Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 435 A Wijziging van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met Miljoenennota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 3 oktober 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 september 2023 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat. Bij brief van 29 september 2023 zijn ze door de
Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, T. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Kunt u een uitputtende maar overzichtelijke lijst aanleveren met de wegaanlegprojecten
die op pauze zijn gezet, maar waarvan het budget verdwijnt, de wegaanlegprojecten
die op pauze zijn gezet en waarvan het budget nog aanwezig is, en de wegaanlegprojecten
die wel doorgaan?
Antwoord vraag 1
In de Kamerbrief van 23 juni 2023 (36 200-A, nr. 78) vindt u een uitputtend overzicht van wegaanlegprojecten (in de verkenning en planning-
en studiefase) die op pauze worden gezet. Voor elk van deze projecten geldt dat het
planflexibele budget van IenW met een vast percentage naar beneden is bijgesteld.
Per gepauzeerd project resteert circa 13% van het planflexibele deel van het budget.
Voor een beperkt aantal van deze projecten resteert er in aanvulling op het planflexibele
deel van het budget ook nog realisatiebudget: het gaat dan om het deel van het realisatiebudget
waarvoor RWS nog geen contractuele verplichtingen is aangegaan. Een uitgebreidere
toelichting vindt u in de brief «Herprioritering Mobiliteitsfonds/MIRT» van 19 september
2023 (36 410-A, nr. 8).
Voor alle overige wegprojecten in het MIRT-overzicht geldt dat deze hun budget behouden.
Zie ook het MIRT Overzicht 2024 dat op 19 sept jl. gepubliceerd is. Samenvattend gaat
het om de volgende wegprojecten:
• Wegprojecten die zijn afgesproken in het kader van de € 7,5 mld. voor de bereikbaarheid
en ontsluiting van nieuwe woningen (A6 Almere Oostvaarders – Lelystad, A7/A8 Amsterdam
– Hoorn, A4 Burgerveen-N14, A16 Van Brienenoordcorridor, InnovA58 Eindhoven-Tilburg,
A50 Ewijk – Bankhoef – Paalgraven) en de € 200 mln. voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen.
• Wegprojecten in realisatie en wegprojecten met een vastgesteld Tracébesluit die wachten
op een definitieve uitspraak van de Raad van State (Ring Utrecht en ViA15). Een uitputtend
overzicht van wegprojecten in realisatie is te vinden op pagina 29 van het MIRT Overzicht
2024.
• Een aantal kleinere wegprojecten waarvan de inschatting van IenW is dat er sprake
is van een zeer beperkte omvang van stikstofdepositie én waarbij de financiële problematiek
het toelaat om de relatief beperkte budgetten van deze projecten buiten de financiële
opgave te houden. De komende weken wordt in overleg met de betrokken provincies getoetst
of de inschatting van IenW terecht is en moet blijken of provincies ook medewerking
kunnen verlenen aan het verkrijgen van stikstofruimte. Concreet gaat het om de volgende
wegprojecten: N50 Kampen – Kampen Zuid, knooppunt Raalte (regioproject), N35 Nijverdal
– Wierden, A20 Nieuwerkerk a/d IJssel – knooppunt Gouwe, A67/A73 knooppunt Zaarderheiken
en N33 Zuidbroek-Eemshaven.
Voor de volledigheid wordt gemeld dat er ook verder wordt gewerkt aan MIRT onderzoeken
(zie pag. 28 van het MIRT Overzicht 2024) en het maatregelenpakket A28 Amersfoort
– Hoogeveen. Ook geldt voor gepauzeerde projecten in de verkenningsfase dat wordt
doorgewerkt tot een voorkeursbeslissing of bestuurlijke voorkeur. Dit is maatwerk
per project.
Vraag 2
Wat is het gevolg van het niet in 2023 kunnen beschikken over de 350 miljoen euro
voor woningbouwmiddelen? Indien dit negatieve gevolgen heeft, waarom is de regeling
niet eerder naar de Kamer gestuurd?
