Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 431 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 18 oktober 2023
1. Algemeen deel
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele vragen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen en hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel voor wijziging van de
Wet op het kindgebonden budget. Deze leden beamen de noodzaak van de regering maatregelen
te nemen om het aantal personen en kinderen in armoede te laten afnemen. Zij hebben
nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zijn zeer positief
over de extra financiële ondersteuning die gezinnen met meer kinderen en met oudere
kinderen door dit wetsvoorstel krijgen. In grote lijnen steunen deze leden het wetsvoorstel,
maar over enkele aspecten hebben zij vragen.
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen die de leden van
de hiervoor genoemde fracties hebben gesteld over dit wetsvoorstel. In deze nota naar
aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties. Voor de beantwoording van de vragen is de volgorde van het
verslag aangehouden. De oorspronkelijke tekst van het verslag is integraal opgenomen
in deze nota en cursief weergegeven. Daar waar vragen of opmerkingen zich lenen voor
gezamenlijke beantwoording zijn zij gegroepeerd. Na de passages met de vragen en opmerkingen
volgt telkens de reactie van de regering.
1.1. Achtergrond van het wetsvoorstel
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties delen de zorgen van de regering over de dreigende toename van armoede en kinderarmoede
in Nederland. Tegelijkertijd constateren deze leden dat het doel om de kinderarmoede
te halveren nog niet in zicht is, ook niet met de aangekondigde maatregelen. Zij vragen
de regering dan ook of zij de stelling dat maatregelen genomen worden die de kinderarmoede
in 2024 «zoveel mogelijk» zullen doen dalen hard kan maken. Kan de regering toelichten
waar zij deze stelling op baseert? Is het niet zo dat de regering nog meer maatregelen
had kunnen nemen? Klopt het niet dat het verhogen van specifieke belastingen voor
mensen met hoge inkomens of veel vermogen budgettaire ruimte had gecreëerd voor, bijvoorbeeld,
een extra verhoging van de kinderbijslag, of het verhogen van het wettelijk minimumloon?
Met de Miljoenennota heeft de regering een integrale afweging gemaakt om tot een evenwichtig
pakket aan koopkrachtmaatregelen te komen. Naast de evenwichtigheid van de koopkrachtontwikkeling
tussen inkomensgroepen en het voorkomen dat armoede zou toenemen in 2024, was de gerichtheid
van de maatregelen een aandachtspunt in deze afweging. Ook heeft de regering de voorkeur
gegeven aan het inzetten van structurele maatregelen, om zo een koopkrachtdaling door
het aflopen van incidenteel beleid te beperken in toekomstige jaren.
Het koopkrachtpakket voor 2024 bevat onder meer maatregelen in de huurtoeslag, het
kindgebonden budget en het in 2024 bevriezen van de afbouw van de dubbele algemene
heffingskorting in de berekening van de bijstandshoogte. De regering heeft voor deze
maatregelen gekozen omdat uit berekeningen van het CPB1 blijkt dat hiermee het aantal huishoudens (huurtoeslag, bijstand) en huishoudens
met kinderen (kindgebonden budget) in armoede op de meest kosteneffectieve manier
wordt gereduceerd. Hierin heeft de regering meegewogen dat het passend is om zo gericht
mogelijk te werk te gaan. Met het maatregelenpakket wordt een stijging van de armoede
onder personen voorkomen en daalt de kinderarmoede met 1,1%-punt naar 5,1% in 2024.
Hiermee wordt voldaan aan de verzoeken in de motie Marijnissen-Van der Plas2 en de motie Van Apeldoorn3.
Er zijn andere manieren om het besteedbaar inkomen van kwetsbare huishoudens te ondersteunen.
In grote lijnen kan dit door het inkomen uit loon of uitkering te verhogen (bijvoorbeeld
via een hoger minimumloon en/of uitkeringen), door fiscale ingrepen (bijvoorbeeld
via een hogere algemene heffingskorting) of door het verhogen van een toeslag of de
kinderbijslag. Dit soort keuzes hebben gevolgen voor het inkomen en de stimulans tot
deelname aan de arbeidsmarkt van burgers. Ook hebben de keuzes financiële consequenties
voor de Rijksbegroting en, in sommige gevallen, de loonkosten van werkgevers. De manier
waarop deze keuzes budgettair gedekt worden heeft daarnaast ook gevolgen voor het
besteedbaar inkomen van burgers via hogere lasten. Het is tegen die achtergrond van
afruilen tussen inkomensondersteuning, het zorgen dat (meer) werken loont en gezonde
overheidsfinanciën dat het kabinet gekomen is tot het koopkrachtpakket voor 2024,
waarmee gericht het aantal personen en kinderen in armoede wordt beperkt.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op hoe groot de uitbreiding van de doelgroep van het
kindgebonden budget is met onderhavig voorstel. Deze leden vragen de regering hoe
groot het niet-gebruik van het kindgebonden budget is, hoe vaak er sprake is van terugvorderingen,
hoe groot die gemiddeld zijn en welke maatregelen de regering beoogt om terugvorderingen
en niet-gebruik tegen te gaan.
Door de voorgestelde maatregelen krijgen circa 75.000 huishoudens voor het eerst (of
opnieuw) recht op kindgebonden budget. Naast de huishoudens die reeds recht hebben
op kindgebonden budget, zullen zij beide kunnen profiteren van deze intensiveringen.
