Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 426 Wijziging van enkele belastingwetten (Wet fiscale Klimaatmaatregelen glastuinbouw)
Nr. 9
                   NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 18 oktober 2023
Inhoudsopgave
I. ALGEMEEN
1
1. Inleiding
2
2. Algemene toelichting maatregelen
8
3. Vragen bij de budgettaire aspecten
25
4. Vragen bij de grenseffecten
27
5. Vragen bij het doenvermogen
27
6. Vragen bij de gevolgen voor het bedrijfsleven
27
7. Vragen bij advies en consultatie
28
8. Overige vragen
28
I. ALGEMEEN
               
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
                  leden van de fracties van de VVD, D66, de PVV, het CDA, de SP, GroenLinks en de PvdA,
                  de ChristenUnie, de SGP, BBB en het lid Omtzigt.
               
De leden van de fractie van de SGP vragen of de regering bereid is het voorstel uit
                  het wetsvoorstel Belastingplan 2024 te halen en tijd te nemen voor overleg met sectororganisaties,
                  eventuele heroverweging en bijstelling en een zorgvuldige behandeling. Voorts vragen
                  deze leden zich af of de titel en considerans van het wetsvoorstel rechtdoet aan het
                  feit dat het wetsvoorstel niet alleen gevolgen heeft voor de glastuinbouw, maar ook
                  voor andere sectoren waar elektriciteitsopwekking met gas plaatsvindt, en of de regering
                  bereid is dit aan te passen en te verduidelijken.
               
Aan de vormgeving van het wetsvoorstel ligt een gedegen voorbereiding ten grondslag
                  om te bepalen op welke wijze invulling gegeven kon worden aan de afspraken uit het
                  coalitieakkoord. Bij de voorbereiding is uitgebreid gesproken met belanghebbenden,
                  experts en uitvoeringsorganisaties. Daarnaast hebben onderzoekbureaus Wageningen Economic
                  Research (WEcR), Trinomics en Blueterra grondige en uitgebreide impactanalyses uitgevoerd.1 De resultaten van deze impactanalyses zijn meegenomen in de vormgeving van het wetsvoorstel.
                  In voorbereiding op dit wetsvoorstel is niet alleen Glastuinbouw Nederland uitgebreid
                  geconsulteerd maar is er ook veelvuldig contact geweest met Energie-Nederland, VNO
                  Nederland en met branche organisaties van verschillende sectoren uit de industrie.
                  Het kabinet gaat de komende periode graag met uw Kamer de dialoog aan en staat open
                  voor suggesties om het wetsvoorstel te verbeteren. De fiscale maatregelen met betrekking
                  tot de glastuinbouwsector zijn ondergebracht in het separate wetsvoorstel Wet fiscale
                  klimaatmaatregelen glastuinbouw, dat onderdeel is van het pakket Belastingplan 2024.
                  Het kabinet heeft gekozen voor deze titel om een onderscheid te maken tussen het wetsvoorstel
                  Wet fiscale klimaatmatregelen industrie en elektriciteit en het wetsvoorstel Wet fiscale
                  klimaatmaatregelen glastuinbouw. Het wetsvoorstel heeft deze titel gekregen omdat
                  de glastuinbouwsector de voornaamste beoogde doelgroep van de maatregelen in dit wetvoorstel
                  is en de grootste effecten van deze wetsvoorstellen in de glastuinbouwsector te verwachten
                  zijn. Dit neemt niet weg dat met name het beperken van de inputvrijstelling ook effecten
                  heeft op de industrie en energiesector. Dit komt ook als zodanig naar voren uit de
                  impactanalyse en staat beschreven in de memorie van toelichting.
               
1. Inleiding
               
De leden van de fractie van D66 vragen de regering in te gaan op de negatieve gevolgen
                  indien de Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw geen doorgang kan vinden.
               
Met het wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw wordt beoogd drie
                     doelen te bereiken. Als het wetsvoorstel niet tot wet wordt verheven en daarmee het
                     beprijzingspakket voor de glastuinbouwsector wegvalt, zal ten eerste de beoogde budgettaire
                     opbrengst niet worden gehaald (zie tabel 1). Daar komt bij dat in het Nederlandse
                     Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) is afgesproken het verlaagd tarief glastuinbouw af
                     te schaffen en de inputvrijstelling voor WKK’s in te perken. De middelen die Nederland
                     ontvangt uit het HVP zijn ten dele voorwaardelijk aan de uitvoering van de HVP-maatregelen.
                     Indien deze maatregelen niet worden ingevoerd zal dit leiden tot een financiële korting
                     die kan oplopen tot een half miljard euro. Ten tweede zal de beoogde transitie en
                     daarmee gepaard gaande emissiereductie in de glastuinbouw niet of slechts ten dele
                     worden gerealiseerd in 2030. De fiscale maatregelen maken onderdeel uit van een samenhangend
                     verduurzamingspakket voor de glastuinbouw. Wanneer de Wet fiscale maatregelen glastuinbouw
                     vervalt, ontbreekt beprijzing. In dit geval ontbeert het pakket samenhang en zullen
                     als gevolg daarvan ook de stimulansen uit dit samenhangend pakket vervallen. Hiermee
                     wordt het onwaarschijnlijker dat de glastuinbouw de doelstelling behaalt van maximaal
                     4,3 Mton broeikasgasemissies in 2030. In de laatste plaats wordt met het wetsvoorstel
                     een emissiereductie van 0,3 Mton in de industrie en energiesector gerealiseerd. Ook
                     deze reductie is met het vervallen van het wetsvoorstel onzeker.
                  
Ten aanzien van de opbrengsten per maatregel wordt het volgende opgemerkt. De raming
                     van de CO2-heffing in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is onbedoeld te laag uitgevallen.
                     De omissie in de berekening is hersteld. De juiste raming is opgenomen in tabel 1.
                     Voorts verschilt de inhoud van de tabel ten opzichte van de tabellen in de memorie
                     van toelichting (p. 16) omdat in tabel 1 rekening is gehouden met de wijziging in
                     de opbrengsten die het kabinet voorstelt in de nota van wijziging die met deze nota
                     naar aanleiding van het verslag wordt meegezonden. Een nadere toelichting op de nota
                     van wijziging is opgenomen in de beantwoording van vragen in paragraaf 2.1.2.
                  
                  Tabel 1: Budgettaire opbrengst per maatregel in het wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen
                     glastuinbouw in mln. €, prijzen 2025 (na nota van wijziging)
Maatregel
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Struc.
Struc. in
Beperken vrijstelling elektriciteitsopwekking
64
83
99
122
141
183
150
2035
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
37
55
84
104
129
149
107
2035
Interactie verlaagd tarief glastuinbouw en beperken vrijstelling elektriciteitsopwekking
3
7
14
25
36
51
41
2035
CO2-heffing glastuinbouw
48
51
54
54
54
55
44
2035
Totaal
151
196
250
304
359
438
342
De leden van de fractie van de PVV vragen of het kabinet kan aangeven wat de urgentie,
                  anders dan het behalen van de klimaatdoelen, is om dit wetsvoorstel nog vóór de Tweede
                  Kamerverkiezingen te behandelen. Daarnaast vragen zij of het kabinet kan duiden wat
                  de onlosmakelijke samenhang met het Belastingplan zelf is.
               
Zoals toegelicht bij brief van 31 augustus jl. over de samenstelling van het Pakket
                     Belastingplan 2024, streeft het kabinet naar een reductie van de broeikasgasemissies
                     van 55% in 2030 ten opzichte van 1990.2 Een additionele emissiereductie in de glastuinbouwsector is hiervoor noodzakelijk
                     en wordt onder andere gerealiseerd via een samenhangend pakket waar de fiscale maatregelen
                     die zijn opgenomen in het wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw
                     onderdeel van uitmaken. Om de emissiereductie te kunnen realiseren is het van belang
                     dat de maatregelen tijdig worden ingevoerd. Tijdige behandeling geeft ondernemers,
                     de Belastingdienst en de energieleveranciers ook voldoende tijd de wijzigingen in
                     hun systemen in te passen. Zoals hiervoor is toegelicht, zijn de fiscale maatregelen
                     onderdeel van een breder pakket voor de glastuinbouw. Daarbij is ook toegelicht wat
                     het belang is van de invoering van het wetsvoorstel.
                  
De maatregelen hebben geen inhoudelijke samenhang met het Belastingplan en zijn daarom
                     ondergebracht in een separaat wetsvoorstel.
                  
Er zijn verschillende vragen gesteld over het wetsvoorstel en het convenant Energietransitie
                  Glastuinbouw 2022–2030. De leden van de fractie van BBB vragen naar de financiële
                  haalbaarheid en het draagvlak voor en onder de glastuinbouwsector. Zij vragen voorts
                  wat de correlatie is tussen de voorstellen (afbouw van de verlaagde tarieven op gas
                  tussen 2025 en 2030 en de beperking van de vrijstelling elektriciteitsopwekking) en
                  het convenant. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het kabinet
                  de verhouding tussen het convenant en de uitwerking van de kabinetsplannen ziet. Zij
                  vragen voorts of een stevig CO2-sectorsysteem niet veel effectiever en eerlijker is dan het afbouwen van fiscale
                  fossiele voordelen. Het lid Omtzigt vraagt wat is afgesproken in het convenant, in
                  hoeverre de voorgestelde fiscale maatregelen verder gaan dan het convenant en welke
                  rechtvaardigingsgrond hiervoor bestaat. Voornoemd lid vraagt voorts een reactie op
                  het feit dat de voorzitter van Glastuinbouw Nederland zegt dat «dit is niet wat we
                  hebben afgesproken [..], deze fiscale maatregelen gaan hun doel voorbij». Tot slot
                  vraagt voornoemd lid wat de verschillen zijn tussen de afspraken en de weerslag daarvan
                  in het wetsvoorstel.
               
Het kabinet, Glastuinbouw Nederland en Stichting Greenports Nederland zijn in 2022
                  het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 overeengekomen.3 In dit convenant is de ambitie vastgelegd om in 2030 een restemissiedoel van 4,3
                  – 4,8 Mton te realiseren. Tevens is de ambitie vastgelegd om in 2040 zowel klimaatneutraal
                  als economisch rendabel te zijn. Specifiek voor de fiscale maatregelen is afgesproken
                  om uiterlijk per 1 januari 2025 een individueel sectorsysteem te introduceren in de
                  vorm van een individuele heffing, dat als doel heeft om het restemissiedoel van 2030
                  met voldoende zekerheid in combinatie met het overig instrumentarium te borgen. Daarnaast
                  is in het convenant vastgelegd dat de individuele CO2-heffing een aanvulling is op de energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en
                  Klimaattransitie (ODE, per 2023 geïntegreerd in de energiebelasting), waarbij de hoogte
                  en toekomstige ontwikkeling van de energiebelasting wordt betrokken bij het bepalen
                  van de hoogte en het pad van de CO2-heffing om het afgesproken restemissiedoel te borgen. Bij het ondertekenen van het
                  convenant was namelijk reeds bekend dat het kabinet voornemens was om het verlaagd
                  tarief af te schaffen en de inputvrijstelling te beperken. In de vervolggesprekken
                  met de sector is onderkend dat het integraal doorvoeren van de wijzigingen in de energiebelasting
                  per 1 januari 2025 te weinig handelingsperspectief aan de sector bood. Daarom is in
                  het voorjaar van 2023 een pakket aangekondigd met een forse verhoging van de subsidiemiddelen
                  uit het Klimaatfonds die ter beschikking staan van de sector en ingroeipaden op de
                  maatregelen in de energiebelasting. Tevens is in dit samenhangend pakket het restemissiedoel
                  voor de glastuinbouwsector op 4,3 Mton bepaald. Het onderzoek dat is uitgevoerd door
                  Berenschot en Kalavasta laat zien dat de maatregelen in de energiebelasting een groot
                  effect hebben op de sector, maar op zichzelf onvoldoende zijn om een restemissiedoel
                  van 4,3 Mton te realiseren. Aanvullend op de energiebelastingmaatregelen is in het
                  wetsvoorstel de CO2-heffing glastuinbouw nodig om het restemissiedoel te borgen. Volgend jaar zal dit
                  tarief op basis van een nieuwe studie worden herijkt, zodat het restemissiedoel voldoende
                  wordt geborgd. Het kabinet is van oordeel dat hiermee een samenhangend pakket tot
                  stand is gekomen met enerzijds de fiscale maatregelen om het reductiedoel te realiseren
                  en anderzijds extra subsidies om de glastuinbouwsector te helpen verduurzamen. Glastuinbouw
                  Nederland had graag gezien dat de CO2-heffing glastuinbouw een grotere rol speelt in de verduurzaming van de glastuinbouw
                  sector. Het kabinet heeft hier begrip voor, maar hecht er ook aan dat fiscale voordelen
                  in de energiebelasting voor de glastuinbouw geleidelijk worden uitgefaseerd. Dit sluit
                  ook aan bij het uitgangspunt van het kabinet om het fiscale stelsel te vereenvoudigen
                  en eerst het bestaande instrumentarium te verstevigen.
               
De leden van de fractie van de BBB vragen de regering toe te lichten hoe duurzame
                  technieken aantrekkelijker gaan worden voor de glastuinbouwsector om op over te stappen
                  als de operationele kosten flink gaan toenemen door de afbouw van verlaagde tarieven
                  en het beperken van de vrijstelling elektriciteitsopwekking.
               
De Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw laat zien dat WKK-installaties de
                  dominante bron voor warmte, licht en CO2 zijn binnen de glastuinbouw. Daarbij neemt het aantal WKK-installaties binnen de
                  glastuinbouw ook nog steeds toe. Deze dominantie wordt mede ingegeven door de fiscaal
                  gunstige behandeling van WKK-installaties. Het aardgas dat in deze installaties wordt
                  verstookt is volledig vrijgesteld van energiebelasting. Dit zorgt ervoor dat de niet-duurzame
                  warmte en elektriciteit die een glastuinbouwbedrijf gebruikt vanuit de eigen WKK-installatie
                  volledig is vrijgesteld van energiebelasting. Duurzame alternatieven, zoals groene
                  stroom die extern wordt ingekocht, zijn daarentegen wel belast met de energiebelasting.
                  Hierdoor draagt de energiebelasting eraan bij dat investeringen in duurzame alternatieven
                  onrendabel zijn. Het wetsvoorstel leidt ertoe dat het opwekken van warmte en elektriciteit
                  voor eigen gebruik met een WKK-installatie en gasketel op termijn wordt belast met
                  de reguliere tarieven voor de energiebelasting. Daarmee wordt de fiscaal ongelijke
                  behandeling opgeheven. Dit draagt er aan bij dat gasverbruik duurder wordt en duurzame
                  alternatieven rendabeler worden.
               
De leden van de fractie van de BBB vragen of de regering verwacht dat de Europese
                  Commissie (EC) de goedkeuring voor de verlaagde tarieven na 1 januari 2025 verlengt.
               
Er is een eerste gesprek geweest met de EC over de inpassing van de verlaagde tarieven
                  na 1 januari 2025 binnen de Europese steunkaders. Dit is positief verlopen. Het kabinet
                  verwacht binnenkort weer contact met de EC.
               
Het lid Omtzigt vraagt of de regering een overzicht kan verstrekken van de procentuele
                  stijgingen per jaar (vanaf 2020 tot en met 2030) van de voorgenomen tariefsverhogingen
                  van de belasting op aardgas. Tevens vraagt voornoemd lid of deze overzichten ook verstrekt
                  kunnen worden ten aanzien van de andere maatregelen in dit wetsvoorstel.
               
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen
                  glastuinbouw is een overzicht gegeven van de energiebelastingtarieven exclusief btw
                  van 2023 tot en met 2030 in een vast prijspeil. Hieronder is weergegeven hoe de tarieven
                  zich procentueel jaarlijks ontwikkelen vanaf 2021. Hierbij is uitgegaan van het ingroeipad
                  van de afschaffing van de verlaagde tarieven glastuinbouw. Vanaf 1 januari 2023 zijn
                  de tarieven voor de Opslag Duurzame Energie (ODE)geïntegreerd in de tarieven voor
                  de energiebelasting. Voor de jaren tot 2023 zijn daarom deze tarieven ook meegenomen.
               
Tabel 2: Procentuele jaarlijkse ontwikkeling van energiebelastingtarieven vanaf 2021
Aardgas
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
0 – 1.000 m3
                                 
19%
6%
4%
9%
8%
3%
1%
0%
1%
2%
0%
1.000–170.000 m3
                                 
8%
3%
1%
0%
1%
2%
0%
170.000 – 1.000.000 m3
                                 
5%
4%
1%
7%
112%
42%
2%
3%
3%
3%
3%
1.000.000 – 10.000.000 m3
                                 
50%
5%
2%
7%
129%
60%
2%
4%
3%
3%
4%
> 10.000.000 m3
                                 
112%
7%
2%
7%
14%
9%
– 5%
0%
0%
3%
2%
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
Verlaagd tarief glastuinbouw
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
0 – 170.000 m3
                                 
19%
6%
4%
9%
8%
92%
48%
32%
25%
22%
17%
170.000 – 1.000.000 m3
                                 
5%
4%
1%
7%
112%
88%
22%
20%
17%
16%
15%
1.000.000 – 10.000.000 m3
                                 
50%
5%
2%
7%
129%
60%
2%
4%
3%
3%
4%
> 10.000.000 m3
                                 
112%
7%
2%
7%
14%
9%
– 5%
0%
0%
3%
2%
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
Elektriciteit
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
0 – 2.900 kWh
6%
– 1%
– 46%
87%
– 21%
– 8%
– 13%
– 7%
– 5%
– 7%
2%
2.900–10.000 kWh
– 21%
– 8%
– 13%
– 7%
– 5%
– 7%
2%
10.000 – 50.000 kWh
9%
5%
– 8%
18%
– 18%
– 26%
– 7%
– 1%
0%
6%
4%
50.000 – 10.000.000 kWh
58%
6%
– 4%
13%
– 9%
– 3%
– 6%
– 2%
– 1%
5%
3%
>= 10.000.000 kWh
10%
1%
11%
64%
– 3%
76%
– 7%
– 4%
0%
0%
0%
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
Belastingvermindering
69%
6%
48%
– 28%
1%
1%
– 1%
0%
0%
1%
1%
CO2-heffing glastuinbouw
                         
                         
                         
                         
                         
13%
11%
5%
6%
10%
Het lid Omtzigt vraagt of de regering ook een overzicht kan verstrekken van wat deze
                  maatregelen in samenhang qua lastenverzwaring betekenen voor een aantal representatieve
                  glastuinbouwbedrijven over een periode tot en met 2030.
               
Het effectenonderzoek van Trinomics en BlueTerra geeft inzicht in de effecten die
                  de wijzigingen in de energiebelasting op de glastuinbouw hebben. Gemiddeld stijgen
                  naar verwachting de energiekosten met 45,1% en de bedrijfskosten met 8,9%. Onderstaande
                  tabel uit het genoemde onderzoek geeft inzicht in de stijging van de energiekosten
                  van representatieve bedrijven wanneer deze geen verduurzamingsmaatregelen nemen of
                  anderszins de bedrijfsvoering niet verder (kunnen) aanpassen.4 In de tabel wordt uitgegaan van het wetsvoorstel vóór indiening van de nota van wijziging.
               
Het lid Omtzigt vraagt in hoeverre de regering verwacht dat deze lastenverzwaringen
                  zullen worden doorberekend in de consumentenprijzen, of hier onderzoek naar is gedaan
                  en wat de conclusies hiervan zijn. Hij vraagt voorts hoe deze plannen bijdragen aan
                  de betaalbaarheid van gezond voedsel. Ook de leden van de fractie van de PVV vragen
                  wat de gevolgen zijn voor de voedselzekerheid in Nederland en welke invloed het wetsvoorstel
                  heeft op de voedselprijs van consumenten.
               
Trinomics en BlueTerra5 concluderen in hun effectenonderzoek dat tuinders lastenstijgingen slechts beperkt
                  kunnen doorberekenen zonder verlies van marktaandeel. Dit komt omdat het overgrote
                  deel van de producten voor export bestemd is, waarbij wordt geconcurreerd met buitenlandse
                  bedrijven. Op basis van deze studie verwacht het kabinet weinig tot geen effect op
                  consumentenprijzen en geen effect op de betaalbaarheid van gezond voedsel.
               
Het lid Omtzigt vraagt een reflectie van het kabinet ten aanzien van strategische
                  voedselautonomie en leveringszekerheid.
               
De Nederlandse glastuinbouw produceert verschillende specifieke tuinbouwproducten
                  die weliswaar binnen Nederland worden geconsumeerd, maar met name worden geëxporteerd.
                  Het gaat hierbij met name om tomaten, komkommer en paprika. Hoewel het wetsvoorstel
                  mogelijk impact heeft op specifieke tuinbouwproducten zal dit naar het oordeel van
                  het kabinet in geen geval de strategische voedselautonomie van Nederland aantasten.
               
De leveringszekerheid van het Nederlandse elektriciteitsnet is op dit moment voor
                  een belangrijk deel afhankelijk van gasgestookte installaties. Deze rol zal mogelijk
                  richting 2030 verder toenemen doordat zon- en windproductievermogen op het elektriciteitsnet
                  wordt gezet en flexibel vermogen nodig is om de toegenomen fluctuaties in de elektriciteitsproductie
                  op te vangen. Tegelijkertijd bestaat de ambitie om in 2035 naar een CO2-vrij elektriciteitsnetwerk te gaan waarbij de rol van gasgestookte installaties veel
                  kleiner is. Het kabinet heeft daarom onderzoeksbureaus Trinomics en BlueTerra gevraagd
                  om zorgvuldig te bezien welke invloed het beperken van de inputvrijstelling elektriciteitsopwekking
                  heeft op de Nederlandse elektriciteitsmarkt. Zij concluderen daarbij dat de fiscale
                  maatregel op systeemniveau tot lagere CO2-emissies leidt, waarbij de leveringszekerheid wordt geborgd door een verhoogde inzet
                  van flexibel productievermogen vanuit de glastuinbouw. De wijziging van de inputvrijstelling
                  in de nota van wijziging zal weinig effect hebben op deze leveringszekerheid. Het
                  rendement die voorwaarde is voor een volledige vrijstelling is niet veel hoger dan
                  bij de maatregel die in het onderzoek is meegenomen.
               
Het lid Omtzigt vraagt hoe de regering reflecteert op de zorgen van Glastuinbouw Nederland
                  dat de verwachting is dat de maatregelen een einde maken aan kleinere, middelgrote
                  en extensieve familiebedrijven. Ook vraagt hij of het klopt dat het voor de helft
                  van de telers onrendabel wordt om tomaten, komkommers, aardbeien, ander zacht fruit
                  of bloemen en planten te telen. Tevens vraagt hij wat de verwachtingen zijn ten aanzien
                  van het aantal bedrijven dat zal stoppen of Nederland zal verlaten.
               
Kleine en middelgrote glastuinbedrijven worden harder geraakt door het maatregelenpakket
                  dan grote glastuinbedrijven. Dit komt met name door het geleidelijk afschaffen van
                  de verlaagde tarieven in de eerste en tweede schijf van de energiebelasting in relatie
                  tot de degressieve tariefsystematiek. Deze verhoging werkt zwaarder door voor kleine
                  en middelgrote glastuinbouwbedrijven dan voor grote bedrijven. Het wetsvoorstel zet
                  daarmee naast verduurzaming ook aan tot schaalvergroting in de glastuinbouw. Hoeveel
                  bedrijven hun bedrijfsvoering stopzetten is moeilijk te voorspellen. Een dergelijk
                  besluit is niet alleen afhankelijk van fiscale maar ook van vele andere factoren.
                  Bovendien is de glastuinbouwsector heterogeen waardoor het effect van de fiscale maatregelen
                  verschilt voor individuele tuinders. De fiscale maatregelen maken deel uit van een
                  breed en samenhangend pakket aan maatregelen die de sector via fiscale maatregelen
                  aanzet tot verduurzaming en tegelijkertijd via subsidies het handelingsperspectief
                  biedt om te verduurzamen. Er wordt bijvoorbeeld eenmalig uit Klimaatfonds € 500 miljoen
                  vrijgemaakt voor de glastuinbouw. De meerkosten voor de emissiereductiemaatregelen
                  waardoor de energievraag zal dalen die gemodelleerd zijn door Trinomics en BlueTerra
                  kosten in 2030 € 50 miljoen. Het kabinet is van mening een gebalanceerd pakket te
                  hebben samengesteld waarmee de energietransitie in de glastuinbouw wordt gestimuleerd
                  en de emissiereductiedoelstelling van de sector wordt gewaarborgd.
               
Wageningen Economic Research berekende eerder dat de lastenstijging toeneemt van € 24
                  miljoen in 2019 naar € 740 miljoen in 2030. Het gemiddelde bedrijfsresultaat per vierkante
                  meter – op basis van een steekproef uit het Bedrijveninformatienet en bij ongewijzigde
                  energieconsumptie – daalt van € 6,34 in 2019 naar – € 2,94 in 2025 en – € 3,98 euro
                  in 2030. Het lid Omtzigt vraagt of de regering hiermee bekend is en hoe zij hier tegenaan
                  kijkt.
               
Het kabinet is bekend met de berekeningen van het Wageningen Economic Research. Om
                  nader inzicht te krijgen in de effect op de sector heeft het kabinet Trinomics en
                  Blueterra gevraagd de effecten in beeld te brengen. Uit de primaire resultaten bleek
                  dat de effecten van de maatregelen zonder ingroeipad erg ingrijpend zouden zijn. Op
                  basis van deze studie heeft het kabinet besloten om het afschaffen van het verlaagd
                  tarief en beperken van de inputvrijstelling niet plotsklaps maar geleidelijk in te
                  voeren. Glastuinbouwbedrijven hebben hiermee meer de gelegenheid om te verduurzamen
                  en een deel van de potentiële lastenverhoging te vermijden.
               
Het lid Omtzigt vraagt of de regering voor een aantal representatieve bedrijven (klein,
                  groot) kan aangeven hoeveel belasting een Nederlands bedrijf betaalt en hoeveel een
                  vergelijkbaar bedrijf zou betalen in Duitsland en België.
               
In de effectenstudie van Trinomics en Blueterra is voor een aantal type glastuinbouwbedrijven
                  op basis van microprofielen in beeld gebracht wat de lastenverzwaring is.6 Het kabinet heeft dergelijke gedetailleerde berekeningen voor België en Duitsland
                  niet voorhanden. De Evaluatie energiebelasting uitgevoerd door CE Delft laat zien
                  dat België een vrijstelling kent voor het gebruik van gas en elektriciteit in de glastuinbouw.7 De evaluatie laat tevens zien dat Duitsland verlaagde tarieven voor de glastuinbouw
                  hanteert.
               
2. Algemene toelichting maatregelen
               
De leden van de fractie van het CDA vragen de regering in hoeverre er met de nu voorgestelde
                  maatregelen uit het wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw voldoende
                  oog is voor het handelings- en economisch perspectief voor ondernemers in de glastuinbouwsector.
               
