Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda JBZ-Raad op 28 september 2023 (o.a. Kamerstuk 32317-851)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 852
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 september 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 18 september 2023
inzake de geannoteerde agenda JBZ-Raad 28 september 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 851), verslag van de informele JBZ-Raad van 20–21 juli 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 848), over Fiche: Verordening bescherming volwassenen en Raadsbesluit tot toetreding
tot het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (Kamerstuk 22 112, nr. 3739), over de ontwikkelingen rondom ECRIS (Kamerstuk 22 112, nr. 3732), over antwoord op vragen commissie over de geannoteerde agenda informele JBZ-Raad
van 20 en 21 juli 2023 (algemeen) (Kamerstuk 32 317, nr. 846), over antwoord op vragen commissie over de geannoteerde agenda informele JBZ-Raad
van 20 en 21 juli 2023 (algemeen) (Kamerstuk 32 317, nr. 850), over consultatie: Tussentijdse evaluatie Uniemechanisme voor civiele bescherming
(UCPM) (Kamerstuk 22 112, nr. 3746), over antwoorden op vragen commissie over o.a. het Fiche: Richtlijn en mededeling
ter bestrijding van corruptie binnen de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 3752), over fiche: Verordening handhaving AVG in grensoverschrijdende zaken (Kamerstuk
22 112, nr. 3769).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 september 2023 aan de Ministers van Justitie en
Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 27 september 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kat
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
Inhoudsopgave
Inleiding
2
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
11
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
14
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
15
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
18
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
21
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
24
Inleiding
Hierbij sturen wij uw Kamer de beantwoording van de vragen van de vaste commissie
voor Justitie en Veiligheid van uw Kamer die zijn gesteld in het kader van het schriftelijk
overleg over de JBZ-Raad van 28 september 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 851). De onderwerpen die in de beantwoording aan bod komen zijn hervestiging (VVD-, BBB-
en D66-fracties), MoU Tunesië/Externe dimensie (VVD-, D66-, SP-, PvDA/GL- en Volt-fracties),
Crisisverordening (VVD-, PvDA/GL-, en Volt-fracties), Richtlijn Tijdelijke Bescherming
(D66-fractie), scheepsramp Adriana (PvDA/GL-fractie), samenwerking Latijns-Amerika
bij tegengaan georganiseerde criminaliteit (SP-fractie) en dreiging terroristische
organisaties en wapensmokkel uit Oekraïne (BBB-fractie).
Een deel van de vragen heeft betrekking op onderwerpen die niet zijn geagendeerd voor
de aankomende JBZ-Raad, namelijk voorkomen en bestrijden seksueel kindermisbruik,
toegang tot rechtbanken en het BNC-fiche over bescherming van kwetsbare volwassenen.
In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord
op deze vragen uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Ook geven wij hierbij een appreciatie van het onlangs verschenen voorstel voor de
verlenging van de activering van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming voor ontheemden
uit Oekraïne.
Kabinetsappreciatie: Verlenging van de activering van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming
tot en met 3 maart 20251
Op dinsdag 19 september 2023 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) formeel
een voorstel ingediend bij de Raad om de activering van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming
(hierna: RTB) met een jaar te verlengen. Indien de Raad instemt met dit voorstel,
wordt de activering van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming verlengd tot en met 3 maart
2025. Hieronder vindt u een kabinetsappreciatie van dit voorstel van de Commissie,
dat voor politieke besluitvorming voorligt tijdens de aankomende JBZ-Raad van 28 september.
Essentie voorstel en Nederlands beleid tot dusver
De Europese Commissie kondigt in het voorstel aan gebruik te maken van de bepaling
die in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/55/EG is opgenomen dat bepaalt dat indien
er aanleiding blijft om tijdelijke bescherming te verlenen, de Raad met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie kan besluiten de tijdelijke bescherming
met maximaal één jaar te verlengen.
Met het uitbreken van de oorlog die Rusland voert tegen Oekraïne heeft Nederland zich
op 4 maart 2022 uitdrukkelijk als voorstander verklaard van het activeren van de Richtlijn
Tijdelijke Bescherming om ontheemden uit Oekraïne op adequate wijze op te kunnen vangen,
hen rechten te kunnen verlenen en om de asielsystemen in de lidstaten te ontlasten.
Beoordeling voorstel en inzet kabinet
Het kabinet heeft u middels de geannoteerde agenda voor en het verslag van de informele
JBZ-Raad van 20–21 juli reeds geïnformeerd een voorstander te zijn van verlenging
van de activering van de RTB tot en met maart 2025.2
Daarom is het kabinet voornemens om in te stemmen met het voorstel van de Europese
Commissie.
Het kabinet acht deze verlenging logisch en noodzakelijk. Ten eerste is het kabinet
het eens met de Commissie dat het niet waarschijnlijk is dat de oorlog die Rusland
voert tegen Oekraïne snel wordt beëindigd en dat betekent dus ook dat het nog steeds
noodzakelijk blijft om ontheemden uit Oekraïne, die onder de reikwijdte van de richtlijn
vallen, op te vangen in de lidstaten van de Europese Unie. Daarnaast meent dit kabinet
dat sinds het activeren van de RTB is gebleken dat deze richtlijn een geschikt instrument
is om de immense opgave van het opvangen van miljoenen ontheemden uit Oekraïne vorm
te geven. De Richtlijn geeft de lidstaten zowel een gemeenschappelijk juridisch kader
dat een gecoördineerde en geharmoniseerde aanpak bevordert, terwijl het lidstaten
ook ruimte geeft om een eigen invulling te geven aan de opvang van ontheemden op het
eigen grondgebied.
Beoordeling gevolgen van het voorstel
Wanneer het kabinet instemt met dit voorstel, betekent dit dat de huidige wijze waarop
het uitvoeringsbesluit van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming in Nederland wordt
uitgevoerd, in stand wordt gehouden. Ten eerste zal het verblijfsrecht van ontheemden
uit Oekraïne die momenteel onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen worden
verlengd tot en met 3 maart 2025. Ten tweede betekent het dat ontheemden die momenteel
nog in Oekraïne zijn en die in de nabije toekomst vanwege de oorlog het land moeten
ontvluchten zich ook ná 4 maart 2024 kunnen blijven melden in de EU-lidstaten om tijdelijke
bescherming aan te vragen. Uitzondering daarop vormt de groep derdelanders van wie
het recht op tijdelijke bescherming inmiddels is beëindigd, maar die in afwachting
van de richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State nog gebruik kunnen maken van de rechten op grond van de Richtlijn. Hun verblijfsrecht
zal enkel worden verlengd tot en met 3 maart 2025 indien de uitspraak van de Raad
van State daartoe aanleiding geeft. Andere belangrijke gevolgen op nationaal niveau
die het voorstel heeft zijn dat de publieke opvang van ontheemden beschikbaar blijft
en dat de rechten die ontheemden nu kunnen ontlenen aan de Richtlijn Tijdelijke Bescherming
in stand blijven, zoals het recht op toegang tot de arbeidsmarkt (in loondienst),
toegang tot zorg en toegang tot het onderwijs. Dit betekent dat vooralsnog de regelingen
die voor deze doelgroep zijn opgetuigd worden voortgezet en dat gemaakte afspraken
worden gecontinueerd. Zoals genoemd in de Kamerbrief van 14 oktober 20223 en 16 december 20224 zet het kabinet in op de bevordering van participatie en zelfredzaamheid van de doelgroep
gedurende de periode dat zij zich in Nederland bevinden. Gericht op de langere termijn
wordt daarom de komende periode gekeken hoe de primair als tijdelijk bedoelde voorzieningen
de komende periode kunnen blijven worden ingezet en waar mogelijk aanpassingen nodig
zijn. In dit kader is het mogelijk dat een wijzigingsbesluit wordt voorgelegd in de
komende periode.
