgever in zijn aangifte loonheffingen opgegeven
verloonde uren tijdens de dienstbetrekking relevant. Daarover kan de werkgever ook
loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak krijgen. Uitkeringen van UWV zijn hiervoor
niet relevant. Het ligt dan ook in de rede om uitkeringen uit te zonderen van de inclusiviteitsopslag.
Door het uitzonderen wordt het systeem met de inclusiviteitsopslag en de banenafspraakbonus
toegepast op werkenden in het totale werknemersbestand.
Voor werkgeversbetalingen voor de Ziektewet (hierna: ZW) en Wet arbeid en zorg (hierna:
Wazo) die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst en via de werkgever worden uitbetaald
tijdens deze arbeidsovereenkomst kan op een later moment bepaald worden dat de inclusiviteitsopslag
toch van toepassing is. Bij deze uitkeringen is namelijk sprake van verloonde uren
waarop bij de huidige quotumregeling het quotumpercentage van toepassing is. Ook is
er sprake van de bonus via de opslag op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak.
Of de inclusiviteitsopslag in nader te bepalen gevallen toch van toepassing is op
werkgeversbetalingen voor de ZW en de Wazo moet in nauwe samenhang worden bekeken
met ontwikkelingen in de inkomstenverhoudingen in de loonaangifte en een gewenste
vereenvoudiging van werkgeversbetalingen. Als hierover meer duidelijkheid bestaat,
wordt dit opnieuw bekeken en vindt waar nodig wetswijziging plaats.
4.5 De banenafspraakbonus: het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
Zoals in de inleiding bij dit hoofdstuk is toegelicht, zorgt de vernieuwde Wet banenafspraak
voor een positief systeem dat werkt met een «inclusiviteitsopslag» als heffing en
een banenafspraakbonus voor elke baan die werkgevers realiseren. Net als voor de heffing
wordt voor de bonus ook aangesloten bij een bestaand instrument, namelijk het LKV
doelgroep banenafspraak.21 Werkgevers zijn al bekend met het LKV doelgroep banenafspraak als instrument om mensen
uit de doelgroep banenafspraak aan het werk te helpen. Werkgevers weten bijvoorbeeld
al hoe zij het LKV doelgroep banenafspraak kunnen verwerken in hun kostprijs.
De manier waarop werkgevers gebruik kunnen maken van het LKV doelgroep banenafspraak
wordt eveneens vereenvoudigd. Om dit te realiseren worden drie wijzigingen aangebracht
in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Het gaat om a) het structureel maken
van het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak, b) het schrappen van de doelgroepverklaring
bij de aanvraag van dit loonkostenvoordeel en c) het harmoniseren van de doelgroep
van het LKV doelgroep banenafspraak met de doelgroep van de banenafspraak. Deze drie
maatregelen worden toegelicht in hoofdstuk 5 en treden in werking ongeacht of de quotumregeling
wordt geactiveerd.
Zoals hiervoor al gemeld wordt voor de bonus aangesloten bij het LKV doelgroep banenafspraak.
Als de quotumregeling geactiveerd wordt, zullen alle werkgevers, dus ook de werkgevers
die uitgezonderd zijn van het betalen van de inclusiviteitsopslag, een bonus ontvangen
van € 5.000 per gerealiseerde baan van gemiddeld 25,5 uur per week.22 De bonus wordt vormgegeven door het bestaande LKV doelgroep banenafspraak te verhogen
met € 3,76 per verloond uur.23 Inclusief het basis-LKV van € 1,01 per verloond uur bedraagt het LKV doelgroep banenafspraak
bij een geactiveerd quotum € 4,77 per verloond uur met een maximum van € 9.500 per
jaar. Door de substantiële verhoging van het LKV doelgroep banenafspraak worden werkgevers
beloond die tijdens de geactiveerde quotumregeling banen realiseren voor mensen uit
de doelgroep banenafspraak.
Door aan te sluiten bij de bestaande LKV-systematiek, en dus de bonus per uur aan
de werkgever uit te betalen, wordt de werkgever ook gestimuleerd om iemand een groter
contract aan te bieden. De hiervoor al genoemde structurele toepassing van het LKV
doelgroep banenafspraak stimuleert een werkgever om iemand langer in dienst te houden
en meer mensen aan te nemen. De wisselwerking tussen de te betalen inclusiviteitsopslag
en het verhoogde LKV doelgroep banenafspraak (bonus) zorgt ervoor dat werkgevers die
onvoldoende banen realiseren netto een heffing betalen. Werkgevers die meer banen
realiseren dan is afgesproken worden beloond doordat ze netto meer aan bonus ontvangen
dan dat zij aan heffing betalen. Onderstaand voorbeeld maakt dit duidelijk.
Voorbeeld: Werkgever X heeft 100 mensen met gemiddeld premieplichtig loon in dienst.
Op basis van het quotumpercentage/de inclusiviteitsopslag moet de werkgever 3 banen
van 25,5 uur realiseren.
Te betalen bedrag aan inclusiviteitsopslag
Bonus (verhoogd LKV doelgroep banenafspraak)
Netto heffing
Werkgever realiseert geen banen
€ 15.000
€ 0
€ 15.000
Werkgever realiseert aantal banen conform quotumpercentage1
€ 15.000
€ 15.000
€ 0
Werkgever realiseert twee keer zoveel banen als quotumpercentage
€ 15.000
€ 30.000
-€ 15.000
X Noot
1
De hoogte van de inclusiviteitsopslag wordt bij het activeren van de quotumregeling
bepaald aan de hand van het quotumpercentage in het jaar van vaststelling.
Werkgevers betalen via de loonaangifte de inclusiviteitsopslag. Het LKV doelgroep
banenafspraak wordt na afloop van het kalenderjaar uitgekeerd. Om de instrumenten,
binnen de systematiek van de bestaande instrumenten, zo goed mogelijk op elkaar af
te stemmen, worden de inclusiviteitsopslag en de verhoging van het LKV doelgroep banenafspraak
getrapt ingevoerd. Als de quotumregeling geactiveerd wordt in jaar t, wordt in jaar
t+1 het LKV met € 3,76 verhoogd. Vervolgens wordt in het jaar t+2 de inclusiviteitsopslag
ingevoerd en het LKV over het jaar t+1 uitbetaald.
Tabel 1: Fictief voorbeeld activering quotumregeling
2031 (jaar t)
2032 (jaar t+1)
2033 (jaar t+2)
Omschrijving
In 2031 blijkt dat de banenafspraak over 2030 niet gehaald is.
Kabinet besluit om de quotumregeling per 01-01-2032 te activeren.
LKV doelgroep banenafspraak wordt vanaf 01-01-2032 verhoogd (uitbetaling in t+2 over
t+1).
Inclusiviteitsopslag treedt per 01-01-2033 in werking. Uitbetaling van LKV doelgroep
banenafspraak over t+1.
Effect
Werkgevers betalen vanaf 2033 de inclusiviteitsopslag en ontvangen in 2033 ook het
verhoogde LKV doelgroep banenafspraak over 2032.
Door deze getrapte invoering wordt de tijd die zit tussen de afdracht van de inclusiviteitsopslag
en de ontvangst van het verhoogde LKV doelgroep banenafspraak zoveel mogelijk beperkt.
Werkgevers betalen via de loonaangifte vanaf t+2 de inclusiviteitsopslag, maar ontvangen
halverwege t+2 het verhoogde LKV doelgroep banenafspraak over t+1. De tijd tussen
afdracht van de inclusiviteitsopslag en ontvangst van het verhoogde LKV doelgroep
banenafspraak bedraagt hierdoor maximaal een half jaar.
4.6 Meer mogelijkheden voor werkgever: het inzetten van de bonus
Net als in het huidige systeem kunnen werkgevers banen realiseren via reguliere dienstverbanden
en inleenverbanden. Zoals in hoofdstuk 3 al is aangegeven maakt de vernieuwde Wet
banenafspraak het mogelijk dat werkgevers op termijn ook samen banen kunnen realiseren,
bijvoorbeeld via samenwerkingsvormen als inkoop van diensten of via gedeeld werkgeverschap.
Werkgevers die banen realiseren via reguliere dienstverbanden ontvangen het verhoogde
LKV doelgroep banenafspraak en worden zo beloond voor de banen die ze realiseren.
Werkgevers die banen realiseren via inleenverbanden moeten, net als in het huidige
systeem, afspraken maken met de uitlenende werkgever. Onderdeel van de onderlinge
afspraken kan ook de inzet van de bonus zijn.
In het nieuwe systeem kunnen werkgevers na de overgang naar één afspraak onderling
afspraken maken over de verrekening van de bonus zonder tussenkomst van de overheid.
Doordat uitlenende werkgevers geen inclusiviteitsopslag betalen over uitgezonden personeel,
kunnen ze de bonus doorberekenen aan de inlenende werkgever. Ook voor banen via samenwerkingsvormen
als inkoop kunnen werkgevers onderling afspraken maken over de verdeling van de bonus.
De afspraken die werkgevers maken over de verdeling van de bonus kunnen meelopen in
de reguliere contractonderhandelingen. Werkgevers kunnen ervoor kiezen hierover afspraken
te maken, maar er is geen verplichting. Als zij ervoor kiezen om afspraken te maken
over de verdeling van de bonus, leidt dit automatisch tot een lichte stijging van
de administratieve lasten.
In het nieuwe systeem is nog steeds sprake van administratieve handelingen, met name
door de uitzonderingen voor de inclusiviteitsopslag. Tegelijkertijd worden de administratieve
lasten beperkt ten opzichte van het oude systeem. Als werkgevers ervoor kiezen om
onderling afspraken te maken over de verdeling van de bonus, leidt dit tot een lichte
stijging van de administratieve lasten. Hier staat tegenover dat het geen verplichting
is om afspraken te maken. De administratieve lasten stijgen in dat geval dus alleen
als werkgevers ervoor kiezen om onderling afspraken te maken.
Onderzoeksbureau APE heeft op verzoek van het Ministerie van SZW gekeken naar de gevolgen
voor de administratieve lasten van het nieuwe systeem.24 Door aan te sluiten bij bestaande instrumenten wordt ook de timing/systematiek van
deze instrumenten gevolgd. Dit moet de administratieve lasten beperken. Dat neemt
niet weg dat het altijd tijd vraagt om te wennen aan een nieuw systeem en dat ook
het voorgestelde systeem een vorm van complexiteit met zich meebrengt. Dat zit onder
meer in het feit dat het door de van toepassing zijnde uitzonderingen niet gaat om
een generieke opslag op de Aof-premie. Het kabinet zal hieraan in de implementatie
van de vernieuwde Wet banenafspraak ook zeker aandacht besteden en ter ondersteuning
voorbeeld-contracten opstellen die werkgevers hiervoor kunnen gebruiken.
5. Vereenvoudiging loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
De manier waarop werkgevers gebruik kunnen maken van het LKV doelgroep banenafspraak
wordt vereenvoudigd. Het gaat om a) het structureel maken van het loonkostenvoordeel
banenafspraak, b) het schrappen van de doelgroepverklaring bij de aanvraag van het
loonkostenvoordeel en c) het harmoniseren van de LKV doelgroep banenafspraak met de
doelgroep banenafspraak. De beoogde datum van de inwerkingtreding van deze drie onderdelen
is 1 januari 2025.
a. Het structureel maken van het LKV doelgroep banenafspraak
In de huidige situatie kunnen werkgevers het LKV doelgroep banenafspraak maximaal
drie jaar toepassen als ze werknemers uit de doelgroep banenafspraak in dienst nemen.
Om de duurzaamheid van de banen voor mensen uit de doelgroep banenafspraak te vergroten,
komt het LKV doelgroep banenafspraak structureel beschikbaar in plaats van maximaal
drie jaar. Ook wordt het daarmee mogelijk om tijdens de quotumregeling werkgevers
bij het realiseren van banen voor de doelgroep banenafspraak een individuele beloning
te geven in de vorm van een bonus voor elke baan die ze realiseren.
Het is van belang dat mensen met een beperking niet alleen in dienst worden genomen,
maar ook duurzaam aan het werk blijven. Uit diverse onderzoeken blijkt dat relatief
veel mensen met een arbeidsbeperking in een tijdelijk dienstverband werken. Een verklaring
hiervoor is dat dit om mensen gaat die een nieuw dienstverband zijn aangegaan. In
het algemeen geldt dat mensen vaak beginnen te werken met een tijdelijk contract.
Tegelijkertijd blijkt uit onderzoeken dat niet alleen mensen uit de doelgroep banenafspraak
die nog niet zo lang werkzaam zijn, maar ook mensen die al langer werken nog met tijdelijke
contracten werken.25 Om de duurzaamheid van de banen voor mensen uit de doelgroep banenafspraak te vergroten,
wordt het LKV doelgroep banenafspraak daarom structureel. Doordat werkgevers ook langer
dan drie jaar het loonkostenvoordeel kunnen blijven toepassen, kan de kans op duurzaam
werk toenemen. Op dit moment kunnen werkgevers het LKV doelgroep banenafspraak alleen
ontvangen als zij werknemers in dienst nemen die tot de doelgroep van het LKV doelgroep
banenafspraak behoren. Dit wetsvoorstel regelt dat dit LKV ook beschikbaar is voor
alle tot de doelgroep banenafspraak behorende werknemers die al bij de werkgever in
dienst zijn. Dat geldt dus ook voor werknemers voor wie de werkgever al eerder het
LKV doelgroep banenafspraak voor de maximale termijn heeft toegepast. Het LKV doelgroep
banenafspraak blijft in de nieuwe situatie doorlopen zolang de dienstbetrekking voortduurt.
Het LKV doelgroep banenafspraak stimuleert door deze wijzigingen niet alleen het in
dienst nemen, maar ook het in dienst houden van mensen uit de doelgroep banenafspraak.
Het structureel maken van het LKV doelgroep banenafspraak is onderdeel van de afspraken
over de uitwerking van het pensioenakkoord.
b. Afschaffen van de doelgroepverklaring voor het LKV doelgroep banenafspraak
Om het LKV doelgroep banenafspraak toe te passen moet in de huidige situatie binnen
drie maanden nadat de werknemer in dienst treedt, de doelgroepverklaring voor het
LKV doelgroep banenafspraak zijn aangevraagd. De doelgroepverklaring LKV doelgroep
banenafspraak is een verklaring van het UWV dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden
van het loonkostenvoordeel. In de huidige situatie vraagt de werknemer (of diens gemachtigde)
deze doelgroepverklaring bij het UWV aan. De werknemer kan daartoe echter niet worden
verplicht. Werkgevers hebben mede daardoor te maken met administratieve lasten en
ervaren het als onrechtvaardig dat ze het LKV doelgroep banenafspraak mislopen als
de werknemer niet (of te laat) de doelgroepverklaring aanvraagt. Dit probleem is onder
meer tijdens het rondetafelgesprek over de eindevaluatie van de Participatiewet (gehouden
op 20 februari 2020 in de Tweede Kamer) naar voren gebracht door werkgevers. Ook is
hier aandacht voor gevraagd door de leden van de fractie van de VVD in de nota naar
aanleiding van het verslag bij de Wet uitvoeren breed offensief.26
De doelgroepverklaring voor het LKV doelgroep banenafspraak wordt daarom afgeschaft.
Werkgevers kunnen voortaan op basis van het doelgroepregister banenafspraak bepalen
of ze voor een werknemer in aanmerking komen voor het LKV doelgroep banenafspraak.
Het schrappen van de doelgroepverklaring bij het aanvragen van het LKV doelgroep banenafspraak
is een belangrijke vereenvoudiging voor werkgevers en werknemers, omdat voor hen de
administratieve lasten daardoor aanzienlijk verminderen. Anders dan bij de andere
loonkostenvoordelen op grond van de Wtl kan de werkgever via raadpleging van het doelgroepregister
zien voor welke werknemers hij of zij een LKV doelgroep banenafspraak kan aanvragen.
De doelgroepverklaring kan daarom alleen voor dit loonkostenvoordeel worden geschrapt
en niet voor de andere loonkostenvoordelen. De overige voorwaarden om in aanmerking
te komen voor het LKV doelgroep banenafspraak veranderen niet.
Voor een werkgever is het van belang om na te kunnen gaan of sprake is van recht op
LKV doelgroep banenafspraak en of de hoogte van het LKV doelgroep banenafspraak juist
is vastgesteld door UWV. Hiervoor is het van belang dat een werkgever die het LKV
doelgroep banenafspraak wil toepassen, inzicht krijgt in de periode in een kalenderjaar
waarin een betrokkene in het doelgroepregister is opgenomen. De registratie in het
doelgroepregister bepaalt namelijk, in combinatie met de start van het dienstverband,
de periode waarvoor een werkgever in aanmerking komt voor het LKV doelgroep banenafspraak.
Met het oog hierop krijgt UWV de bevoegdheid om desgewenst werkgevers de begindatum
en einddatum van de registratie in het doelgroepregister in het betreffende kalenderjaar
te verstrekken.