Het ontstaan van nabetalingen en terugvorderingen hangt samen met het huidige toeslagenstelsel
waarin voorschotten worden uitgekeerd op basis van door de burger opgegeven inkomens
en de definitieve toekenning later volgt. Circa 30% van de ouders die kindgebonden
budget ontvangt, krijgt te maken met terugvorderingen. In onderstaande tabel is het
aantal terugvorderingen van de laatste drie toeslagjaren opgenomen. Het percentage
ouders dat een terugvordering of een nabetalingen krijgt is de de laatste jaren ongeveer
gelijk gebleven. De Dienst Toeslagen slaagt er wel steeds beter in om de hoogte van
de nabetalingen en terugvorderingen te verminderen door ouders erop te wijzen de informatie
op basis waarvan Toeslagen het nieuwe voorschot heeft berekend te controleren. De
alleenstaande ouder-kop is een onderdeel binnen het kindgebonden budget dat voor relatief
hoge terugvorderingen zorgt. Deze mogelijk hoge terugvorderingen zouden kunnen worden
beperkt door de alleenstaande ouderkop af te schaffen of te verlagen.
Tabel 1: terugvorderingen kindgebonden budget
2020
2021
20221
Hoogte
Aantal
% van de huishoudens
Aantal
% van de huishoudens
Aantal
% van de huishoudens
€ 1 – € 100
98.345
7.6%
92.010
7.2%
85.018
8.2%
€ 101 – € 500
169.545
13.0%
161.680
12.6%
164.655
15.8%
€ 501 – € 1.000
55.183
4.2%
54.384
4.2%
54.321
5.2%
€ 1.001 – € 5.000
29.562
2.3%
30.332
2.4%
23.080
2.2%
> € 5.000
293
0.0%
376
0.0%
267
0.0%
Totaal
352.928
27%
338.782
26%
327.341
31%
Bron: Dienst Toeslagen, augustus 2023
X Noot
1
Het definitief toekennen over het toeslagjaar 2022 is nog niet afgerond. Dit betreft
dus voorlopige cijfers.
Ook niet-gebruik is een probleem dat samenhangt met het (complexe) toeslagensysteem.
Onbekendheid met toeslagen of omdat het lastig is te bepalen wat het verwachte inkomen
is, werkt niet-gebruik in de hand. Het niet-gebruik bij het kindgebonden budget wordt
geschat op zo’n 7%.4 De meeste ouders die recht hebben op kindgebonden budget ontvangen de toeslag automatisch.
Dit omdat Dienst Toeslagen vaak al over de gegevens beschikt om kindgebonden budget
toe te kennen omdat ouders al een andere toeslag ontvangen. Het niet-gebruik is daarom
relatief laag in verhouding tot de andere toeslagen. Ouders die geen andere toeslag
ontvangen en (opnieuw) aanspraak kunnen maken op het kindgebonden budget moeten zelf
een aanvraag doen. Voor hen is het belangrijk om te checken of zij vanaf 1 januari
in aanmerking komen voor kindgebonden budget. Om ouders te wijzen op het mogelijk
recht start op korte termijn (opnieuw) de landelijke campagne «Check, pas aan en door!».
Ook is er vanaf november een rekenhulp beschikbaar. Hier kunnen ouders berekenen of
ze in aanmerking komen voor een toeslag. Hierin zijn de wijzigingen vanaf 1 januari
verwerkt.
De regering vindt het belangrijk dat ouders ontvangen waar zij recht op hebben en
tegelijkertijd problematische terugvorderingen worden voorkomen. Het ontstaan van
nabetalingen en terugvorderingen hangt onlosmakelijk samen met het huidige toeslagenstelsel.
Voor de meeste ouders leidt dit gelukkig niet tot grote problemen.5 Schommelingen in het inkomen, en in een toeslag zelf, vragen om extra alertheid van
burgers en inspanning van de overheid. Het Ministerie van SZW en Dienst Toeslagen
zetten zich in om ouders hierin te ondersteunen en zo problemen omtrent niet-gebruik
en terugvorderingen te voorkomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om (terugkerende) aandacht
voor het goed en tijdig doorgeven van het actuele inkomen. Zo attendeert Dienst Toeslagen
burgers eerder en vaker op afwijkingen in het inkomen. Dit helpt burgers om te bepalen
of zij gegevens in hun aanvraag aan moeten passen, zodat de voorschotten beter aansluiten
op de actuele inkomenssituatie. Hiermee kan worden voorkomen dat terugvorderingen
ontstaan of dat deze verder oplopen. Ook kan Dienst Toeslagen in bijzondere omstandigheden
de terugvordering matigen. Tevens wordt bij de terugbetaling van de vordering rekening
gehouden met de betalingscapaciteit, waardoor burgers niet méér terug hoeven te betalen
dan zij maandelijks kunnen missen.
2.1. Voorgestelde regeling
De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest om het extra kindgebonden budget voor alleenstaande
ouders met 619 euro per jaar te verlagen. Welk effect heeft dit voor de koopkracht
van alleenstaande ouders? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om specifiek en
voor alleen deze doelgroep een verlaging in te voeren?
De regering streeft ernaar de met dit wetsvoorstel gemoeide middelen met name te richten
op huishoudens met lagere middeninkomens. De maatregelen in dit wetsvoorstel zijn
daarom vooral gericht op het verbeteren van de positie van gezinnen met lagere middeninkomens,
zowel tweeouder- als alleenstaande-oudergezinnen, met meer kinderen en met oudere
kinderen. Recent heeft de Commissie Sociaal Minimum daarnaast laten zien dat de tekorten
bij gezinnen op het sociaal minimum oplopen met meer en oudere kinderen, terwijl een
alleenstaande ouder met 1 of 2 kinderen over het algemeen goed in staat is om rond
te komen.6
De regering kiest daarom voor de verhoging van de maximale kindbedragen in combinatie
met een verlaging van de zogenaamde alleenstaande-ouderkop. Hierdoor ontvangt een
alleenstaande-ouder met 1 kind jonger dan 12 jaar in 2024 een vergelijkbaar bedrag
aan kindgebonden budget als in 2023. De verlaging van de alleenstaande-ouderkop met
€ 619 valt namelijk ongeveer weg tegen de verhoging van het eerste kindbedrag met
€ 750 dat een alleenstaande ouder ontvangt. Alleenstaande ouders met meer en oudere
kinderen gaan er door de verhoging van de (leeftijdgebonden) kindbedragen in 2024
ten opzichte van 2023 op vooruit. Per saldo pakken de maatregelen voor alle ouders die kindgebonden budget ontvangen positief of neutraal uit. De mediane inkomenseffecten
van het wetsvoorstel zijn getoond in tabel 2 in de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel.