Antwoord vraag 2
In de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving van juni 2022 en de Bestuurlijke Overleggen
MIRT van november 2022 zijn afspraken gemaakt over de inzet van de middelen voor woningbouw
waarbij de bouw binnen drie tot vijf jaar van start gaat. Om de realisatie van deze
woningen snel van start te kunnen laten gaan, is onze inzet erop gericht de toegezegde
middelen zo snel mogelijk over te maken naar de gemeenten. Met het oog op een ordentelijke
begroting en het risico op een hoge onderrealisatie is € 350 miljoen met behulp van
een kaderaanpassing doorgeschoven naar 2024. In de verplichtingenruimte is niets geschoven.
In het afgeven van de beschikkingen hoeft daarmee geen enkele vertraging te ontstaan.
Er is daarmee ook zekerheid richting gemeenten.
Het proces rondom het opstellen van de regeling om de middelen aan de gemeenten te
kunnen uitkeren is direct gestart na het vastleggen van de bestuurlijke afspraken
in de Bestuurlijk Overleggen Leefomgeving en MIRT in 2022. De regeling is vervolgens
(medio april tot medio mei 2023) (via internet en interbestuurlijk) geconsulteerd.
Op 12 juni 2023 heeft de Tweede Kamer de ontwerpregeling ontvangen (Kamerstukken II
2022/23 36 200-A nr. 76). Op 5 juli 2023 heeft de Tweede Kamer besloten een schriftelijk overleg te willen
voeren over de ontwerpregeling. In verband met het reces heeft dit overleg plaatsgevonden
op 7 september 2023. De beantwoording heeft de Tweede Kamer op 18 september 2023 ontvangen.
Op 27 september 2023 heeft de Tweede Kamer de antwoorden voor kennisgeving aangenomen.
De regeling kan daarmee nu vastgesteld worden, zodat de middelen aan de gemeenten
uitgekeerd kunnen worden.
Indien het bedrag dat dit jaar uitgekeerd kan worden hoger uitvalt dan € 597 miljoen
dan worden mogelijkheden binnen het Mobiliteitsfonds bezien en benut om tot een hogere
uitbetaling te komen, zoals de inzet van onderuitputting. Dit wordt komend voorjaar
dan weer verrekend met het geraamde bedrag voor de woningbouwmiddelen in 2024.
Vraag 3
Wat zijn de effecten van het weghalen (van een groot deel) van de reservering voor
het project Noord/Zuidlijn op de gehele businesscase en planning van het project?
Antwoord vraag 3
De lopende Verkenning OV-verbinding Amsterdam – Haarlemmermeer wordt doorgezet om
zo mogelijk te komen tot een beoogde Voorkeursbeslissing in 2025. Dit besluit is aan
een volgend kabinet. Nut en noodzaak van het project staan niet ter discussie.
Vraag 4
Wat zijn de effecten van het weghalen van een groot deel van de reservering voor het
project Noord/Zuidlijn op de woningbouwplannen van het de Metropoolregio Amsterdam?
Welke projecten komen daarmee in het geding?
Antwoord vraag 4
Nut en noodzaak van het project staan niet ter discussie. De lopende Verkenning OV-verbinding
Amsterdam – Haarlemmermeer wordt doorgezet om zo mogelijk te komen tot een beoogde
Voorkeursbeslissing in 2025. Zoals opgenomen in de brief «Herprioritering Mobiliteitsfonds»
van 19 september jl. blijft ook de komende jaren de woning- en bereikbaarheidsopgave
in de MRA op de agenda staan en Rijk en regio werken samen door aan de woondeal MRA
(171.200 woningen t/m 2030). Er is bij IenW geen signaal bekend dat er woningbouwprojecten
in het geding komen.
Vraag 5
Wat zijn de effecten van het weghalen van een groot deel van de reservering voor het
project Noord/Zuidlijn voor de capaciteitsplannen van het gehele netwerk in Nederland
en voor uitbreiding van het internationale spoor?
Antwoord vraag 5
Met het doorzetten van de Verkenning om toe te werken naar een te nemen Voorkeursbeslissing
in 2025 is er nog geen gevolg voor de capaciteitsplannen van het spoornetwerk en de
ambitie om hoogfrequenter internationale treinen te rijden. Dat wil niet zeggen dat
die (groei)plannen per definitie door kunnen gaan. Dit vraagt duidelijkheid van een
volgend kabinet of en hoe om wordt gegaan met de financiering en daarmee het doorzetten
van het project OV-verbinding Amsterdam-Haarlemmermeer.