Om de privacy van mensen in het doelgroepregister te beschermen, worden alleen gegevens
verstrekt over registratie in het doelgroepregister in het lopende kalenderjaar en
het voorgaande kalenderjaar. Dit omdat tot 1 mei van het jaar volgend op het jaar
waarop het loonkostenvoordeel betrekking heeft, via correctieberichten wijzigingen
in de loonaangifte kunnen worden aangebracht. Er wordt geen andere informatie verstrekt,
waardoor de gevolgen voor de privacy van de betrokkene beperkt zijn. De regering acht
het verstrekken van de periode waarin een betrokkene in het doelgroepregister is opgenomen
gerechtvaardigd, omdat zowel de werkgever als de werknemer hier belang bij heeft.
Het is in het belang van de werknemer dat een werkgever een LKV doelgroep banenafspraak
ontvangt. Dit vergroot de kans op duurzaam werk. Zoals eerder benoemd is het van belang
dat werkgevers kunnen nagaan of zij in aanmerking komt voor het LKV doelgroep banenafspraak
én om te controleren of de hoogte van het LKV doelgroep banenafspraak juist is vastgesteld
door UWV.
Voor dienstbetrekkingen die zijn ingegaan op of na de beoogde ingangsdatum van dit
onderdeel van deze wet is er geen doelgroepverklaring voor het LKV doelgroep banenafspraak
meer nodig. Voor dienstbetrekkingen die voor die datum zijn gestart, moet nog wel
de doelgroepverklaring worden aangevraagd.
c. Het harmoniseren van de doelgroep loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak met
de doelgroep banenafspraak
Omdat de doelgroepverklaring voor het LKV doelgroep banenafspraak wordt geschrapt
en het LKV doelgroep banenafspraak structureel wordt gemaakt is het noodzakelijk de
doelgroep van het LKV doelgroep banenafspraak in lijn te brengen met de doelgroep
banenafspraak.
Alleen dan kan de aanvraagprocedure voor de werkgever en de werknemer worden vereenvoudigd
en kunnen werkgevers op basis van het doelgroepregister bepalen of zij in aanmerking
komen voor het structurele LKV doelgroep banenafspraak.
Op dit moment verschilt de doelgroep voor het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
van de doelgroep banenafspraak. Het verschil bestaat erin dat er drie groepen zijn
waarvoor wél LKV doelgroep banenafspraak aangevraagd kan worden, maar die niet behoren
tot de doelgroep banenafspraak.
Het gaat om 1) scholingsbelemmerden,27 2) de groep die op één van de gronden in artikel 2.10, eerste lid, onderdeel a, van
de Wtl recht heeft op het LKV doelgroep banenafspraak, maar die ook een indicatie
beschut werk heeft op grond van de Participatiewet en die ondanks die indicatie niet
werkzaam is op een beschutte werkplek, maar zonder ondersteuning bij een reguliere
werkgever werkt28 en 3) Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.29Deze drie groepen behoren in de huidige situatie wel tot de doelgroep van het LKV
doelgroep banenafspraak maar niet tot de doelgroep banenafspraak en zijn daarom ook
niet opgenomen in het doelgroepregister. De voorliggende wet heft dit verschil op,
door de eerste twee genoemde groepen uit de doelgroep van het LKV doelgroep banenafspraak
te halen. Vanwege het belang van eenvoud voor werkgevers, de positieve gevolgen voor
werkgevers en de mensen in de doelgroep banenafspraak, heeft de regering hiervoor
gekozen. De groep mensen die geraakt wordt door de wijziging is zeer klein. Het kabinet
is voornemens de derde groep, Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben en
die werken bij een reguliere werkgever, nog voor inwerkingtreding van deze wijziging
toe te voegen aan de doelgroep banenafspraak. Ondanks dat deze groep door dit wetsvoorstel
uit de doelgroep voor het LKV doelgroep banenafspraak verdwijnt, is het voornemen
dus dat er voor deze groep toch recht blijft bestaan op het LKV doelgroep banenafspraak.
Dit is aangekondigd in de brief van 7 juni 2023 aan de Tweede Kamer.30
De groep scholingsbelemmerden bestaat uit mensen die in verband met ziekte of gebrek
een belemmering hebben ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar
na afronding van dat onderwijs, arbeid in een dienstbetrekking zijn gaan verrichten.
Het gaat om de groep die uitsluitend vanwege de vaststelling dat zij scholingsbelemmerden
zijn tot de doelgroep van het LKV doelgroep banenafspraak behoren. Dit is een klein
deel van alle scholingsbelemmerden. Voor de grootste groep scholingsbelemmerden heeft
de aanpassing geen gevolgen. Als de werknemer met een scholingsbelemmering bijvoorbeeld
ook een Wajong-uitkering ontvangt of schoolverlater is van het voortgezet speciaal
onderwijs of praktijkonderwijs31, dan behoren ze op deze gronden tot de doelgroep banenafspraak en blijven ze daarom
ook tot de doelgroep LKV doelgroep banenafspraak behoren. Zij zijn dan ook opgenomen
in het doelgroepregister banenafspraak. Door de maatregel vervalt het recht op LKV
doelgroep banenafspraak dus alleen voor de groep scholingsbelemmerden die niet op
een andere grond tot de doelgroep banenafspraak behoren en daarom niet in het doelgroepregister
banenafspraak zijn opgenomen. Uit cijfers van UWV blijkt dat er voor circa 100 scholingsbelemmerden
die niet in het doelgroepregister banenafspraak zijn opgenomen LKV doelgroep banenafspraak
is ontvangen.
De tweede groep betreft de groep mensen met een indicatie beschut werk, die (nog)
niet werkzaam is op een beschutte werkplek32 bij een sociaal ontwikkelbedrijf of reguliere werkgever. In sporadische gevallen
komt het voor dat zij ondanks de indicatie beschut werk niet-beschutte werkzaamheden
verrichten bij een reguliere werkgever. Die werkgever kan daarvoor nu een LKV doelgroep
banenafspraak ontvangen als de werknemer aan de voorwaarden voor het LKV doelgroep
banenafspraak, ondanks dat deze niet-beschutte werkzaamheden niet meetellen voor de
banenafspraak omdat de werknemer niet tot de doelgroep banenafspraak behoort. Dit
wetvoorstel brengt hierin verandering. Het LKV doelgroep banenafspraak komt in deze
situatie te vervallen. Het LKV doelgroep banenafspraak was niet voor deze groep beoogd.
Voor mensen met een beschut werk indicatie is een hogere begeleidingsvergoeding beschikbaar.
Voor deze twee groepen, voor wie na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel geen recht
op loonkostenvoordeel meer bestaat, is voorzien in overgangsrecht. Voor hen blijven
de oude regels gelden, als de dienstbetrekking is gestart voor de datum van inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel.
In de verbeterde werkwijze komt het LKV doelgroep banenafspraak ook beschikbaar voor
werknemers die vanuit de Wsw gedetacheerd worden naar reguliere werkgevers.33 Hierdoor kunnen werkgevers voor alle werknemers die meetellen voor de banenafspraak
het LKV doelgroep banenafspraak toepassen. Hiermee komt er een stimulans voor sociale
ontwikkelbedrijven om werknemers te detacheren en wordt het voor reguliere werkgevers
aantrekkelijker om mensen vanuit de Wsw in te lenen. Voor het bepalen van de hoogte
van het LKV doelgroep banenafspraak voor deze doelgroep wordt volgens de gebruikelijke
systematiek van de loonkostenvoordelen uitgegaan van het aantal verloonde uren in
de aangiftetijdvakken waarin de werknemer vanuit de Wsw is gedetacheerd. Daarbij zal
de ontwikkeling van het verstrekken van het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
aan sociaal ontwikkelbedrijven via beleidsinformatie gemonitord worden.
6. Inspanningen overheidswerkgevers
Vanwege het achterblijven van de resultaten bij overheidswerkgevers zijn de afgelopen
jaren diverse maatregelen genomen om het aantal extra banen die overheidswerkgevers
realiseren te verhogen. Voor alle werkgevers, dus ook voor de overheidswerkgevers,
is het van belang dat er geen belemmeringen zijn om de extra banen te realiseren.
Daarvoor is een systeem nodig dat de werkgevers in zowel overheid- als marktsector
faciliteert bij hun inspanningen en ze niet dwarszit. De vernieuwde Wet banenafspraak
biedt alle werkgevers, dus ook de overheidswerkgevers, op termijn meer mogelijkheden
om banen te realiseren. Een belangrijke verandering is dat er op termijn één banenafspraak
voor de sectoren overheid en markt komt. Hierdoor kunnen werkgevers uit beide sectoren,
op termijn samen de banen realiseren. Niet waar iemand werkt, maar dát iemand werkt
staat immers voorop. Dit zorgt ervoor dat werkgevers meer mogelijkheden krijgen om
banen te realiseren en dat dit de samenwerking tussen werkgevers stimuleert.
Binnen de sector overheid is door sectorvertegenwoordigers aangegeven dat met het
vervallen van het onderscheid tussen de overheid en de markt, nieuwe kansen zich zullen
voor doen om banen te realiseren voor de doelgroep. Het vervallen van het onderscheid
zal leiden tot nieuwe energie om breder aan de slag te gaan met het realiseren van
banen waar de onderbenutte kansen liggen, namelijk ook in intensievere samenwerking
tussen de markt en de overheid.
Naar aanleiding van het achterblijven van de overheidsresultaten heeft het kabinet
in 2018 een breed onderzoek laten uitvoeren waarover uw Kamer in juli 201834 is geïnformeerd. Uit dit onderzoek bleek dat (overheids-)werkgevers gemotiveerd zijn
om van de banenafspraak een succes te maken, maar het sommigen toch niet lukt om voldoende
plaatsingen voor mensen uit de doelgroep banenafspraak te realiseren. Een van de genoemde
redenen daarvoor is dat de overheid veel taken heeft uitbesteed aan de marktsector,
die veelal via inkoop van diensten worden uitgevoerd. Hoewel deze banen worden gecreëerd
door de overheid, tellen ze mee in de doelstelling van de markt. Met het oog hierop
heeft de vorige Minister van SZW in 2021 toegezegd35 onderzoek te doen naar de verschillen tussen overheidssectoren en de impact van inkoop
van diensten. Het onderzoek is afgerond in 2023.36
Het onderzoek geeft aan dat er naar schatting zo’n 15.000–17.000 banen via inkoop
en/of SROI in het eerste kwartaal van 2022 in de marktsector zijn gerealiseerd. Belangrijk
hierbij is dat het gaat om een absoluut aantal banen en niet om extra banen ten opzichte
van de nulmeting. Het onderzoek laat zien dat er veel banen kunnen worden gerealiseerd
als de sectoren markt en overheid samenwerken. Ook laat het onderzoek zien dat de
inspanningen van overheidswerkgevers niet altijd tot uitdrukking komen in de jaarlijkse
metingen waarbij het aantal gerealiseerde extra banen per sector berekend wordt op
basis van formele dienstverbanden (bijvoorbeeld tijdelijke en vaste contracten) en
banen via inleenverbanden.
De uitkomsten van het onderzoek laat onverlet dat overheidswerkgevers ook een verantwoordelijkheid
hebben om als werkgever banen te realiseren in hun eigen organisaties voor mensen
met een arbeidsbeperking. De overheidswerkgevers zullen zich hier dan ook voor blijven
inspannen. Zoals afgesproken in het bestuurlijk akkoord in 2019, ontwikkelen de verschillende
sectoren werkagenda’s waarin concrete acties en plannen om banen te realiseren worden
vastgesteld.37 De sectoren hebben in 2019 de werkagenda’s voor het eerst opgesteld.38 De werkagenda’s en verantwoordingen worden op overheidssectorniveau gerapporteerd
aan BZK en gezamenlijk besproken. De Minister van BZK rapporteert jaarlijks aan de
Tweede Kamer over deze resultaten.39
Rijksoverheid
Voor de sector Rijk is de basis voor de werkagenda de rijksbrede meerjarige aanpak
met verschillende manieren om banen te creëren: via individuele instroom, groepsgewijze
instroom, inkoop en social return, en in samenwerking met andere werkgevers. Deze
aanpak biedt maximale ruimte om banen te realiseren. De rijksbrede organisatie Binnenwerk40 heeft sinds eind 2016 inmiddels honderden mensen aan een baan geholpen. Om de afgesproken
aantallen te behalen zijn er echter nog forse inspanningen nodig. Daarom wordt er
gewerkt aan verder inzicht verkrijgen in specifieke werkzaamheden en projecten binnen
de rijksoverheid die zich ervoor lenen om substantieel extra mensen vanuit de doelgroep
Banenafspraak aan het werk te helpen.
Ook wordt er Rijksbreed blijvend aandacht besteed aan het verbeteren van het proces
voor matching en realisatie van banen, passend bij de behoeften van de doelgroep banenafspraak.
Met als extra aandachtspunt de kwaliteit en duurzaamheid van deze banen.
Netwerkorganisatie Social Return
De aandacht voor duurzaam ondernemen en maatschappelijk effect realiseren via inkoop
is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Ook binnen het Rijk maken we maatschappelijke
vraagstukken zoals het creëren van baankansen voor mensen met een arbeidsbeperking,
bewust en gericht onderdeel van inkoop opdrachten. Door Social Return (SR) toe te
passen in aanbestedingen, worden er concrete afspraken met leveranciers gemaakt om
een bepaald gedeelte van de loonsom te gebruiken voor het creëren van banen voor mensen
met een afstand tot de arbeidsmarkt en mensen met een arbeidsbeperking. De banen die
op deze manier via inspanningen van de ministeries en de markt worden gerealiseerd
tellen niet mee in de sector overheid, maar dragen wel bij aan de totale realisaties
van de banenafspraak en de maatschappelijk opgave om een inclusieve arbeidsmarkt dichterbij
te brengen. Dat de inkoopkracht van de overheid hiermee goed wordt benut, blijkt uit
het eerdergenoemde onderzoek van De Beleidsonderzoekers41. In de Kamerbrief Banenafspraak sector Rijk en Social Return van 7 oktober 2022,
werd aangekondigd dat het Rijk verder wil inzetten op een centrale leveranciersaanpak.
Om op grotere schaal, meerjarige en duurzame banen in de markt te creëren door opdrachten
van de grootste leveranciers binnen het Rijk te bundelen. Daarnaast is en blijft het
natuurlijk van belang dat overheidswerkgevers invulling geven aan de eigen verantwoordelijkheid
om mensen uit de doelgroep banenafspraak in dienst te nemen.
7. Financiële aspecten
7.1 Financiële gevolgen van de vernieuwde Wet banenafspraak
In de vernieuwde Wet Banenafspraak ligt de focus van het monitoren van aantallen extra
banen op landelijk niveau. In de structurele situatie gaat het om 125.000 extra banen
voor mensen met een arbeidsbeperking. In de financiële paragraaf van de Participatiewet
is er rekening mee gehouden dat deze extra aantallen mensen aan het werk gaan. De
financiële effecten zijn meegenomen in de maatregelen uit de Participatiewet. Het
gaat dan om bijvoorbeeld bespaarde uitkeringslasten en loonkostensubsidies voor een
deel van deze mensen. Als deze aantallen ten opzichte van de nulmeting (peildatum
1-1-2013) jaar op jaar worden gerealiseerd, hoeft de quotumregeling niet te worden
geactiveerd en zullen er, net als in de huidige Wet bqa, ook geen financiële consequenties
zijn.
Mochten de aantallen van het nieuwe macro-ingroeipad na het opheffen van het onderscheid
tussen markt en overheid niet gehaald worden, dan zal activering van de quotumregeling
onder dezelfde voorwaarden als in de huidige Wet bqa plaatsvinden. In dat geval komt
er een inclusiviteitsopslag waarbij voor de grondslag wordt aangesloten bij het premieloon
voor de hoge gedifferentieerde Aof-premie (de «inclusiviteitsopslag»). In de vernieuwde
Wet banenafspraak betalen alle quotumplichtige werkgevers (zie hoofdstuk 4 voor de
uitzonderingen) de «inclusiviteitsopslag» als de quotumregeling geactiveerd is. De
hoogte van de opslag wordt bepaald aan de hand van de aantallen uit het ingroeipad
voor de banenafspraak. Hierdoor wordt het besparingsverlies op de uitkeringslasten
als gevolg van het deels niet halen van de banenafspraak tenietgedaan.
De resterende premieopbrengst van de opslag wordt gebruikt voor de bonus en de uitvoeringskosten
van een geactiveerde quotumregeling. Tijdens de quotumregeling, ontvangen werkgevers
voor elke baan die zij realiseren een bonus via het LKV doelgroep banenafspraak. Het
LKV doelgroep banenafspraak wordt dan verhoogd met € 5.000 per gerealiseerde baan
van 25,5 uur (zie ook hoofdstuk 4).