Het kabinet vindt het wel van belang dat argumenten voor de verlenging zien op de
bestaansgrond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, zodat er een zuiver onderscheid
blijft tussen de richtlijn en een asielbeoordeling.
Budgettaire consequenties
De Commissie geeft geen inschatting van de budgettaire gevolgen van het verlengen
van de Richtlijn voor de EU-begroting. De Commissie verwijst evenwel naar het voorstel
gedaan in het kader van de Midterm Review voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK)
om 2 miljard toe te voegen aan Heading 4 van het EU-budget, dat lidstaten in brede
zin kunnen gebruiken voor asiel en migratie, inclusief voor de opvang van ontheemden.
Het kabinet ziet dat er op het gebied van de interne dimensie van het EU-migratiebeleid
grote uitdagingen liggen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat deze uitdagingen
opgelost dienen te worden binnen de bestaande MFK-plafonds en speciale instrumenten.
De kosten op nationaal niveau die naar verwachting met verlenging van de Richtlijn
Tijdelijke Bescherming zullen zijn gemoeid in 2024 raamt het kabinet op ongeveer 3,4
miljard5.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorgestelde
optreden als positief.
Zoals de Commissie in het voorstel beschrijft, heeft de oorlog in Oekraïne impact
op de hele EU – en het vraagt nog steeds om een Europese en gecoördineerde aanpak.
Alternatieve maatregelen op nationaal niveau, zoals het individueel moeten beoordelen
van asielaanvragen van ontheemden uit Oekraïne, zouden dit onvoldoende kunnen verwezenlijken.
Gezien de grensoverschrijdende effecten en impact op alle lidstaten kan een effectieve,
gecoördineerde aanpak bovendien beter op het niveau van de EU bereikt worden. Optreden
op het niveau van de EU is daarom gerechtvaardigd.
Zoals hierboven aangegeven is het voortzetten van de tijdelijke bescherming op grond
van de richtlijn naar het oordeel van het kabinet geschikt en noodzakelijk. Daarbij
is van belang dat het voorstel door de duur van één jaar afgebakend is in tijd en
dezelfde reikwijdte heeft als die nu wordt gehanteerd. Daarom wordt volgens het kabinet
ook voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel.
Inzet en krachtenveld
Het kabinet zal vóór verlenging van de activering van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming
stemmen. Het kabinet verwacht ook dat de verlenging van de activering van de Richtlijn
Tijdelijke Bescherming door een grote meerderheid van de Raad, al dan niet met unanimiteit,
zal worden gesteund.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda bij de JBZ-Raad op 28 september 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 851) en de geagendeerde fiches. Zij stellen nog enkele vragen.
Fiche: Verordening bescherming volwassenen en Raadsbesluit tot toetreding tot het
Haags Volwassenenbeschermingsverdrag
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Commissievoorstel
en het Raadsbesluit tot toetreding tot het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (HVV).
Deze leden vragen een nadere toelichting op het besluit dat Nederland heeft genomen
om als eerste land het HVV te ondertekenen, maar nog niet te ratificeren. Voornoemde
leden merken op dat in de Nederlandse rechtspraak het HVV soms anticiperend wordt
toegepast, maar dat de kans groot is dat betrokken Nederlanders die in het ziekenhuis
in Spanje belanden en geen medische beslissingen kunnen nemen, te maken krijgen met
tijdverlies en extra kosten. Hoe motiveert de Minister de keuze om het HVV te ondertekenen
maar niet te ratificeren? Wat vindt de Minister in algemene zin van verdragen die
niet zijn geratificeerd, maar in de praktijk wel «anticiperend» of analoog worden
toegepast, dus zonder enige vorm van democratische legitimatie? Erkent de Minister
dat in die gevallen sprake is van een democratisch tekort?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten wat de verschillen
en de overeenkomsten zijn tussen het voorstel voor de Verordening en het HVV. Acht
de Minister het daarnaast van belang dat er zo min mogelijk licht bestaat tussen de
Verordening en het HVV? Deze leden stellen dat er in vijftien EU-lidstaten inmiddels
ervaring is opgedaan met de toepassing van het HVV. Kan de Minister nagaan bij de
lidstaten die het HVV hebben geratificeerd wat de ervaringen in de praktijk zijn bij
de toepassing van het verdrag? De aan het woord zijnde leden wijzen hierbij op bijvoorbeeld
de werkbelasting voor de rechtspraak, de kosten, de taken, bevoegdheden en werkwijzen
van de centrale autoriteiten, de ICT, enzovoort. Kan de Minister bevestigen dat zij
bij de landen die het HVV hebben geratificeerd informatie zal inwinnen voorafgaande
en gedurende de onderhandelingen over het Commissievoorstel?
De leden van de VVD-fractie vragen of het de bedoeling is dat dezelfde centrale autoriteit
die de verordening vereist ook dezelfde autoriteit is als de centrale autoriteit die
moet worden aangewezen wanneer het HVV wordt geratificeerd. Kan de Minister voorts
aangeven of de taken die moeten worden belegd bij een centrale autoriteit volgens
de Verordening en het HVV, bij de reeds bestaande centrale autoriteit internationale
kinderbescherming zullen worden belegd? Deelt de Minister het streven om niet een
geheel nieuwe centrale autoriteit op te tuigen?
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het voorstel van de Europese Commissie
(EC), omdat een Nederlandse beslissing die wordt genomen op grond van de verordening,
in de toekomst straks in Duitsland kan worden erkend, en vervolgens ook in bijvoorbeeld
Zwitserland, of een andere niet-lidstaat van de EU. Ziet de Minister dit voordeel
ook boven de huidige situatie, waarin het HVV niet is geratificeerd maar wel analoog
wordt toegepast door de rechter? Kan de Minister bevestigen dat de voorbereidingen
voor uitvoeringswetgeving al kunnen worden gestart?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de Kamer nader kan informeren wanneer
een concept-gemeenschappelijk standpunt voor ligt in de Raad dat op onderdelen afwijkt
van de inzet van Nederland zoals verwoord in het BNC-fiche.