De fiscale maatregelen maken deel uit van een breed en samenhangend pakket aan maatregelen
                  die de sector via fiscale maatregelen aanzet tot verduurzaming en tegelijkertijd via
                  subsidies het handelingsperspectief biedt om te verduurzamen. Het handelingsperspectief
                  van de sector is onderzocht in de effectenstudie van Trinomics en BlueTerra. Hierin
                  zijn de subsidiemogelijkheden slechts ten dele mee genomen. Daarin is geconcludeerd
                  dat bij een deel van de sector verduurzamingsmaatregelen rendabel worden ten gevolge
                  van de lastenverhoging en dat daarmee een deel van de lastenverhoging kan worden voorkomen.
                  Of en welke duurzame alternatieven mogelijk en rendabel zijn, is sterk afhankelijk
                  van lokale factoren die het al dan niet mogelijk maken om gebruik te maken van technieken
                  zoals aquathermie, restwarmte en geothermie. Daarom blijft de WKK naar verwachting
                  in de nabije toekomst de belangrijkste warmteopwekker in de tuinbouw.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de fiscale prikkels in de periode 2025–2030
                  zich verhouden tot de middelen die in dezelfde periode beschikbaar zijn om de verduurzaming
                  van deze sector ook daadwerkelijk mogelijk te maken. Deze leden vragen de regering
                  om dit inzichtelijk te maken, bij voorkeur in een tabel.
               
De verwachtte inkomsten zijn weergegeven in tabel 1 van deze nota. Dit betreft niet
                  alleen inkomsten vanuit de glastuinbouw, maar ook vanuit de industrie en energiesector.
                  In het voorjaar zijn enkele specifieke subsidieregelingen voor de glastuinbouw aangekondigd
                  of geïntensiveerd. Gecumuleerd gaat het om een bedrag van € 560 miljoen over de periode
                  2023–2030. Daarnaast kunnen glastuinbouwbedrijven ook aanspraak maken op generieke
                  regelingen zoals de SDE++ en de EIA/MIA/VAMIL. Hierbij is niet van te voren te zeggen
                  in hoeverre glastuinbouwbedrijven hiervan gebruik zullen maken. Volledigheidshalve
                  wordt opgemerkt dat de scheiding van inkomsten en uitgaven die de Rijksbegroting hanteert
                  een directe terugsluis van inkomsten in de weg staat.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen zich daarnaast af in hoeverre de prijsprikkel
                  die voortvloeit uit de voorgestelde fiscale maatregelen in verhouding staat tot wat
                  er nodig is om de met de sector afgesproken CO2-reductiedoelen te realiseren. Deze leden vragen hoe de kosten voor de glastuinbouwsector
                  in de periode 2025–2030 zich verhouden tot de klimaatwinst die wordt bereikt. Deze
                  leden vragen de regering hier meer inzicht in te verschaffen en ook duidelijk te maken
                  wat de kosten per ton CO2-reductie zijn van de fiscale maatregelen, zowel in hun geheel als per maatregel.
                  Indien de voorgestelde maatregelen een grotere financiële prikkel geven dan nodig
                  is om het CO2 doel voor de glastuinbouwsector in 2030 te halen, vragen deze leden wat daar dan
                  de rechtvaardiging voor is en hoe zich dat verhoudt tot het eerder met de sector afgesproken
                  uitgangspunt van voldoende handelings- en economisch perspectief.
               
Het maatregelenpakket voor de glastuinbouw heeft tot doel om in 2030 maximaal 4,3
                  Mton broeikasgasemissies te realiseren. Om dit doel te bereiken worden zowel subsidiërende
                  als fiscale maatregelen ingezet. Bij beprijzende maatregelen wordt, onder andere door
                  PBL, in beeld gebracht hoeveel belasting per uitgestoten ton broeikasgasemissies betaald
                  moet worden. Door de verlaagde tarieven betalen glastuinbouwbedrijven met een gasketel
                  op dit moment ongeveer € 44 per uitgestoten ton CO2 in de eerste schijf van de energiebelasting en € 20 in de tweede schijf. Door dit
                  wetsvoorstel zal dit geleidelijk stijgen naar ongeveer € 320 per uitgestoten ton CO2 in de eerste schijf van de energiebelasting in 2030 en ongeveer € 185 in 2030 voor
                  de tweede schijf. Dit is de prijsprikkel die ook huishoudens en andere MKB-bedrijven
                  ervaren. Voor glastuinbedrijven met een WKK-installatie geldt op dit moment een fiscale
                  prijsprikkel van € 0 per uitgestoten ton CO2 door de inputvrijstelling. Door het beperken van de inputvrijstelling voor deze bedrijven
                  gaat in de toekomst ook voor hen het (verlaagd) tarief gelden en daarmee de bovengenoemde
                  prijsprikkels. Dit zal echter niet over de gehele gasinput zijn doordat nog steeds
                  een deel van de gasinput in een WKK-installatie is vrijgesteld. Echter een deel van
                  de gasinput zal in de hogere tariefschijven vallen. In deze schijven bedraagt het
                  tarief ongeveer € 122 per ton uitgestoten CO2 voor de derde schijf en ongeveer € 27,5 per ton uitgestoten CO2 voor de vierde schijf in 2030.
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn blij met het initiatief van de sector
                  en de regering om tot een Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 te komen,
                  met ambitieuze klimaatdoelen. Zij wijzen erop dat aanscherpingen ten aanzien van het
                  verlaagd tarief, maar zeker ook met betrekking tot de WKK-vrijstelling, proportioneel
                  moeten zijn en gelijke tred moeten houden met het handelingsperspectief voor de glastuinbouw
                  om te verduurzamen, waarbij tuinders vaak afhankelijk zijn van derden en overheden
                  als het gaat om het aanboren van duurzame warmtebronnen, het aanleggen van warmtenetten,
                  de uitbreiding van de netcapaciteit en de levering van CO2. Deze leden vragen hoe het kabinet dit alles weegt en hoe ze gedurende het traject
                  van de afbouw van fiscale fossiele voordelen voor de glastuinbouw toetst of deze afbouw
                  in de praktijk gepaard gaat met verduurzaming van de glastuinbouw en welke weegmomenten
                  en criteria het kabinet hierbij hanteert.
               
Het kabinet realiseert zich dat tuinders voor hun energietransitie ook afhankelijk
                  zijn van derden en overheden. Het kabinet heeft het voornemen om de CO2-heffing glastuinbouw in 2025 te evalueren. Deze heffing zal fungeren als sluitstuk
                  van de verschillende generieke maatregelen die ten behoeve van de glastuinbouw worden
                  genomen. De heffing zorgt voor de uiteindelijke borging van de emissiereductiedoelstelling.
                  Bovendien zal in 2024 een nieuw klimaatplan worden opgesteld met daarin naar verwachting
                  ook een deel voor de glastuinbouw waarop dit klimaatplan betrekking heeft.
               
2.1. Energiebelasting
               
De leden van de fractie van de SGP vragen of de regering de gevolgen van dit wetsvoorstel
                  op glastuinbouwbedrijven inzichtelijk kan maken. Daarbij vragen deze leden hoeveel
                  stijgt de belastingdruk stijgt voor een gemiddeld glastuinbouwbedrijf, hoe groot de
                  spreiding in de stijging van de belastingdruk is, wat de gevolgen zijn voor de concurrentiepositie
                  van glastuinbouwbedrijven en hoe groot de regering het risico schat dat glastuinbouwbedrijven
                  door dit wetsvoorstel moeten stoppen.
               
Het lasteneffect voor een gemiddeld glastuinbouwbedrijf is € 90.000 in 2030, er vanuit
                  gaand dat de bedrijfsvoering van dit bedrijf niet verandert. De microprofielenanalyse
                  van het onderzoek van Trinomics en Blueterra laat zien dat de spreiding tussen verschillende
                  bedrijven groot kan zijn. Het effect op een bedrijf hangt onder andere af van de belastingschijven
                  waarin het verbruik valt, het al dan niet gebruik van een WKK en de mate waarin opgewekte
                  elektriciteit aan het net wordt geleverd of zelf wordt gebruikt. Dit is terug te zien
                  in de lastenontwikkeling van de verschillende uitgewerkte microprofielen. Het onderzoek
                  van Trinomics en Blueterra laat zien dat tuinders waarbij de verduurzamingsopties
                  aanwezig zijn handelingsperspectief hebben en het pakket aanzet tot verduurzaming.
                  De impact op tuinders waarvoor op kortere termijn nog geen verduurzamingsopties zijn,
                  is in beeld gebracht met de microprofielen.
               
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe de regering de analyse van deze leden
                  waardeert dat glastuinbouwbedrijven door de afschaffing van de verlaagde energiebelasting
                  onevenredig hoge energielasten op zich af zien komen ten opzichte van grootverbruikers
                  in de vierde schijf in de energiebelasting. Voorts betwijfelen deze leden de evenredigheid
                  ten aanzien van de beperking van de inputvrijstelling. Kleinschalige WKK’s worden
                  vanwege de degressiviteit van de energiebelasting veel harder geraakt dan de grootschalige
                  WKK’s. Dat betekent een extra concurrentienadeel. Deze leden vragen hoe de regering
                  deze onevenredigheid beoordeelt.
               
De keuze van het kabinet voor de afschaffing van het verlaagd tarief glastuinbouw
                     en de beperking van de inputvrijstelling betekenen inderdaad dat kleine glastuinbouwbedrijven
                     ten opzichte van grootverbruikers meer energiebelasting gaan betalen. De degressieve
                     aard van de energiebelasting heeft als gevolg dat huishoudens, bedrijven met een klein
                     verbruik bedrijven verhoudingsgewijs meer energiebelasting betalen dan bedrijven met
                     een groot verbruik. Ook binnen de glastuinbouwsector zal de degressiviteit in de energiebelasting
                     er toe leiden dat grootverbruikers relatief minder belasting betalen dan glastuinbedrijven
                     met een beperkter gasverbruik.
                  
Het kabinet heeft in het Belastingplan 2023 stappen gezet om de degressiviteit in
                     de energiebelasting te verminderen. Met het Pakket Belastingplan 2024 zet het kabinet
                     in op het verminderen van het aantal vrijstellingen en bijzondere regelingen die het
                     verbruik van fossiele energie stimuleren. Naast de maatregelen in dit wetsvoorstel
                     worden ook in het wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmatregelen industrie en elektriciteit
                     vrijstellingen in de energie- en kolenbelasting voor met name de industrie afgebouwd.8 Het is een keuze om de voordelen voor fossiele energievormen in de energiebelasting
                     af te bouwen. De degressieve structuur van de energiebelasting heeft effecten die
                     breder gevoeld worden dan alleen in de glastuinbouwsector. Het kabinet heeft voor
                     de glastuinbouw een breed pakket samengesteld met zowel beprijzing als subsidiëring.
                  
2.1.1 Afschaffen verlaagde energiebelastingtarieven voor de glastuinbouwsector
               
De leden van de fractie van de VVD lezen in de impactanalyse dat de impact van de
                  diverse maatregelen gericht op de glastuinbouw (met name het beperken van de vrijstelling
                  WKK) op de bedrijfskosten hoog is. Daarnaast wordt in dezelfde impactanalyse vermeld
                  dat de energiekosten in de glastuinbouw voor sommige bedrijven kunnen stijgen met
                  een factor 99%. Deze leden vragen of er mogelijkheden zijn om deze kostenstijging
                  te dempen of te temporiseren zonder budgettaire derving, door deze demping te dekken
                  middels het verhogen van de CO2-heffing voor de glastuinbouw. Daarnaast is in april door het kabinet aangekondigd
                  dat de verlaagde tarieven niet direct afgeschaft worden maar stap-voor-stap richting
                  2030. Deze leden vragen of het kabinet een overzicht kan geven van de budgettaire
                  consequenties per jaar van deze aanpassing en tevens kan reflecteren op het feit dat
                  zij bij het coalitieakkoord van Rutte IV nog uitging van een budgettaire opbrengst
                  van € 33 miljoen per jaar structureel. Deze leden vragen hoe zich dat verhoudt tot
                  de huidige inschatting en of het kabinet meer vertrouwen heeft in zijn huidige inschatting.
                  Voorts vragen deze leden hoe het kan dat zowel Trinomics als ook WEcR op hogere opbrengst
                  uitkomen van € 600 tot € 740 miljoen per jaar in 2030, of het kabinet zich daar zorgen
                  over maakt en wat met deze bedragen de prijs per ton CO2-reductie zou zijn.
               
Allereerst wordt ingegaan op de mogelijkheid tot temporisering en de dekking via de
                  CO2-heffing. Deze methode is mogelijk, maar zou een aanzienlijke verhoging van de CO2-heffing kunnen behelzen en leiden tot een herverdeling tussen verschillende type
                  glastuinbouwbedrijven en tussen de glastuinbouwsector en andere sectoren. Indien de
                  inputvrijstelling verder getemporiseerd wordt en de kosten worden gedekt via een verhoging
                  van het tarief in de CO2-heffing glastuinbouw, zal de gemiddelde lastenstijging in de glastuinbouwsector hoger
                  zijn. Dit komt doordat de lastenverzwaring die gepaard gaat met de inputvrijstelling
                  ook bij de industrie en elektriciteitssector neerslaat terwijl de CO2-heffing glastuinbouw uitsluitend neerslaat bij de glastuinbouwsector. Het zal tevens
                  leiden tot een herverdeling in de sector. De lastenverzwaring voor glastuinbouwbedrijven
                  zonder WKK’s zal toenemen en de lastenverzwaring voor glastuinbouwbedrijven met WKK
                  zal afnemen ten opzichte van de lastenverzwaring die voortvloeit uit het huidige wetsvoorstel.
                  Indien de afbouw van het verlaagde tarief wordt getemporiseerd zal dit tot een herverdeling
                  binnen de sector leiden. De lastenverzwaring voor glastuinbouwbedrijven met een relatief
                  klein gasverbruik zal afnemen en de lastenverzwaring voor glastuinbouwbedrijven met
                  een relatief groot gasverbruik zal toenemen ten opzichte van het huidige wetsvoorstel,
                  omdat de CO2-heffing een vlak tarief per m3 gas kent en de temporisering leidt tot verhoging van deze heffing. De stap-voor stap
                  ingroei is in het wetsvoorstel verwerkt. Dit zorgt ervoor de lastenverzwaring en de
                  budgettaire opbrengst in het eerste jaar 2025 wordt beperkt en daarna geleidelijk
                  ingroeit tot 2030.
               