De hoogte van de «inclusiviteitsopslag», de bijhorende premieopbrengst, het totale
bedrag dat aan bonus uitgekeerd wordt en de uitvoeringskosten kunnen pas geraamd worden
als de quotumregeling geactiveerd gaat worden. Deze ramingen hangen namelijk af van
het aantal gerealiseerde banen volgens de banenafspraak op het moment dat de quotumregeling
geactiveerd wordt en de totale premieplichtige loonsom van opslagplichtige werkgevers
op dat moment. Over deze opbrengsten en kosten is pas op het moment van activeren
helderheid. De verwachting is dat de opbrengst via de «inclusiviteitsopslag» even
hoog is als het geraamde besparingsverlies op de uitkeringslasten, de uitgekeerde
bonussen en de uitvoeringskosten. Hierdoor is het financiële effect van het quotum
ten opzichte van de banenafspraak per saldo nihil.
7.2 Financiële gevolgen van de aanpassingen in het LKV doelgroep banenafspraak
Om de duurzaamheid van de banen voor mensen uit de doelgroep banenafspraak te vergroten,
vinden er drie wijzigingen plaats in het LKV doelgroep banenafspraak. Het LKV doelgroep
banenafspraak wordt structureel beschikbaar in plaats van de looptijd van maximaal
drie jaar na de start van het dienstverband. Daarnaast kunnen werkgevers het LKV doelgroep
banenafspraak straks toepassen voor alle werknemers die tot de doelgroep banenafspraak
behoren en die ze in dienst hebben en niet alleen voor de werknemers die onlangs in
dienst zijn getreden. Ten derde vervalt voor dit LKV het vereiste dat een doelgroepverklaring
moet worden verstrekt. De beoogde datum van inwerkingtreding van deze wijzigingen
is 1 januari 2025.
De wijzigingen worden ingevoerd per 2025 en leiden vanwege uitbetaling een jaar later
in 2026 tot extra uitgaven aan het LKV doelgroep banenafspraak. De uitgaven nemen
in 2026 toe met € 121 miljoen en structureel met € 102 miljoen. De extra uitgaven
voor het structureel beschikbaar maken van het LKV doelgroep banenafspraak bedragen
structureel € 17 miljoen. Deze uitgaven zijn al verwerkt in de SZW-begroting. Het
beschikbaar maken van het LKV doelgroep banenafspraak voor alle werknemers uit de
doelgroep die werkgevers in dienst hebben, leidt tot extra uitgaven van structureel
€ 85 miljoen. Deze extra uitgaven worden gedekt door de voorgenomen afschaffing van
het Lage-inkomensvoordeel (LIV) als onderdeel van de effectievere invulling van de
Wet tegemoetkomingen Loondomein (Wtl)42.
7.3 Uitvoeringskosten
De wijzigingen brengen uitvoeringskosten met zich mee voor UWV en Belastingdienst,
deze zijn opgenomen in tabel 2 en 3. Een deel van de kosten doet zich pas voor in
het geval dat het quotum geactiveerd wordt. Bij UWV is sprake van een structurele
besparing door de afschaffing van de doelgroepverklaring van het LKV doelgroep banenafspraak.
De uitvoeringskosten die samenhangen met de activering van het quotum, worden gedekt
uit de premieopbrengsten (zie ook paragraaf 7.1). De overige uitvoeringskosten worden
gedekt binnen de SZW-begroting.
Tabel 2: Uitvoeringskosten UWV
(aantallen in miljoenen euro)
2023
2024
2025
struc
Incidentele uitvoeringskosten
0,1
3,3
0,1
–
Structurele uitvoeringskosten
–
–
– 0,6
– 0,6
Totaal
0,1
3,3
– 0,5
– 0,6
Tabel 3: Uitvoeringskosten Belastingdienst
(aantallen in miljoenen euro)
2023
2024
2025
struc
Incidentele uitvoeringskosten
–
0,1
1,1
–
Structurele uitvoeringskosten
–
–
–
1,2
Totaal
–
0,1
1,1
1,2
8. Regeldruk
De Wet banenafspraak heeft als doel om het voor werkgevers eenvoudiger te maken om
mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Dit hoofdstuk brengt de effecten
ten aanzien van regeldruk van het wetsvoorstel in kaart en de kosten die samenhangen
met een wijziging in het aanvragen van het LKV doelgroep banenafspraak. Onder regeldruk
wordt hier verstaan: administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten voor burgers,
bedrijven en professionals. Net als in de oorspronkelijk wet geldt dat de regeldruk
zich pas gaat voordoen op het moment dat de quotumheffing daadwerkelijk wordt geactiveerd.
Zolang werkgevers de afgesproken aantallen extra banen jaarlijks realiseren, is dit
niet aan de orde. De regering streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven
en professionals terug te dringen.
Vernieuwde Wet banenafspraak
Het Ministerie van SZW heeft al in een vroeg stadium onderzoeksbureau APE43 de verwachte impact van het nieuwe systeem op de administratieve lasten voor werkgevers
laten onderzoeken. Uit het onderzoek van APE kwam naar voren dat werkgevers aangeven
dat zij verwachten dat lasten voor reguliere werkgevers en uitleners/inleners beperkt
zullen zijn, zeker in verhouding tot het huidige systeem. Dit komt mede doordat in
de uitwerking van de vernieuwde Wet banenafspraak wordt aangesloten bij bestaande
instrumenten waarmee werkgevers al ruime ervaring hebben. Wel is het van belang dat
het Ministerie van SZW duidelijk en op tijd communiceert over de nieuwe werkwijze.
Uit het onderzoek blijkt verder dat het ontwikkelen van een rekentool die de afgedragen
inclusiviteitsopslag en ontvangen bonus inzichtelijk maakt, behulpzaam zou kunnen
zijn. Eenduidigheid voor opdrachtnemers wat betreft de verantwoording en de hoogte
van het over te dragen LKV doelgroep banenafspraak bij een geactiveerde quotumregeling
zou helpen de lasten nog verder te beperken. De overheid kan hier als grote opdrachtgever
een voorbeeldrol in spelen. SZW en BZK zullen deze aanbevelingen verder uitwerken.
Daarnaast zijn de gevolgen van het wetsvoorstel voor de regeldruk in kaart gebracht.
Bij het in kaart brengen van de kosten bleek dat dankzij het nieuwe systeem een groot
aantal kosten is vervallen. In de oorspronkelijke Wet bqa waren incidentele lasten
van € 7 miljoen voor werkgevers opgenomen, omdat bedrijven hun administratie op het
quotum moesten aanpassen.
In de nieuwe quotumregeling vervallen deze incidentele lasten, omdat er voor het innen
van de heffing wordt aangesloten bij bestaande systemen. Hierdoor vervallen ook de
nalevingskosten van de eerdere quotumheffing voor het controleren, afdragen en mogelijke
bezwaar- en beroepsprocedures. Deze kosten voor werkgevers werden ingeschat op structureel
€ 4 miljoen. Ook de inleenadministratie is niet langer nodig. Hierdoor vervallen de
regeldrukkosten voor het meetellen van inleenverbanden. Dit ging om incidentele lasten
voor werkgevers van € 1,1 miljoen en structurele lasten van € 700.000.
In het nieuwe systeem kunnen werkgevers onderling zelf afspraken maken hoe zij bij
een geactiveerde quotumregeling de bonus verdelen. Dit zal in de meeste gevallen onderdeel
zijn van standaard contractonderhandelingen bij bijvoorbeeld inleen of inkoop van
diensten. Voor de extra tijd die in deze onderhandeling met de afspraken over de verdeling
van de bonus gepaard gaat, worden de kosten geschat op structureel € 700.000 per jaar.
Doelgroepverklaring LKV doelgroep banenafspraak
De gevolgen voor de regeldruk en de administratieve lasten van werkgevers en burgers
zijn per saldo positief te noemen. Het structureel maken van het LKV doelgroep banenafspraak
heeft voor werkgevers alleen tot gevolg dat zij zolang de dienstbetrekking duurt in
de loonaangifte vermelden dat zij het LKV doelgroep banenafspraak aanvragen voor de
mensen die behoren tot de doelgroep banenafspraak. Dit is een beperkte handeling.
Het afschaffen van de doelgroepverklaring LKV doelgroep banenafspraak leidt zowel
bij de werkgevers als bij de werknemers tot een daling van de administratieve lasten.
Om in aanmerking te komen voor dit LKV is een doelgroepverklaring dan niet meer nodig.
Naar schatting nemen de regeldrukkosten hierdoor af met circa € 600.000.
9. Ontvangen commentaren en adviezen44
UWV
UWV heeft in zijn uitvoeringstoets van 2020 en in de actualisatie van de uitvoeringstoets
van april 2023 aangegeven dat de wijzigingen in het wetsvoorstel Wet banenafspraak
voor UWV uitvoerbaar zijn. UWV stelt daarvoor als voorwaarde dat aan een aantal uitgangspunten
wordt voldaan en dat UWV tijdig implementatieopdrachten van het Ministerie van SZW
ontvangt. Dit geldt ook voor de wijzigingen die pas gerealiseerd moeten worden als
de quotumregeling in werking is getreden. Ook wenst UWV dat het uiterlijk 1 september
van dat jaar van SZW verneemt dat activering van de quotumregeling wordt overwogen
en dat UWV uiterlijk 1 oktober van dat jaar de opdracht krijgt om de voorbereidingen
te starten.
In de geactualiseerde uitvoeringstoets geeft UWV aan dat tijdige realisatie van het
nieuwe doelgroepregister banenafspraak (hierna: herontwerp doelgroepregister banenafspraak)
een absolute randvoorwaarde is voor uitvoering van het wetsvoorstel. Dit vereist een
definitieve opdracht voor het herontwerp minstens 18 maanden voor de datum van inwerkingtreding.
De regering deelt dat het herontwerp van het doelgroepregister banenafspraak cruciaal
is. In juni 2022 heeft het Ministerie van SZW daarom aan UWV de opdracht gegeven om
te starten met het herontwerp van het doelgroepregister banenafspraak. Het Ministerie
van SZW heeft in juni 2023 een definitieve implementatieopdracht voor het herontwerp
van het doelgroepregister verstrekt aan UWV.
Voor het doelgroepregister banenafspraak is gegevensuitwisseling met gemeenten van
belang. Dit onder meer voor het opnemen van gegevens van mensen uit de Participatiewet
die tot de doelgroep banenafspraak behoren. Conform eerdere afspraken heeft het Ministerie
van SZW in 2022 gesprekken tussen UWV en gemeenten over het herontwerp van het doelgroepregister
geïnitieerd. Indien de gesprekken tussen UWV en gemeenten daar aanleiding toe geven,
zal het Ministerie van SZW vanuit de systeemverantwoordelijkheid opnieuw een rol nemen
in deze gesprekken.
In de uitgangspunten heeft UWV opgenomen dat mensen uit de doelgroep beschut werk
op grond van de Participatiewet geen onderdeel zijn van de doelgroep banenafspraak.
Om deze bepaling uit te voeren baseert UWV zich op adviezen die UWV verstrekt aan
gemeenten over de indicatie beschut werk. UWV richt in het herontwerp doelgroepregister
banenafspraak een mogelijkheid in voor gemeenten om binnen een nog te bepalen termijn
aan UWV door te geven als zij dit advies niet opvolgen. De regering zal samen met
UWV in bovengenoemde gesprekken met gemeenten deze termijn uitwerken. Daarnaast heeft
UWV het Ministerie van SZW verzocht om een grondslag in wet- en regelgeving op te
nemen voor het verwerken van adviezen beschut werk. De regering is voornemens om in
het Besluit banenafspraak, dat onder de Wet banenafspraak komt te hangen, een bepaling
op te nemen die het Besluit SUWI wijzigt. Hierin wordt opgenomen dat UWV de benodigde
gegevens mag verwerken op grond van de zelf uitgebrachte adviezen beschut werk voor
de uitvoering van de Wet banenafspraak. Totdat die grondslag in het Besluit SUWI is
opgenomen, is de huidige werkwijze toegestaan op grond van artikel 6, vierde lid,
van de AVG.
Verder stelt UWV voor dat het Ministerie van SZW samen met UWV en de Belastingdienst
voor de vroegst mogelijke datum voor de beslissing over de activering van de quotumregeling
een draaiboek tot stand brengt. Ook wijst UWV in dit verband op de noodzaak van goede
afspraken hierover tussen SZW, Belastingdienst en UWV. De regering onderschrijft het
belang van het opstellen van een draaiboek. Dit draaiboek zal in overleg met het Ministerie
van SZW, UWV, de Belastingdienst en andere relevante partijen opgesteld worden nadat
het wetsvoorstel door beide Kamers is aangenomen.
UWV wijst er verder op dat het voor de handhaving van de wijzigingen in hoge mate
afhankelijk is van de controle op de loonaangiften door de Belastingdienst. Dit wordt
steeds belangrijker, vanwege het structurele karakter van het LKV doelgroep banenafspraak.
In de uitvoeringstoets is UWV ervan uitgegaan dat de Belastingdienst hierin zijn rol
bij handhaving en controle op zich neemt. Met UWV is de regering van mening dat de
kwaliteit van gegevens in de polisadministratie van groot belang is. Niet alleen voor
de uitvoering van de Wtl, maar ook voor de vele andere socialezekerheidsregelingen
die UWV uitvoert. In de systemen van de loonaangifteketen worden een groot aantal
poortcontroles en inhoudelijke controles uitgevoerd. Deze kwaliteitscontroles aan
de poort bij de Belastingdienst en bij UWV worden jaarlijks steeds verder vergroot.
Foutieve gegevens worden hierdoor eerder geweerd waardoor de kwaliteit van de data
in de polisadministratie verder verbetert.
Ook wijst UWV erop dat een werkgever in de beschikking op de aanvraag van het LKV
doelgroep banenafspraak persoonsgegevens van de werknemer krijgt te zien. Dit is in
de huidige situatie ook het geval. Nieuw is dat met het structurele LKV doelgroep
banenafspraak de werkgever ook te zien krijgt voor welke periode gedurende het lopende
en afgelopen kalenderjaar iemand behoorde tot de doelgroep banenafspraak. Deze informatie
is zo beperkt mogelijk gehouden, waardoor de regering van mening is dat er een zorgvuldige
en te rechtvaardigen privacy-afweging is gemaakt.
Belastingdienst
De Belastingdienst heeft in de uitvoeringstoets van 2020 en in de herijking van de
uitvoeringstoets in 2023 aangegeven dat de wijzigingen die met het wetsvoorstel voor
de Wet banenafspraak gepaard gaan, uitvoerbaar zijn. Voor de inclusiviteitsopslag
geldt dat deze uitvoerbaar is als voorafgaand aan inwerkingtreding van de quotumregeling
aan een aantal voorwaarden is voldaan.
Inclusiviteitsopslag
De Belastingdienst heeft verzocht om een eenduidige definitie van de uitzonderingsgronden
voor de inclusiviteitsopslag en om een verduidelijking van het premieloon waarop de
inclusiviteitsopslag van toepassing is. Naar aanleiding hiervan zijn zowel de wetsartikelen
als de memorie van toelichting aangepast. De Belastingdienst merkt daarbij op dat
de Belastingdienst geen materiële toetsing op de uitzonderingsgronden van de inclusiviteitsopslag
kan doen op basis van de aangifte loonheffingen. Dit kan alleen naar aanleiding van
een boekenonderzoek, wat complex en arbeidsintensief is.
Verder heeft de Belastingdienst aandacht gevraagd voor de samenhang van de inclusiviteitsopslag
met de ontwikkelingen in de inkomstenverhoudingen en werkgeversbetalingen. De Belastingdienst
heeft in de herijking van de uitvoeringstoets in 2023 verzocht dat uiterlijk bij aanvang
van het jaar waarin de inclusiviteitsopslag wordt toegepast de uitzondering voor uitkeringen
van de inclusiviteitsopslag aansluit bij de dan van toepassing zijnde regelgeving
voor inkomenstenverhoudingen. Dit is voor de Belastingdienst randvoorwaardelijk voor
de uitvoerbaarheid van de inclusiviteitsopslag. De regering onderschrijft dat de uitzondering
voor uitkeringen van de inclusiviteitsopslag aan moet sluiten bij de ontwikkelingen
in de inkomenstenverhoudingen en werkgeversbetalingen. De regering zal ervoor zorgen
dat de Wet banenafspraak ook bij aanvang van het jaar waarin de inclusiviteitsopslag
wordt toegepast aansluit bij de dan van toepassing zijnde regelgeving voor inkomenstenverhoudingen.
Bij een eventuele aanpassing wordt ook de mogelijkheid bezien om een rubriek premieloon
inclusiviteitsopslag op te nemen om de handhaafbaarheid voor de Belastingdienst te
verbeteren. Hiermee komt de regering tegemoet aan de zorgen van de Belastingdienst
over de handhaafbaarheid van de inclusiviteitsopslag.