Vraag 6
Welke mogelijkheden heeft een volgend kabinet om het door het Rijk ontstane tekort
aan te vullen, zodat er geen vertraging ontstaat bij het project Noord/Zuidlijn?
Antwoord vraag 6
Om de Voorkeursbeslissing te nemen, is het nodig dat een volgend kabinet voldoende
zicht op financiering biedt. Het is aan een nieuw kabinet om de keuze te maken hoe
verder te gaan met het project voor het «doortrekken van de Noord/Zuidlijn». Bij het
nemen van de Voorkeursbeslissing (nu voorzien in 2025) is het noodzakelijk dat budget
en kostenraming in balans zijn.
Vraag 7
Aan welke projecten wordt de 297,4 miljoen euro die naar 2023 wordt geschoven concreet
besteed?
Antwoord vraag 7
Het gaat hier om schuiven op andere onderdelen binnen het Mobiliteitsfonds die gerelateerd
zijn aan de modaliteit wegen. Deze schuiven zijn toegelicht bij artikel 11, artikelonderdeel
12.02 en 12.06. Deze schuiven naar achteren zijn mogelijk gemaakt, door aanlegbudgetten
op het artikelonderdeel 12.03 naar voren te schuiven.
Op de artikelonderdelen 12.02 en 12.06 is een schuif naar achteren doorgevoerd om
de kasbudgetten aan te laten sluiten op de maakbare productie van Rijkswaterstaat
op exploitatie, onderhoud en vernieuwing. Op artikel 11 zijn ook schuiven naar achteren
doorgevoerd voor de modaliteit wegen. Grootste schuiven vinden plaats op artikelonderdeel
11.03 voor bijvoorbeeld slimme en duurzame mobiliteit (- € 35,4 miljoen).
Vraag 8
Kunt u de achtergrond van de excessieve prijsstijging op het Infraspeedcontract toelichten?
Antwoord vraag 8
In het PPS-budget (artikelonderdeel 13.04 MF) is rekening gehouden met een jaarlijkse
indexering van de beschikbaarheidsvergoeding van 1,8% tot einde contract (2031). De
gemiddeld gerealiseerde indexering tot en met 2019 bedroeg ook ca. 1,8% maar vanaf
2020 is deze opgelopen: 2020 en 2021 gemiddeld 2,5%, 2022 ruim 4% en 2023 11,5%. Hiermee
is er nu een tekort ontstaan op het budget tot en met 2031.
Vraag 9
Wat is de stand van zaken van het meermaals uitgestelde hoofdprogramma voor de vervanging
van verouderde schepen uit de overheidsvloot van de Rijksrederij?
Antwoord vraag 9
In de Kamerbrief van 3 mei over invulling motie Stoffer vlootvervangingsprogramma
van de Rijksrederij is de Kamer geïnformeerd over het plan van aanpak voor de eerste
tranche van het vlootvervangingsprogramma van de Rijksrederij. Deel 1 betreft de planuitwerking
en verwerving van drie series van schepen:
A. De bouw van drie Trailerbare Meetvaartuigen (TMV’s) ter vervanging van enkele eigen
vaartuigen en vaartuigen die nu worden ingehuurd. De TMV’s zijn inmiddels in aanbouw
bij een Nederlandse werf. De oplevering hiervan is voorzien gedurende 2023, waarna
deze schepen direct in gebruik genomen zullen worden voor o.a. stroom- en dieptemetingen;
B. Een nog nader te bepalen aantal multi-inzetbare schepen (de zogeheten MPV-20) ter
vervanging van negen verouderde schepen die met name worden ingezet voor visserijonderzoek/
handhaving en natuurbeheer. Voor deze investeringen worden business-cases (BC’s) opgesteld
op basis waarvan een voorkeursoplossing inclusief inzicht in de financiële consequenties
worden uitgewerkt.
C. Een tweetal multi-inzetbare schepen (de zogeheten MPV-50) ter vervanging van drie
verouderde schepen die met name worden ingezet voor de markering van zeevaartroutes
en incidentbestrijding. Inmiddels is deze business case afgerond.
Vraag 10
In hoeverre zijn er reeds budgetten geregeld die dekking bieden voor het vervangingsprogramma?