Tabel 3: Opbrengst afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw in mln. €, prijzen 2025
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Opbrengst afschaffing zonder ingroeipad
174
159
164
154
153
149
Opbrengst interactie zonder ingroeipad
10
19
26
36
43
51
Totaal zonder ingroeipad
184
178
192
190
196
200
Opbrengst met ingroeipad
40
62
98
129
165
200
Verschil
144
112
94
61
31
0
Wat betreft de hogere budgettaire opbrengst van de maatregelen. Ten eerste kennen
                  de maatregelen een interactie met de maatregelen uit het Belastingplan 2023 waarin
                  de degressiviteit in de energiebelasting is verminderd door verhogingen in de derde,
                  vierde en vijfde schijf aardgas en de vijfde schijf elektriciteit. Ten tweede is per
                  2023 de Opslag Duurzame Energie (ODE) geïntegreerd in de energiebelasting. Dit betekent
                  dat deze worden meegenomen in de budgettaire ramingen. In het verleden werden dergelijke
                  inkomsten niet meegenomen in ramingen voor het inkomstenkader omdat de inkomsten uit
                  ODE direct gekoppeld waren aan de SDE subsidie en derhalve geen budgettaire ruimte
                  creëerden. Bovendien werden de ODE-tarieven gebaseerd op het benodigde bedrag dat
                  volgt uit het budgettaire beslag van de SDE+. Een grondslagverbreding zou in dat geval
                  tot relatief lagere tarieven leiden omdat de opbrengsten leidend zijn. Voor de energiebelastingtarieven
                  leidt een grondslagverbreding tot hogere opbrengsten.
               
De opbrengstenramingen voor het wetsvoorstel zijn weergegeven in tabel 1. Deze ramingen
                  zijn opgesteld door het Ministerie van Financiën en zijn gecertificeerd door het CPB.
                  De uitgangspunten en veronderstellingen voor de ramingen zijn weergegeven in de ramingstoelichtingen.
                  De belangrijkste reden tot afwijking van de raming van externe onderzoeksbureaus is
                  dat is aangesloten bij de verwachte ramingen van het gasverbruik uit de Klimaat- en
                  Energieverkenning (KEV). Deze laat zien dat het gasgebruik in met name de sector glastuinbouw
                  de komende jaren fors zal afnemen. De ramingen kennen van nature onzekerheden. In
                  dit geval met name vanwege de verre ramingshorizon voor het gasverbruik.
               
Voorts vragen de leden van de fractie van de VVD zich af welke aannames gemaakt zijn
                  bij de verwachte opbrengsten en of het kabinet deze kan toelichten. Deze leden vragen
                  wat de bandbreedtes hierbij zijn en de onzekerheidsmarges. Voorts vragen deze leden
                  wat als de opbrengst fors hoger is en of het kabinet dan bereid is de maatvoering
                  van deze maatregel te verzachten om te voorkomen dat de sector vertrekt uit Nederland
                  of het kabinet bereid is om een automatische terugsluis op te zetten voor alle meeropbrengsten
                  die bovenop de voorgestelde budgettaire reeks gemaakt worden.
               
De belangrijkste aannames voor het maken van de budgettaire ramingen betreffen de
                  gedragseffecten van economische actoren. In dit geval met name hoe het gas- en elektriciteitsgebruik
                  van glastuinbouwbedrijven zich zal ontwikkelen naar de toekomst toe mede onder invloed
                  van de voorgestelde wijzigingen. Dergelijke gedragseffecten zijn inherent onzeker;
                  dit is niet uniek voor dit wetsvoorstel. De systematiek om met deze onzekerheid om
                  te gaan is dat halfjaarlijks een nieuwe raming wordt gemaakt van de totale belastinginkomsten
                  op basis van de CPB-ramingen. Op basis hiervan vindt besluitvorming plaats bij Voorjaarsnota
                  en in augustus. Eventuele mee- en/of tegenvallers worden door het kabinet besproken
                  en aan de hand hiervan worden beleidswijzigingen voorgesteld. Er worden geen herijkingen
                  gedaan van ramingen van reeds genomen beleidsmaatregelen. Om maximaal aanpassingsvermogen
                  te hebben is het kabinet geen voorstander van het introduceren van een zogenoemde
                  terugsluis. Het zij opgemerkt dat de scheiding van inkomsten en uitgaven die de Rijksbegroting
                  hanteert een directe terugsluis van inkomsten in de weg staat.
               
De leden van de fractie van de VVD lezen ook dat de verlaagde tarieven met name bedrijven
                  met een kleine omvang helpen. Deze leden vragen of het kabinet verwacht dat de afbouw
                  van de verlaagde energiebelastingtarieven specifiek kleine ondernemers raken en of
                  het kabinet kan ingaan op het handelingsperspectief van deze bedrijven. Voorts vragen
                  deze leden of het kabinet ook specifiek kan ingaan op het handelingsperspectief van
                  glastuinbouwbedrijven gevestigd in regio’s waar door de SODM geothermie niet toegestaan
                  wordt.
               
Doordat de energiebelasting een degressief tariefstelsel kent, zal het effect van
                  de afschaffing van het verlaagd tarief glastuinbouw relatief groter zijn bij kleinverbruikers.
                  Het rapport van Trinomics en BlueTerra laat verschillende verduurzamingsalternatieven
                  zien voor kleine bedrijven. Zo wordt het voor veel kleine en middelgrote bedrijven
                  met WKK aantrekkelijk om een warmtepomp aan te schaffen en de WKK voor piekvoorziening
                  in te zetten. Als deze bedrijven alle geproduceerde elektriciteit aan het net leveren,
                  is in het model alleen het alternatief met aquathermie en WKK voor de piekvoorziening
                  interessant. Voor kleine bedrijven met een gasketel zijn aquathermie en aansluiting
                  op een warmtenet eventueel in combinatie met een ketel of e-boiler voor de piekvoorziening
                  verduurzamingsoptie voor deze bedrijven. Wat betreft geothermie concluderen Trinomics
                  en BlueTerra dat dit voor de meeste tuinders puur op basis van de fiscale maatregelen
                  nog geen rendabele optie is. Dit omdat in de studie de warmte infrastructuurkosten
                  ook volledig worden meegenomen en zwaar wegen in de business case. Daarnaast wordt
                  het voor glastuinbouwbedrijven zonder WKK-installatie in het model rendabel om over
                  te stappen op een WKK-installatie in plaats van een ketel, omdat dan het aardgas dat
                  wordt gebruikt voor het opwekken van de elektriciteit die aan het net geleverd wordt
                  kan worden vrijgesteld en daarmee een deel van de lastenverzwaring wordt beperkt.
                  De beschikbaarheid is sterk afhankelijk van lokale mogelijkheden en niet voor alle
                  bedrijven beschikbaar of rendabel.
               
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen het kabinet welke andere
                  verlaagde tarieven er nog bestaan in de energiebelasting, wat het doel van deze verlaagde
                  tarieven is en waarom de regering er niet voor gekozen heeft deze ook af te schaffen.
               
Naast het verlaagd tarief voor de glastuinbouw kent de energiebelasting momenteel
                  twee andere verlaagde tarieven. Ten eerste geldt voor elektriciteit geleverd aan laadpalen
                  met een zelfstandige aansluiting voor de eerste 10.000 kWh tot 1 januari 2025 het
                  lagere tarief van de huidige tweede schijf in plaats van het hogere reguliere tarief
                  van de eerste schijf. Daarnaast geldt voor laadpalen een nihiltarief voor de elektriciteit
                  voor laadpalen met een zelfstandige aansluiting op het distributienet in de Wet opslag
                  duurzame energie (ODE) (per 1 januari 2023 zijn de tarieven van de ODE geïntegreerd
                  in de energiebelasting). De oorspronkelijke doelstelling van het voorstel was de businesscase
                  voor openbare laadpalen verbeteren. In het amendement op het Belastingplan 2023 wordt
                  daarnaast de doelstelling genoemd om de belasting op het rijden met elektrische auto’s
                  laag te houden. Het verlaagd tarief voor openbare laadpalen vervalt na 2024. Het tweede
                  verlaagd energiebelastingtarief betreft walstroom. Hiervoor geldt een tarief van € 0,0005
                  per kWh. Walstroom is elektriciteit afkomstig van het distributienet aan land die
                  wordt geleverd aan schepen die zijn aangemeerd. Als schepen walstroom gebruiken, zijn
                  zij voor de elektriciteitsvoorziening aan boord niet meer aangewezen op het gebruik
                  van een met minerale oliën aangedreven generator en wordt het verbruik van die minerale
                  oliën voor die elektriciteitsvoorziening vermeden. Dit zorgt voor een verbetering
                  van de luchtkwaliteit, een verlaging van geluidsemissies en een reductie van de CO2-uitstoot en stikstofdepositie. Naast de verlaagde tarieven zijn er in de energiebelasting
                  ook andere regelingen die de grondslag en hoogte van de energiebelasting beperken.
                  Hiervan is een geactualiseerd overzicht gegeven in bijlage 25 van de Miljoenennota.
               
Daarnaast vragen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA de regering om
                  toe te lichten waarom is gekozen voor het geleidelijk afbouwen van de verlaagde tarieven.
                  In de memorie van toelichting staat immers al dat de verlaagde tarieven steunmaatregelen
                  zijn «die in strijd zijn met de werking van de Europese interne markt». Deze leden
                  vragen of dit betekent dat ontheffing moet worden aangevraagd voor behoud na 2024,
                  en dat dit niet nodig zou zijn als de regering zou kiezen voor het volledig afschaffen
                  van de verlaagde tarieven per 2024. De leden vragen of de regering deze optie heeft
                  overwogen, en zo ja, waarom hier niet voor is gekozen.
               
In het coalitieakkoord is afgesproken om de verlaagde tarieven per 1 januari 2025
                  in het geheel af te schaffen. Daarmee zou de huidige ontheffing niet verlengd hoeven
                  worden. Het ineens afschaffen van de verlaagde tarieven per 1 januari 2025 zou glastuinbouwondernemers
                  echter te weinig handelingsperspectief geven om tijdig te verduurzamen en daarmee
                  de lastenverzwaring te beperken. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om het verlaagd
                  tarief geleidelijk af te schaffen gedurende de periode 2025–2030. Voor de geleidelijke
                  afschaffing van de verlaagde tarieven is wel vereist dat ofwel de EC volgend op een
                  notificatie voldoende redenen ziet om de instandhouding van de verlaagde tarieven
                  na 2024 toe te staan, ofwel de instandhouding van de verlaagde tarieven onder de gewijzigde
                  Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) kan worden gebracht. Er is een eerste
                  gesprek geweest met de EC over de inpassing van de verlaagde tarieven na 1 januari
                  2025 binnen de Europese steunkaders. Dit is positief verlopen. Het kabinet verwacht
                  binnenkort weer contact met de EC.
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie waarderen dat naar aanleiding van de eerder
                  geraamde impact gekozen is voor een geleidelijker ingroeipad ten aanzien van de afschaffing
                  van het tuinbouwtarief in de energiebelasting, maar zij houden zorgen naar aanleiding
                  van de laatste studie van Trinomics, die bevestigt dat een geleidelijker pad desalniettemin
                  grote gevolgen gaat hebben op de sector. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris
                  de conclusies van deze studie weegt, zeker nu juist de klimaatkoplopers in de sector
                  het hardst geraakt dreigen te worden. Voorts vragen deze leden wat hij vindt van de
                  conclusie dat met name kleine en middelgrote bedrijven relatief hard geraakt worden
                  en versnelde noodgedwongen schaalvergroting van de bedrijven op de loer ligt.
               
De glastuinbouwsector is sterk afhankelijk van aardgas. Om in 2030 maximaal 4,3 Mton
                  broeikasgasemissies uit te stoten is een forse omslag in de sector nodig. Met het
                  pakket voor de glastuinbouwsector, waarvan de fiscale maatregelen een belangrijk onderdeel
                  zijn, wordt deze omslag gestimuleerd. Met het geleidelijke ingroeipad krijgt de glastuinbouw
                  de gelegenheid om geleidelijk te verduurzamen. Dat kleine en middelgrote bedrijven
                  harder geraakt worden dan grote bedrijven wordt veroorzaakt door de degressiviteit
                  in de energiebelasting. Het kabinet is er voorstander van om deze degressiviteit te
                  verminderen en heeft hiertoe ook stappen gezet in het Belastingplan 2023. Dit is niet
                  alleen van belang voor meer evenwichtige CO2-beprijzing binnen de glastuinbouw, maar ook binnen andere sectoren.
               
De leden van de fractie van de SGP vragen of de regering de mening deelt dat WKK-installaties
                  voorlopig nog ingezet moeten worden, omdat andere methoden nog onvoldoende ontwikkeld
                  of (financieel) haalbaar zijn en waarom de regering de kosten voor WKK-installaties
                  nu al verhoogt, terwijl er nog geen goede alternatieven voorhanden zijn.
               
De huidige brede inputvrijstelling elektriciteitsopwekking maakt het fiscaal aantrekkelijk
                  om te investeren in een WKK-installatie ook als er duurzame alternatieven beschikbaar
                  zijn. Momenteel wordt geen belasting betaald over de aardgasinput in een dergelijke
                  installatie terwijl dat bijvoorbeeld wel moet voor de elektriciteitsinput van een
                  warmtepomp of e-boiler. Door de inputvrijstelling te beperken plaatst het kabinet
                  de WKK-installatie in fiscaal opzicht geleidelijk op een meer gelijk speelveld met
                  deze andere technieken waarbij een prijs wordt betaald wanneer deze technieken gepaard
                  gaan met broeikasgasemissies. Het effect hiervan is dat WKK-installaties minder ingezet
                  zullen worden als basisvoorziening voor warmte. Onderzoeksrapporten laten zien dat
                  er diverse verduurzamingsalternatieven voorhanden zijn. Tegelijkertijd kunnen WKK-installaties
                  nog steeds een belangrijke rol spelen in de piekvoorziening in de glastuinbouw en
                  voor het flexibel productievermogen van het elektriciteitsnet. De fiscaliteit stimuleert
                  hiermee een meer hoogwaardige inzet van WKK-installaties. Daarnaast past het volledig
                  vrijstellen van gasverbruik niet binnen de transitie naar een klimaatneutrale economie,
                  verstoort het de concurrentie tussen duurzamere teelt en gas-intensieve teelt.
               