Na de parlementaire behandeling zal het Ministerie van SZW samen met UWV en de Belastingdienst
voor de vroegst mogelijke datum voor de beslissing over de activering van de quotumregeling
een draaiboek tot stand te brengen. In dit draaiboek worden afspraken gemaakt over
het herijken van de uitvoeringstoetsen als ontwikkelingen in andere regelgeving, zoals
de inkomstenverhoudingen, hiertoe aanleiding geven. Ook worden in het draaibroek afspraken
gemaakt over de uiterste data waarop de Belastingdienst en UWV een implementatieopdracht
moeten ontvangen bij een eventuele activering van de quotumregeling. Verder gaat het
draaiboek in op de gegevensuitwisseling tussen Belastingdienst en UWV, de handhaving
door de Belastingdienst bij een eventuele activering van de quotumregeling en communicatie
richting werkgevers.
Overkoepelend heeft de Belastingdienst het onderdeel inclusiviteitsopslag als complex
beoordeeld. De regering erkent dat ook het voorgestelde systeem complexiteit met zich
meebrengt. Dat zit met name in het feit dat het voor de inclusiviteitsopslag niet
gaat om een generieke opslag op de Aof-premie, maar een opslag over een deel van het
loon als gevolg van de uitzonderingen van de inclusiviteitsopslag. Door op hoofdlijnen
aan te sluiten bij bestaande instrumenten streeft de regering er naar de complexiteit
en de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken. Voor individuele werkgevers
geldt dat de administratieve lasten bij een geactiveerde quotumregeling relatief beperkt
zijn in vergelijking met de huidige werkwijze.
Mocht de quotumregeling geactiveerd worden, dan vergt dit zorgvuldige communicatie
richting werkgevers. Dit wordt meegenomen in het eerdergenoemde draaiboek.
Afschaffen doelgroepverklaring LKV doelgroep banenafspraak
Het afschaffen van de doelgroepverklaring LKV doelgroep banenafspraak is uitvoerbaar
voor de Belastingdienst. De Belastingdienst merkt hierbij op dat doordat de doelgroepverklaring
voor het LKV doelgroep banenafspraak wordt afgeschaft de Belastingdienst op een andere
wijze van bewijs moet worden voorzien. Voor de Belastingdienst moet tenminste voorzien
worden in een registratie/bewijs ten behoeve van de uitvoering. UWV heeft aangegeven
de Belastingdienst hierin te kunnen ondersteunen. De regering onderschrijft dit. In
het wetsvoorstel Banenafspraak is een wettelijke basis voorzien waardoor de Belastingdienst
toegang heeft tot het doelgroepregister banenafspraak.
In aanvulling daarop zal bij het herontwerp van het doelgroepregister worden verkend
op welke wijze UWV de Belastingdienst kan ondersteunen als het gaat om bewijslast
voor het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak.
VNG en Uitvoeringspanel gemeenten
De VNG ondersteunt de doelstelling van het wetsvoorstel voor de vernieuwde Wet banenafspraak.
De VNG is van mening dat de vereenvoudiging kan bijdragen aan een meer inclusieve
arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking. Wel brengt de VNG een aantal punten
onder de aandacht die naar haar oordeel weerstand op kunnen roepen bij de werkgevers.
Allereerst wijst de VNG erop dat werkgevers nu tijd moeten investeren om de uren inzichtelijk
te maken waarin mensen uit de doelgroep via detachering en inkoop aan het werk zijn.
Ook moeten zij onderling afspraken maken over de verrekening van het loonkostenvoordeel.
Ook in de reactie van het Uitvoeringspanel (UP) en in verschillende reacties in de
internetconsultatie is dit punt naar voren gekomen. Daarom heeft de regering in de
memorie van toelichting in hoofdstuk 3 verduidelijkt op welke manier het nieuwe systeem,
zowel in de periode van de banenafspraak als in de periode van de geactiveerde quotumregeling,
bijdraagt aan een vermindering van de administratieve lasten. De regering heeft ook
toegelicht op welke manier de werkgevers ondersteund zullen worden in het toepassen
van het nieuwe systeem.
De VNG geeft ook als aandachtpunt mee dat een heffing vooraf werkgevers wellicht minder
stimuleert en ertoe kan leiden dat werkgevers zich niet aan de afspraken houden. Uit
het evaluatieonderzoek Wet banenafspraak is gebleken dat bij veel werkgevers een intrinsieke
motivatie aanwezig is om mensen met en arbeidsbeperking een kans in hun organisatie
te willen geven. In de memorie van toelichting is naar aanleiding van deze opmerking
meer aandacht aan dit aspect besteed, onder andere door de financiële effecten uitgebreider
in kaart te brengen. Ook zal een onderdeel van de implementatie zijn de communicatie
aan werkgevers over de werking van het nieuwe systeem. Ook zullen de resultaten jaarlijks
gemonitord worden en wordt de vernieuwde Wet banenafspraak zoals gebruikelijk geëvalueerd.
Tot slot biedt de VNG aan graag betrokken te blijven bij en mee te werken aan de vereenvoudiging
van de Wet banenafspraak. De regering maakt graag gebruik van dit aanbod en heeft
de VNG betrokken bij de gesprekken over de toekomst van de banenafspraak en de bijbehorende
ondersteuning.
Nederlandse Arbeidsinspectie
Het wetsvoorstel heeft de Inspectie SZW geen aanleiding gegeven tot het maken van
opmerkingen over de toezichtbaarheid.
Adviescollege regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het wetsvoorstel beoordeeld op de
gevolgen voor de regeldruk. ATR heeft daarbij gekeken naar nut en noodzaak van het
instrument, het bestaan van minder belastende alternatieven, of er gekozen is voor
een werkbare uitvoeringswijze en of de gevolgen voor de regeldruk volledig en juist
in beeld zijn gebracht. Het college onderschrijft nut en noodzaak van de wet en is
blij met het inslaan van de weg naar vereenvoudiging van de wettelijke regeling. De
toelichting hierover geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het college
vindt het goed dat er enig drukmiddel is om de instroom naar een baan van mensen met
een arbeidsbeperking te realiseren, maar is van mening dat het de geloofwaardigheid
van het drukmiddel naar overheid en markt ten goede als de memorie van toelichting
iets meer duidelijkheid biedt over het inzetten van het instrument. De regering heeft
de memorie van toelichting op dit punt in hoofdstuk 3 verduidelijkt door aan te geven
dat deze vereenvoudiging zorgt voor een voor werkgevers en uitvoering werkbare quotumregeling.
Verder adviseert het college om de werkbaarheid van de nieuwe wet bij grote (overheids-)werkgevers
te toetsen. Voor de totstandkoming van het wetsvoorstel heeft het kabinet regelmatig
gesproken met werkgevers over de werkbaarheid voor de keuze van de vernieuwde Wet
banenafspraak. Ook tijdens de fase van de wetsbehandeling en de implementatie blijft
SZW in gesprek met werkgevers. Ook zullen ondersteunende instrumenten voor de uitvoering
van de vernieuwde Wet banenafspraak worden ontwikkeld in nauwe afstemming met alle
betrokken stakeholders.
Tot slot, heeft het college geadviseerd om in het hoofdstuk over de regeldruk ook
de regeldrukgevolgen van de wijziging in de aanvraag van de doelgroepverklaring loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak op te nemen. Naar aanleiding van dit advies is de regelrukpassage
hierop aangepast.
Landelijke Cliëntenraad
De Landelijke Cliëntenraad (LCR) is gevraagd om een cliëntentoets uit te voeren bij
het wetsvoorstel. De LCR heeft het wetsvoorstel op drie elementen getoetst: draagt
de wet direct bij tot sociaaleconomische participatie van mensen met een beperking;
2. Geeft de wet handvatten aan cliënten met een beperking om een baan te vinden; 3.
Wat zijn de beoogde en niet beoogde gevolgen voor de wet voor cliënten. De LCR geeft
aan in zijn beoordeling ook andere standpunten mee te nemen, die raken aan het complexe
dossier rondom de Wet banenafspraak.
De LCR geeft aan de toegevoegde waarde van een quotumregeling niet te zien. Ook vindt
de LCR het systeem van een bonus en malus een verkeerd motief voor werkgevers om werknemers
in dienst te hebben. Het heeft de voorkeur van de LCR dat werkgevers vanwege bedrijfseconomische
redenen mensen in dienst nemen. Alleen dan is er naar het oordeel van de LCR een kans
op een duurzame arbeidsinpassing. Uit het evaluatieonderzoek van de Wet bqa blijkt
dat veel werkgevers aan de ene kant aangeven dat zij vanuit een intrinsieke motivatie
mensen met een arbeidsbeperking aannemen. En aan de andere kant blijkt ook dat de
instrumenten die beschikbaar zijn voor de doelgroep banenafspraak en de quotumdreiging
een rol spelen bij het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking. Zoals de regering
ook eerder in de memorie van toelichting heeft toegelicht is dat de reden voor de
regering om ook in de vernieuwde Wet banenafspraak een stok achter de deur te houden
in de vorm van een quotumregeling. Waarbij ook is benoemd dat een quotumregeling een
zwaar instrument is dat alleen weloverwogen moet worden ingezet.
De LCR geeft verder aan een dubbel gevoel te hebben over het gegeven dat mensen uit
de doelgroep banenafspraak opgenomen zijn in het doelgroepregister banenafspraak.
Daarmee krijgen deze mensen een «label». Aan de andere kant zorgt opname in het doelgroepregister
er ook voor dat hun kansen op werk groter worden.
Opname in het doelgroepregister is een belangrijk onderdeel van het stelsel van de
Wet banenafspraak; het vergroot immers de kansen van mensen met een arbeidsbeperking
op een baan en de opname in het register stimuleert werkgevers om mensen in dienst
te nemen vanwege de (financiële) ondersteuning waarop werkgevers aanspraak kunnen
maken. Vanaf 1 januari 2020 is het Besluit SUWI45 in werking getreden dat regelt dat de banen waarop mensen uit de doelgroep banenafspraak
werken, blijven meetellen tot -in principe- de AOW-gerechtigde leeftijd. De verlenging
van de registratieduur kan de duurzaamheid van deze banen bevorderen. Maar, zoals
de LCR terecht opmerkt, kan opname in het doelgroepregister ook tot het gevoel van
stigmatisering leiden. Daarom kan een werknemer dankzij het hiervoor genoemde Besluit
SUWI vanaf 1 januari 2020 UWV verzoeken om zich uit het doelgroepregister te laten
uitschrijven. Voor deze uitschrijving gelden voorwaarden. UWV beoordeelt of een werknemer
aan deze voorwaarden voldoet. Als iemand aan de voorwaarden voldoet, wordt hij uitgeschreven
uit het doelgroepregister banenafspraak. De baan waarop hij werkt telt niet meer mee
voor de banenafspraak en de werkgever kan geen aanspraak meer maken op de voordelen
die met opname in het doelgroepregister samenhangen.
De LCR adviseert om het wetsvoorstel te toetsen aan de uitgangspunten van het VN-verdrag
inzake handicap. De vernieuwde Wet banenafspraak wijzigt de positie van de doelgroep
van de Wet banenafspraak niet. Dit wetsvoorstel heeft als doel om het systeem van
de banenafspraak te vereenvoudigen, waardoor er ook op de lange termijn meer kansen
op werk komen voor mensen met een arbeidsbeperking. Daarom is de regering van oordeel
dat ook het huidige wetsvoorstel voldoet aan het VN-Verdrag voor mensen met een handicap.
Internetconsultatie
Het wetsvoorstel heeft vanaf 21 februari 2020 tot en met 17 april 2020 opengestaan
voor internetconsultatie. De consultatie heeft 30 openbare reacties opgeleverd en
vier niet openbare. Behalve burgers, ervaringsdeskundigen en werkgevers heeft ook
een aantal betrokken belangenbehartigende organisaties op het wetsvoorstel gereageerd,
zoals Ieder(in), de stichting Incluvisie en de Stichting Support Stotteren, Onbeperkt
aan de slag, FNV, CNV, VCP, VNO-NCW-MKB, ZPW Vebego Internationaal, VCSV, DNZ en Cedris.
De regering bedankt iedereen die commentaar heeft geleverd. Veel respondenten hebben
positief gereageerd op het doel van de Wet banenafspraak, namelijk om het systeem
van de Wet zo te veranderen dat het eenvoudiger wordt voor werkgevers om mensen met
een arbeidsbeperking aan te nemen. Ook het structureel en eenvoudiger maken van het
LKV doelgroep banenafspraak spreekt een aantal respondenten aan. Respondenten hebben
ook opmerkingen gemaakt over het pad om deze vereenvoudigingen te realiseren. Ook
zijn er veel opmerkingen gemaakt die buiten de scope van dit wetsvoorstel vallen.
Tot slot hebben veel respondenten aandacht gevraagd voor de bijzondere situatie die
destijds was ontstaan vanwege het Coronavirus. Hieronder gaat de regering per thema
in op de gemaakte opmerkingen.
Doelgroep banenafspraak
Een aantal respondenten heeft de internetconsultatie voor de banenafspraak aangegrepen
om, in sommige gevallen, opnieuw aandacht te vragen voor verschillende aspecten van
de positie van mensen met een arbeidsbeperking. Daarbij gaat het om aandacht voor
de hoogte van het loon, de kwaliteit van de banen en de duurzaamheid daarvan. Ook
zijn er wensen om de doelgroep voor de banenafspraak aan te passen. Werkgevers vragen
bijvoorbeeld om bepaalde groepen onder de doelgroep banenafspraak te laten vallen.
Een respondent heeft aangegeven het erg ingewikkeld te vinden om te achterhalen welke
groepen nu precies onder de doelgroep banenafspraak behoren.
Dit wetsvoorstel vereenvoudigt de werkwijze binnen de banenafspraak. Als zodanig brengt
het geen verandering aan in de doelgroep banenafspraak. Om te verduidelijken welke
groepen onder de doelgroep van de Wet banenafspraak vallen, heeft de regering in hoofdstuk
3 tekstblok 1 ingevoegd met een overzicht van de groepen die tot de doelgroep banenafspraak
behoren. Daarnaast heeft het kabinet in de eerder benoemde brief van 7 juni 2023 een
beperkte verbreding van de doelgroep banenafspraak aangekondigd.
Samenhang met andere wetsvoorstellen en flankerend beleid
In de reactie op het advies van de LCR heeft de regering al gewezen op de samenhang
van de Wet banenafspraak met vooral de Participatiewet. Maar ook de Wajong is van
belang. Zo is veel flankerend beleid dat ook relevant is voor de doelgroep banenafspraak,
opgenomen in de Participatiewet en de Wajong. Daaronder vallen veel van de voorzieningen
en instrumenten die kunnen worden ingezet voor de doelgroep banenafspraak. Via de
Wet Uitvoeren breed offensief wordt uitgebreid aandacht besteed aan het flankerend
beleid, zoals bijvoorbeeld de vormgeving van instrumenten. Voor de bevordering van
de kwaliteit en duurzaamheid van de banen zijn daarnaast nog andere trajecten in gang
gezet. Zo kunnen UWV en gemeenten veel instrumenten en voorzieningen structureel voor
de doelgroep banenafspraak inzetten. Een ander voorbeeld is de al eerdergenoemde verlenging
van de registratieduur voor de opname in het doelgroepregister. Tot slot, heeft het
kabinet besloten om via een experiment activerende dienstverlening mogelijk te maken
voor mensen in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)
die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben (DGA) of in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA) met een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten
(IVA). Daarbij wordt onderzocht in hoeverre deze personen werk kunnen vinden, verrichten
en behouden. Daarnaast wordt onderzocht of de geboden dienstverlening en bijbehorende
instrumenten aansluit bij de behoeften van deze groep en wat de dienstverlening mogelijk
voor (maatschappelijke) baten heeft. Door het kabinet is een algemene maatregel van
bestuur opgesteld om UWV tijdelijk en bij wijze van experiment de benodigde bevoegdheden
en instrumenten ter beschikking te stellen om mensen met een IVA- of DGA-uitkering
de dienstverlening te kunnen bieden.46
Een aantal respondenten heeft erop gewezen dat het belangrijk is dat de werkgeversdienstverlening
verbetert en dat er meer inzicht komt in de profielen van de potentiële werknemers.
In de brief van 7 juni 2023 heeft het kabinet extra inzet aangekondigd om van meer
mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren te kijken wat hun talenten zijn
en waar kansen liggen om aan de slag te gaan bij werkgevers. Het Ministerie van SZW
is daarnaast samen met VNG en UWV het programma Verbeteren uitwisselen matchingsprofielen
gestart om het inzicht in de profielen van werkzoekenden te verbeteren. Dit programma
moet uiteindelijk leiden tot één landelijke standaard voor matchingsgegevens en digitale
gegevensuitwisseling.
Onder andere Cedris en het UP geven aan zich zorgen te maken of het nog wel aantrekkelijk
is om werkopdrachten te verlenen aan sociale ontwikkelbedrijven als ze geen bonus
ontvangen voor mensen die intern in de Wsw werken of een dienstverband beschut werk
op grond van de Participatiewet hebben. De stimulans om werkopdrachten te verlenen
aan sociale ontwikkelbedrijven verandert niet door het wetsvoorstel. De banen van
mensen die intern in de Wsw werken of een beschut dienstverband op grond van de Participatiewet
hebben telden niet mee in het huidige systeem en tellen ook niet mee in het voorgestelde
systeem.