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vragen zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 28 september 2023
De leden van de VVD-fractie lezen dat de hervestiging in het kader van de EU-Turkijeverklaring
weer wordt hervat. Zij vragen hoe de Staatssecretaris dit ziet in verhouding tot de
voortdurende asielcrisis in Nederland. Acht de Staatssecretaris dit verantwoord, aangezien
de asielopvang in Nederland nog steeds ongekend onder druk staat en hier geen instroombeperkende
maatregelen tegenover staan? Waarom is niet gekozen voor een lager aantal (bijvoorbeeld
250 per jaar), en hervestiging alleen te verhogen in het geval van nieuwe migratiedeals,
die de irreguliere instroom substantieel omlaag brengen?
Antwoord
Zoals in de aanbiedingsbrief van de geannoteerde agenda voor deze JBZ-Raad is gemeld,
stoelt het besluit tot het hervatten van hervestiging in het kader van de EU-Turkije
Verklaring op de afweging van enerzijds de opvangsituatie en gerelateerde ontwikkelingen
in Nederland en anderzijds de relatie met Turkije, het belang dat het kabinet hecht
aan het uitvoeren van de EU-Turkije Verklaring en de situatie in dat land. Daarbij
is ook meegewogen dat het gaat om het hervatten van de inzet vanaf 1 januari 2024
en dat het gaat om inzet voor een periode van twee jaar. Dit biedt de mogelijkheid
tot spreiding van de uitvoering met oog voor een zo klein mogelijke belasting van
de opvang. Alles overwegende en in afstemming met de uitvoeringsorganisaties heeft
dit tot het besluit geleid de voorheen gebruikelijke inzet van 1.000 vluchtelingen
per jaar te spreiden over de periode van twee jaar (500 vluchtelingen per jaar) tenzij
de instroom zo hoog is dat de druk op de Nederlandse voorzieningen te zwaar wordt.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of het mogelijk is om Yezidi-vluchtelingen
expliciet op te nemen in de hervestigingsprioriteiten van de United Nations High Commissioner
for Refugees (UNHCR), dan wel opvanglocaties in de regio waar veel Yezidi-vluchtelingen
zich bevinden. Wat zijn hierin de mogelijkheden en de beperkingen?
Antwoord
Zoals de Kamer eerder is bericht6, is hervestiging mogelijk voor Jezidi die buiten hun herkomstland verblijven en door
UNHCR zijn aangemerkt als vluchteling. Het is bij UNHCR bekend dat deze zaken kunnen
worden voorgedragen voor hervestiging naar Nederland, bijvoorbeeld in het kader van
de ruimte binnen het nationale quotum voor individuele dossiervoordrachten van urgente
zaken wereldwijd. Nederland laat het aan UNHCR om te beslissen welke individuele zaken
voor hervestiging worden voorgedragen en aan welk land.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wederzijds erkennen van terugkeerbesluiten,
dan wel het creëren van een Europees terugkeerbesluit, binnen de EU onderwerp is van
de discussie bij de aankomende JBZ-Raad. Voornoemde leden zouden graag zien dat terugkeerbesluiten
zo snel mogelijk in de hele EU worden erkend en uitgevoerd. Wat is het standpunt van
de Staatssecretaris? Administratieve redenen mogen geen belemmering vormen. Welke
concrete mogelijkheden ziet de Staatssecretaris tot het bevorderen van wederzijdse
erkenning van terugkeerbesluiten?
Antwoord
Naar aanleiding van de Europese Raadsconclusies van 9 februari jl., heeft de Europese
Commissie op 24 maart jl. een aanbeveling gedaan ten aanzien van de wederzijdse erkenning
van terugkeerbesluiten en het versnellen van terugkeer. 7 Het kabinet zet in op een effectief en duurzaam Europees terugkeerbeleid en ondersteunt
dan ook de denkrichting van de Europese Commissie. Het kabinet ziet het als grote
winst dat via het Schengen Informatie Systeem (SIS) sinds kort kennis kan worden genomen
van gegevens uit andere EU-lidstaten met betrekking tot de terugkeer. Daar moet vol
gebruik van gemaakt worden om het terugkeerproces te versterken, en dat gebeurt ook
al. De uitwerking van de juridische erkenning van terugkeerbesluiten kent echter nog
een aantal onbeantwoorde juridische en praktische vragen die implementatie in de weg
staan. Praktisch gezien zal, op basis van de maximale ophoudtermijn van vreemdelingen,
bij wederzijdse erkenning alsnog een terugkeerbesluit van een andere lidstaat binnen
zes uur moeten kunnen worden opgevraagd, ontvangen én (beëdigd) worden vertaald voordat
het in een juridische procedure tegen uitzetting of vreemdelingenbewaring kan worden
ingezet. Daarbij is ook van belang dat een terugkeerbesluit in een andere lidstaat
vormfouten kan bevatten, waardoor een bewaringsmaatregel moet worden opgeheven. Daarnaast
is onduidelijk hoe dient te worden omgegaan met terugkeerbesluiten die samenlopen
met een asielprocedure, en die zoals in Nederland het geval is, onderdeel uitmaken
van de meeromvattende asielbeslissing. Om de positieve ontwikkeling naar aanleiding
van aanbeveling van de Europese Commissie vast te houden, heeft Nederland met gelijkgezinde
lidstaten een voorstel gedaan voor verdere besprekingen op expert-niveau en de juridische
dienst van de Raad te vragen om een zienswijze. Overigens is de wederzijdse erkenning
van terugkeerbesluiten geen agenda onderwerp tijdens aankomende JBZ-Raad.
De leden van de VVD-fractie zien dat, ondanks de recente ondertekening van een Memorandum
of Understanding (MoU) tussen de EU en Tunesië, het aantal migranten dat via Tunesië
Italië binnenkomt de afgelopen maanden sterk is gestegen. Kan de Staatssecretaris
een update geven over de uitvoering van de Tunesië-deal? Zijn na het sluiten van de
deal al concrete stappen ondernomen om de grenzen strenger te bewaken? Op welke termijn
en onder welke voorwaarden zal de EU geld overmaken en materieel leveren? Wanneer
verwacht de Staatssecretaris dat de concrete effecten van deze deal zichtbaar zullen
zijn? Er is wat de aan het woord zijnde leden betreft geen tijd te verliezen. Welke
mogelijkheden ziet de Staatssecretaris voor de EU om de druk richting Tunesië op te
voeren om de deal uit te voeren? Wil de Staatssecretaris ervoor pleiten dat de EU
hiervoor alle beschikbare instrumenten (handel, ontwikkelingssamenwerking, investeringen,
visa, etcetera) als drukmiddel inzet?