De leden van de fractie van de SGP horen graag welke lastenverhoging de afschaffing
                  van de genoemde teruggaafregeling voor vloeibaar gemaakt petroleumgas met zich brengt.
               
De afschaffing van de teruggaafregeling voor vloeibaar gemaakt petroleumgas dat wordt
                  ingezet in de glastuinbouw kent geen significante budgettaire opbrengst. Met deze
                  regeling zijn per jaar circa honderd aanvragen gemoeid met een gezamenlijk budgettair
                  belang van circa € 200.000.
               
Uit evaluatie blijkt dat de verlaagde tarieven doelmatig zijn, zo concluderen de leden
                  van de fractie van de SGP. Ook benoemt de memorie van toelichting het feit dat de
                  rechtvaardiging sinds de invoering van de verlaagde tarieven niet veranderd is. De
                  enige reden voor de afschaffing hiervan, lijkt de stimulans om af te stappen van het
                  gebruik van fossiele brandstoffen. Deze leden vragen of dit klopt, en zo ja, hoe glastuinbedrijven
                  hiermee (financieel) worden geholpen. Deze leden vragen voorts hoe de regering ervoor
                  zorgt dat er niet alleen sprake is van lastenverhogingen, maar ook van stimuleringsmaatregelen
                  om over te gaan op duurzame alternatieven.
               
Met het geleidelijk afschaffen van de verlaagde tarieven beoogt het kabinet een reductie
                  van broeikasgasemissies in de glastuinbouw te bewerkstelligen. Deze reductie kan alleen
                  worden bewerkstelligd wanneer er minder aardgas wordt verbrand binnen de sector. Het
                  belasten van gasverbruik is een effectief in het ontmoedigen van gasverbruik en om
                  te verduurzamen. Het geleidelijk afschaffen van de verlaagde tarieven staat niet op
                  zichzelf en is onderdeel van een breder pakket. In dit pakket zitten ook subsidies
                  die de overgang op bijvoorbeeld een warmtenet of warmtepomp stimuleren. Verder heeft
                  het kabinet een kritische blik op fiscale regelingen die fossiel brandstofgebruik
                  aanmoedigen.
               
2.1.2 Beperken vrijstelling elektriciteitsopwekking
               
De leden van de fractie van de VVD vragen het kabinet of het klopt dat als gevolg
                  van deze maatregel elektriciteitsopwekking middels aardgas relatief duurder kan worden
                  in bepaalde situaties en dat alle gascentrales in de elektriciteitssector hieronder
                  gaan vallen. Deze leden vragen welke andere Europese landen een aardgasbelasting heffen
                  op de input van gascentrales, wat dit doet met de concurrentiepositie en de positie
                  van onze gascentrales in de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt, wat het budgettaire
                  effect is als gascentrales de vrijstelling zouden behouden en als laatste welke CO2-winst daaraan gekoppeld zou zijn.
               
De inputvrijstelling elektriciteitsopwekking in de energiebelasting wordt momenteel
                  toegepast op alle gasgestookte installaties met een elektrisch rendement van tenminste
                  30%. Dit betreft zowel installaties waarmee uitsluitend elektriciteit wordt opgewekt
                  (elektriciteitscentrales) installaties waarmee zowel elektriciteit als warmte wordt
                  opgewekt (WKK-installaties). Het kabinet heeft er niet voor gekozen om WKK-installaties
                  en elektriciteitscentrales voor de fiscaliteit verschillend te behandelen. In de eerste
                  plaats omdat zowel elektriciteitscentrales als WKK-installaties in industrie en glastuinbouw
                  elektriciteit aan het net leveren. Hierbij zou een afwijkende fiscale behandeling
                  tot een ongelijk speelveld kunnen leiden. In de tweede plaats is het onderscheid tussen
                  verschillende typen gasgestookte installaties voor elektriciteitsopwekking in technisch
                  opzicht niet groot. Zo kan een elektriciteitscentrale zodanig worden ingericht dat
                  geleverd wordt aan een warmtenet, waarmee deze elektriciteitscentrale zou veranderen
                  in een WKK-installatie. Het kabinet heeft er in het wetsvoorstel voor gekozen om energiebelasting
                  te heffen op basis van de output van de desbetreffende installaties. Er geldt een
                  vrijstelling voor gasinput wanneer er met de installatie elektriciteit aan het openbare
                  net wordt geleverd. Hierbij mag er bij de berekening van de vrijstelling vanuit worden
                  gegaan dat van de energiewaarde van aardgas 40% verloren gaat bij de opwek van elektriciteit.
                  Geleidelijk wordt de vrijstelling richting 2030 beperkt. Veel elektriciteitscentrales
                  zijn op dit moment vanuit energetisch perspectief vrij inefficiënt omdat een groot
                  deel van de energiewaarde van aardgas verloren gaat als restwarmte. De geleidelijke
                  beperking van de inputvrijstelling stimuleert de exploitanten van elektriciteitscentrales
                  om te verduurzamen. Wanneer een elektriciteitscentrale in 2030 een gemiddeld elektrisch
                  rendement lager dan 60% realiseert, dan kan het voorkomen dat de exploitant van een
                  dergelijke elektriciteitscentrale energiebelasting gaat betalen. Onderzoeksbureaus
                  Trinomics en BlueTerra concluderen dat elektriciteitscentrales naar verwachting in
                  2030 een lichte lastenverzwaring ondervinden als gevolg van de fiscale maatregelen
                  en dat in de energiesector een CO2-reductie van 0,06 Mton in 2030 wordt gerealiseerd. Andere Europese landen kennen
                  een dergelijke systematiek binnen de energiebelasting vooralsnog niet. Tegelijkertijd
                  past een dergelijke systematiek bij de ambitie om in 2035 een CO2-vrije elektriciteitsmarkt te realiseren. Een elektriciteitsmarkt waarbij de rol van
                  gasgestookte elektriciteitscentrales steeds kleiner wordt, bijvoorbeeld doordat zij
                  overschakelen op waterstof.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of dit voorstel in lijn is met Europese
                  richtlijnen aangezien het leidt tot een dubbele energiebelasting en wat het voorstel
                  zou betekenen voor de energierekening van een gemiddeld Nederlands huishouden.
               
Het beperken van de inputvrijstelling is in overeenstemming met Europese richtlijnen.
                  De EU-Richtlijn Energiebelastingen stelt dat de inputvrijstelling elektriciteitsopwekking
                  mag worden beperkt op basis van milieubeleidsoverwegingen.9 Wat betreft de energierekening is de verwachting dat deze op basis van dit wetsvoorstel
                  niet zal stijgen, omdat volgens het effectenonderzoek van Trinomics en BlueTerra elektriciteitscentrales
                  in 2030 slechts een lichte lastenverzwaring ondervinden.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering mogelijkheden ziet om te
                  voorkomen dat deze maatregel er in bepaalde situaties toe kan leiden dat elektriciteitsopwekking
                  middels kolen competitiever wordt dan middels gas, zonder dat dit er toe leidt dat
                  de rechtspositie van de staat in relatie tot lopende juridische zaken omtrent kolencentrales
                  wordt aangetast. Deze leden vragen bij een positief antwoord of de regering dit kan
                  toelichten en concretiseren. De heer Van der Lee heeft tijdens de Algemene Financiële
                  Beschouwingen gevraagd naar de inputvrijstelling op gasgestookte centrales en het
                  speelveld met de kolencentrales. Voor hen pakt het namelijk relatief gunstig uit dat
                  gasgestookte centrales toch wat duurder worden en minder renderen, terwijl ze qua
                  CO2-uitstoot beduidend minder uitstoten. Hij vroeg of er nog ruimte is bij het kabinet
                  om daarnaar te kijken of dat hier een andere discussie een rol speelt, namelijk juridische
                  procedures die lopen over de invoering van de kolenwet, de sluiting op termijn en
                  de compensatie.
               
Het beperken van de inputvrijstelling elektriciteitsopwekking past bij een strategie
                  waarbij eerst elektriciteitsproductie op basis van kolen wordt uitgefaseerd en vervolgens
                  de rol van elektriciteitsproductie op basis van aardgas wordt verkleind. Voor wat
                  betreft het uitfaseren van elektriciteitsproductie op basis van kolen is de Wet verbod
                  op kolen bij elektriciteitsproductie van belang. Op grond van deze wet mag vanaf 1 januari
                  2030 niet langer elektriciteit worden geproduceerd op basis van kolen. Het beperken
                  van de inputvrijstelling in de energiebelasting leidt er toe dat geleidelijk de meest
                  inefficiënte gascentrales energiebelasting gaan betalen. Pas vanaf 2030 geldt dat
                  alleen de meest moderne elektriciteitscentrales met een elektrisch rendement van 60%
                  of hoger volledig vrijgesteld zijn van energiebelasting over de gasinput. Daarmee
                  is een passend instrumentarium ontwikkeld om in 2035 naar een CO2-vrije elektriciteitsmarkt te gaan. Het kabinet schat daarmee in dat deze maatregel
                  er niet toe zal leiden dat kolen aardgas zal verdringen in de Nederlandse elektriciteitsproductie.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet verwacht dat de leveringszekerheid
                  in 2030 nog verder onder druk komt te staan door deze maatregel. Voorts vragen deze
                  leden of het kabinet dit nogmaals kan laten toetsen, en de maatregel naar behoren
                  aan kan passen in 2024 om ondoordachte gevolgen te voorkomen van dit besluit.
               
Dit vraagstuk is expliciet meegenomen in het effectenonderzoek van Trinomics en BlueTerra.
                  Dit onderzoek laat zien dat de marginale kostenstijging door de maatregelen van minder
                  dan 1% zo beperkt is dat dit niet leidt tot structurele en significante veranderingen
                  in draaiuren van elektriciteitscentrales in 2030. Daarnaast heeft de nota van wijziging
                  die dit kabinet aanbiedt bij deze nota naar aanleiding van het verslag de bedoeling
                  om de prikkel om elektriciteit aan het net te leveren voor WKK’s te mitigeren. De
                  beschikbaarheid van het regelbaar vermogen wordt daarmee door het wetsvoorstel minimaal
                  beïnvloed.
               
Voorts vragen de leden van de fractie van de VVD of de maatregel niet gericht had
                  moeten zijn op de outputvrijstelling in plaats van de inputvrijstelling.
               
Het beperken van de inputvrijstelling is gericht op het belasten van de gasinput voor
                  de opwek van warmte met een WKK-installatie en elektriciteit voor eigen gebruik. Hiermee
                  worden tot nu toe belastingvrije fossiele energiebronnen één keer in de keten belast,
                  bij een minimale efficiëntie van de opwek van elektriciteit. Het enkel afschaffen
                  van de outputvrijstelling doet geen recht aan het belasten van fossiele warmte opwek.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of het afschaffen van deze vrijstelling
                  effect heeft op de warmtetransitie, hoeveel WKK’s op dit moment worden ingezet voor
                  het leveren van warmte aan warmtenetten en wat dit voor een gemiddeld huishouden dat
                  aangesloten is op een warmtenet kost.
               
De Warmtemonitor van het CBS laat zien dat ten behoeve van grote stadsverwarmingsnetten
                  15,8 PJ aardgas is verbruikt in 2019. Dit aardgas wordt voornamelijk verbrand in WKK-installaties
                  en hulpketels en betreft bijna 60% van de gehele energie-input van de grote stadsverwarmingsnetten.
                  Het beperken van de inputvrijstelling leidt volgens Trinomics en BlueTerra tot een
                  geringe lastenverhoging voor warmteproducenten. Deze geringe lastenverhoging kan mogelijk
                  worden doorberekend aan warmte-afnemers, maar is afhankelijk van de mogelijkheden
                  onder de Warmtewet. Het kabinet verwacht dat de maatregel niet tot significante kostenverhoging
                  leidt voor de huishoudens die zijn aangesloten op een warmtenet.
               
De leden van de fractie van D66 vragen de regering nader in te gaan op de administratieve
                  behandeling van kleinere installaties. Zij vragen in welke mate de uitvoeringslasten
                  zouden toenemen indien niet voor een afwijkende behandeling gekozen zou worden. Tevens
                  vragen deze leden een uiteenzetting van de baten en lasten op micro-niveau voor de
                  exploitant van kleinere WKK-installaties van beide scenario’s, daarbij ingaand op
                  administratieve lasten, belastingdruk en andere relevante factoren.
               