De aanbestedingswet biedt wel de mogelijkheid om bepaalde overheidsopdrachten voor
te behouden aan inclusieve werkgevers zoals sociale ontwikkelbedrijven.
Inkoop van diensten
De FNV, CNV en VCP zijn van mening dat werkgevers in de verleiding komen door dit
wetsvoorstel om meer mensen met en arbeidsbeperking via inkoop van diensten te laten
werken in plaats van ze zelf in dienst te nemen. Ze hebben de vrees dat met name bij
de overheid de focus zal komen te liggen op het creëren van werkplekken via inkoop
van diensten.
In het voortraject leidend tot dit wetsvoorstel hebben andere partijen gevraagd om
inkoop van diensten mogelijk te maken als een manier om banen te realiseren. Ook de
Tweede Kamer heeft deze wens herhaaldelijk uitgesproken. De vernieuwde Wet banenafspraak
zorgt ervoor dat het gemakkelijker wordt voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking
aan te nemen.
Dat kan via inkoop van diensten zijn maar ook via banen binnen de eigen organisatie.
Met de vernieuwde Wet banenafspraak komt op termijn de focus te liggen op dat iemand
werkt, en niet langer op de constructie waarbinnen dat plaatsvindt. Voor de overheidssector
zal de Minister van BZK verslag blijven doen van het aantal bij ministeries gerealiseerde
banen via het jaarverslag Rijk. Via het bestuursakkoord hebben ook andere sectoren
zich gecommitteerd verslag te doen van het aantal gerealiseerde banen. Dit maakt hun
aanspreekbaar op hun resultaten.
LKV doelgroep banenafspraak
Ook hebben respondenten uiteenlopende suggesties gedaan voor een wijziging van het
LKV doelgroep banenafspraak. Een aantal partijen, waaronder Cedris, het UP en de gemeente
Leiden, pleit ervoor om het LKV doelgroep banenafspraak ook voor beschut werk te laten
gelden. In de vormgeving van de huidige wet tegemoetkomingen loondomein is er bewust
voor gekozen om het LKV doelgroep banenafspraak niet voor beschut werk te laten gelden.
Dit omdat het gaat om werk in een beschutte werkomgeving waarvoor andere ondersteuning
beschikbaar is. Werkgevers komen voor deze werknemers dan ook niet in aanmerking voor
het LKV doelgroep banenafspraak.
Een respondent vraagt zich af of het niet ook mogelijk is om de doelgroepverklaring
af te schaffen of deze door de werkgever te laten aanvragen voor bijvoorbeeld het
LKV ouderen. Deze optie is verkend, maar bleek niet haalbaar. De afschaffing van de
doelgroepverklaring is alleen mogelijk doordat het doelgroepregister banenafspraak
bestaat. Via dit doelgroepregister kunnen werkgevers raadplegen of de werknemer behoort
tot de doelgroep banenafspraak. Als dit zo is kan de werkgever de doelgroepverklaring
en daarmee het LKV doelgroep banenafspraak aanvragen. Voor de andere loonkostenvoordelen
bestaat een dergelijk register niet. Hierdoor is het voor de werkgever niet mogelijk
om te controleren of de werknemer voldoet aan de voorwaarden voor het LKV ouderen
of het LKV arbeidsgehandicapten. De werkgever kan overigens wel gemachtigd worden
door de werknemer om de doelgroepverklaring aan te vragen.
Inclusiviteitsopslag en banenafspraakbonus
Een aantal respondenten heeft vragen gesteld over het systeem van de inclusiviteitsopslag
en de banenafspraakbonus. Zij merken op dat er voor een werkgever tijd zit tussen
het moment dat hij te weinig banen heeft gerealiseerd en het moment waarop daadwerkelijk
van de inclusiviteitsopslag opgelegd krijgt. Andere respondenten, waaronder Amsterdam
UMC en Weener XL, vroegen zich af of een systeem dat met alleen belonen werkt niet
beter zou zijn. Weer andere respondenten zijn tegen een quotumregeling. VNO-NCW-MKB
geven aan dat zij een quotumdreiging niet passend vinden, omdat de marktwerkgevers
de aantallen afgesproken banen tot nu toe hebben gehaald.
Zoals al eerder in de toelichting is opgemerkt is het belangrijkste uitgangspunt van
de vernieuwde wet dat zij gestand doet aan de afspraak uit het Sociaal Akkoord voor
de 125.000 extra banen. Daaruit vloeit een ander belangrijk uitganspunt voort, namelijk
dat de Wet banenafspraak belangrijke onderdelen van de Wet bqa niet wijzigt, zoals
de vrijwillige banenafspraak en een wettelijk stok achter de deur in de vorm van een
quotumregeling met quotumheffing. Uit het al eerdergenoemde evaluatieonderzoek Wet
bqa uit 2019 blijkt dat de wet heeft bijgedragen aan de bereidheid om mensen met een
arbeidsbeperking in dienst te nemen, en dat de quotumdreiging daarbij een rol heeft
gespeeld. De Wet banenafspraak behoudt vanwege deze redenen dus de onderdelen die
werken, en verandert alleen die onderdelen die het systeem onnodig complex maakten.
Vanwege deze uitgangspunten en voorwaarden is gezocht naar een nieuw systeem. Belangrijke
voorwaarde bij de keuze was dat het die kon aansluiten bij bestaande systemen en instrumenten
en mede daardoor goed uitvoerbaar is. Om werkgevers nog meer te stimuleren komt hier
een bonus voor elke extra gerealiseerde baan bij.
Vanuit de werknemersorganisaties kwam de suggestie om bonus en/of opslag te relateren
aan bijvoorbeeld de duur van het dienstverband. In de vorige alinea heeft de regering
toegelicht waarop de keuze voor de vormgeving van bonus en de heffing is gebaseerd.
Voor het heffen van de inclusiviteitsopslag en het uitbetalen van de bonus is aangesloten
bij bestaande instrumenten die UWV en Belastingdienst uit kunnen voeren op basis van
bestaande systemen en bekend zijn bij werkgevers. Als hieraan andere eisen gekoppeld
worden, zoals bijvoorbeeld de duur van het dienstverband, zou dit de uitvoering van
deze onderdelen van de wet voor werkgevers en uitvoering bijzonder complex maken,
waardoor het belangrijke uitgangspunt van de Wet banenafspraak teniet wordt gedaan:
het verminderen van administratieve lasten en ingewikkelde processen. Dat neemt niet
weg dat regering aandacht heeft voor het bevorderen van de duurzaamheid van de banen,
niet alleen tijdens de quotumperiode maar ook al tijdens de banenafspraak. Zo is de
«T+2-regel» afgeschaft. Hierdoor blijven mensen opgenomen in het doelgroepregister
tot- in principe- hun AOW-gerechtigde leeftijd. Dit draagt eraan bij dat werknemers
uit de doelgroep meer zekerheid krijgen over hun plaatsing op de baan en geeft werkgevers
meer stimulans om te blijven investeren in hun werknemers. Ook houden werkgevers structureel
aanspraak op de verschillende (financiële) instrumenten, zoals de no-riskpolis. Bovendien
zal het LKV doelgroep banenafspraak structureel worden.
Aandacht voor de overheidssector
Meerdere respondenten hebben aandacht gevraagd voor het gevolg van het opheffen van
het onderscheid tussen overheid en markt. De respondenten die positief hebben gereageerd
op het loslaten van het onderscheid tussen overheid en markt, zien met name de voordelen
die hierdoor ontstaan voor de vereenvoudiging van de Wet bqa. De respondenten, waaronder
individuele werkgevers, werknemers, ervaringsdeskundigen, FNV, CNV, VCP en VNO-NCW-MKB
die negatief hebben gereageerd op het loslaten van het onderscheid tussen overheid
en markt, maken zich zorgen over het mogelijk negatief effect daarvan op de inspanningen
van de overheidswerkgevers om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen.
De regering begrijpt de zorgen die blijken uit al deze reacties. Ook zij vindt het
meer dan teleurstellend en zorgelijk dat de overheidswerkgevers de afgesproken aantallen
niet hebben gehaald, ook vanwege de voorbeeldfunctie die de overheid hierin zou moeten
nemen. Tegelijkertijd is het niet zo dat binnen de overheid geen stappen worden gezet.
De overheid doet het uiterste best om de afgesproken aantallen te realiseren. Dit
uit zich onder meer in het feit dat het aandeel werkgevers bij de overheid dat mensen
met een arbeidsbeperking in dienst heeft een stuk hoger is dan bij werkgevers in algemene
zin. Extra inzet door de overheid is en blijft desondanks nodig. De regering maakt
daarom het opheffen van het onderscheid tussen markt en overheid afhankelijk van realisaties
bij de overheid.
Het is een randvoorwaarde voor het opheffen van het onderscheid tussen markt en overheid
dat overheidswerkgevers meer banen gaan realiseren. IederIn en de FNV, VNG en VCP
hebben terecht op de rol van overheidswerkgevers gewezen.
Monitoring
Tot slot hebben verschillende respondenten opmerkingen gemaakt over de monitoring
van de banenafspraak. Een aantal respondenten, zoals VNO-NCW-MKB, wil dat de regering
de resultaten van de overheidswerkgevers en de marktwerkgevers separaat blijft monitoren.
De regering heeft er begrip voor dat respondenten inzicht willen houden in de resultaten
van de overheidswerkgevers en zal daarom de gerealiseerde aantallen per sector blijven
monitoren. Ook heeft de regering in hoofdstuk 6 aangegeven welke afspraken zijn gemaakt
om een impuls te geven aan de inzet van overheidswerkgevers.
Andere respondenten hebben gepleit voor het monitoren van verschillende aspecten over
de banen van mensen met een arbeidsbeperking, ook banen van mensen met een arbeidsbeperking
die niet tot de doelgroep banenafspraak behoren. Ook uiten enkele respondenten de
wens om het effect te benoemen van de vernieuwde Wet banenafspraak op de totale netto
arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking. Via verschillende wegen wordt
het de arbeidsparticipatie van mensen die wel en die niet tot de doelgroep banenafspraak
behoren gemonitord. Voorbeelden hiervan zijn de UWV Monitor arbeidsparticipatie, de
factsheet kerncijfers Participatiewet, de brede monitoring in het sociaal domein en
de monitoring in het kader van het VN-verdrag handicap. In artikel 11 van de vernieuwde
Wet banenafspraak is een evaluatiebepaling opgenomen die bepaalt dat de beide Kamers
binnen vijf jaar geïnformeerd worden over de doeltreffendheid en de effecten van deze
wet in de praktijk. Voor de Wet bqa staat verder jaarlijks de monitor van de resultaten
op het programma, waar nodig aangevuld met aanvullende onderzoeken.
Overige opmerkingen
Een aantal respondenten heeft deze internetconsultatie aangegrepen om aandacht te
vragen voor onderwerpen die buiten de strekking van dit wetsvoorstel vallen, zoals
de wens van Cedris om in een brede publieke sociale infrastructuur te investeren.
Deze oproep valt buiten de scope van dit wetsvoorstel. Daarom gaat het kabinet hier
niet op in.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1 Definities
In artikel 1 worden omschrijvingen gegeven van een aantal begrippen.
– De omschrijving van de begrippen «Onze Minister», «UWV» en «werkgever» is ontleend
aan artikel 1 van de Wfsv.
– Het begrip «quotumregeling» wordt omschreven als het na activering van kracht worden
van de inclusiviteitsopslag op de hoge gedifferentieerde Aof-premie en de banenafspraakbonus
op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak. Het begrip wordt gebruikt in onder
meer artikel 3 over de registratie arbeidsbeperkten en artikel 5 over activering van
de quotumregeling.
– Van het begrip «uitgeleende werknemer» is een omschrijving opgenomen vanwege de vrijstelling
van de inclusiviteitsopslag op de hoge gedifferentieerde Aof-premie ten aanzien van
uitgezonden werknemers, omschreven in artikel 6, vijfde lid, onderdeel a. Deze vrijstelling
is van toepassing op alle werkgevers die een werknemer in dienst hebben die werkzaam
is op grond van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Hieronder vallen ook payrollovereenkomsten als bedoeld in artikel 692 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Deze uitzondering geldt dus voor werkgevers waarbij de werknemer, conform artikel
690 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in het kader van de uitoefening van het
beroep of bedrijf van de werkgever door de werkgever ter beschikking wordt gesteld
van een derde. De vrijstelling is tevens van toepassing op werknemers die bij een
werkgever werkzaam zijn in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wsw,
die zijn gedetacheerd bij een reguliere werkgever vanuit het SW-bedrijf. Bij deze
dienstverbanden zal niet altijd sprake zijn van een uitzendovereenkomst als bedoeld
in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor het nodig is om deze groep apart te noemen. Deze definitie is gebaseerd
op de omschrijving van het begrip «uitlener» in artikel 2.27, eerste lid, van het
Besluit Wfsv, dat zal vervallen wanneer dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven.
– Het begrip «verloonde uren» wordt gebruikt in artikel 4 over het monitoren van de
banenafspraak. De omschrijving is identiek aan de omschrijving in artikel 1.1 van
de Wtl.
– Tot slot zijn omschrijvingen opgenomen van de Wfsv en Wtl (Wet financiering sociale
verzekeringen en Wet tegemoetkomingen loondomein), waarnaar in diverse artikelen wordt
verwezen.
Artikel 2 Doelgroep banenafspraak
In artikel 2 wordt door middel van het begrip «arbeidsbeperkte» de doelgroep banenafspraak
beschreven. Arbeidsbeperkten in de zin van dit wetsvoorstel zijn mensen die opgenomen
zijn in de registratie doelgroep banenafspraak. Mensen worden hierin opgenomen, indien
zij aan de voorwaarden uit één van de onderdelen uit het eerste lid van dit artikel
voldoen. Deze beschrijving stemt in grote lijnen overeen met de groep arbeidsbeperkten
en gelijkgestelde arbeidsbeperkten, zoals beschreven in de artikelen 38b, eerste,
tweede en zesde lid, en 38f, vijfde lid, van de Wfsv. Daarbij zijn de arbeidsbeperkten,
die waren opgenomen in artikel 38b, eerste lid, onderdelen a en e, van de Wfsv, in
het nieuwe artikel 2, eerste lid, gezamenlijk opgenomen in onderdeel a. Het betreft
hier de groep die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van
burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid of ten behoeve van wie loonkostensubsidie
wordt verstrekt op grond van artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet, en niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. Indien UWV de vaststelling deed
dat de betrokkene niet in staat is het minimumloon te verdienen, was daarbij in artikel
38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv als voorwaarde opgenomen dat het college
van burgemeester en wethouders het verzoek aan UWV moest doen voor die vaststelling.
Later is onderdeel e toegevoegd aan artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv, waarin werd
geregeld dat voor diezelfde groep het verzoek ook kon worden gedaan door betrokkene
zelf. Beide mogelijkheden zijn nu voor de duidelijkheid opgenomen in het nieuwe onderdeel
a van artikel 2, eerste lid. De grondslag uit artikel 38b, eerste lid, onderdeel e,
om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen, is opgenomen in het
vierde lid van dit artikel.
Voor een betere overzichtelijkheid zijn werknemers in bepaalde, bij ministeriële regeling
genoemde dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 38f, vijfde lid, van de Wfsv niet
langer aangeduid als «met arbeidsbeperkten gelijkgestelde werknemers», maar worden
deze werknemers aangeduid als arbeidsbeperkte. Voor deze groep werknemers wordt niet
langer verwezen naar een ministeriële regeling, maar deze groep is opgenomen in de
definitie van arbeidsbeperkten in het eerste lid, onderdeel g. Het betreft werknemers
die werkzaam zijn in een dienstbetrekking of op basis van een arbeidsovereenkomst
als bedoeld in artikel 78d, eerste lid, van de Participatiewet, die eerder werden
genoemd in artikel 3.30 van de Regeling Wfsv.
Het tweede lid van artikel 2 is geschreven naar analogie van artikel 38b, zesde lid,
van de Wfsv. Het bepaalt dat als arbeidsbeperkte tevens wordt beschouwd de persoon
die niet langer voldoet aan de voorwaarden uit de onderdelen in het eerste lid van
artikel 2, indien diegene wel nog ingeschreven staat in de registratie doelgroep banenafspraak.
Evenals voorheen wordt in het derde lid van opname in de registratie doelgroep banenafspraak
uitgezonderd de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is
vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden
mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet. Omwille van de leesbaarheid is deze uitzondering geregeld in het derde lid, en niet
meer in de aanhef van het eerste lid.
In het vierde lid wordt een grondslag gegeven om bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur nadere regels te stellen over beoordelingen door UWV inzake de vraag of
een persoon de kenmerken heeft, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of f, en om
nadere regels te stellen over de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
f. Deze grondslag vervangt de grondslagen die eerder zijn opgenomen in artikel 38b,
eerste lid, onderdeel e, en derde lid, en 38d, negende lid, onderdeel c, van de Wfsv.