Antwoord
Het kabinet is het met de leden van de VVD-fractie eens dat het aan de Commissie is
om snel voortgang te maken met de implementatie van het Memorandum of Understanding
(MoU), met inbegrip van afspraken op het gebied van migratie, binnen internationaal
rechterlijk kader en met oog voor de bescherming van migranten. Met het overeenkomen
van politieke afspraken is een start gemaakt voor de verdere migratiesamenwerking
– dat is uiteraard een proces van de lange adem. Migratiepartnerschappen zijn niet
per direct effectief en vergen investeringen in de brede relaties. Het kabinet roept
de Commissie ook continu op om voortgang te boeken met de implementatie en daarbij
ook zorgvuldig te werk te gaan. De Commissie heeft inmiddels doorlopend contact met
de Tunesische autoriteiten, op verschillende niveaus, om over de volle breedte van
het MoU voortgang te maken. Op het gebied van migratie, kondigde de Commissie op 22 september
jl. aan de Commissie aan op korte termijn 67 miljoen euro aan steun o.h.g.v. migratie
vrij te zullen maken en reeds geplande activiteiten te versnellen. Van deze migratiesteun
zullen onder andere Search And Rescue-schepen van de Tunesische kustwacht worden gerepareerd,
zal nieuw materieel worden aangeschaft en zal een bijdrage worden geleverd aan de
bescherming van migranten in Tunesië en de terugkeer van migranten vanuit Tunesië
naar herkomstlanden. Voorts is het kabinet van mening dat de inzet op migratiesamenwerking
met Tunesië duurzaam van karakter moet zijn, om ook op de lange termijn migratie van
en naar Tunesië in goede banen te leiden. Het kabinet zet daarom eveneens in op het
versterken van een coherent migratie-en asielbeleid in Tunesië. De afspraken die met
Tunesië zijn gemaakt vallen binnen internationaalrechtelijke kaders, en moeten met
inachtneming van mensenrechten worden uitgevoerd. Nederland zet zich actief in voor
de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses en due diligence bij
EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen van door de EU gefinancierde
projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang en bescherming van migranten.
Bovendien is het van belang om niet alleen een deal te sluiten met Tunesië, maar ook
met andere landen in Afrika en het Midden-Oosten, zo stellen de leden van de VVD-fractie.
Met welke herkomst- en doorreislanden voert de EU concrete gesprekken hierover? Is
de Staatssecretaris bereid ervoor te pleiten dat de EU haar inspanningen intensiveert
met meer herkomst- en doorreislanden in Afrika en het Midden-Oosten? Hoe gaat de Staatssecretaris
ervoor zorgen dat hij met gelijkgezinde lidstaten de druk richting de EC opvoert?
Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om bij andere derde landen ook op te
treden als «team Europe» (de EC samen met enkele nauw betrokken lidstaten)?
Antwoord
Het kabinet roept op tot brede, wederzijds voordelige EU partnerschappen met belangrijke
landen van herkomst en transit, om op duurzame wijze irreguliere migratie te verminderen,
terugkeer te bevorderen en bescherming van migranten en asielzoekers te versterken.
Het kabinet is van mening dat de Commissie daartoe gebruik moet maken van de instrumenten
die zij tot haar beschikking heeft, via de zogenaamde «whole-of-Commission approach»,
en dat individuele lidstaten daar eveneens concreet aan zouden moeten bijdragen, volgens
een Team Europe benadering. Nederland zal de Commissie blijven oproepen om de partnerschapsinzet
te hanteren voor andere landen, op basis van gelijkwaardigheid, met oog voor wederzijdse
belangen en een op maat gemaakte aanpak. Het belang van het respect voor internationaal
recht dient hier te allen tijde onderdeel van te zijn.
Daarnaast heeft Von der Leyen na haar bezoek een 10-puntenplan aangekondigd. Hoe apprecieert
de Staatssecretaris dit plan? Welke andere mogelijkheden ziet de Staatssecretaris
om op korte en middellange termijn de instroom van asielzoekers die via Tunesië naar
Europa komen te verminderen?
Antwoord
Het kabinet verwelkomt het plan van de Commissie voor de aanpak van de verhoogde migratie
via de Centraal Mediterrane Route (CMR). Het kabinet steunt de inzet op een breed
pakket met maatregelen dat enerzijds dient te voorkomen dat mensen de gevaarlijke
oversteek naar de EU maken, onder andere door een stevige aanpak van mensensmokkel,
en anderzijds ondersteuning biedt aan Italië bij registratie, afhandeling van asielverzoeken,
en snelle terugkeer. Het kabinet verwelkomt in het bijzonder het voornemen om het
Europees Asielagentschap (EUAA) in te zetten voor het versneld registreren en afhandelen
van asielprocedures van personen uit veilige landen (aan of nabij de grens) in Italië.
Snel onderscheid tussen personen met en zonder recht op asiel, inclusief snelle terugkeer,
is wat het kabinet betreft een belangrijke premisse om ook onder hoge druk een asielsysteem
te kunnen laten functioneren. Het is goed dat lidstaten die onder druk staan hierbij
ondersteund worden door de Commissie en de Europese agentschappen, ook Frontex. Het
kabinet verwelkomt ook de aangekondigde geïntensiveerde inzet op terugkeersamenwerking
met Guinee, Ivoorkust, Senegal en Burkina Faso. Het kabinet wacht de uitkomsten van
de verkenning van een uitbreiding van maritieme missies op de Middellandse Zee af.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren meermaals opgeroepen tot duidelijke kaders en
goede afspraken rond de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee, inclusief het
vaststellen van SAR-zones en veilige havens, en de opbouw van goed werkende kustwachten,
met inachtneming van het non-refoulement principe. Met betrekking tot de oproep voor
het vrijwillig solidariteitsmechanisme, ziet Nederland vanwege de druk op de nationale
asielopvang momenteel geen mogelijkheid om bij te dragen aan herplaatsing van asielzoekers
vanuit Italië. Daarbij zij aangemerkt dat sinds december 2022 geen overdrachten onder
de Dublinverordening naar Italië meer hebben plaatsgevonden. Tot slot refereert het
plan naar de snelle implementatie van het MoU met Tunesië. Het kabinet verwelkomt
dit.
Ten slotte lezen de leden van de VVD-fractie dat een verzoek is gedaan tot herplaatsing
van asielzoekers vanuit Italië naar andere landen in Europa. Sommige landen hebben
hiertoe enige bereidheid getoond. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat Nederland
niet zal deelnemen aan herplaatsing, zolang het Dublin-akkoord slecht functioneert
en er sprake is van een hoge irreguliere instroom naar Nederland?