Het kabinet heeft er bij het besluit tot een afwijkende systematiek voor kleine installaties
                  (<20 MW) voor gekozen veel belang aan de uitvoering te hechten. Het onverkort laten
                  vervallen van de outputvrijstelling ook voor kleine installaties zou leiden tot een
                  toename van het aantal belastingplichtigen voor de energiebelasting met circa 2.500.
                  Een significante toename ten opzichte van de huidige 300 belastingplichtigen. Met
                  deze toename zouden de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst niet in verhouding
                  staan tot de verwachte opbrengsten. Bijkomend voordeel van de voorgestelde reikwijdte
                  is dat de exploitanten van kleine installaties geen belastingaangifte energiebelasting
                  hoeven te doen. Een uitsplitsing van de gemiddelde baten en lasten van de twee heffingsmethodieken
                  op microniveau is een ingewikkelde exercitie. Op microniveau kunnen de baten en lasten
                  van kleinere WKK-installaties sterk van elkaar afwijken, waardoor het gemiddelde niet
                  veel zegt over de spreiding. Bepalende factoren zijn hierbij de hoeveelheid aardgas
                  die wordt gebruikt en daarmee de schijf van de energiebelasting waar dit verbruik
                  in valt. Daarnaast is ook de verhouding tussen netlevering en eigen verbruik relevant.
                  Trinomics en BlueTerra zijn in dit kader nagegaan in hoeverre het voor exploitanten
                  van kleine installaties vanuit fiscaal perspectief interessant wordt om aan het openbare
                  elektriciteitsnet te leveren in plaats van elektriciteit zelf te gebruiken. De onderzoeksbureaus
                  laten daarbij zien dat de fiscale behandeling van kleine installaties ertoe leidt
                  dat er een sterke prikkel ontstaat om aan het net te leveren, daar waar er op dit
                  moment een fiscale prikkel is om de elektriciteit zelf te gebruiken. De strategie
                  «netlevering & inkoop» leidt in sommige gevallen tot 20% minder energiebelasting en
                  netkosten in plaats van de strategie «eigen consumptie». Om deze onbedoelde prikkel
                  deels te mitigeren heeft het kabinet besloten een nota van wijziging in te dienen.
                  Deze nota van wijziging heeft ten doel de uitkomst van de fiscale behandeling bij
                  de kleinere installaties van de productie van elektriciteit ten behoeve van eigen
                  gebruik gelijk te trekken aan de productie van elektriciteit voor levering aan het
                  net. Hierdoor wordt het fiscale voordeel bij de kleinere installaties om de geproduceerde
                  elektriciteit aan het net te leveren en de elektriciteit voor eigen gebruik van het
                  net te halen, weggenomen. De wijziging gaat gepaard met een budgettaire derving. De
                  dekking hiervoor wordt gevonden door de CO2-heffing glastuinbouw te verhogen en de inputvrijstelling voor overige verbruikers
                  te verkleinen.
               
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de impactanalyse van Berenschot
                  laat zien dat het beperken van de inputvrijstelling zorgt voor een verslechterde concurrentiepositie
                  van elektriciteitscentrales en warmtekrachtkoppelingen WKK’s in Nederland ten opzichte
                  van landen waarmee Nederland interconnectiecapaciteit heeft, waardoor er sprake is
                  van een groot weglekeffect. De Nederlandse CO2-emissies zullen weliswaar dalen, maar CO2 emissies in het buitenland (met name Duitsland) nemen door de maatregel juist toe.
                  Op Europees niveau zal er dankzij deze maatregel volgens de analyse uiteindelijk netto
                  meer CO2 worden uitgestoten. Deze leden vragen de regering inhoudelijk te reageren op deze
                  analyse en inzichtelijk te maken wat de exacte CO2-effecten van deze maatregel zijn zowel binnen Nederland als binnen Europa. De leden
                  van de fractie van het CDA merken daarnaast op dat uit dezelfde impactanalyse blijkt
                  dat warmtetarieven mogelijk zullen stijgen als gevolg van het beperken van de inputvrijstelling.
                  Deze leden vragen de regering in hoeverre het effect van deze maatregel op de warmtetarieven
                  voldoende in beeld is, of het kabinet kan aangeven wat de exacte gevolgen zijn voor
                  de energierekening en het kabinet de mening van de fractie van het CDA deelt dat betaalbare
                  warmte een belangrijke voorwaarde is voor een rechtvaardige energietransitie. Ten
                  slotte merken de leden van de fractie van het CDA op dat uit de impactanalyse ook
                  blijkt dat het beperken van de inputvrijstelling een ongunstig effect heeft op het
                  investeringsklimaat voor marktpartijen die investeren in regelbaar vermogen, waardoor
                  ook de leveringszekerheid van elektriciteit wordt aangetast. Zij vragen de regering
                  te reageren op deze conclusie uit de impactanalyse. Ook vragen zij de regering om
                  de exacte effecten op de leveringszekerheid beter in beeld te brengen en uiteen te
                  zetten hoe deze effecten kunnen worden voorkomen dan wel opgevangen. De leden van
                  de fractie van de VVD lezen in de impactanalyse dat een situatie waarbij elektriciteitsopwekking
                  met kolen goedkoper worden dan gas zich met name kan voordoen op het moment dat het
                  prijsverschil tussen kolen en gas relatief klein is. Deze leden vragen de regering
                  of zij kan berekenen bij welk prijsverschil het afschaffen van de vrijstelling er
                  toe leidt dat elektriciteitsopwekking middels kolen goedkoper wordt dan middels gas,
                  daarbij kan aangeven hoe vaak er in de afgelopen twee jaar sprake is geweest van een
                  dergelijk prijsverschil en of de regering in deze berekening ook het effect van zowel
                  de Europese als nationale CO2-heffingen kan meewegen. De leden van de fractie van de SGP lezen in de analyse van
                  Berenschot verschillende kanttekeningen bij de beperking van de inputvrijstelling,
                  zoals een drukkend effect op de leveringszekerheid, het risico dat warmteleveranciers
                  inzetten op minder efficiënte vormen van warmteproductie met meer CO2-emissie, en negatieve gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederlandse elektriciteitscentrales
                  met mogelijk meer import van stroom en Europees gezien meer in plaats van minder CO2-emissie. Deze leden vragen hoe de regering deze negatieve gevolgen en risico’s weegt.
               
Het kabinet heeft toegezegd om de fossiele subsidies met de miljoenennota in beeld
                     te brengen en per fossiele subsidies te onderzoeken wat de effecten zijn van het afbouwen
                     van de fossiele subsidies. In het kader van deze toezegging heeft het kabinet impactanalyses
                     te laten uitvoeren. Een van de impactanalyses heeft betrekking op het geheel afschaffen
                     van de inputvrijstelling in de energiebelasting voor aardgasverbruik bij elektriciteitsproductie.
                     Hiertoe heeft Berenschot in opdracht van het Ministerie van Financiën een quickscan
                     gemaakt. Hieraan wordt gerefereerd in de vraag. Zoals weergegeven in tabel 4, betreft
                     dit een ander beleidsvoorstel dan het voorstel van het kabinet in het Pakket Belastingplan
                     2024. De beleidseffecten die in de studie van Berenschot zijn weergegeven, hebben
                     daarom geen betrekking op het voorliggende wetsvoorstel. Zoals toegelicht in bijlage
                     25 van de Miljoenennota laat het kabinet de besluitvorming over een afbouwpad voor
                     fossiele regelingen, waaronder de inputvrijstelling voor aardgas bij elektriciteitsproductie,
                     aan een volgend kabinet.
                  
Voor de nadere beleidseffecten van het voorliggende wetsvoorstel wordt verwezen naar
                     de impact analyse van Trinomics en BlueTerra die in opdracht van het Ministerie van
                     Financiën de effecten van het wetsvoorstel in beeld hebben gebracht.
                  
                  Tabel 4: Vergelijking inputvrijstelling huidige situatie, wetsvoorstel en onderzoek
                     Berenschot
Huidige situatie
Wetsvoorstel (vóór indiening nota van wijziging)
Onderzoek Berenschot
                         
                         
Kleine installaties (<20 MW)
Grote installaties (>20 MW)
Inputbelasting aardgas bij elektriciteits-productie
Vrijgesteld bij installaties met een elektrisch rendement van minimaal 30%
Voor elektriciteits- productie eigen gebruik: volledige gasinput is belast.
Voor elektriciteits-productie levering aan net: vrijstelling van 0,18957 Nm31 gas per geproduceerde kWh
Voor alle elektriciteits-productie geldt een vrijstelling van 0,18957 Nm3 gas1 per geproduceerde kWh
Het volledige aardgasverbruik bij elektriciteits-productie wordt belast.
X Noot
                     
1
Bij een theoretisch rendement van 100% zou slechts 0,1137 Nm3gas nodig zijn voor de productie van 1 kWh elektriciteit. In de praktijk zijn er omzettingsverliezen.
                        In de nieuwe inputvrijstelling wordt hiervoor gecompenseerd door uit te gaan van een
                        rendement van 60% (= 40% restwarmte/omzettingsverlies) en wordt 0,07583 Nm3 gas extra vrijgesteld.
                     
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA merken op dat de voorgestelde regeling
                  de inputvrijstelling voor aardgas substantieel complexer maakt. Deze leden vragen
                  de regering of er ook minder complexe opties zijn overwogen, en zo ja, welke dat zijn
                  en waarom er niet voor gekozen is.
               
Het kabinet heeft ingenieursbureau RoyalHaskoningDHV gevraagd om te onderzoeken hoe
                  de inputvrijstelling op een zo eenvoudig mogelijk wijze beperkt kan worden. Het advies
                  om de inputvrijstelling uitsluitend te baseren op metingen van aardgasinput en elektriciteitsoutput
                  heeft het kabinet overgenomen. Dat de beperkte inputvrijstelling desondanks meer complexiteit
                  kent wordt met name veroorzaakt doordat de elektriciteit voor eigen gebruik wordt
                  belast. Hierdoor wordt een afwijkende fiscale behandeling geïntroduceerd tussen installaties
                  met een ingangsvermogen groter en kleiner dan 20 MW. Alleen op deze manier kan worden
                  voldaan aan de EU-Richtlijn Energiebelastingen en worden de uitvoerings- en administratieve
                  lasten beperkt.
               
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen de regering een overzicht
                  te maken van de rendementen van bestaande aardgascentrales. Zij merken op dat veel
                  elektriciteitscentrales die op aardgas werken geen elektrisch rendement van 60% of
                  hoger halen en daarom na invoering van de voorgestelde maatregel geen gebruik meer
                  kunnen maken van de volledige inputvrijstelling. Zij hebben hier op zich geen bezwaar
                  tegen, maar merken wel op dat elektriciteitsopwek met gas hiermee relatief duurder
                  wordt ten opzichte van elektriciteitsopwek met kolen. Deze leden vragen de regering
                  of zij het met deze leden eens is dat dat niet de bedoeling is en voorkomen zou moeten
                  worden. Voorts vragen deze leden of de regering heeft overwogen om ook de inputvrijstelling
                  voor kolen af te schaffen of in ieder geval te beperken en of zij kan toelichten waarom
                  zij hier voor gekozen heeft. De leden van de fractie van de SGP constateren dat de
                  regering ervoor heeft gekozen wel de inputvrijstelling voor elektriciteitsopwekking
                  met aardgas te beperken, maar niet die voor elektriciteitsopwekking met kolen. Dat
                  betekent dat gascentrales met een extra kostenverhoging te maken krijgen ten opzichte
                  van kolencentrales, terwijl gebruik van kolen relatief meer CO2-uitstoot met zich meebrengt dan gebruik van gas. Deze leden vragen of de regering
                  dit een wenselijk effect acht. Ook de leden van de fractie van de VVD maken zich zorgen
                  over het effect van deze maatregel op de kostenverhouding tussen elektriciteitsopwekking
                  middels kolen enerzijds en middels aardgas anderzijds. De leden van de fractie van
                  het CDA merken op dat de maatregel uit het coalitieakkoord om de inputvrijstelling
                  te beperken met name gericht was op WKK’s in de glastuinbouw. Zij vragen de regering
                  of het klopt dat de nu voorgestelde beperking van de vrijstelling van de inputbelasting
                  op aardgas in WKK’s naast WKK’s in de glastuinbouw ook alle gascentrales in de elektriciteitssector
                  treft. Indien dat het geval is, vragen deze leden of de regering dan kan aangeven
                  welke centrales in 2030 onder deze maatregel zullen vallen.
               
Het kabinet heeft niet de beschikking over een overzicht van de daadwerkelijke rendementen
                  van bestaande aardgascentrales. Deze gegevens zijn concurrentiegevoelig en worden
                  niet openbaar gemaakt door de desbetreffende energieproducenten. Onderzoeksbureaus
                  Trinomics en BlueTerra schatten in dat het nominale elektrisch rendement van alle
                  elektriciteitscentrales tussen de 55% en 62% ligt, waarbij het rendement in de praktijk
                  lager zal zijn doordat elektriciteitscentrales soms in deellast opereren. Het kabinet
                  stelt voor om de inputvrijstelling in de energiebelasting geleidelijk te beperken.
                  De hoeveelheid vrijgestelde gasinput daalt tussen 2025 en 2030. Dit is weergegeven
                  in tabel 5. Hierbij geldt dat hoe hoger het rendement van de centrale is (dus hoe
                  lager de gasinput per geproduceerde kWh), hoe minder belasting hoeft te worden betaald.
                  Vanaf 2030 is 0,18957 Nm3 gas per geproduceerde kWh elektriciteit vrijgesteld, waardoor een centrale met een
                  rendement vanaf 60% geen belasting hoeft te betalen. Door de gefaseerde invoer wordt
                  in eerdere jaren meer gecompenseerd voor omzettingsverliezen (de hoeveelheid vrijgestelde
                  gasinput per geproduceerde kWh is hoger), waardoor in eerdere jaren een lager rendement
                  nodig is om volledig vrijgesteld te blijven. Indien de gasinput hoger is dan het vrijgestelde
                  deel, dan hoeft alleen over het verschil belasting te worden betaald. In ieder geval
                  in de eerste paar jaar is het aannemelijk dat het rendement hoger ligt dan het vrijgestelde
                  deel. Daarnaast vormt de maatregel ook voor gascentrales een prikkel om efficiënter
                  te gaan produceren.
               