De regering heeft bij de keuze voor deze maateregelen ook meegewogen dat het kindgebonden
budget voor alleenstaande ouders de afgelopen jaren aanzienlijk is verhoogd. Ook heeft
zij meegewogen dat de verlaging van de alleenstaande-ouderkop een gunstig effect kan
hebben op het aantal en de hoogten van de terugvorderingen die samenhangen met een
onterecht uitgekeerde alleenstaande-ouderkop. Deze zullen lager uitvallen en daarmee
voor de betrokkenen tot minder problemen leiden, terwijl deze huishoudens per saldo
geen lager totaalbedrag ontvangen dan in 2023. Daarnaast konden door de verhoging
van de alleenstaande-ouderkop van de afgelopen jaren steeds hogere inkomens kindgebonden
budget aanvragen. Dit wordt door de verlaging van de alleenstaande-ouderkop beperkt.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn verheugd te lezen dat de bedragen voor het eerste kind en tweede en volgende
kinderen gelijkgetrokken worden. Daarmee volgt de regering immers de aanbevelingen
van de Commissie sociaal minimum, die constateert dat juist bij gezinnen met meer
kinderen de knelpunten zitten. Ook wordt het kindgebonden budget hiermee minder complex,
begrijpelijker en voorspelbaarder. Deze leden zijn benieuwd of de regering heeft overwogen
de volledige adviezen van de Commissie sociaal minimum te volgen; de afgekondigde
maatregelen zijn immers onvoldoende om de gevonden tekorten in het maandelijkse budget
van verschillende soorten huishouden op te lossen. Ook vragen deze leden of de regering
heeft overwogen de kindregelingen nog verder te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door
het kindgebonden budget op te nemen in de kinderbijslag, in combinatie met het progressiever
maken van de inkomstenbelasting.
De regering voelt de noodzaak om de bestaanszekerheid te versterken en gezinnen met
een laag middeninkomen te ondersteunen. De maatregelen in dit wetsvoorstel zijn vooral
gericht op het verbeteren van de positie van gezinnen, zowel tweeouder- als alleenstaande-oudergezinnen,
met meer kinderen en met oudere kinderen. Het kabinet verhoogt ook de huurtoeslag
volgend jaar. Beide maatregelen zijn ook in lijn met de adviezen van de Commissie
sociaal minimum. De regering heeft voor deze maatregelen gekozen omdat uit berekeningen
van het CPB blijkt dat hiermee het aantal personen (huurtoeslag, bijstand) en kinderen
(kindgebonden budget) in armoede op de meest kosteneffectieve manier wordt gereduceerd.
Hierin heeft de regering meegewogen dat het gelet op de demissionaire status passend
is om zo gericht mogelijk te werk te gaan. Hiermee wordt voldaan aan de verzoeken
in de motie Marijnissen-Van der Plas en de motie Van Apeldoorn. Zoals de Minister
voor Armoedebeleid Participatie en Pensioenen en ik afgelopen week hebben aangegeven
in de reactie op de beide rapporten van de Commissie, hebben meerdere aanbevelingen
evenwel een fundamenteel karakter. Om daar recht aan doen, is het van belang om deze
zorgvuldig te wegen. Deze wegingen zullen aan een nieuw kabinet zijn.
Ook vragen de leden van de fracties van PvdA en GroenLinks of de regering heeft overwogen
de kindregelingen nog verder te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het kindgebonden
budget op te nemen in de kinderbijslag, in combinatie met het progressiever maken
van de inkomstenbelasting. Gelet op de breed gedeelde wens om het toeslagenstelsel
op termijn af te schaffen, is eerder onderzoek gedaan naar hoe de inkomensondersteuning
verbeterd kan worden. Onderdeel daarvan waren varianten die zien op een breder bereik
van regelingen dan de toeslagen zelf, waaronder die waarbij kinderbijslag en kindgebonden
budget gezamenlijk in beeld zijn.7Vanuit mijn beleidsverantwoordelijkheid voor het kindgebonden budget en de kinderbijslag
kijk ik op dit moment specifiek naar de vormgeving van deze kindregelingen die beide
als doel hebben een tegemoetkoming in de kosten van kinderen te bieden. Er is een
traject gestart om mogelijke invullingen voor de toekomst te verkennen zodat deze
regelingen nog beter passen bij de behoeften en verwachtingen van ouders. Vereenvoudiging
en een verkenning naar een integrale kindregeling maken ook onderdeel uit van deze
verkenning. Hiertoe wordt samengewerkt met Dienst Toeslagen en de SVB. Uw Kamer wordt
naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar over de uitkomsten geïnformeerd.
Uw Kamer heeft bij verschillende moties8 verzocht om uitgewerkte opties waarmee de ambitie om het toeslagenstelsel af te schaffen,
verder kan worden vormgegeven. De tussenrapportage die uw Kamer voor de zomer ontving
biedt inzicht in de stand van zaken van die uitwerking9. In de eindrapportage van Dienst Toeslagen, worden op basis van een actuele beschrijving
van het stelsel verschillende alternatieven voor het huidige toeslagenstelsel uiteengezet.