Antwoord
Zoals het kabinet reeds heeft aangegeven bij deelname aan het vrijwillig solidariteitsmechanisme,
ziet Nederland vanwege de druk op de nationale asielopvang momenteel geen mogelijkheid
om bij te dragen aan herplaatsing van asielzoekers vanuit Italië.
Verslag van de informele JBZ-Raad van 20–21 juli 2023
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de informele JBZ-Raad van 21–21 juli
2023 dat er nog niet voldoende steun was om een Raadspositie te bereiken over de Crisisverordening.
Daarnaast wordt aangegeven dat de gesprekken na de zomer worden voortgezet. Kan de
Staatssecretaris een korte toelichting geven over de voortgang van de totstandkoming
van de Crisisverordening en op welke termijn een uitkomst wordt verwacht?
Antwoord
In de beantwoording van het schriftelijk overleg in aanloop naar de informele JBZ-raad
van 20 en 21 juli8 heeft het Kabinet uw Kamer een uitgebreide toelichting gegeven op de inhoud van het
toen ter tafel liggend compromisvoorstel. Over het voorstel werd eind juli uiteindelijk
binnen de Raad om uiteenlopende redenen (onder andere de samenvoeging met de instrumentaliseringsverordening
en de voorgestelde derogaties) nog geen overeenstemming gevonden. Sindsdien zijn de
gesprekken over de Crisis-verordening voortgezet, maar heeft het Spaans voorzitterschap
nog geen aangepast voorstel binnen de Raad gedeeld.
Het kabinet heeft uw Kamer via BNC-fiches geïnformeerd over de kabinetsposities op
de Crisis-verordening en Instrumentaliseringsverordening. In deze fiches heeft het
kabinet onder andere toegelicht dat het van mening is dat de Europese en nationale
asielsystemen zo crisisbestendig mogelijk moeten zijn. Het kan daarvoor nodig zijn
dat er ten tijde van crises, overmacht of instrumentalisering proportionele en tijdelijke
flexibiliteit kan bestaan in de toepassing van Europese regelgeving. Daarbij is voor
het kabinet van belang dat ook in crisissituaties de buitengrenslidstaat zicht moet
hebben op wie het Schengengebied betreedt, en dat secundaire migratie zoveel mogelijk
wordt voorkomen. Het kabinet kon daarom instemmen met de in het laatste compromis
voorgestelde mogelijkheid voor verlenging van registratie- en grensproceduretermijnen.
Het kabinet stond ook positief tegenover de mogelijkheid om de termijnen voor over-
of terugname onder Dublin te verlengen, omdat dit lidstaten in crisis de ruimte biedt
om ook wanneer zij onder druk staan hun Dublin-verantwoordelijkheden uit te blijven
voeren. Het kabinet heeft zich verder ingezet voor de borging van basisbehoeften voor
migranten en ongehinderde toegang zoals verankerd in de EU-regelgeving (onder andere
de Opvangrichtlijn) in de verordening. Daarnaast heeft het kabinet verwelkomd dat
in het voorstel een crisis zoveel mogelijk op basis van een objectieve definitie wordt
vastgesteld, en dat de Raad een besluitvormende rol hierin toebedeeld kreeg. Het kabinet
was echter nog niet onverdeeld positief over een aantal van de overige derogatie-
en solidariteitsmaatregelen, zoals derogaties ten opzichte van de Asielprocedureverordening
en de toepassing van Dublin. Het kabinet hecht ten zeerste aan voortgang op de onderhandelingen
op het Asiel- en Migratiepact, en aan het hebben van handelingsperspectief wanneer
om geopolitieke redenen een lidstaat of de Unie onder druk wordt gezet. Het kabinet
zal op basis van bovengenoemde inzet eventuele nieuwe voorstellen voor een Raadspositie
beoordelen.
De aan het woord zijnde leden lezen dat verder gesproken wordt in de trilogen en dat
zowel vanuit de Europese Raad als het Europees Parlement (EP) bereidheid lijkt te
bestaan tot compromissen. Zal Nederland zich uitspreken dat in de onderhandelingen
geen sprake mag zijn van versoepeling van de Dublin-criteria? Zal de Staatssecretaris
ook duidelijk aangeven dat de voorwaarden rondom screening, grensprocedures en -detentie
niet mogen worden versoepeld? Dit is in het belang van zowel Nederland als de rest
van de EU. Deelt de Staatssecretaris ook de mening dat de Raad moet vasthouden aan
haar positie rond rechtsbijstand?
Antwoord
De inzet van Nederland is erop gericht dat een akkoord op het Asiel- en Migratiepact
leidt tot een goed uitvoerbaar, effectief en humaan gemeenschappelijk asielstelsel.
Wat Nederland betreft zijn een Dublinstelsel dat snel toegang biedt tot de asielprocedure
maar secundaire migratie tegengaat, goede screening en registratie, en versnelde asiel-
en terugkeerprocedures voor kansarme asielverzoeken aan de buitengrenzen daarvan zeer
belangrijke onderdelen. Nederland benadrukt het belang van deze elementen dan ook
voortdurend en nadrukkelijk, onder andere in de voorbereiding van gesprekken van het
Raadsvoorzitterschap met de rapporteur van het Europees Parlement en vertegenwoordiger
van de Europese Commissie (de zogeheten triloog). Met betrekking tot toegang tot rechtsbijstand
is in de Raadspositie van de Asielprocedureverordening opgenomen dat toegang op rechtsbijstand
geldt vanaf de beroepsprocedure. Het standpunt van het Europees Parlement is dat ook
tijdens de administratieve procedure toegang tot rechtsbijstand moet worden gegeven.
Het voorstel van het Europees Parlement is in lijn met de manier waarop toegang tot
rechtsbijstand is georganiseerd in het Nederlands asielstelsel. Het kabinet heeft,
conform de inzet uit het BNC-fiche, geen grote bezwaren geuit tegen het standpunt
van het Europees Parlement.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 28 september 2023
De leden van de D66-fractie steunen de Nederlandse inzet om te komen tot een effectief
en humaan gemeenschappelijk Europees asielstelsel met een goede balans tussen verantwoordelijkheid
en solidariteit. Deze leden onderschrijven de noodzaak van het bereiken van een akkoord
op de Crisisverordening. Deelt de Staatssecretaris de mening dat in de genoemde Crisisverordening
duidelijke waarborgen voor het naleven van mensenrechten dienen te staan? Op welke
manier gaat de Staatssecretaris zich hier hard voor maken in Brussel? Waar ligt voor
de Staatssecretaris de rode lijn op het gebied van dergelijke waarborgen?