Tabel 5: Vrijgestelde gasinput per geproduceerde kWh
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Vrijgestelde gasinput per 1 kWh
0,2808 Nm3
0,2635 Nm3
0,2467 Nm3
0,2270 Nm3
0,2110 Nm3
0,18957 Nm3
Minimum rendement centrale om volledige vrijstelling te ontvangen
Ca. 41%
Ca. 43%
Ca. 46%
Ca. 50%
Ca. 54%
Ca. 60%
Dit zorgt ervoor dat elektriciteitscentrales met een elektrisch rendement van minder
                  dan 54% pas vanaf 2029 niet volledig meer vrijgesteld zijn van energiebelasting. En
                  ook dan geldt de energiebelasting slechts over een zeer beperkt deel van het gasverbruik.
                  Deze systematiek sluit aan bij het verbod op de productie van elektriciteit op basis
                  van kolen dat vanaf 1 januari 2030 gaat gelden. Hierdoor zullen kolencentrales als
                  eerste worden uitgefaseerd en worden gasgestookte elektriciteitscentrales gestimuleerd
                  om efficiënter te opereren. Het kabinet schat daarmee in dat deze maatregel er niet
                  toe zal leiden dat kolen aardgas zal verdringen in de Nederlandse elektriciteitsproductie.
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn zeer bezorgd over de uitwerking van
                  de inperking van de WKK-vrijstelling. De glastuinders staat al in 2025 een belastingstijging
                  te wachten, waarop geen anticipatie meer mogelijk is. De leden vragen of de regering
                  het met de leden eens is dat dit soort aanscherpingen zónder handelingsperspectief
                  niet te verteren zijn. Bij het aanpassen van de WKK-vrijstelling krijgen bedrijven
                  boven de 20 MW bij eigen gebruik elektra altijd een deel van hun warmte vrijgesteld
                  van belasting. Als een glastuinbouwer met een WKK kleiner dan 20 MW haar opgewekte
                  elektra zelf nuttig in de teelt gebruikt, moet zij vanaf 2025 100% belasting betalen.
                  Belichte bedrijven met WKK hebben volgens het wetsvoorstel helemaal geen ingroeipad
                  of uitfasering en krijgen dus in vergelijking met installaties boven de 20 MW grens
                  een groter deel van hun energie belast. Deze leden vragen of de regering deze ongelijke
                  behandeling kan rechtvaardigen en of de regering bereid is dit verschil recht te trekken.
                  Zij vragen daarbij of zij een nota van wijziging op dit punt tegemoet kunnen zien
                  door de toevoeging van de zinsnede na distributienet (artikel 64, tweede lid): «alsmede
                  0,21422 Nm3 per kWh elektriciteit die de exploitant van de installatie opwekt maar niet invoedt
                  op een distributienet.» De leden van de fractie van de VVD vragen zich af waarom bij
                  de aanpassing van de WKK-vrijstelling bedrijven boven de 20 MW bij eigen gebruik elektra
                  een deel van hun warmte vrijgesteld krijgen van belasting en waarom dat voor kleinere
                  WKK’s niet geldt. Deze leden vragen waarom het kabinet deze knip maakt en of het kabinet
                  hiermee kleinere ondernemers benadeelt.
               
Voor de energiebelasting zijn de energieleveranciers belastingplichtigen. Deze bedrijven
                  innen de energiebelasting die wordt geheven over het verbruik van hun consumenten.
                  Dus voor een regulier glastuinbouwbedrijf zal de leverancier van gas en elektriciteit
                  de belastingplichtige zijn die belasting afdraagt over het verbruik van dit glastuinbouwbedrijf.
                  Deze werkwijze maakt de energiebelasting uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Vanwege
                  de complexe aard van de energiebelasting, is de gekozen systematiek ook wenselijk
                  voor de consumenten. Het verschil tussen de behadeling van grotere installaties en
                  kleinere installaties komt voort uit de keuze van het kabinet om de kleinere installaties
                  niet belastingplichtig te maken voor wat betreft de elektriciteit die ze verbruiken.
                  Alleen op deze manier kan worden voldaan aan de EU-Richtlijn Energiebelastingen en
                  kunnen de uitvoerings- en administratieve lasten worden beperkt. Het resultaat van
                  deze methode is dat de kleinere installaties de zelf verbruikte elektriciteit kunnen
                  blijven vrijstellen van energiebelasting. Daarvoor worden zij belast aan de inputzijde.
                  Dit betekent dat de volledige gasinput voor elektriciteitsproductie voor eigen gebruik
                  bij deze installaties vanaf 2025 belast gaat worden, inclusief het aardgas dat verloren
                  gaat aan warmte en andere omzettingsverliezen. Wordt deze elektriciteit in plaats
                  daarvan op het net gezet, dan wordt de gasinput deels vrijgesteld. De vrijstelling
                  geldt tot de hoogte van de energetische waarde van 1 kWh elektriciteit waarbij rekening
                  wordt gehouden met 40% omzettingsverliezen. Voor het beperken van de inputvrijstelling
                  voor elektriciteitsproductie voor het net en installaties boven de grens van 20 MW
                  geldt een ingroeipad, omdat de effecten op de sectoren die hiermee te maken krijgen
                  groot zouden zijn. Voor de gasinput bij elektriciteitsproductie voor eigen gebruik
                  in installaties onder de 20 MW is in het voorstel geen ingroeipad opgenomen, omdat
                  de outputvrijstelling voor elektriciteit voor installaties boven de 20 MW ook in één
                  keer per 2025 vervalt. Dit voorstel pakt voor installaties onder de 20 MW bij elektriciteitsproductie
                  voor eigen gebruik inderdaad relatief ongunstig uit. Voor grote installaties vervalt
                  weliswaar de outputvrijstelling elektriciteit in één keer, maar daar staat tegenover
                  dat deze installaties bij de gasinput ook een gedeeltelijke vrijstelling voor omzettingsverliezen
                  krijgen. Deze vrijstelling is in 2025 bovendien nog aanmerkelijk hoger dan in 2030,
                  omdat dit deel met een ingroeipad is vormgegeven. Het effectenonderzoek van Trinomics
                  en BlueTerra laat zien dat er daardoor voor exploitanten van kleine installaties een
                  fiscale prikkel ontstaat om aan het net te leveren. Deze effecten zijn in de impactanalyses
                  kwalitatief geduid en niet meegenomen in de doorrekening. In de praktijk spelen namelijk
                  meer factoren mee bij de vraag of een exploitant wel of niet meer aan het net zal
                  leveren, zoals de lokale netcapaciteit. Daarnaast is dit niet altijd lucratief, doordat
                  in de toekomst de elektriciteitsprijzen bij een grote beschikbaarheid van groene stroom
                  relatief laag zullen zijn en de netkosten naar verwachting zullen stijgen. Om deze
                  onbedoelde prikkel te herstellen dient het kabinet besloten een nota van wijziging
                  in. Deze heeft ten doel de uitkomst van de fiscale behandeling bij de kleinere installaties
                  van de productie van elektriciteit ten behoeve van eigen gebruik gelijk te trekken
                  aan de productie van elektriciteit voor levering aan het net. Hierdoor wordt het fiscale
                  voordeel bij de kleinere installaties om de geproduceerde elektriciteit aan het net
                  te leveren en de elektriciteit voor eigen gebruik van het net te halen, weggenomen.
                  De wijziging gaat gepaard met een budgettaire derving. De dekking hiervoor wordt gevonden
                  door de CO2-heffing glastuinbouw te verhogen en de inputvrijstelling voor overige verbruikers
                  te verkleinen.
               
De leden van de fractie van de SGP horen graag wat de financiële opbrengst is van
                  de beperking van de inputvrijstelling respectievelijk de afschaffing van de outputvrijstelling.
                  Zij horen ook graag waarom de regering heeft gekozen voor een standaard efficiëntie
                  van omzetting van energetische waarde bij energieopwekking van 60% en waarom niet
                  is gekozen voor een lager percentage, ofwel een percentage dat beter aansluit bij
                  de praktijk.
               
Tabel 1 laat onder het kopje «beperking vrijstelling elektriciteitsopwekking» zowel
                  de opbrengst van het beperken van de inputvrijstelling als outputvrijstelling zien.
                  Er is geen hard onderscheid te maken tussen de budgettaire opbrengst van de afschaffing
                  van de outputvrijstelling en de aanpassing van de inputvrijstelling. Desondanks kan
                  aan de hand van de stijging van de energielasten op elektriciteit een schatting gegeven
                  worden. In 2030 wordt circa 6% van de lastenstijging veroorzaakt wordt door een lastenstijging
                  op elektriciteit. Dit is circa 17 miljoen. Wat betreft de standaard efficiëntie wordt
                  het volgende opgemerkt. Aanvankelijk heeft ingenieursbureau Royal HaskoningDHV geadviseerd
                  om alleen de energetische waarde van elektriciteit vrij te stellen van energiebelasting.
                  Hiermee zou er ook voor restwarmte (evenals bruikbare warmte) energiebelasting worden
                  betaald. Dit levert de maximale prikkel tot efficiëntieverbetering (c.q. zo min mogelijk
                  verspilling van energie in de vorm van restwarmte) op. Aangezien er bij de productie
                  van elektriciteit onvermijdelijk restwarmte vrijkomt, acht het kabinet het redelijk
                  om rekening te houden met een standaard efficiëntie. Dit leidt wel tot een lagere
                  prikkel tot efficiëntieverbetering. Het kabinet heeft gekozen om de standaard efficiëntie
                  van een moderne elektriciteitscentrale die onder optimale omstandigheden opereert
                  als uitgangspunt te nemen. Dit temeer omdat er een ingroeipad geldt voor de inputvrijstelling
                  waardoor dit soort optimale omstandigheden pas in 2030 bereikt hoeven te worden om
                  in aanmerking te komen voor een vrijstelling over de volledig gasinput.
               
De leden van de fractie van de SGP lezen dat installaties met een rendement van 60%
                  of hoger geheel vrijgesteld zijn. Zij vragen de regering hoe zij ervoor wil zorgen
                  dat de businesscase voor gascentrales voldoende aantrekkelijk blijft met het oog op
                  de leveringszekerheid en hoe de regering in dit licht de kostenverhoging waardeert
                  die de beperking van de inputvrijstelling met zich meebrengt.
               
Het kabinet heeft als doelstelling dat de elektriciteitsproductie in Nederland per
                  2035 volledig CO2-vrij plaatsvindt. Het beperken van de inputvrijstelling ondersteunt deze ambitie
                  doordat er geleidelijk een bescheiden belasting gaat gelden voor de minst efficiënte
                  gascentrales. Zo geldt dat pas vanaf 2029 elektriciteitscentrales met een elektrisch
                  rendement van lager dan 54% niet langer in aanmerking komen voor een volledige vrijstelling
                  voor hun gasinput. Het effectenonderzoek van Trinomics en BlueTerra laat zien dat
                  elektriciteitscentrales naar verwachting een lichte lastenverzwaring ondervinden ten
                  gevolge van de fiscale maatregelen. Het kabinet acht dit een acceptabel effect op
                  weg naar CO2-vrije elektriciteitsproductie in 2035.
               
2.2. CO2-heffing glastuinbouw
               
De leden van de fractie van de VVD vragen zich af op welke aannames de hoogte van
                  de CO2-heffing is gebaseerd en hoe een heffing van € 6,80 een reductie van 4,3 Mton borgt.
                  Voorts vragen deze leden of het niet logisch zou zijn om de budgettaire opbrengst
                  als ook de CO2-sectordoelen te borgen met dit instrument als de verwachte impact van de afschaffing
                  van het verlaagde tarief in de energiebelasting hoogst onzeker is.
               
Het kabinet dient een nota van wijziging in. Daarin is het tariefpad van de CO2-heffing glastuinbouw verhoogd ter dekking van een uitbereiding van de inputvrijstelling
                  voor kleinere installaties. Het wetsvoorstel gaat na het doorvoeren van de aanpassingen
                  uit de nota van wijziging uit van een tarief van € 8,15 per ton CO2 in 2025 dat oploopt naar € 12,40 in 2030. Uit een studie van Berenschot en Kalavasta
                  blijkt dat de wijzigingen in de energiebelasting reeds zorgen voor een forse reductie
                  van broeikasgasemissies in de glastuinbouwsector. Ten behoeve van het Belastingplan
                  2025 wordt een nieuwe tariefstudie uitgevoerd. In deze tariefstudie kan rekening worden
                  gehouden met het totale maatregelenpakket dat in 2023 ten behoeve van de glastuinbouwsector
                  overeengekomen is en nog niet meegenomen kon worden in de studie van Berenschot en
                  Kalavasta. Uit deze studie zal blijken welk tarief, aanvullend op de bestaande maatregelen,
                  nodig is om het restemissiedoel voor 2030 te halen. Het voornemen is om dit geactualiseerde
                  tariefpad per 1 januari 2025 te laten ingaan. Daarbij zij opgemerkt dat de maatregelen
                  als de CO2-heffing voor een belangrijk deel aan dezelfde onzekerheden onderhevig zijn. Het betreft
                  een complexe, heterogene sector die naast eigen productie inspeelt op de elektriciteitsmarkt.
                  Daardoor zullen ramingen altijd aan onzekerheid onderhavig zijn.
               
De leden van de fractie van de SGP vragen waarom niet is gekozen voor een doelgerichte
                  sturing op het CO2-sectordoel via het sectorsysteem en de CO2-heffing. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom het kabinet
                  niet heeft gekozen voor het nieuwe CO2-sectorsysteem, waarmee de klimaatambities ook gehaald worden, maar de impact voor
                  de sector een stuk lager is.
               