Artikel 3 Registratie doelgroep banenafspraak
De regels inzake de registratie doelgroep banenafspraak, eerder «registratie arbeidsbeperkten»
genoemd en opgenomen in artikel 38d van de Wfsv, zijn – met enkele noodzakelijke wetstechnische
aanpassingen – opgenomen in artikel 3. Alle leden, ook de leden die ongewijzigd zijn
gebleven, worden hieronder toegelicht. De enige inhoudelijke wijziging die is beoogd
is opgenomen in het zevende lid.
Het UWV krijgt ingevolge het eerste lid de taak om zorg te dragen voor een registratie waarin alle mensen met een arbeidsbeperking
zijn opgenomen, en tevens wordt het UWV aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke
voor die registratie in de zin van artikel 4, onderdeel 7, van de Algemene verordening
gegevensbescherming met betrekking tot de verwerking van gegevens.
In het tweede lid is de doelstelling van de registratie opgenomen, namelijk het bevorderen van de arbeidsdeelname
van mensen met een arbeidsbeperking en de uitvoering van deze wet. Werkgevers moeten
immers kunnen weten welke werknemers of kandidaat-werknemers meetellen of kunnen meetellen
voor de banenafspraak. De registratie voorziet in deze noodzaak voor de kenbaarheid.
Verder is het noodzakelijk voor de gemeenten te beschikken over een centrale registratie
van personen die tot de doelgroep behoren in verband met de beoogde toeleiding van
deze personen naar werk. Ten aanzien van de personen die tot de doelgroep behoren
kan de gemeente loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet aan werkgevers
toekennen bij indiensttreding van deze personen. Verder is de registratie noodzakelijk
om de monitoring van de banenafspraak, beschreven in artikel 2, te kunnen uitvoeren,
en voor UWV en Belastingdienst om na activering de quotumregeling te kunnen uitvoeren.
In het derde lid is geregeld dat de gemeente de noodzakelijke informatie aan UWV moet verstrekken
om een juiste registratie van de desbetreffende personen mogelijk te maken. Hierbij
gaat het om informatie om vast te stellen of de personen tot de doelgroep banenafspraak
behoren.
In het vierde lid is geregeld dat UWV de gemeenten en de Belastingdienst gegevens verstrekt uit de
registratie die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taken. De gemeenten hebben
op grond van de Participatiewet de taak om bepaalde groepen personen die behoren tot
de doelgroep naar arbeid te begeleiden.
Voor de Belastingdienst is het noodzakelijk voor de vaststelling van het loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak te weten of werknemers personen betreffen die tot de doelgroep
behoren.
Het vijfde lid verklaart het UWV bevoegd gegevens voor de uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 30d van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tevens te verwerken ten behoeve van de registratie arbeidsbeperkten. Bij de registratie
gaat het niet alleen om personen met een arbeidsbeperking uit het gemeentelijke domein.
Tot de doelgroep behoren ook werknemers die op grond van de Wajong recht hebben op
arbeidsondersteuning en die arbeidsondersteuning dus nog niet is beëindigd. Ook behoren
tot de doelgroep degenen, die op grond van de oude Wajong een arbeidsongeschiktheidsuitkering
kregen. In beide gevallen gaat het dus om Wajongers die al werk hebben of daarnaar
toe geleid worden door UWV met toepassing van de bepalingen in de Wajong. Verder gaat
het om personen uit de gemeentelijke doelgroep die op de wachtlijst staan in het kader
van de sociale werkvoorziening, waarvoor UWV de indicatie heeft gedaan. De personen
uit deze doelgroepen zijn in eerste instantie niet door tussenkomst van de gemeente
geregistreerd maar zijn door UWV rechtstreeks geregistreerd op basis van de bestanden
die UWV heeft voor de uitvoering van de taken op grond van de Wajong en voor de indicatie
voor de Wsw op grond van artikel 30d van de Wet SUWI. De geheimhoudingsplicht uit
artikel 74, eerste lid, van de Wet SUWI geldt niet voor deze verwerking.
UWV en de Belastingdienst mogen op grond van het zesde lid de gegevens van personen uit de polisadministratie die zij verwerken tevens gebruiken
voor de bevordering van de arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten en voor de uitvoering
van deze wet wanneer dat noodzakelijk is. Dit is noodzakelijk omdat in de polisadministratie
de verloonde uren van de werknemers zijn opgenomen en die gebruikt moeten worden bij
de monitoring van de banenafspraak.
Voor de kenbaarheid van de werkgever bij de uitvoering van deze wet is het noodzakelijk
te weten welke werknemers of kandidaat-werknemers behoren tot de doelgroep. UWV heeft
op grond van het zevende lid, onderdeel a, de bevoegdheid om aan de (potentiële)werkgever te melden of betrokkene
in de registratie is opgenomen. Het verzoek van de werkgever om informatie uit het
register en de melding van UWV aan de werkgever of een persoon al dan niet in de registratie
is opgenomen, geschiedt op basis van het burgerservicenummer. Aan de hand van dit
nummer kan worden geverifieerd of een persoon in het register is opgenomen en derhalve
valt onder de quotumdoelgroep. Meer categorieën van persoonsgegevens zijn voor de
verificatie niet nodig. Deze werkwijze is in lijn met artikel 5, eerste lid, onderdeel
c, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (vereiste van dataminimalisatie).
Uit de verantwoordelijkheid van UWV voor de registratie vloeit voort dat degene die
de informatie verstrekt dient na te gaan of degene aan wie gegevens worden verstrekt
redelijkerwijs bevoegd is te achten om die gegevens te verkrijgen. In dit verband
kan uit de polisadministratie worden afgeleid wie als werkgever is geregistreerd.
Nieuw ten opzichte van artikel 38d, zevende lid, van de Wfsv is dat aan een werkgever
die aanspraak heeft op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak tevens de informatie
kan worden verstrekt in welke periode van het lopende of het voorgaande kalenderjaar
een arbeidsbeperkte werknemer opgenomen is in het register. Deze periode is namelijk
bepalend voor de periode waarin recht bestaat op dat loonkostenvoordeel. Deze bevoegdheid
is neergelegd in onderdeel b van het zevende lid. Deze wijziging wordt verder toegelicht
in hoofdstuk 5 van het algemene deel van deze toelichting.
In het kader van het verzoek om registratie door de gemeente of de registratie door
UWV van een persoon die tot de doelgroep behoort, is het van belang dat de gemeente
en UWV deze persoon informeert over de doelstelling van de registratie waarbij ook
aan de orde komt dat wanneer sprake is van registratie door UWV, de werkgever of een
potentiële werkgever aan UWV kan vragen of betrokkene behoort tot de doelgroep van
de quotumdoelstelling. Hiertoe strekt het achtste lid. Deze verplichting tot informatie geldt voor de gemeente voorafgaande aan het doorgeven
aan UWV dat een persoon tot de doelgroep kan behoren. Deze informatieverstrekking
zal plaats vinden in het proces van ondersteuning bij de arbeidsinschakeling door
de gemeente.
Deze bepaling is in lijn met artikel 14 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Het is niet noodzakelijk dat elke persoon individueel wordt geïnformeerd over (voorgenomen)
registratie wanneer deze persoon redelijkerwijs hiervan kennis draagt. In de situatie
dat door de gemeente en UWV informatie is verstrekt in een algemene mededeling of
informatie brochure gericht aan personen die tot de doelgroep (kunnen) behoren dat
zij worden opgenomen in het doelgroepregister en met het oog hierop informatie kan
worden verstrekt aan werkgevers en met vermelding van het doel van registratie, is
voldaan aan de informatieplicht.
Op grond van de delegatiegrondslag in het negende lid worden nadere regels gesteld voor de registratie van de doelgroep banenafspraak.
Daarbij worden in ieder geval regels gesteld over de inrichting, de gegevensset, de
wijze van verkrijging van de gegevens van de registratie en met betrekking tot de
minimale en maximale geldigheidsduur van de registratie van de persoon en het vervallen
van de registratie van de persoon.
De grondslag van artikel 38d, negende lid, onderdeel c, van de Wfsv om bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur nadere regels stellen over de beoordeling van de verdiencapaciteit
van personen uit de gemeentelijke doelgroep komt terug in het nieuwe artikel 2, vierde
lid, en komt daarom niet terug in het negende lid.
Op grond van de delegatiegrondslag in het tiende lid, onderdeel a, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot verstrekking
van gegevens aan werkgevers op grond van het zevende lid. Het is van belang voor werkgevers
in het kader van de banenafspraak enig moment een beeld te kunnen krijgen welke werknemers
in dienst zijn die tot de doelgroep behoren. Daarbij kan worden gedacht aan de wijze
van verstrekking van die gegevens op basis van het burgerservicenummer. Het is niet
meer nodig in dit lid een grondslag te creëren voor gegevensverstrekking door werkgevers
aan het UWV voor wat betreft arbeidsbeperkte werknemers die ter beschikking zijn gesteld
aan een andere werkgever om onder zijn leiding en toezicht arbeid te verrichten. Hierin
is momenteel wel voorzien in artikel 38g, zevende lid, van de Wfsv. De inleenadministratie
bij het UWV, en de mogelijkheid om verloonde uren van arbeidsbeperkte werknemers over
te dragen aan de inlenende werkgever zal immers niet worden voortgezet, zoals beschreven
in het algemene deel van deze memorie. Wel blijft er in onderdeel b een grondslag
om nadere regels te kunnen stellen over informatieverstrekking aan het UWV inzake
uitgeleende Wsw-werknemers. Zij behoren immers voor de monitoring banenafspraak met
betrekking tot de verloonde uren waarin zij uitgeleend zijn tot de doelgroep banenafspraak,
zoals geregeld in artikel 4, derde lid.
Artikel 4 Monitoring banenafspraak
Artikel 4 biedt in het eerste lid een grondslag voor het bij ministeriële regeling
vaststellen dat het aantal banen voor arbeidsbeperkten in een bepaald kalenderjaar
in onvoldoende mate is toegenomen ten opzichte van het aantal van deze banen op 1 januari
2013. Het tweede lid biedt een grondslag voor het vaststellen van de aantallen extra
te realiseren banen voor arbeidsbeperkten in een bepaald kalenderjaar, die zijn afgesproken
in de zogeheten «banenafspraak», en de cijfers die nodig zijn voor de jaarlijkse monitoring
van de realisatie van die afspraken.
Deze aantallen zullen worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Inhoudelijk worden daarin geen wijzigingen aangebracht ten opzichte van artikel 122n,
derde lid, van de Wfsv. De uitzondering, neergelegd in artikel 122n, vierde lid, van
de Wfsv komt te staan in het derde lid van artikel 4. Deze uitzondering regelt dat
personen, voor zover die arbeid verrichten in een dienstbetrekking in de zin van artikel
2 van de Wet sociale werkvoorziening, tenzij ze zijn gedetacheerd bij een reguliere
werkgever, worden uitgezonderd van het zijn van arbeidsbeperkte voor de monitoring
van de banenafspraak.
Artikel 5 Activering van de quotumregeling
De activering van de nieuwe quotumregeling wordt geregeld in artikel 5. Wat de quotumregeling
inhoudt, wordt gedefinieerd in artikel 1: de regeling waarbij na een activering op
grond van artikel 5 de inclusiviteitsopslag, bedoeld in artikel 6, van kracht wordt
waarbij tevens het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak, bedoeld in artikel
2.10 van de Wtl, wordt verhoogd met de banenafspraakbonus, bedoeld in artikel 2.13,
tweede lid, van de Wtl. De formulering van artikel 5 stemt overeen met de formulering
van artikel 122n, eerste en zesde lid, van de Wfsv inzake activering van de quotumheffing.
Anders dan voor de quotumheffing (zie artikel 122n, tweede lid, Wfsv) ligt het niet
in de rede een bepaling op te nemen om de quotumregeling te deactiveren. Na activering
van de quotumregeling is de bonus op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
van toepassing met ingang van het eerstvolgende kalenderjaar. De inclusiviteitsopslag
op de hoge gedifferentieerde Aof-premie is van toepassing in het tweede kalenderjaar
na het kalenderjaar waarin wordt besloten tot activering. De reden dat de inclusiviteitsopslag
pas een jaar later dan de bonus op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
van toepassing is, is dat het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak ook pas wordt
uitbetaald in het kalenderjaar na het kalenderjaar waarin er recht op bestaat. Voor
werkgevers treden hierdoor beide financiële consequenties van de activering op in
hetzelfde jaar. Bij inwerkingtreding van deze wet is de quotumregeling op grond van
deze wet nog niet geactiveerd. Een regeling tot activering van de quotumregeling dient
ingevolge het tweede lid te worden vastgesteld in overeenstemming met het gevoelen
van de ministerraad en treedt niet eerder in werking dan nadat vier weken zijn verstreken
na overlegging aan de beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 6 Inclusiviteitsopslag Aof-premie
Artikel 6 voorziet in een zogeheten inclusiviteitsopslag op de hoge gedifferentieerde
Aof-premie. Daarmee wordt bewerkstelligd dat na activering van de quotumregeling de
opslag op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak wordt gefinancierd door werkgevers
uit een opslag op de hoge gedifferentieerde Aof-premie. De opslag zal bij ministeriële
regeling worden gezet op een voor alle werkgevers gelijk percentage. Werkgevers betalen
na activering van de quotumregeling dan ook enerzijds een opslag op de hoge gedifferentieerde
Aof-premie en krijgen anderzijds een verhoging van het loonkostenvoordeel doelgroep
banenafspraak. De inclusiviteitsopslag op de hoge gedifferentieerde Aof-premie is
door werkgevers ingevolge het eerste lid niet verschuldigd over het eerste kalenderjaar
na het kalenderjaar waarin tot activering is besloten. Reden hiervoor is dat de uitbetaling
van het (verhoogde) loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak pas plaatsvindt in
het tweede kalenderjaar na het kalenderjaar waarin tot activering is besloten. Hiermee
wordt voorkomen dat werkgevers in het eerste jaar na activering wel de inclusiviteitsopslag
op de hoge gedifferentieerde Aof-premie moeten betalen, maar nog niet het verhoogde
loonkostenvoordeel ontvangen. Dit gebeurt dus beide in het tweede kalenderjaar na
het kalenderjaar waarin tot activering is besloten.
Anders dan de quotumheffing vloeit de inclusiviteitsopslag op de hoge gedifferentieerde
Aof-premie niet in het Aof, maar gaan deze middelen naar de algemene middelen van
het Rijk. Reden hiervoor is dat het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak eveneens
wordt bekostigd uit de algemene middelen van het Rijk. Omdat deze opslag niet strekt
tot financiering van een werknemersverzekering wordt in de inclusiviteitsopslag op
de hoge gedifferentieerde Aof-premie niet voorzien in de Wet financiering sociale
verzekeringen, maar in de Wet banenafspraak. De formulering is daarbij ontleend aan
artikel 1.10 van de Wet kinderopvang, waarin voorzien wordt in een soortgelijke opslag.
In het derde lid wordt een vrijstelling van de inclusiviteitsopslag geregeld voor
kleine werkgevers. De omschrijving van een kleine werkgever is daarbij gewijzigd.
Deze omschrijving stond eerder in artikel 34, vierde lid, van de Wfsv, dat met dit
wetsvoorstel vervalt. In plaats daarvan is aangesloten bij de definitie van kleine
werkgever in de zin van artikel 36 van de Wfsv, die nader is uitgewerkt in het Besluit
Wfsv.
Het vierde lid voorziet in onderdeel a in een vrijstelling van de inclusiviteitsopslag
voor een werkgever met betrekking tot een uitgeleende werknemer. Deze dienstverbanden
vallen in de loonaangifte onder de codes 11, 82 of 22 van de code aard arbeidsverhoudingen
2023.
Uiteraard zal de Belastingdienst, mochten deze codes of de benamingen daarvan in de
toekomst wijzigen, op dat moment met die andere codes werken. Daarnaast wordt in onderdeel
b voorzien in een vrijstelling voor een werkgever van een werknemer in een dienstbetrekking
in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening in het kader van beschut werk of een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10b,
eerste lid, van de Participatiewet. Dit correspondeert met de respectievelijke codes
21 en 24 uit de code aard arbeidsverhoudingen 2023. Wsw-werknemers die begeleid werken
op basis van een dienstverband als bedoeld in artikel 7 van de Wsw (met code 23 uit
de code aard arbeidsverhoudingen) vallen niet onder deze uitzondering van de inclusiviteitsopslag.