Antwoord
Het kabinet verwijst u naar de beantwoording van de vraag van de leden van de VVD-fractie.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te vernemen dat de tijdelijke bescherming
van de Oekraïners verlengd wordt tot maart 2025. Deze leden hechten echter ook waarde
aan een duurzame oplossing voor de langere termijn. Ziet de Staatssecretaris ook de
noodzaak om Oekraïners duidelijkheid te geven over hun voorbestaan in Nederland op
langere termijn? Kan de Staatssecretaris toezeggen om minstens een half jaar vóór
het definitief aflopen van de Tijdelijke beschermingsrichtlijn te komen met een plan
voor de lange termijn en ook in Brussel pleiten voor deze deadline?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft de noodzaak om tijdig duidelijkheid te geven aan ontheemden
uit Oekraïne over de mogelijkheden tot verblijf in Nederland of ondersteuning bij
terugkeer na maart 2025. Zoals u weet is het kabinet momenteel bezig met het uitwerken
van strategische beleidskeuzes met betrekking tot het verblijf en terugkeer van ontheemden
uit Oekraïne. Het kabinet heeft de voorkeur om plannen voor verblijf en terugkeer
van ontheemden uit Oekraïne op EU-niveau te organiseren. Dat maakt de kans op secundaire
bewegingen tussen EU-lidstaten, veroorzaakt door uiteenlopend beleid, kleiner. Het
kabinet streeft er naar om in 2024 tijdig duidelijkheid te verschaffen aan de ontheemden
over de mogelijkheden tot verblijf en terugkeer. Die duidelijkheid is belangrijk voor
hen, maar bijvoorbeeld ook voor werkgevers die hen in dienst hebben, of voor gemeenten
die hen momenteel opvangen en veel voor hen organiseren. Daarnaast informeert het
kabinet u voor het einde van 2023 verder over de voortgang op het langetermijnbeleid
ten aanzien van verblijfsrecht en terugkeer.
Daarnaast juichen de leden van de D66-fractie het herstarten van de hervestiging in
het kader van de EU-Turkijeverklaring toe. Deze leden betreuren het echter dat dit
pas vanaf 2024 gebeurt en dan het aantal hervestigingen naar beneden wordt bijgesteld.
Dit is ongunstig vanuit het perspectief van de bilaterale relatie met Turkije. Deelt
de Staatssecretaris het inzicht, zoals vaak voortgebracht door wetenschappers, dat
het gebrek aan legale migratieroutes zoals deze voornamelijk mensensmokkelaars in
de hand werkt? De enige manier om te vluchten is anders immers via irreguliere kanalen.
Kan de Staatssecretaris daarnaast toezeggen voor het einde van Q1 in 2024 te bezien
of het aantal hervestigingen weer terug kan naar het niveau van de oorspronkelijke
afspraak met Turkije, namelijk naar 1000 Syrische vluchtelingen per jaar in plaats
van de voorgestelde 500?
Antwoord
Het besluit tot tijdelijk staken van hervestigingselecties uit Turkije was gericht
op het verlichten van de Nederlandse opvangsituatie in 2022 en 2023. Ten behoeve van
het aankomende EU hervestiging- en humanitaire toelatingsprogramma, dat aanvangt per
1 januari 2024 en een periode van twee jaar beslaat, heeft het kabinet toegezegd om
de hervestiging weer te hervatten tenzij de instroom zo hoog is dat de druk op de
Nederlandse voorzieningen te zwaar wordt. Dit besluit is genomen voor een aantal dat
verantwoord wordt geacht gegeven de huidige opvangsituatie en gerelateerde ontwikkelingen
in Nederland, de relatie met Turkije, het belang dat het kabinet hecht aan het uitvoeren
van de EU-Turkije Verklaring en de situatie in Turkije.
Ten slotte constateren de leden van de D66-fractie dat voor het kabinet geldt dat
partnerschappen, zoals het MoU met Tunesië, nodig zijn om irreguliere migratie te
beperken en terugkeer te bevorderen. Deze leden hechten eraan ook hier afstand te
nemen van deze «deal». Afspraken met derde landen kunnen bijdragen aan het krijgen
van grip op migratie, zoals ook de Turkije-deal heeft laten zien, maar dergelijke
afspraken moeten wel democratisch tot stand komen en te controleren zijn, daadwerkelijke
eisen stellen aan mensenrechten en bijdragen aan opvang in deze derde landen.
Ondertussen is de Tunesië-deal nog niet uitgewerkt en neemt het aantal asielzoekers
dat vanuit Tunesië naar Italië reist dusdanig toe dat de situatie op het Italiaanse
Lampedusa onhoudbaar wordt. Vindt de Staatssecretaris ook dat «Team Europe» vooral
heeft bewerkstelligd dat de kaarten nu zodanig op tafel liggen dat Tunesië inziet
dat zij nu de overhand heeft? Vindt de Staatssecretaris het wenselijk om de EU zo
chantabel te maken? Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat de parlementaire controle
buitenspel is gezet nu Tunesië weigert parlementariërs toegang tot het land te geven?
Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat deze controle wel plaats kan vinden?
Antwoord
Het kabinet zet in op een versterkt partnerschap met Tunesië om gezamenlijke uitdagingen
te adresseren, zoals op het gebied van energiezekerheid, voedselzekerheid, (macro-economische)stabiliteit en migratie. Het kabinet verwelkomt de «whole-of-Commission» benadering waarbij
de Commissie gebruik maakt van instrumenten die zij tot haar beschikking heeft om
over de gehele breedte van de relatie met Tunesië te komen tot een hechter en wederzijds
voordelig partnerschap.
Zoals eerder aangegeven9 heeft het kabinet de inhoud van het MoU en zijn appreciatie met uw kamer gedeeld
in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juni. De Raad is op 14 juni 2023
geïnformeerd over de intentie van de Commissie om een MoU met Tunesië te sluiten.
De Commissie had gemachtigd moeten worden door de Raad om tot daadwerkelijke ondertekening
over te gaan. Het kabinet is met andere lidstaten van mening dat dit geen precedent
moet zijn. Tegelijkertijd bestaat er brede steun in de Raad voor dit MoU, waarmee
opvolging wordt gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van 29 en 30 juni 2023
(Kamerstuk 21 501-20, nr. 1972).
Het partnerschap biedt de mogelijkheid om het gesprek aan te gaan over de mensenrechtensituatie
in Tunesië, en om het Tunesisch migratiebeleid te helpen verbeteren, ook met het oog
op adequate bescherming van migranten en asielzoekers die in Tunesië verblijven. Een
open en gelijkwaardige dialoog is daarbij van belang en daardoor is het des te zorgelijker
dat een delegatie van het Europees Parlement de toegang tot Tunesië geweigerd is.