Daarmee ligt er de benodigde voorbereiding voor een politieke weging en besluitvorming
van formerende partijen ten behoeve van een volgend kabinet.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met de door de regering voorgestelde aanpassingen van de Wet op het
kindgebonden budget het afbouwpunt van het kindgebonden budget naar voren wordt verplaatst.
Deze leden vragen de regering of hierdoor nu overlap ontstaat met het afbouwpad van
de huurtoeslag. Heeft de regering overwogen om te voorkomen dat er afbouw zou ontstaan
met het afbouwpad van de huurtoeslag? Kan de regering dit nader toelichten?
Door de verlaging van de inkomensafbouwgrens van het kindgebonden budget kan er voor
werkenden in alleen- en tweeverdienershuishoudens met kinderen tot 18 jaar een overlap
ontstaan tussen de afbouwpaden van huurtoeslag en kindgebonden budget. Het gezamenlijk
verzamelinkomen moet dan liggen tussen de nieuwe inkomensafbouwgrens en oude inkomensafbouwgrens
in 2024 indien deze niet verlaagd zou worden, respectievelijk € 35.849 en € 46.960.
Deze huishoudens zouden zonder de verlaging niet te maken met afbouw van het kindgebonden
budget en met de verlaging wel.
Of zij ook daadwerkelijk te maken krijgen met de afbouw van de huurtoeslag hangt onder
meer af van hun inkomen en huur. Bij een huur gelijk aan de gemiddelde huur (van € 575)
ontvangt een paar met een gezamenlijk verzamelinkomen tot circa € 46.350 huurtoeslag
(uitgaande van de per 2024 verhoogde huurtoeslag). Bij een huur gelijk aan de maximum
huur voor huurtoeslag (circa € 880 in 2024) loopt hun huurtoeslag door tot circa € 51.000.
Bij een huur boven de maximum huur ontvangen zij geen huurtoeslag.
De aanpassingen binnen het kindgebonden budget zijn in het bijzonder gericht op gezinnen
met meer en oudere kinderen. Het kabinet verlaagt het afbouwpunt voor paren omdat
door de intensiveringen van het kindgebonden budget in 2023 en 2024 inmiddels ook
hogere inkomens kindgebonden budget kunnen aanvragen. Dit betekent dat zonder de verlaging
van het afbouwpunt huishoudens met een nog hoger inkomen recht krijgen op kindgebonden
budget. De samenloop van afbouwpaden is vaak de oorzaak van een hoge marginale druk.
Anderzijds gaat een hoge marginale druk vaak samen met een lage gemiddelde druk. Deze
huishoudens (circa 70.000) profiteren juist sterk van de verhoging van de verhoging
van het kindgebonden budget en de huurtoeslag.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering heeft overwogen om het budget wat nu gebruikt is voor het verplaatsen
van het afbouwpunt alleen te stoppen in het verhogen van de bedragen (i.e. een budgetneutrale
verplaatsing). Zo nee, waarom niet? Kan de regering nader toelichten waarom zij gekozen
heeft voor deze aanpassing?
De regering heeft het budget van het verlagen van het afbouwpunt voor paren samen
met andere dekkingsmaatregelen gebruikt om de bedragen (bedrag per kind en voor oudere
kinderen) binnen het kindgebonden budget te verhogen. De regering heeft voor de voorgestelde
maatregelen gekozen omdat zij met dit wetsvoorstel beoogt om gericht gezinnen met
meer en oudere kinderen te ondersteunen, in lijn met de adviezen van de Commissie
sociaal minimum. De verlaging van € 11.111 van de inkomensafbouwgrens voor paren in
combinatie met de verhoging van de maximale kindbedragen past in dit streven. De verlaging
valt namelijk weg tegen de verhoging van het eerste kindbedrag met € 750 (6.75% afbouw
van € 11.111 = € 750). Hierdoor ontvangen ouderparen met 1 kind onder de 12 jaar evenveel
kindgebonden budget als in 2023 en gaan ouderparen met meer en oudere kinderen er
in 2024 zelfs op vooruit. Dit is te zien in de grafiek in de bijlage.
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fracties constateren dat het verhogen van de bestaande toeslagen haaks staat op het voornemen
van de regering om de toeslagen volledig af te schaffen. Deze leden vinden het zeer
wenselijk dat armoede bestreden wordt, en zien liever dat dat gebeurt via het kindgebonden
budget en andere inkomensafhankelijke toeslagen dan dat het niet gebeurt. Tegelijkertijd
zien zij ook de vele problemen met het huidige toeslagenstelsel en hadden zij een
hervorming die aan beide wensen tegemoet komt toegejuicht. Wat is de reden dat de
regering hier niet voor gekozen heeft?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat voorgestelde maatregelen ervoor zorgen dat de nadelen van het in
stand houden van toeslagen vergroot worden, zoals hogere terugvorderingen door de
hogere bedragen voor het kindgebonden budget en een vergroting van de marginale druk.
Het verhogen van de bedragen voor het kindgebonden budget (en andere toeslagen) zorgt
er tevens voor dat het afschaffen van toeslagen – een breed gedragen politieke wens
– moeilijker te realiseren is. Is de regering dit met de leden van de ChristenUnie-fractie
eens? Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren.
Het demissionaire kabinet heeft besloten een pakket koopkrachtmaatregelen te treffen
om de evenwichtigheid van de koopkracht in 2024 te bevorderen en om te voorkomen dat
de armoede onder personen toeneemt en om de armoede onder kinderen te laten dalen.