Ten slotte is in onderdeel c bepaald dat de inclusiviteitsopslag niet verschuldigd
is over een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet, hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of de artikelen 4:2b, eerste tot en met zesde lid, en 6.3, eerste tot en met zesde lid,
van de Wet arbeid en zorg, de Werkloosheidswet (waaronder mede begrepen wachtgelden voor overheidspersoneel), en over een toeslag
op grond van de Toeslagenwet. Hiermee zijn alle uitkeringen en toeslagen die zijn uitgezonderd van de lage gedifferentieerde
Aof-premie zoals opgenomen in artikel 36, vierde lid, van de Wfsv ook uitgezonderd
van de inclusiviteitsopslag. Ook aanvullingen op deze uitkeringen van degene tot wie
de werknemer in dienstbetrekking staat, als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel
a, van de Wfsv zijn in onderdeel c uitgezonderd van de inclusiviteitsopslag. Voor
de bepaling of voor een bepaalde werknemer sprake is van de vrijstelling van betaling
van de inclusiviteitsopslag op grond van het vierde lid, is ingevolge het achtste
lid de situatie op de eerste dag dat de werknemer in dienst is in een aangiftetijdvak
bepalend voor het gehele aangiftetijdvak. Wanneer een werknemer aan een uitzondering
uit het vierde lid voldoet en gedurende het aangiftetijdvak in dienst treedt, geldt
de vrijstelling van betaling van de inclusiviteitsopslag voor die werknemer dus meteen
vanaf de datum van indiensttreding.
Ingevolge het vijfde lid stelt het UWV het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer
vast.
Artikel 7 Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen
Dit artikel wijzigt de Wfsv. Het bevat onderdelen die de Wfsv wijzigen voor de periode
wanneer de doelgroepverklaring voor het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
is vervallen, en dit loonkostenvoordeel permanent is geworden. Daarnaast bevat het
onderdelen voor de periode wanneer dat nog steeds geldt, en daarnaast het nieuwe stelsel
voor de banenafspraak in werking treedt. In principe treden de wijzigingen die gelden
voor eerstgenoemde periode tegelijkertijd in werking met de wijzigingen die zien op
het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak, zoals hieronder toegelicht bij artikel
8. De wijzigingen die gelden voor de periode van het nieuwe stelsel zijn de onderdelen
die het vervallen van artikelen in de Wfsv regelen. Die onderdelen treden in werking
tegelijkertijd met de invoering van het nieuwe stelsel. Zie voor de inwerkingtreding
van de verschillende onderdelen nader deze artikelsgewijze toelichting bij artikel
13, de inwerkingtredingsbepaling.
Onderdelen A tot en met E
In de artikelen 33 tot en met 35 van de Wfsv zijn alle bepalingen over de quotumheffing
geschrapt. Daarnaast is in Hoofdstuk 3, afdeling 4, paragraaf 4a geheel vervallen
(artikel 38b-38j van de Wfsv). In die paragraaf stonden de meeste bepalingen over
arbeidsbeperkten en de quotumheffing na invoering van de Wet bqa. De geschrapte bepalingen
die geen betrekking hebben op de quotumheffing komen grotendeels terug in deze wet.
Onderdeel F
Dit onderdeel bevat een technische wijziging van artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv.
Inhoudelijk blijft de werking van dit lid hetzelfde. De tekst van de wet wordt meer
in lijn gebracht met de bedoeling en werking ervan. Dit onderdeel hoeft alleen in
werking te treden indien het nieuwe stelsels van de banenafspraak nog niet in werking
is getreden. Wanneer dat gebeurt, treedt immers ook onderdeel E in werking, waarmee
artikel 38b van de Wfsv komt te vervallen.
Onderdeel G
Dit onderdeel bevat een wijziging van artikel 38d, zevende lid, van de Wfsv. Door
deze wijziging kan de werkgever aan het UWV opvragen gedurende welke periode in een
lopend kalenderjaar of in het voorgaande kalenderjaar een persoon is opgenomen in
de registratie doelgroep banenafspraak, zoals in deze wet voor het nieuwe stelsel
is geregeld in artikel 3, zevende lid, onderdeel b. Onderdeel G moet tegelijkertijd
met het vervallen van het vereiste van een doelgroepverklaring voor het loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak in werking treden. Deze bevoegdheid voor de werkgever is namelijk
een noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen vervallen van dat vereiste van een doelgroepverklaring.
Wanneer het nieuwe stelsel in werking treedt, komt artikel 38d te vervallen, en geldt
deze bevoegdheid voor werkgevers op basis van artikel 3, zevende lid, onderdeel b,
van deze wet.
Onderdeel H
Omdat de inclusiviteitsopslag – anders dan de quotumheffing – niet tot de middelen
van het Arbeidsongeschiktheidsfonds behoort, vervalt artikel 114, onderdeel d, van
de Wfsv.
Onderdelen I en J
In artikel 118, tweede lid, van de Wfsv werd voorzien in de mogelijkheid van overheveling
van gelden uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds naar het Rijk ten behoeve van de financiering
van uitkeringen en re-integratievoorzieningen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, en de financiering van uitkeringen en re-integratievoorzieningen op grond van de
Participatiewet. Deze mogelijkheid is ingevoegd in de Wet bqa, om gebruik van te maken indien bij
activering van het quotum een financiële meeropbrengst wordt verwacht. Omdat de opbrengst
van de inclusiviteitsopslag geen deel uitmaakt van de middelen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds
maar rechtstreeks naar de algemene middelen van het Rijk vloeit, is deze mogelijkheid
niet langer nodig. Als gevolg daarvan dient tevens artikel 115, eerste lid, onderdeel
h, van de Wfsv te vervallen en dient onderdeel g te worden aangepast.
Onderdeel K
De artikelen 122n, 122na en 122o van de Wfsv vervallen.
Artikel 122n, eerste en zesde lid, die betrekking hebben op activering van de quotumheffing,
komen terug in aangepaste vorm terug in artikel 5 van deze wet. Artikel 122n, tweede
lid, vervalt omdat de mogelijkheid van de-activering van de quotumregeling niet langer
geldt in het nieuwe stelsel. Artikel 122n, derde lid, van de Wfsv met de grondslag
voor het regelen van de te realiseren aantallen banen voor arbeidsbeperkten en de
monitoring daarvan, komt terug in artikel 4, tweede lid. Artikel 122n, vierde lid,
Wfsv, dat voorziet in een uitzondering in het meetellen als arbeidsbeperkte indien
een persoon arbeid verricht in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening, tenzij deze persoon op grond van het vierde lid is aangewezen en aan de werkgever
in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid ter beschikking is
gesteld, komt in aangepaste vorm terug in artikel 4, derde lid. Artikel 122n, vijfde
lid, van de Wfsv is niet langer nodig omdat de regeling omtrent het overdragen van
uren van uitgeleende arbeidsbeperkten ingevolge deze wet vervalt.
De artikelen 122na (opschorting uitvoering quotumheffing) en 122o (uitsluiting dwangsomregeling
quotumheffing) van de Wfsv vervallen en komen niet terug.
Onderdeel L
Dit onderdeel wijzigt artikel 122na. Dat artikel schort de uitvoering van de quotumheffing
op tot 1 januari 2026. Omdat de opschorting moet duren totdat het nieuwe stelsel ingevoerd
wordt, wordt voorgesteld de einddatum voor de opschorting uit de wet te halen en te
regelen dat opschorting duurt tot inwerkingtreding van artikel 2 van de Wet banenafspraak,
waarmee het nieuwe stelsel van de banenafspraak in werking treedt. Het is noodzakelijk
dat dit onderdeel uiterlijk 1 januari 2026 in werking treedt. Wanneer het nieuwe stelsel
ingevoerd wordt, vervalt artikel 122na op grond van onderdeel K van dit artikel.
Onderdeel M
Artikel 124b van de Wfsv, dat een evaluatiebepaling bevat inzake de werking van de
registratie van arbeidsbeperkten, dient te vervallen nu de registratie van arbeidsbeperkten
wordt gebaseerd op artikel 3 van deze wet. Deze wet voorziet daarbij in artikel 11
reeds in een eigen evaluatiebepaling, die breder is dan alleen de registratie van
arbeidsbeperkten.
Artikel 8 Wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein
In artikel 8 worden enkele artikelen in de Wtl aangepast. Net zoals bij de wijzigingen
in de Wfsv in artikel 7 geldt dat sommige onderdelen van dit artikel zien op de periode
wanneer de doelgroepverklaring voor het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
is vervallen, en dit loonkostenvoordeel permanent is geworden, en daarnaast onderdelen
voor de periode wanneer dat nog steeds geldt en daarnaast het nieuwe stelsel voor
de banenafspraak in werking treedt. Voor die twee groepen onderdelen gelden verschillende
inwerkingtredingsdata. Zie hiervoor specifiek de toelichting bij artikel 13, de inwerkingtredingsbepaling.
Onderdelen A en I
Onderdeel A regelt dat in het opschrift van Hoofdstuk II van de Wtl «Tegemoetkomingen
loondomein met doelgroepverklaring» wordt vervangen door «Tegemoetkomingen op verzoek
van de werkgever», omdat de doelgroepverklaring niet langer nodig is om het loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak aan te vragen. Voor dat loonkostenvoordeel blijft wel nodig
dat de werkgever een aanvraag indient via de loonaangifte. Om die reden hoort het
loonkostenvoordeel wel nog steeds thuis in hoofdstuk 2 van de Wtl. Tevens wordt in
onderdeel I het opschrift van hoofdstuk 3 gewijzigd in «Tegemoetkoming lage-inkomensvoordeel».
Onderdeel I hoeft niet meer in werking te treden indien het lage-inkomensvoordeel
tegen die tijd is afgeschaft. Dan is hoofdstuk 3 van de Wtl immers vervallen. De beoogde
datum voor deze afschaffing, die in een ander wetsvoorstel wordt geregeld, is 1 januari
2025.
Onderdeel B, D, G en H
In het opschrift en de tekst van de artikelen 2.1, 2.12 en 2.13 en in het opschrift
van paragraaf 2.4 wordt «loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden»
vervangen door «loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak», omdat scholingsbelemmerden
niet langer aanspraak maken op het loonkostenvoordeel.
Onderdeel C
Deze technische wijziging van de artikelen 2.2, 2.6 en 2.14 codificeert de wijze van
toetsen van UWV met betrekking tot de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 2
van de Wet sociale werkvoorziening of als bedoeld in artikel 10b, derde lid, van de
Participatiewet. UWV toetst in deze gevallen namelijk aan de dienstbetrekking waarvoor
een loonkostenvoordeel wordt aangevraagd, en niet aan de persoon.
Deze technische wijziging wordt ook gedaan voor artikel 2.10, tweede lid, onderdeel
b, zie daarvoor de toelichting bij onderdeel E hieronder.
Onderdeel E
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wtl vervallen de voorwaarden, dat een doelgroepverklaring
noodzakelijk is, en dat een werknemer niet in de periode van zes maanden voorafgaand
aan de datum van indiensttreding bij dezelfde werkgever in dienstbetrekking is geweest.
In het eerste onderdeel van onderdeel E is dit geregeld voor de periode waarin het
nieuwe stelsel voor de banenafspraak nog niet in werking is getreden. Daarin zijn
verwijzingen opgenomen naar de artikelen 38b en 38d van de Wfsv. In het tweede onderdeel
van onderdeel E is hetzelfde geregeld, maar dan met een verwijzing naar artikel 2
van de Wet banenafspraak. Dit tweede onderdeel moet, als enige van onderdeel E, pas
in werking treden wanneer het nieuwe stelsel van de banenafspraak in werking treedt.
De voorwaarde in artikel 2.10, eerste lid, onderdeel b, van de Wtl dat een werknemer
niet in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij
dezelfde werkgever in dienstbetrekking is geweest, kan vervallen, omdat de maximale
duur van het loonkostenvoordeel van drie jaar wordt geschrapt door de wijziging van
artikel 2.12 van de Wtl. Nu het loonkostenvoordeel – behoudens enkele uitzonderingen
– geldt voor de gehele periode dat een werknemer in dienstbetrekking is (zie de toelichting
bij onderdeel G), is de bepaling in het huidige derde lid van artikel 2.10 van de
Wtl, die strekt tot voorkoming van draaideurconstructies om opnieuw aanspraak op het
loonkostenvoordeel te kunnen maken, niet langer nodig.
Tot slot wordt in het eerste lid niet langer als voorwaarde gesteld dat een werknemer
in de maand voorafgaand aan of op de eerste dag van de dienstbetrekking moet behoren
tot een van de groepen waarvoor het recht op loonkostenvoordeel geldt, maar wordt
als voorwaarde gesteld dat de betrokken werknemer arbeidsbeperkte is in het tijdvak
waarover het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak wordt verstrekt.
Hiermee wordt de doelgroep voor het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak geharmoniseerd
met de doelgroep banenafspraak. De gevolgen hiervan worden toegelicht in hoofdstuk
4 van het algemene deel van deze memorie.
Het tweede lid, onderdeel b, is opnieuw geformuleerd. Ten eerste omdat het niet langer
nodig is om te regelen dat het recht op het loonkostenvoordeel niet of niet langer
van toepassing is indien de betrokken werknemer arbeid verricht in een dienstbetrekking
als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (beschut werk). Dit volgt immers
al uit het eerste lid, waarin wordt geregeld dat aanspraak bestaat op het loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak indien de betrokken werknemer in het aangiftetijdvak waarop
het loonkostenvoordeel betrekking heeft, arbeidsbeperkte is als bedoeld in artikel
2 van de Wet banenafspraak. In laatstgenoemd artikel worden in het derde lid personen
van wie het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat betrokkene
uitsluitend mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft in een beschutte omgeving
onder aangepaste omstandigheden als bedoel in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet,
uitgezonderd van het begrip arbeidsbeperkte. Daardoor hoeft artikel 2.10, tweede lid,
van de Wtl deze personen niet langer uit te zonderen. Personen die een dergelijke
indicatie hebben, en nog niet werkzaam zijn in een dienstbetrekking als bedoeld in
artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet hebben hierdoor eveneens niet langer
recht op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak. Ten tweede geldt de uitzondering
uit artikel 2.10, tweede lid, onderdeel b, van de Wtl, na de wijziging van dit loonkostenvoordeel
in beperktere zin. Het betreft een uitzondering van het loonkostenvoordeel doelgroep
banenafspraak voor de werknemer die arbeid verricht in een dienstbetrekking als bedoeld
in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening. Na de wijziging geldt deze uitzondering
alleen indien het een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale
werkvoorziening in het kader van beschut werk betreft.
Dat is dus een wijziging ten opzichte van de huidige Wtl, waarin álle werknemers die
arbeid verrichten in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale
werkvoorziening zijn uitgezonderd, dus ook indien dat een detachering vanuit de sociale
werkvoorziening naar een reguliere werkgever betreft.
In artikel 2.10, tweede lid, van de Wtl vervalt ook de uitsluitingsgrond, genoemd
in onderdeel c, op grond waarvan niet of niet langer recht bestaat op een loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak nadat de maximale duur is verstreken. Deze grond komt als
beëindigingsgrond terug in het nieuwe derde lid. De gronden in het tweede lid zijn
gronden die zowel kunnen leiden tot het niet ontstaan van een recht op dit loonkostenvoordeel
als tot het beëindigen daarvan. Nu de duur van het loonkostenvoordeel wordt verlengd
tot de duur van de dienstbetrekking, is het gewenst dat er een nieuw recht op het
loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak kan ontstaan ook als in het verleden een
recht op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak al eens is geëindigd vanwege
het bereiken van de maximale duur van drie jaar. Hiermee wordt duidelijk dat het recht
op het LKV doelgroep banenafspraak weliswaar eindigt als de dienstbetrekking eindigt
of als de werknemer geen arbeidsbeperkte meer is, maar als de werknemer opnieuw in
dienst treedt of opnieuw als arbeidsbeperkte wordt aangemerkt, er wel weer opnieuw
recht op LKV doelgroep banenafspraak kan ontstaan. Om die reden komt het bereiken
van de maximale duur in het nieuwe derde lid terug als beëindigingsgrond, en niet
langer als grond waardoor geen nieuw recht op loonkostenvoordeel kan ontstaan.
Het oude artikel 2.10, derde lid, vervalt, waarin geregeld werd dat onderbrekingen
van een dienstbetrekking tijdens de looptijd van een loonkostenvoordeel geacht worden
niet te hebben plaatsgevonden. Dat lid was slechts relevant in verband met de beperkte
looptijd van het loonkostenvoordeel van drie jaar en kan, nu de looptijd wordt verlengd
tot de periode waarin een werknemer in dienstbetrekking staat tot de werkgever, worden
geschrapt.
Artikel 2.10, vierde lid, van de Wtl kan vervallen, omdat aan de inhoud daarvan door
de nieuwe verwijzingen in het eerste lid al materieel is voldaan.
Onderdeel F
Artikel 2.11, waarin de verplichting om een doelgroepverklaring aan te vragen en te
bewaren wordt uitgewerkt, vervalt. In artikel 6.2 is overgangsrecht opgenomen voor
dienstbetrekkingen die zijn aangevangen vóór de datum van inwerkingtreding van dit
onderdeel (zie verder hieronder bij onderdeel K).