Het kabinet vindt het dan ook terecht dat de EU kenbaar gemaakt heeft «diep verrast»
te zijn door dit besluit, na de EU-bezoeken van afgelopen maanden die juist tot doel
hadden om dialoog te versterken tussen de EU en Tunesië. De Nederlandse zorgen zijn,
bilateraal en in EU-verband, daarom ook opgebracht bij de Tunesische autoriteiten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat het voorstel Verordening tegengaan
online seksueel kindermisbruik van de agenda van de komende JBZ-Raad is afgevoerd.
Deze leden vragen of de Minister verwacht dat de Raad tijdens de volgende JBZ-Raad
van 20–21 oktober 2023 wel tot een gedeeltelijk akkoord wil komen op het voorstel.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Spaanse voorzitterschap voornemens is om
tot een gedeeltelijke oriëntatie te komen op de Verordening, omdat nu nog niet besloten
kan worden over de zetel van het voorgestelde EU Centrum. Dit onderdeel zal in een
apart traject met het EP worden besproken. Deze leden vragen of de Minister van dit
traject een tijdsindicatie kan geven.
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor haar brief (Kamerstuk 26 643, nr. 1069) getiteld «Reactie op de motie over de Europese Verordening ter bestrijding en voorkoming
van seksueel misbruik» (Kamerstuk 26 643, nr. 1011). Deze leden steunen de inzet van de Minister om in ieder geval detectie van bestaand
materiaal mogelijk te maken, maar hebben nog wel vragen wat betreft de positie van
de Minister inzake de detectie van nieuw materiaal. Deze leden staan namelijk positief
tegenover het voorstel van de Verordening wat betreft het detectiebevel van toekomstig
materiaal en grooming.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister alleen kan instemmen met het voorstel
als ten opzichte van de huidige compromistekst de reikwijdte van het detectiebevel
wordt beperkt tot alleen bestaand materiaal, in plaats van toekomstig materiaal en
grooming. Deze leden vragen waarom de Minister alleen wil inzetten op het detecteren
van bestaand materiaal en geen nieuw materiaal, en wat hiervan volgens de regering
de voor- en nadelen van zijn. Voornoemde leden vragen in dat kader wat precies het
verschil is tussen bestaand en nieuw materiaal en hoe dit wordt bepaald. Deze leden
vragen waarom het detecteren van nieuw materiaal en grooming blijkbaar technologisch
niet mogelijk is, terwijl het de Minister in haar brief aangeeft dat bijvoorbeeld
Apple gebruik maakt van een vorm van Client Side Scanning (CSS) om kinderen te waarschuwen
als zij naaktbeelden ontvangen of willen versturen. Deze leden vragen of zulke technologie,
met goede waarborgen, niet ook gebruikt zou kunnen worden om beelden van online seksueel
misbruik te detecteren.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de kans groot acht dat opvolging
wordt gegeven aan de voorkeur om alleen bestaand materiaal te kunnen detecteren. Ook
vragen deze leden of de Minister de positie van andere lidstaten wil toelichten, specifiek
als het gaat om het detectiebevel.
De leden van de CDA-fractie vragen wat het voorstel in de praktijk betekent voor de
Wet bestuursrechtelijke maatregelen kinderpornografisch beeldmateriaal en op welke
manier het voorstel de huidige regelgeving rondom de aanpak van online beeldmateriaal
van seksueel kindermisbruik al dan niet kan aanvullen.
Antwoord
Het onderwerp voorkomen en bestrijden seksueel kindermisbruik is inderdaad van de
agenda van de huidige JBZ-Raad afgehaald. Het Spaanse voorzitterschap heeft laten
weten dat een aantal lidstaten meer tijd nodig heeft voor hun standpuntbepaling. Verwacht
wordt dat dit onderwerp wel op de agenda van de JBZ-Raad van 19 en 20 oktober 2023
zal staan. In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt
het antwoord op deze vragen zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden,
ruim voor de JBZ-Raad van oktober.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 28 september
2023 gelezen. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
Verordening tot vaststelling van regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel
misbruik van kinderen
De leden van de SP-fractie lezen dat tijdens de Raad gesproken zal worden over een
verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Het
gaat hierbij echter om een «gedeeltelijke algemene oriëntatie» qua beslissingen op
dit onderwerp. Kan de Minister uitleggen wat dit precies inhoudt en welke onderdelen
nu wel en niet worden besproken? Deze leden zien dat Minister aangeeft niet de technologische
mogelijkheden op het gebied van detecteren van nieuw materiaal of grooming te zien.
Voor deze leden is het waarom nog niet helemaal helder. Kan de Minister deze positie
nog nader toelichten? Hoeveel andere lidstaten hebben bezwaren tegen dit onderdeel
in het voorstel?
De leden van de SP-fractie zijn ontstemd over het besluit van de Minister om de motie
van het lid Van Ginneken betreffende chat control (Kamerstuk 26 643, nr. 1011) niet uit te voeren omdat dit de onderhandelingspositie «op slot» zou zetten. Deze
leden hebben al vaker hun onvrede geuit over het precedent dat is ontstaan om moties
niet uit te voeren door te refereren aan een verslechterde onderhandelingspositie,
die vervolgens niet transparant is omdat de Kamer hier ook geen onderdeel van is en
pas achteraf kan horen wat de Minister namens ons land heeft gezegd. Als een motie
hierover niet kan worden uitgevoerd, wat voor positie hebben we dan als Tweede Kamer?
Deelt de Minister de mening dat deze afdoening van de motie de democratische controle
en macht van de Tweede Kamer ernstig ondermijnt en de machtspositie van het kabinet
hiermee extra groot wordt? Momenteel is er nog een aangenomen (Handelingen II 2022/23,
nr. 103, item 50) motie van het lid Van Weerdenburg (Kamerstuk 26 643, nr. 1047) om in ieder geval, als de motie van het lid Van Ginneken niet wordt uitgevoerd,
geen onomkeerbare stappen te zetten op het gebied van chat control. Het is voor de
aan het woord zijnde leden onduidelijk of het onderdeel chat control bij de aankomende
Raad ter sprake komt. Kunnen deze leden erop vertrouwen dat deze motie dan wel wordt
uitgevoerd en dat er dus geen onomkeerbare stappen worden genomen? Wat gaat de Minister
doen als deze vraag wel wordt voorgelegd op 28 september 2023 en wat zal dan het Nederlandse
standpunt zijn?
Antwoord
Het onderwerp voorkomen en bestrijden seksueel kindermisbruik is van de agenda van
de huidige JBZ-Raad afgehaald. Het Spaanse voorzitterschap heeft laten weten dat een
aantal lidstaten meer tijd nodig heeft voor hun standpuntbepaling. Verwacht wordt
dat dit onderwerp wel op de agenda van de JBZ-Raad van 19 en 20 oktober 2023 zal staan.