Dit mede op verzoek van uw Kamer.10 Zonder aanvullende maatregelen zou de armoede in 2024 oplopen tot 5,7% van de bevolking,
een toename van 0,9%-punt ten opzichte van 2023. Het aandeel kinderen onder de armoedegrens
zou toenemen van 6,2% in 2023 tot 6,9% in 2024.11 Om dit te voorkomen heeft de regering gekozen om dit o.a. via een verhoging van het
kindgebonden budget te realiseren. Hiermee wordt aangesloten bij de bevindingen en
aanbevelingen van de Commissie Sociaal Minimum.12 Alleen met het kindgebonden budget is het op dit moment mogelijk om gericht de verschillende
typen huishoudens met kinderen te ondersteunen. In tegenstelling tot de kinderbijslag
hangt het recht op, en de hoogte van het kindgebonden budget samen met het aantal
kinderen, hun leeftijd, het huishoudtype, de hoogte van het huishoudinkomen en het
eventueel aanwezige vermogen.
Tegelijkertijd bestaat er een breed gedragen wens om het toeslagensysteem vanwege
de verschillende nadelen af te schaffen. Het afschaffen van het toeslagenstelsel vergt
een lange adem. Eenvoudige oplossingen bestaan niet. Het kabinet vindt het ook van
belang vindt om huishoudens gericht te ondersteunen. Het kindgebonden budget is namelijk
meer gericht op lagere inkomens en komt minder ten goede aan zeer hoge inkomens, wat
daarmee doelmatiger is dan een verhoging van de kinderbijslag. Ook het vraagstuk van
de marginale druk vergt een brede weging, waarbij het hele stelsel van inkomensondersteuning
ook in relatie tot het wettelijk minimumloon en de fiscaliteit in ogenschouw moet
worden genomen. Ook bij een grote stelselherziening zal er een afruil blijven bestaan
tussen budgettaire houdbaarheid, inkomensondersteuning en marginale druk. Het is aan
een nieuw kabinet om hierin keuzes te maken. Ter voorbereiding voor een nieuw kabinet
ben ik vanuit mijn beleidsverantwoordelijkheid voor het kindgebondenbudget en de kinderbijslag
een traject gestart om invulling te geven aan de toekomst van deze kindregelingen.
Hierin wordt samengewerkt met Dienst Toeslagen en de SVB. De Kamer wordt naar verwachting
nog dit jaar of begin volgend jaar over de uitkomsten geïnformeerd. Daarnaast wordt
in een apart traject van Dienst Toeslagen verder gewerkt aan het onderzoek Toekomst
Toeslagen dat in het eerste kwartaal van 2024 wordt afgerond. Ook heeft het kabinet
opdracht gegeven om bouwstenen voor beter en eenvoudiger belastingstelsel in beeld
te brengen.13
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat het huidige gebruik is van het kindgebonden
budget. Hoe is het gebruik verspreid over de inkomensgroepen? Ook zijn deze leden
benieuwd naar gegevens voor hoeveel huishoudens er de afgelopen jaren sprake was van
terugvorderingen, inclusief gemiddeld bedrag. Kan de regering deze gegevens verstrekken?
Circa 1 miljoen huishoudens ontvangen in 2023 kindgebonden budget. Onderstaande diagram
geeft het gebruik in 2023 weer van het kindgebonden budget door de verschillende inkomensgroepen.
Diagram 1: inkomensverdeling kindgebonden budget
Bron: Dienst Toeslagen, 18 augustus 2023.
HH1= alleenstaande ouder-gezin, HH2= tweeoudergezinnen.
In onderstaande tabel is het aantal terugvorderingen van de laatste drie toeslagjaren
opgenomen. Gemiddelde bedragen zijn niet beschikbaar.
Tabel 2: terugvorderingen kindgebonden budget
2020
2021
2022
Hoogte
Aantal
% van de huishoudens
Aantal
% van de huishoudens
Aantal
% van de huishoudens
€ 1 – € 100
98.345
7.6%
92.010
7.2%
85.018
8.2%
€ 101 – € 500
169.545
13.0%
16.680
12.6%
164.655
15.8%
€ 501 – € 1.000
55.183
4.2%
54.384
4.2%
54.321
5.2%
€ 1.001 – € 5.000
29.562
2.3%
30.332
2.4%
23.080
2.2%
> € 5.000
293
0.0%
376
0.0%
267
0.0%
Totaal
352.928
27%
338.782
26%
327.341
31%
Bron: Dienst Toeslagen, augustus 2023
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de verlaging van de extra inkomensdrempel voor paren. Wat zijn
de opbrengsten van de geïsoleerde maatregel? Is de regering het eens dat deze maatregel
zorgt voor een stijging van de marginale druk voor inkomens rond de 40.000 euro van
6,75%? En dat deze maatregel de grote aanjager is van de enorme stijging van marginale
druk tot 92% bij eenverdieners? Waarom is toch voor deze maatregel gekozen, ondanks
de brede wens die er is om de marginale druk te laten dalen? Welke alternatieven zijn
mogelijk om de marginale druk voor deze groep te laten dalen, en om welke reden is
hiervoor niet gekozen?
Het schrappen van de in de Ontwerpbegroting 2024 voorgestelde verlaging van de inkomensafbouwgrens
voor paren kost structureel jaarlijks circa € 460 miljoen per jaar.
Door de verlaging komt de nieuwe afbouwgrens in 2024 voor paren op een gezamenlijk
verzamelinkomen van € 35.849 in plaats van € 46.960. De verlaging van de afbouwgrens
met € 11.111 heeft twee verschillende effecten op de marginale druk van paren met
kinderen.