Onderdeel G
In artikel 2.12 van de Wtl wordt voor wat betreft de duur van het loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak de maximale duur van drie jaar geschrapt. Daarmee wordt het
loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak structureel. De aanspraak op het loonkostenvoordeel
blijft voor de werkgever van kracht voor de duur van de dienstbetrekking en voor zo
lang aan de voorwaarden van artikel 2.10 wordt voldaan. Daaruit volgt dat wanneer
een werknemer niet langer tot de doelgroep behoort, de AOW-leeftijd bereikt of zodra
hij gaat werken in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale
werkvoorziening in het kader van beschut werk of een dienstbetrekking als bedoeld
in artikel 10b van de Participatiewet, de aanspraak op het loonkostenvoordeel vervalt.
De wijziging van de maximale duur geldt daarmee ook voor werknemers waarvoor werkgevers
al eerder het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak voor de maximale termijn
hebben toegepast. Dit om niet alleen het in dienst nemen, maar ook het in dienst houden
van mensen uit de doelgroep banenafspraak te stimuleren. Bij een nieuwe dienstbetrekking
ontstaat een nieuwe aanspraak mits ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan. In
het nieuwe artikel 6.2, eerste lid, toegelicht bij onderdeel K, wordt het overgangsrecht
geregeld.
Onderdeel H
In het nieuwe tweede lid van artikel 2.13 wordt voorzien in verhoging van het loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak met de zogeheten banenafspraakbonus nadat de quotumregeling
op grond van artikel 5 van de Wet banenafspraak is geactiveerd. De hoogte van deze
bonus wordt ingevolge het nieuwe derde lid bij ministeriële regeling vastgesteld als
bedrag per verloond uur, waarbij tevens (in afwijking van het eerste lid) zal worden
voorzien in een verhoogd maximumbedrag per werknemer per jaar. Onderdeel H, onderdelen
2 en 3, treedt in werking wanneer het nieuwe stelsel voor de banenafspraak in werking
treedt.
Onderdeel J
In artikel 4.6, derde lid, wordt toegevoegd dat de Belastingdienst en UWV de gegevens
uit de registratie arbeidsbeperkten tevens mogen verwerken ten behoeve van de vaststelling
van de tegemoetkomingen op grond van de Wtl, om te voorkomen dat hierover onzekerheid
ontstaat. In onderdelen 1 en 2 van onderdeel J is materieel hetzelfde geregeld, maar
met andere verwijzingen. Onderdeel 1 moet in werking treden bij het laten vervallen
van de doelgroepverklaring voor het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak en
structureel worden van dat loonkostenvoordeel. Onderdeel 2 moet in werking treden
bij de invoering van het nieuwe stelsel voor de banenafspraak.
Onderdeel K
Het huidige artikel 6.2 van de Wtl vervalt bij inwerkingtreding van dit onderdeel.
Dit artikel voorzag in overgangsrecht voor de fase van overgang van de premiekortingen
naar de loonkostenvoordelen, vanaf 1 januari 2018. Dit overgangsrecht heeft ondertussen
geen materiële waarde meer en kan daarom vervallen. Zie voor een nadere uitleg van
de werking van dit artikel de memorie van toelichting bij de Wtl.47
Onderdeel E van artikel 8 maakt een einde aan het onderscheid tussen de doelgroep
voor het LKV doelgroep banenafspraak in de Wtl enerzijds en de doelgroep banenafspraak
zoals opgenomen in de Wfsv en de Wet banenafspraak anderzijds. Hierdoor hebben drie
groepen mensen na inwerkingtreding van onderdeel E, onderdelen 1 of 2, geen recht
meer op het LKV doelgroep banenafspraak. Dit zijn ten eerste Wajongers die duurzaam
geen arbeidsvermogen hebben (artikel 2.10, eerste lid, onderdeel a, onderdeel 1°,
van de Wtl). Daarnaast betreft het de groep scholingsbelemmerden (artikel 2.10, eerste
lid, onderdeel a, onderdeel 7°, van de Wtl). Ten slotte gaat het om mensen die weliswaar
recht hebben op het LKV doelgroep banenafspraak op één van de gronden uit artikel
2.10, eerste lid, onderdeel a, maar daarnaast een positieve indicatie beschut werk
op grond van de Participatiewet hebben. Dit zijn dus mensen die ondanks die positieve
indicatie beschut werk op grond van de Participatiewet nog niet werkzaam zijn op een
beschutte werkplek, maar zonder ondersteuning bij een reguliere werkgever werken.
Onder het huidige recht hebben zij recht op het LKV doelgroep banenafspraak, maar
na inwerkingtreding van onderdeel E, onderdelen 1 of 2, niet meer, vanwege de uitzondering
van de doelgroep banenafspraak die geldt voor mensen met een positieve indicatie beschut
werk op grond van de Participatiewet. Deze uitzondering voor de registratie arbeidsbeperkten
staat voor het huidige recht, en na inwerkingtreding van onderdeel E, onderdeel 1,
in artikel 38b, eerste lid, aanhef, van de Wfsv. Na inwerkingtreding van onderdeel
E, onderdeel 2, staat de uitzondering voor de registratie doelgroep banenafspraak
in artikel 2, derde lid, van deze wet.
Overgangsrecht geldt voor mensen uit deze drie groepen die vóór de datum van inwerkingtreding
van artikel 8, onderdeel E, onderdelen 1, 3, 4 en 5 in dienst zijn getreden. Het nieuwe
artikel 6.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wtl, opgenomen in artikel 8, onderdeel
K, voorziet in dit overgangsrecht. Voor hen blijven de oude regels gelden, inhoudende
dat lopende loonkostenvoordelen maximaal drie jaar blijven doorlopen. Als een scholingsbelemmerde
bijvoorbeeld in dienst treedt voor de datum van inwerkingtreding van deze onderdelen
en er is door UWV op een datum na de datum van inwerkingtreding een geldige doelgroepverklaring
afgegeven, dan kan de werkgever voor deze werknemer nog voor maximaal drie jaar in
aanmerking komen voor het LKV doelgroep banenafspraak, mits aan de overige voorwaarden
is voldaan. Werkgevers die op of na de datum van inwerkingtreding van deze onderdelen
een scholingsbelemmerde, een Wajonger zonder duurzaam arbeidsvermogen of iemand met
een indicatie beschut werk op grond van de Participatiewet in dienst nemen, hebben
geen recht meer op het LKV doelgroep banenafspraak.
In het nieuwe artikel 6.2, eerste lid, onderdeel b, wordt het overgangsrecht geregeld
voor lopende loonkostenvoordelen ten behoeve van werknemers die ook na inwerkingtreding
van onderdeel E, onderdelen 1, 3, 4 en 5 nog arbeidsbeperkte zijn of daarmee gelijkgesteld.
Voor lopende loonkostenvoordelen doelgroep banenafspraak geldt op grond van onderdeel
b als hoofdregel dat voor loonkostenvoordelen ten behoeve van die groep werknemers
de maximale duur wordt verlengd tot de duur van de dienstbetrekking, mits de werknemer
voldoet aan de voorwaarde die het nieuwe artikel 2.10 stelt, namelijk het zijn van
arbeidsbeperkte of daarmee gelijkgesteld.
Het tweede lid regelt dat indien de dienstbetrekking is aangevangen voor de datum
van inwerkingtreding van onderdeel F voor het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
met toepassing van de oude regels een doelgroepverklaring moet worden aangevraagd.
Met andere woorden: de nieuwe regel dat géén doelgroepverklaring aangevraagd hoeft
te worden voor dat loonkostenvoordeel geldt voor dienstbetrekkingen die zijn aangevangen
op of na die datum van inwerkingtreding.
De beoogde datum van inwerkingtreding van de onderdeel E, onderdelen 1, 3, 4 en 5,
is hetzelfde als die voor onderdeel F.
Voor lopende loonkostenvoordelen, waarvan de dienstbetrekking dus is aangevangen vóór
de datum van inwerkingtreding van artikel 8, onderdeel E, onderdelen 1, 3, 4 en 5,
blijft op grond van artikel 6.2, derde lid, ook de bewaarplicht van de doelgroepverklaring
van toepassing. Die is opgenomen in het te vervallen artikel 2.11, tweede lid, van
de Wtl. Werkgevers zijn als administratieplichtigen verplicht gegevensdragers gedurende
zeven jaar te bewaren. De administratie dient zodanig te zijn ingericht dat alle voor
de belastingheffing van belang zijnde gegevens daaruit duidelijk blijken en controle
door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. De doelgroepverklaring
is nodig voor de vaststelling van het loonkostenvoordeel, en daarom is de bewaarplicht
overeenkomstig van toepassing.
Het vierde lid voorziet in overgangsrecht voor werknemers die voor de datum van inwerkingtreding
van onderdeel E, onderdelen 1, 3, 4 en 5 recht hebben op het LKV doelgroep banenafspraak
en scholingsbelemmerden, maar die op of na die datum gebruik maken van het recht zich
uit te schrijven uit de registratie van arbeidsbeperkten. Werkgevers mochten er –
indien de dienstbetrekking is aangegaan voor de bedoelde datum van inwerkingtreding
– vanuit gaan dat de maximale duur van het recht op het loonkostenvoordeel doelgroep
banenafspraak en scholingsbelemmerden drie jaar zou zijn, ongeacht de eventuele uitschrijving
als arbeidsbeperkte van die werknemer uit de registratie van arbeidsbeperkten. Voor
het recht op een LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden is, onder het
huidige recht, immers alleen vereist dat de betrokken werknemer in de maand voorafgaand
aan de dienstbetrekking voldoet aan de voorwaarden uit artikel 2.10, eerste lid, van
de Wtl.
Om die reden is erin voorzien dat na een uitschrijving uit de registratie arbeidsbeperkten
(of, na inwerkingtreding van artikel 3: van de registratie doelgroep banenafspraak)
van werknemers ten behoeve van wie voor de bedoelde datum van inwerkingtreding een
loonkostenvoordeel wordt verstrekt, het loonkostenvoordeel in ieder geval doorloopt
gedurende de oorspronkelijke termijn van drie jaar mits de dienstbetrekking doorloopt.
Het recht op uitschrijving wordt geregeld in artikel 3.2, vierde en vijfde lid, van
het Besluit SUWI.
Op grond van het nieuwe vijfde lid van artikel 6.2 wordt onder een loonkostenvoordeel
doelgroep banenafspraak mede verstaan een loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
en scholingsbelemmerden. Dit vereenvoudigt de technische uitvoerbaarheid van de wijziging
in benaming van het loonkostenvoordeel.
Onderdeel L
Dit onderdeel vervangt de verwijzingen naar de Wfsv uit artikel 6.2, eerste en vierde
lid, van de Wtl, naar verwijzingen in de Wet banenafspraak. Het moet pas in werking
treden bij de invoering van het nieuwe stelsel voor de banenafspraak. Indien die datum
van invoering van het nieuwe stelsel pas meer dan drie jaar later plaatsvindt dan
de datum van inwerkingtreding van artikel 6.2, dan hoeven onderdeel 1, onderdeel a,
en onderdeel 2 van dit onderdeel L niet meer in werking te treden. De situaties waarin
artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, en vierde lid voorzien, doen zich dan namelijk
al niet meer voor. Een doelgroepverklaring voor het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak
en scholingsbelemmerden en een recht op dat loonkostenvoordeel zijn namelijk maximaal
drie jaar geldig. De situatie uit artikel 6.1, eerste lid, onderdeel b, kan zich ook
na drie jaar nog wel voordoen. Onderdeel 1, onderdeel b, van dit onderdeel L moet
in die situatie dus nog wel in werking treden.
Artikel 9 Wijziging van de Ziektewet
In artikel 29b, tweede, elfde en twaalfde lid, van de Ziektewet zijn enkele wijzigingen
aangebracht in de verwijzingen naar artikelen in de Wfsv. Deze verwijzingen zijn vervangen
door verwijzingen naar deze wet en zijn wetstechnisch van aard.
Artikel 10 Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
In artikel 8a, negende lid, onderdeel b, van de Wet allocatie arbeidskrachten door
intermediairs wordt een verwijzing naar de artikelen 38b en 38f, vijfde lid, van de
Wfsv geactualiseerd door een verwijzing naar artikel 2 van de Wet banenafspraak. Een
aparte verwijzing naar met arbeidsbeperkten gelijkgestelden is niet langer nodig,
omdat deze categorie personen wordt genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel g,
van de Wet banenafspraak. Deze wijziging is alleen wetstechnisch.
Artikel 11 Evaluatiebepaling
Ingevolge dit artikel wordt binnen vijf jaar na de invoering van het nieuwe systeem
van de banenafspraak aan de Staten-Generaal een verslag gezonden over de doeltreffendheid
en de effecten van deze wet in de praktijk. Dit is dan ook gekoppeld aan de inwerkingtreding
van artikel 1 van deze wet, want dat zal pas in werking treden wanneer het nieuwe
systeem van de banenafspraak in werking treedt. De evaluatie heeft betrekking op de
gehele wet, en niet langer op de werking van de registratie van arbeidsbeperkten (zoals
in artikel 124b van de Wfsv).
Artikel 12 Overgangsrecht
Het nieuwe systeem van de banenafspraak is van toepassing vanaf het moment dat de
artikelen 1 tot en met 11 van deze wet materieel van kracht zijn. Op de kalenderjaren
voor die datum is de quotumregeling zoals eerder vormgegeven in de Wfsv van toepassing.
Het onderscheid tussen de sector overheid en de sector niet-overheid vervalt derhalve
per die datum. Dit betekent ook dat de quotumheffing voor de sector overheid tot die
datum geactiveerd blijft op grond van de Wfsv, maar op grond van artikel 122na van
die wet niet wordt uitgevoerd. Zie daarvoor ook artikel 7, onderdeel L, en de toelichting
daarbij. Vanaf eerdergenoemde datum is er geen verdeling van werkgevers meer over
de sector overheid en de sector niet-overheid en is de quotumregeling voor alle werkgevers
niet geactiveerd.
Artikel 13 Inwerkingtreding
Het nieuwe stelsel van de banenafspraak zal pas in werking treden wanneer realisaties
met betrekking tot de banenafspraak bij de overheid daartoe aanleiding geven. In de
inwerkingtreding zal worden voorzien bij koninklijk besluit. Beoogd is dat, ongeacht
de realisaties van de overheid, de wijzigingen van de Wtl die leiden tot het vervallen
van het vereiste van een doelgroepverklaring voor het LKV doelgroep banenafspraak,
het structureel worden van dat LKV, en het harmoniseren van de doelgroepen voor het
LKV en voor de banenafspraak per 1 januari 2025 in werking treden. Het is echter nog
niet duidelijk of per die datum, of een latere datum indien 1 januari 2025 niet haalbaar
blijkt, ook het nieuwe stelsel van de banenafspraak al in werking kan treden. Om die
reden is het nodig verschillende onderdelen van dit wetsvoorstel op verschillende
tijdstippen in werking te kunnen laten treden. Daarom is voorzien in de mogelijkheid
om verschillende artikelen of onderdelen daarvan op verschillende tijdstippen in werking
te laten treden.
Hieronder is beschreven welke artikelen in welke situaties in werking treden.
Indien alleen geregeld moet worden dat het vereiste van een doelgroepverklaring voor
het LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden vervalt, dat dat LKV structureel
wordt, dat de doelgroep voor dat LKV wijzigt, en dat dat LKV altijd inzetbaar wordt,
en niet alleen net na aanvang van de dienstbetrekking, zullen de volgende artikelen
in werking treden:
– Artikel 7, onderdelen F, G en L;
– Artikel 8, onderdelen A, B, C, D, E, onderdelen 1, 3, 4 en 5, F, G, H, onderdeel 1,
I (alleen indien het lage-inkomensvoordeel tegen die tijd nog niet is afgeschaft;
zie de artikelsgewijze toelichting bij dit onderdeel), J, onderdeel 1, en K;
– Artikelen 13 en 14.
Wanneer vervolgens de wijzigingen in werking moeten treden die het nieuwe systeem
van de banenafspraak regelen, zullen de volgende artikelen in werking treden:
– Artikelen 1 tot en met 6;
– Artikel 7, onderdelen A tot en met E, H tot en met K, en M;
– Artikel 8, onderdelen E, onderdeel 2, H, onderdelen 2 en 3, J, onderdeel 2, en L (waarvan
onderdeel 1, onderdeel a, en onderdeel 2 alleen in werking hoeven te treden indien
er minder dan drie jaar is verstreken sinds de inwerkingtreding van artikel 8, onderdeel
K; zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8, onderdeel L);
– Artikelen 9 tot en met 12.
Mocht het toch zo zijn dat deze twee situaties zich toch per dezelfde datum moeten
voordoen, dan zullen alle artikelen in werking treden, behalve:
– Artikel 7, onderdelen F, G en L;
– Artikel 8, onderdeel E, onderdeel 1.
Van artikel 7, onderdeel L, is nog relevant dat dit onderdeel uiterlijk in werking
moet treden met ingang van 1 januari 2026, indien artikel 7, onderdeel K, op die datum
nog niet in werking is getreden. Dit onderdeel L regelt namelijk dat de uitvoering
van de quotumheffing in de Wfsv ook na 1 januari 2026 opgeschort blijft.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.