Het kabinet hecht om twee redenen aan de twee hervormingen in de energiebelasting.
                  Ten eerste geldt het beperken van de inputvrijstelling in de energiebelasting voor
                  aardgasverbruik bij elektriciteitsproductie voor alle sectoren en niet alleen voor
                  de glastuinbouw. Hiermee wordt een aanvullende prijsprikkel gegeven om af te stappen
                  van aardgas en wordt bovendien de fiscale behandeling gelijk getrokken met andere
                  technieken, zoals het elektriciteitsverbruik van een warmtepomp. Op dit moment wordt
                  de warmte- en elektriciteitsproductie voor eigen gebruik helemaal niet belast. Ten
                  tweede sluiten de hervormingen aan bij het uitgangspunt van het kabinet om het fiscale
                  stelsel te hervormen en eerst het bestaande instrumentarium te verstevigen. Met het
                  Pakket Belastingplan 2024 zet het kabinet tevens in op het verminderen van het aantal
                  vrijstellingen en bijzondere regeling die het verbruik van fossiele energie stimuleren.
                  Uit de uitgevoerde impactanalyses blijkt evenwel dat de fiscale maatregelen weliswaar
                  leiden tot een forse CO2-reductie, maar niet voldoende om het restemissiedoel van 4,3 Mton voor de glastuinbouwsector
                  wordt geborgd. In aanvulling op de energiebelastingmaatregelen wordt daarom de CO2-heffing glastuinbouw zo ingesteld dat het restemissiedoel wordt geborgd. Door de
                  samenloop met de energiebelastingmaatregelen is de komende jaren naar verwachting
                  een relatief laag tarief van de CO2-heffing glastuinbouw nodig. Het tarief zal echter regelmatig worden herijkt, zodat
                  het restemissiedoel te borgen. De introductie van de CO2-heffing glastuinbouw heeft ten opzichte van een generieke aanpassing van de energiebelastingtarieven
                  als voordeel dat gericht een aanvullende CO2-reductie in een specifieke sector kan worden gerealiseerd. Overigens zou zonder de
                  energiebelastingmaatregelen en met een hoog tarief voor de heffing eveneens sprake
                  zijn van een grote reductie-opgave voor de glastuinbouwsector en relatief hoge lasteneffecten.
                  De lasteneffecten zouden binnen de groep glastuinbouwbedrijven anders zijn verdeeld,
                  met lagere lasten voor kleine bedrijven en hogere lasten voor grotere bedrijven.
               
3. Vragen bij de budgettaire aspecten
               
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de budgettaire opbrengst van de maatregelen
                  uitgesplitst naar verschillende sectoren.
               
In tabel 6 zijn de budgettaire opbrengsten van de aanscherping van de inputvrijstelling
                  weergegeven, uitgesplitst naar de verschillende sectoren waar het betrekking op heeft.
                  Hierbij is het van belang op te merken dat de afschaffing van de inputvrijstelling
                  voor de sector glastuinbouw interacteert met de afschaffing van het verlaagd tarief
                  glastuinbouw, waardoor de opbrengst na beide maatregelen hoger is dan bij de raming
                  van de afzonderlijke maatregelen. Tevens is van belang dat het kabinet een nota van
                  wijziging indient, waardoor de verdeling van de budgettaire opbrengsten afwijkt van
                  het initieel ingediende wetsvoorstel.
               
                  Tabel 6: Budgettaire opbrengst van de aanscherping van de inputvrijstelling naar sector
                     in mln. € (na nota van wijziging)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Glastuinbouw
23
48
72
104
129
163
Industrie
19
18
16
18
14
8
Energievoorziening
–
–
–
–
9
38
Overige sectoren
24
24
24
25
25
26
Totaal
66
90
112
146
177
234
De leden van de fractie van de SGP constateren dat in het coalitieakkoord uitgegaan
                  werd van een structurele opbrengst van € 212 miljoen voor de afschaffing van de vrijstellingen
                  voor mineralogische en metallurgische procedés, de beperking van de inputvrijstelling
                  voor WKK’s en het afschaffen van het verlaagd tarief voor de glastuinbouw. In de Miljoenennota
                  2024 wordt uitgegaan van een meeropbrengst van niet minder dan € 347 miljoen. Deze
                  leden vragen of de regering dit zeer grote verschil nader kan duiden.
               
De leden van de SGP vragen naar de hogere budgettaire opbrengst van de maatregelen.
                  Ten eerste kennen de maatregelen een interactie met de maatregelen uit het Belastingplan
                  2023 waarin de degressiviteit in de energiebelasting is verminderd door verhogingen
                  in de derde, vierde en vijfde schijf aardgas en de 5e schijf elektriciteit. Ten tweede
                  is per 2023 de Opslag Duurzame Energie geïntegreerd in de energiebelasting. Dit betekent
                  dat deze worden meegenomen in de budgettaire ramingen. In het verleden werden dergelijke
                  inkomsten niet meegenomen in ramingen voor het inkomstenkader omdat de inkomsten uit
                  ODE direct gekoppeld waren aan de SDE-subsidie en deze inkomsten derhalve geen budgettaire
                  ruimte creëerden. Bovendien werden de ODE-tarieven gebaseerd op het benodigde bedrag
                  dat volgt uit het budgettaire beslag van de SDE+. Een grondslagverbreding zou in dat
                  geval tot relatief lagere tarieven leiden omdat de opbrengsten leidend zijn. Voor
                  de energiebelastingtarieven leidt een grondslagverbreding tot hogere opbrengsten.
               
Het lid Omtzigt vraagt op welke manier en voor welk deel de voor de sector totale
                  lastenverzwaring van 393 miljoen structureel van deze maatregelen, terug wordt richting
                  de sector, al dan niet in de vorm van subsidies en dergelijke.
               
De fiscale maatregelen maken onderdeel uit van een verduurzamingspakket voor de glastuinbouw.
                  Dit pakket bevat ook andere maatregelen waaronder subsidies. Gecumuleerd gaat het
                  om een bedrag van € 560 miljoen over de periode 2023–2030, dat meteen al per 2023
                  kan worden ingezet. Daarnaast kunnen glastuinbouwbedrijven ook aanspraak maken op
                  generieke regelingen zoals de SDE++ en de EIA/MIA/VAMIL. Hierbij is niet van te voren
                  te zeggen in hoeverre glastuinbouwbedrijven hiervan gebruik zullen maken. Het zij
                  daarbij opgemerkt dat de scheiding van inkomsten en uitgaven die de Rijksbegroting
                  hanteert een directe terugsluis van inkomsten in de weg staat. De meerkosten voor
                  de emissiereductiemaatregelen waardoor de energievraag zal dalen die gemodelleerd
                  zijn door Trinomics en BlueTerra kosten bijvoorbeeld in 2030 € 50 miljoen.10 Het kabinet is dan ook van oordeel dat hiermee een gebalanceerd pakket tot stand
                  is gekomen met enerzijds de fiscale maatregelen om het reductiedoel te realiseren
                  en anderzijds extra subsidies om de glastuinbouwsector te helpen verduurzamen. Volledigheidshalve
                  wordt opgemerkt dat de scheiding van inkomsten en uitgaven die de Rijksbegroting hanteert
                  een directe terugsluis van inkomsten in de weg staat.
               
4. Vragen bij de grenseffecten
               
De leden van de fractie van de PVV merken op dat de regering geen grenseffecten signaleert,
                  maar wel een verslechterde concurrentiepositie. Deze leden vragen of de regering uitgebreid
                  kan toelichten waarom zij geen grenseffecten signaleert nu uit de memorie van toelichting
                  blijkt dat de meeste EU-lidstaten een brede inputvrijstelling hanteren en alleen in
                  Denemarken, Finland en Zweden de inputvrijstelling beperkt is en de concurrentiepositie
                  van de Nederlandse industrie en glastuinbouw verzwakt ten opzichte van deze sectoren
                  in de omringende landen. Voorts vragen deze leden in hoeverre de maatregelen van invloed
                  zijn op onze internationale exportpositie.
               
De impact op de concurrentiepositie van de glastuinbouw is in de memorie van toelichting
                  niet in het hoofdstuk grenseffecten opgenomen, maar bij de betreffende maatregelen
                  zelf toegelicht. Uit de studie van Trinomics en BlueTerra komt dat het weglekrisico
                  van de sector significant toeneemt. Dat komt door de forse lastenstijging die slechts
                  gedeeltelijk kan worden voorkomen door middel van verduurzaming, de aanwezige internationale
                  concurrentie en het hoge aandeel energiekosten in de bedrijfskosten neemt. De grootste
                  risico’s liggen bij kleine tuinders met ketel en de tuinders die een WKK voor eigen
                  bedrijf hebben. De grove raming van de effecten van de fiscale maatregelen op de productiewaarde
                  geeft ook een indicatie van de hoogte van de weglekrisico’s: op basis van elasticiteiten
                  wordt een daling in productiewaarde van 9% geraamd. Het kabinet onderkent deze weglekrisico’s,
                  maar onderstreept dat de glastuinbouwsector door verduurzaming tot de meest innovatieve
                  sectoren van de wereld kan blijven behoren.
               
5. Vragen bij het doenvermogen
               
De leden van de fractie van de SGP zetten vraagtekens bij het achterwege laten van
                  een uitgebreidere doenvermogenscan. Deze leden vragen de regering om alsnog een uitgebreidere
                  doenvermogenscan uit te voeren en de uitkomst hiervan mee te wegen.
               
Het effect op het doenvermogen van een maatregel zegt iets over in hoeverre een maatregel
                  (direct) kan leiden tot (problematische) belasting van het doenvermogen van de betreffende
                  burgers en/of ondernemers. Daarbij wordt gekeken of de burger of MKB-ondernemer geconfronteerd
                  wordt met aanvullende formulieren of afhankelijk is van een eigen actie of berekening.
                  Dat is in onderhavig wetsvoorstel niet het geval, doordat de vrijstelling doorgaans
                  wordt meegenomen in de administratie van de energieleverancier en de gegevens die
                  daarvoor benodigd zijn veelal reeds worden uitgewisseld met de energieleverancier.
               
6. Vragen bij de gevolgen voor het bedrijfsleven
               
De leden van de fractie van de PVV vragen of de regering nader uiteen kan zetten hoeveel
                  bedrijven in de glastuinbouwsector ernstige financiële consequenties gaan ondervinden
                  van dit wetsvoorstel, hoeveel zullen gedwongen worden om te stoppen (absoluut en relatief)
                  en wat dat voor gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in de glastuinbouw en aanverwante
                  sectoren en welke gevolgen het wetsvoorstel heeft voor de bestaanszekerheid van individuele
                  tuinders.
               
Het effectenonderzoek van Trinomics en BlueTerra geeft een uitgebreide toelichting
                  op de verwachtte effecten voor de glastuinbouw. Het gaat dan om een stijging van 8,9%
                  van de totale bedrijfskosten in 2030. WEcR, Trinomics en BlueTerra schatten in dat
                  het wetsvoorstel leidt tot een 8,9% daling van productiewaarde in 2030 in de glastuinbouw.
                  Dit wordt mede veroorzaakt doordat het weglekrisico als significant wordt gezien.
                  Tegelijkertijd zorgen de maatregelen in de energiebelasting voor een emissiereductie
                  van 0,66 Mton.
               
Het lid Omtzigt vraagt of de regering uitgebreid kan beschrijven wat per maatregel
                  de verwachte gemiddelde administratieve lasten zullen zijn voor belastingplichtigen,
                  hoeveel extra fte’s zij hiervoor zullen moeten inhuren en hoe hoog de regering de
                  hiermee gepaard gaande kosten inschat.
               
Alle maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing
                  Regeldruk (ATR). Daarbij is geoordeeld dat de maatregelen niet gepaard gaan met administratieve
                  lasten dan wel een zeer beperkte (eenmalige) stijging van de administratieve lasten.
               
7. Vragen bij advies en consultatie
               
De regering geeft aan dat zij contact heeft gehad met Glastuinbouw Nederland, Energie
                  Nederland, VNO-NCW en VEMW om de impact van diverse maatregelen op de sectoren te
                  duiden, maar geeft niet aan wat er uit dit contact is voortgekomen, wat de zorgen
                  waren vanuit de sector of tot welke aanpassingen van het wetsvoorstel het heeft geleid
                  (op een enkele aanpassing na advies van Energie Nederland) wordt beperkt, merken de
                  leden van de fractie van de PVV op. Zij verzoeken de regering dit alsnog te doen.
               
Al voor het opstellen van het wetsvoorstel is er ambtelijk contact geweest met de
                  genoemde partijen. Dit waren veelal verkennende gesprekken om na te gaan welke technische
                  mogelijkheden er zijn om de inputvrijstelling te beperken. Daarnaast is Glastuinbouw
                  Nederland intensief betrokken geweest bij de studie van Berenschot en Kalavasta naar
                  de vormgeving van de CO2-heffing glastuinbouw, naast de wijzigingen in de energiebelasting. De inzichten uit
                  deze gesprekken heeft het kabinet gebruikt om tot een definitief wetsvoorstel te komen.
               
8. Overige vragen
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het kabinet de aanpak van de
                  glastuinbouwsector ziet in verhouding tot andere fossiele belastingvoordelen voor
                  andere sectoren en waarom een voedselproducerende sector het eerst en voorlopig het
                  hardst wordt aangepakt.
               
De glastuinbouwsector heeft jarenlang financieel profijt gehad van diverse fiscale
                  voordelen, zoals het verlaagd energiebelastingtarief glastuinbouw en de inputvrijstelling
                  voor aardgasverbruik bij elektriciteitsproductie. Mede hierdoor zijn de broeikasgasemissies
                  tussen 1990 en 2021 niet afgenomen, maar juist toegenomen. Het kabinet heeft als doel
                  om in 2030 de Nederlandse broeikasgasemissies met 55% ten opzichte van 1990 te reduceren
                  en hiervoor is ook een forse reductie in de glastuinbouwsector nodig. Uit de impactanalyses
                  blijkt dat de voorgestelde hervormingen in de energiebelasting hier een belangrijke
                  bijdrage aan leveren. Het effect en de ambitie voor de glastuinbouwsector is fors,
                  maar ook in andere sectoren heeft het kabinet maatregelen genomen. Zo is in 2021 een
                  nationale CO2-heffing voor de industrie geïntroduceerd, vallen de industrie en elektriciteitsproductie
                  al geruime tijd onder het ETS en wordt in het Pakket Belastingplan 2024 ook voorgesteld
                  om een aantal belastingvoordelen voor de energie-intensieve industrie af te schaffen,
                  zoals de vrijstelling voor metallurgische en mineralogische procedés.
               
De Staatssecretaris van Financiën,
                  M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