1) Voor werkende ouders met een gezamenlijk verzamelinkomen tussen de nieuwe en oude
afbouwgrens (€ 35.849 en € 46.960) verhoogt de maatregel in 2024 de marginale druk
met 6,75%-punt. Door de verlaging krijgen zij te maken met de afbouw van het kindgebonden
budget, terwijl ze zonder de verlaging geen afbouw van het kindgebonden budget zouden
hebben. Er zijn circa 72.000 paren met een gezamenlijk verzamelinkomen tussen de nieuwe
en oude afbouwgrens waarvan circa 14.500 alleenverdieners.
2) Voor werkende ouders met een hoger gezamenlijk verzamelinkomen daalt de marginale
druk juist met 6,75%-punt. Door de verlaging van de afbouwgrens krijgen zij helemaal
geen recht op kindgebonden budget en merken ze dus geen last van de afbouw van het
kindgebonden budget. Zo heeft bijvoorbeeld een paar met 2 kinderen tot 12 jaar met
de verlaging van de inkomensgrens recht op kindgebonden budget tot een gezamenlijk
verzamelinkomen van € 108.000 euro. Zonder de verlaging met € 11.111 loopt dit recht
€ 11.111 verder door tot circa € 119.000. Huishoudens met een inkomen tussen deze
bedragen zouden, zonder verlaging van de afbouwgrens, te maken krijgen met de inkomensafhankelijke
afbouw en dus een hogere marginale druk van 6,75%-punt.
Het eerste effect is zichtbaar in de tabellen zoals opgenomen bij het Belastingplan.
Voor het daar getoonde voorbeeldhuishouden van een alleenverdiener14 met kinderen, met een inkomen rond € 40.000 stijgt de marginale druk. Door samenloop
met de afbouw van huurtoeslag kan deze tot 92% oplopen. Tegelijk is ook de gemiddelde
druk voor deze huishoudens laag: rond 4% bij een inkomen van bijna modaal (€ 44.000).
De regering heeft de wens om de extremen in de marginale druk aan te pakken. Dit is
een complex probleem waarvoor geen eenvoudige oplossingen zijn. Een uitgebreid onderzoek
naar de marginale druk dat in februari met uw Kamer is gedeeld, laat dit zien15.
De leden van de fractie van SGP vragen waarom toch is gekozen voor deze maatregel
en welke alternatieven mogelijk zijn om de marginale druk voor deze groep te laten dalen,
en om welke reden hiervoor niet gekozen is. Specifiek bij de verhoging van het kindgebonden
budget, zou het niet verlagen van de inkomensgrens een dekkingsprobleem geven. Een
alternatief zou zijn om de bedragen per kind en voor oudere kinderen minder te verhogen.
Dit gaat echter ten koste van ondersteuning aan grotere gezinnen of gezinnen met oudere
kinderen en daarmee ten koste van de bestrijding van kinderarmoede. Een andere mogelijkheid
is om het kindgebonden budget steiler af te bouwen. Het afbouwpercentage zou daarvoor
met 2,6%-punt moeten stijgen van 6,75% naar 9,35% (+2,6%-punt). Dit zou de marginale
druk voor alle alleenstaande ouders vanaf het minimumloon en alle paren met een huishoudinkomen
vanaf circa modaal verhogen. Ook zou dit ervoor zorgen dat sommige huishoudens, zoals
alleenstaande ouders met één kind, in 2024 juist minder kindgebonden budget ontvangen
dan in 2023. Omdat deze snellere afbouw meer huishoudens raakt (circa 775.000 ten
opzichte van 70.000) en deze huishoudens sterker reageren op financiële prikkels,
acht de regering een dergelijke versnelde afbouw niet wenselijk. Bovendien zou dan
niet meer gelden dat alle huishoudens met kindgebonden budget meer kindgebonden budget
ontvangen. Een deel van de huishoudens zou dan in 2024 minder kindgebonden budget
ontvangen dan in 2023.
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of de regering voornemens is deze verlaging van dit afbouwpercentage terug te draaien,
gezien de discussie hierover tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen.
De regering gaat er bij de beantwoording van deze vraag vanuit dat de vraagstellers
doelen op de verlaging van de inkomenafbouwgrens in plaats van op de verlaging van
het afbouwpercentage. De verlaging van het afbouwpercentage maakt geen onderdeel uit
van de maatregelen die de regering voorstelt. De aanpassingen binnen het kindgebonden
budget zijn met name gericht op gezinnen met meer en oudere kinderen. Het kabinet
verlaagt het afbouwpunt voor paren omdat door de intensiveringen van het kindgebonden
budget in 2023 en 2024 inmiddels ook hoge inkomens kindgebonden budget kunnen aanvragen.
Paren ontvangen nog steeds een hoger kindgebonden budget in 2024 ten opzichte van
2023. Daarnaast wordt met deze aanpassing het kindgebonden budget beter gericht op
gezinnen met een laag of middeninkomen. De regering is daarom niet voornemens de verlaging
van de inkomensafbouwgrens voor paren terug te draaien.
De leden van de VVD-fractie vragen wat het effect van voorliggend wetsvoorstel is op de armoedeval en de marginale
druk. Kan de regering daar nader op ingaan?
Door de verlaging komt de nieuwe afbouwgrens in 2024 voor paren op een gezamenlijk
verzamelinkomen van € 35.849 in plaats van € 46.960. De verlaging van de afbouwgrens
heeft twee verschillende effecten op de marginale druk van paren met kinderen. Het
gaat om een stijging van de marginale druk voor paarleden met een gezamenlijk verzamelinkomen
tussen de nieuwe en oude afbouwgrens en een daling van de marginale druk voor paarleden
met een hoog gezamenlijk verzamelinkomen. De twee effecten zijn hierboven in het antwoord
op de vraag van de SGP over de marginale druk verder toegelicht.