Antwoord vraag 10
De financiering van het toekomstige vlootvervangingsprogramma wordt nog verder uitgewerkt
zoals ik in de Kamerbrief van 3 mei over invulling motie Stoffer vlootvervangingsprogramma
van de Rijksrederij aan uw Kamer heb gemeld. Naast de inhoudelijke verkenningen loopt
een traject om financieringsopties door de verschillende opdrachtgevers in beeld te
brengen. De ambitie is om eind 2023 inhoudelijke keuzes gereed te hebben zodat financiële
besluitvorming in het voorjaar van 2024 mogelijk is.
Vraag 11
In hoeverre zijn de budgetten voldoende voor de start van hoofdprogramma in 2025?
Antwoord vraag 11
De financiering van het toekomstige vlootvervangingsprogramma wordt nog verder uitgewerkt
zoals ik in de Kamerbrief van 3 mei over invulling motie Stoffer vlootvervangingsprogramma
van de Rijksrederij aan uw Kamer heb gemeld. Naast de inhoudelijke verkenningen loopt
een traject om financieringsopties door de verschillende opdrachtgevers in beeld te
brengen. De ambitie is om eind 2023 inhoudelijke keuzes gereed te hebben zodat financiële
besluitvorming in het voorjaar van 2024 mogelijk is.
Vraag 12
Is het mogelijk om vaktermen zoals «beheersbaar ritme», «in het juiste ritme» en «kaderruilen»
te vermijden en in plaats daarvan helder uit te leggen waarom aanpassingen doorgevoerd
worden?
Antwoord vraag 12
Goed dat de Kamer hier aandacht voor vraagt. Dit sluit ook aan bij het initiatief
binnen IenW om zo begrijpelijk mogelijk te communiceren («klare taal»).
«Beheersbaar ritme» en «in het juiste ritme» houdt in dat uitgavenreeks van een project
of een artikel is aangepast naar een reeks die aansluit bij de planning van een project,
programma of groep projecten. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn als ergens vertraging
ontstaat.
Een kaderruil is een overboeking tussen twee artikelen die in een later jaar tegenovergesteld
wordt overgeboekt. In principe kan het kasoverschot op een artikel het kastekort oplossen
op een ander artikel, maar dit moet dan wel in de begroting verwerkt worden, zodat
budgetten op de juiste plek en in het juiste jaar staan.
Vraag 13
Kunt u voortaan toelichten waarom middelen in een begrotingsjaar niet benodigd zijn
(bijvoorbeeld bij artikel 11.03)?
Antwoord vraag 13
In het kader van Slimme en Duurzame Mobiliteit zijn in alle MIRT-landsdelen bestuurlijke
programma afspraken gemaakt met de mede-overheden. Daarnaast wordt door IenW in samenwerking
met deze overheden invulling gegeven aan bovenregionale projecten. Er loopt een inventarisatie
bij de mede-overheden welke aanvragen met financieel belang in dit kader in 2023 nog
verwacht kunnen worden. Op basis van deze inventarisatie is een inschatting gemaakt
van het benodigd bedrag in 2023.
Het restant zal dit jaar niet worden uitgeven, maar is in 2024 benodigd voor de uitwerking
van de bovenstaand aangegeven bestuurlijke afspraken met de regio’s. Daarom is het
voorstel gedaan dit naar 2024 door te schuiven.
Vraag 14
Kunt u specificeren in hoeverre er generiek 500 miljoen euro minder budget benodigd
is in 2023 op artikel 12 (Hoofdwegennet), naast de genoemde specifieke projecten?
Antwoord vraag 14
Voor het grootste deel is dit het gevolg van de € 297,4 miljoen die wordt verschoven
op artikel 11 en de artikelonderdelen 12.02 en 12.06 (zie antwoord vraag 7). Op de
artikelonderdelen 12.02 en 12.06 is een schuif naar achteren doorgevoerd om de kasbudgetten
aan te laten sluiten op de maakbare productie van Rijkswaterstaat op exploitatie,
onderhoud en vernieuwing. De overige ruim € 200 miljoen betreft middelen die op aanleg
zelf naar achteren zijn geschoven. Dit is voornamelijk het gevolg van kasverschuivingen
naar achteren op diverse projecten die bij eerste suppletoire begroting en de Prinsjesdag
suppletoire zijn doorgevoerd. Hierdoor is een kasoverschot ontstaan. Met deze kaderaanpassing
van € 500 miljoen is op artikel 12.03 het beschikbaar budget in lijn gebracht met
de actuele programmering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.