In de armoedevaltabel die in hoofdstuk 5.2 van de begroting van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid staat, wordt de armoedeval getoond voor verschillende
voorbeeldhuishoudens bij verschillende veranderingen in de werksituatie. De verlaging
van de afbouwgrens voor paren in het kindgebondenbudget heeft alleen een effect bij
paren. Daarom bevat tabel 3 alleen de voorbeeldhuishoudens met paren. Voor 5 van de
paren uit de armoedevaltabel verandert de armoedeval door de verlaging van de afbouwgrens.
De verlaging van de afbouwgrens heeft geen invloed op de werkloosheidsval omdat daar
wordt uitgegaan van het aanvaarden van werk op het minimumloon vanuit een bijstandsuitkering.
De verlaagde afbouwgrens ligt ruim boven het minimumloon, waardoor de verlaging geen
effect heeft op de werkeloosheidsval.
De doorgroeival van een alleenverdiener met kinderen stijgt van 78% zonder verlaagde
inkomensgrens naar 79% met verlaagde inkomensgrens (stand Begroting). Ook de herintredersval
stijgt voor de huishoudens waar de partner gaat werken tegen 60% minimumloon of 0,5
keer modaal. De deeltijdval stijgt bij het huishouden waar de tweede partner 80% minimumloon
verdient en daalt juist voor het huishouden waar de tweede partner 66% modaal verdient.
Voor de huishoudens waarvoor de armoedeval stijgt ligt het gezamenlijk verzamelinkomen
voor en/of na de verandering in de werksituatie tussen de verlaagde en niet-verlaagde
afbouwgrens (€ 35.849 en € 46.960). Door de verlaging van de afbouwgrens krijgen zij
te maken met de afbouw van het kindgebonden budget en dat verhoogt hun marginale druk.
Dit is hierboven beschreven als effect 1 van de verlaging van de afbouwgrens.
Voor het huishouden waarvoor de deeltijdval juist daalt door de verlaging van de afbouwgrens
ligt het gezamenlijke verzamelinkomen rond 110.000 euro als de tweede partner 4 dagen
werkt. Zonder de verlaging heeft dit huishouden recht op kindgebonden budget. Met
de verlaging van de afbouwgrens heeft het huishouden geen recht op kindgebonden budget.
Hierdoor ligt de marginale druk met de verlaagde inkomensgrens lager dan zonder de
verlaagde afbouwgrens. Als het huishouden geen recht heeft op kindgebonden budget,
heeft het ook niet te maken met de afbouw van 6,75%.
Tabel 3: Armoedeval conform Begroting en bij niet verlagen inkomensgrens, 2024«
Werkloosheidsval
Stijging inkomen bij aanvaarden werk vanuit een bijstandsuitkering
Zonder verlaging afbouwgrens
Stand begroting
verschil
Alleenverdiener met kinderen
5%
5%
0%
Doorgroeival
Marginale druk (bij hogere beloning werk, stijging van WML naar 150% WML)
Zonder verlaging afbouwgrens
Stand begroting
verschil
Alleenverdiener met kinderen
78%
79%
1%
Herintredersval
Marginale druk (bij aanvaarden werk niet-werkende partner)
Zonder verlaging afbouwgrens
Stand begroting
verschil
Partner 1 WML;
Partner 2 60% WML (3 dagen werk)
47%
49%
2%
Partner 1 modaal;
Partner 2 ½ modaal (3 dagen werk)
28%
30%
2%
Partner 1 2x modaal; Partner 2 ½ modaal (3 dagen werk)
28%
28%
0%
Deeltijdval
Marginale druk minstverdienende partner met kinderen (bij dag extra werk)
Zonder verlaging afbouwgrens
Stand begroting
verschil
Partner 1 WML;
Partner 2 80% WML
(van 3 naar 4 dagen werk)
49%
54%
5%
Partner 1 modaal;
Partner 2 80% WML
(van 3 naar 4 dagen werk)
26%
26%
0%
Partner 1 2x modaal;
Partner 2 66% modaal
(van 3 naar 4 dagen werk)
36%
34%
– 2%
3. Inkomenseffecten
De leden van de CDA-fractie begrijpen de beweging goed om het kindgebonden budget te verhogen om te zorgen dat
gezinnen in armoede worden ondersteund. Zij merken hierbij wel op dat door externe
omstandigheden de benodigde mate van ondersteuning in de toekomst misschien wel kan
variëren binnen de groep gezinnen die het kindgebonden budget ontvangen. Zij vragen
of periodiek wordt gemonitord hoe deze groep ervoor staat en waar de ondersteuning
het hards nodig is.
De door het kabinet gelanceerde landelijke Aanpak geldzorgen, armoede en schulden
heeft onder andere tot doel om de armoede onder kinderen aan te pakken.16 Het kindgebonden budget maakt onderdeel uit van het instrumentarium om dit bereiken.
Onderdeel van landelijke aanpak is het doorlopend monitoren van de in dat kader getroffen
maatregelen. Daarbij worden onder andere de ramingen van het CPB in maart (CEP), in
augustus (cMEV) en in september (MEV) betrokken waarin de armoedecijfers onder personen
en kinderen zijn opgenomen. Daarnaast kijkt het kabinet jaarlijks in meer brede zin
naar de ontwikkeling van de koopkracht van de verschillende huishoudens. De armoedecijfers
van de cMEV kunnen door het kabinet worden gebruikt tijdens de augustusbesluitvorming.
4. Toetsing en consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen in de uitvoeringstoets van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij dit wetsvoorstel
dat «de extra werkzaamheden als gevolg van de wijziging in omvang van nieuwe gerechtigden,
lastig in te schatten en onzeker zijn.» Hoe gaat de regering hiermee om en hoe worden
mogelijke problemen zoveel als mogelijk gemitigeerd? Wanneer en hoe is meer duidelijkheid
te krijgen hierin?
In de uitvoeringstoets is de SVB gevraagd om onder andere de effecten ten aanzien
van de benodigde capaciteit en ten aanzien van de uitvoeringskosten inzichtelijk te
maken. Ook is de SVB gevraagd of de voorgestelde maatregelen tot risico’s in de uitvoering
kunnen leiden. De SVB geeft aan dat het aantal nieuwe gerechtigden afhankelijk is
van hun persoonlijke financiële situatie (in het buitenland), waar de SVB vooraf geen
inzage in heeft. Om die reden kan het aantal nieuwe gerechtigden niet zuiver ingeschat
worden. De inschatting op basis van praktijkervaring in relatie tot het bekende klantenbestand
is dat dit niet om grote aantallen zal gaan. De SVB schat daarom (vooralsnog) in dat
de verhoging van het kindgebonden budget een beperkte tijdelijke extra werklast betekent.
De SVB geeft aan dat kosten beperkt zijn en geen aanvullende financiering nodig is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de uitvoeringstoets van de SVB naar voren komt dat Nederland mogelijk
meer gezinsbijslag zal moeten betalen in situaties waarin het buitenland met voorrang
bevoegd is en Nederland een aanvulling betaalt op de gezinsbijslag wanneer het kindgebonden
budget verhoogd wordt. Uit diezelfde uitvoeringstoets blijkt dat er vooralsnog geen
duidelijk zicht is op hoeveel nieuwe gerechtigden de verhoging van toepassing gaat
zijn en wat de financiële gevolgen daarvan zullen zijn. Kan de regering dit inzichtelijk
maken? Hoe gaat de regering verder deze mensen, die daar recht op hebben, bereiken?
De SVB is op grond van Europese regelgeving belast met de vaststelling van de samenloop
en anticumulatie van Europese gezinsbijslagen van dezelfde aard, waaronder de kinderbijslag
en het kindgebonden budget. Om te voorkomen dat burgers dubbel worden uitbetaald,
stelt de SVB vast of er sprake is van samenloop en anticumuleert waar nodig. Als het
buitenlands recht op een gezinsbijslag hoger is dan het bedrag aan Nederlandse gezinsbijslag
dan komt het recht op Nederlandse gezinsbijslag niet tot uitbetaling (nihil-betaling).
Sommige burgers kiezen er dan voor om het recht op kinderbijslag te stoppen. Door
de verhoging van het kindgebonden budget kan het zijn dat Nederland het bedrag aan
gezinsbijslag in meer gevallen moet gaan aanvullen. Het is op dit moment niet goed
te voorspellen voor hoeveel gerechtigden dit geldt, maar de verwachting is dat dit
om beperkte aantallen gaat. De SVB zal de komende tijd de specifieke groep ouders
die de kinderbijslag heeft gestopt waar mogelijk, in de bestanden, opsporen. Deze
ouders zullen door de SVB worden benaderd om hen op de mogelijkheid te wijzen om opnieuw
een Nederlandse gezinsbijslag aan te vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat uit de uitvoeringstoets van de SVB verder naar voren komt dat, om
terugvorderingen door het buitenland zo veel mogelijk te voorkomen, de SVB de zusterorganen
voor de inwerkingtreding bericht. Daarbij tekent de SVB wel aan dat het dan vervolgens
aan de zusterorganen is om tijdig te acteren. Wanneer een zusterorgaan niet tijdig
acteert, wat zijn dan de gevolgen hiervan?
In situaties waarin Nederland met voorrang bevoegd is om de gezinsbijslagen uit te
betalen, zal door de verhoging van het Nederlandse kindgebonden budget de buitenlandse
(aanvullende) gezinsbijslag waarschijnlijk moeten worden bijgesteld. De SVB zal daarom
de buitenlandse zusterorganen en Bureaus Belgische en Duitse Zaken voor de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel berichten over de verhoogde toeslagbedragen. Het is de verantwoordelijkheid
van het buitenlandse zusterorgaan om tijdig te acteren, door de anticumulatie waar
nodig aan te passen, zodat wordt voorkomen dat burgers te maken krijgen met terugvorderingen
door het buitenland. Indien het zusterorgaan de anticumulatie niet, of niet tijdig
aanpast, ontvangt de burger te veel buitenlandse gezinstoeslag en zal deze (waarschijnlijk)
moeten terugbetalen.
5. Evaluatie
De leden van de VVD-fractie constateren dat de laatste evaluatie in 2018 heeft plaatsgevonden. Wanneer zal de
volgende evaluatie plaatsvinden?
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de eerstvolgende evaluatie van het kindgebonden budget beoogd is.
In de Strategische Evaluatie Agenda is het evaluatieprogramma van de beleidsterreinen
van SZW opgenomen. De evaluaties op deze agenda dienen ter verantwoording van gevoerd
beleid, maar zijn ook gericht op verbetering van bestaand beleid en het voorbereiden
van nieuw beleid. Met de evaluaties kan op langere termijn worden beoordeeld hoe het
beleid werkt en hoe we het beleid kunnen verbeteren. De periodieke rapportage Tegemoetkoming
ouders is voor 2025 voorzien.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
BIJLAGEN
Figuur 1: Verhoging kindgebonden budget alleenstaanden in 2023 en 2024 met één of
twee kinderen (onder de 12 jaar).
Figuur 2: Verhoging kindgebonden budget paren in 2023 en 2024 met één of twee kinderen
(onder de 12 jaar).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 16 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
JA21 | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.