In verband met het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord
op deze vragen zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden, ruim
voor de JBZ-Raad van oktober.
Samenwerking met Latijns-Amerika in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit en
drugshandel
De leden van de SP-fractie zien dat er gesproken zal worden over een stand van zaken
betreffende de samenwerking met Latijns-Amerika op het gebied van interne veiligheid.
Het doel hiervan is de versterking van de samenwerking om de strijd tegen drugshandel
en grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit te lijf te gaan. Daarbij zal
de EU-CLASI verklaring worden besproken samen met de JBZ-Ministers vanuit Latijns-Amerika.
In deze verklaring staat dat multidisciplinaire inspanningen worden versterkt, bestaande
operationele netwerken beter worden ingezet en wordt ingezet om gezamenlijk te werken
aan prioritaire fenomenen. Dat vinden deze leden niet erg concreet. Uiteraard is het
altijd fijn als alles beter en sterker wordt, maar deze leden snappen niet wat er
concreet gaat gebeuren. Kan de Minister een aantal concrete voorbeelden geven van
wat er beter zal worden? Waarom is dit niveau niet eerder bereikt? Brengen deze verbeteringen
ook nog extra kosten met zich mee?
Antwoord
Met de EU-CLASI verklaring wordt politieke commitment uitgesproken voor nadere samenwerking
tussen de Europese lidstaten en Latijns-Amerikaanse landen. Ook worden er concrete
afspraken gemaakt die noodzakelijk zijn om de operationele samenwerking tussen diensten
uit de verschillende landen te kunnen versterken, zodat zij bijvoorbeeld beter informatie
kunnen uitwisselen of effectiever onderzoek kunnen doen naar drugsgerelateerde criminaliteit
of criminele geldstromen. Op deze manier kunnen internationale criminele netwerken
sneller worden ontmanteld en de export van drugs en de doorvoer daarvan aangepakt
voordat deze Europa bereiken. Het Latijns-Amerikaans Comité voor Binnenlandse Zaken
(CLASI) wordt gefinancierd vanuit het Europa/Latijns Amerika capaciteitsopbouwprogramma
voor technische steun tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit: EL
PAcCTO (Europa Latinoamérica Programa de Asistencia contra el Crimen Transnacional Organizado).
Het kabinet zet actief in op samenwerking met de Latijns-Amerikaanse en Caribische
regio, via bilaterale partnerschappen en via de EU en de Coalitie van Europese landen
tegen georganiseerde criminaliteit. Landen als Colombia en Peru zijn productielanden
van cocaïne en Ecuador wordt steeds vaker als doorvoerland gebruikt om de drugs naar
Europa en elders in de wereld te krijgen. Onze samenleving wordt in toenemende mate
geconfronteerd met de ondermijnende effecten van deze criminaliteit. Grote ladingen
cocaïne uit Ecuador zijn recent in de havens van Rotterdam, Antwerpen en ook in Spanje
in beslag genomen door de Douane en opsporingsdiensten.
Het kabinet informeert uw Kamer bij de najaarsbrief nader over de brede aanpak georganiseerde
ondermijnende criminaliteit, waarin eveneens enkele voorbeelden van de samenwerking
met Latijns-Amerika zullen worden gegeven.
Asiel- en migratiepact
De Staatssecretaris meldt dat besprekingen («trilogen») richting het asiel- en migratiepact
bezig zijn en dat de Raad kennis zal nemen van de voortgang. Dat geldt ook voor de
besprekingen tussen de lidstaten over de Crisisverordening: ze zijn bezig. Dit is
volgens de leden van de SP-fractie typerend voor de huidige Europese politiek: er
is een black box en op enig moment is er witte rook. De nationale parlementen hebben
er vervolgens weinig meer over te zeggen. Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat
de Kamer met voldongen feiten wordt geconfronteerd?
Antwoord
Uw Kamer wordt via BNC-fiches geïnformeerd over het standpunt van het kabinet ten
aanzien van Europese voorstellen, zo ook over de voorstellen die onderdeel zijn van
het Asiel- en Migratiepact. Via de geannoteerde agenda en de verslagen van de JBZ-Raden
en via de voorbereidende overleggen op die Raad wordt uw Kamer vervolgens geïnformeerd
over de meest recente stand van zaken. Het kabinet verwijst voor de stand van zaken
op de Crisisverordening naar de beantwoording van de vraag van de leden van de VVD-fractie
hierover, en naar de beantwoording van eerder door uw Kamer gestelde vragen hierover
in het Schriftelijk Overleg in aanloop naar de informele JBZ-raad van 20 en 21 juli
jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 846)
Externe dimensie van migratie
De leden van de SP-fractie constateren op dit onderdeel voldongen feiten, zoals de
Tunesiëdeal. Zelfs van binnen de Europese instellingen is er kritiek op gekomen. De
deal is niet alleen slordig, maar ook ineffectief. Slordig omdat er totaal niet duidelijk
is welke handhavingsmechanismen er zijn en wat de consequenties zijn van niet-naleving.
Dat klemt het meest ten aanzien van naleving van mensenrechten; wat doet het kabinet
hieraan? Een enkele verwijzing naar bestaande mechanismen van Verenigde Naties (VN)-mensenrechtenverdragen
is volstrekt onvoldoende. Er moet wat deze leden betreft een specifieke set regels
komen om deze deal te kunnen redden. Graag ontvangen voornoemde leden een reactie
op dit punt.
Antwoord
De afspraken die met Tunesië zijn gemaakt vallen binnen internationaalrechtelijke
kaders, en moeten met inachtneming van mensenrechten worden uitgevoerd. Nederland
zet zich actief in voor de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses
en due diligence bij EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen
van door de EU gefinancierde projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang
en bescherming van migranten.
Versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad
is geen onderdeel van het MoU maar maakte wel onderdeel uit van de besprekingen met
Tunesië. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat deze dialoog in het
najaar moet worden hervat. De associatieraad biedt een kans om over de gehele breedte
van de EU-Tunesië relatie te spreken en om politieke en institutionele vraagstukken
te adresseren, waaronder op het vlak van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat.
Nederland stelt voorts het belang van mensenrechten aan de orde in bilaterale gesprekken
met de Tunesische autoriten.
De deal is daarnaast ineffectief als er wordt gekeken naar Lampedusa. Het is duidelijk
dat de vertrekkende bootjes niet worden tegengehouden. Is dat volgens de Staatssecretaris
conform de afspraken? Is binnen de afspraken ook een traject voorzien om het asielsysteem
van Tunesië te helpen opbouwen? Welke belemmeringen zijn hierbij? Deze leden zouden
op dit punt graag een nauwkeurig antwoord van de Staatssecretaris ontvangen. Kan hiermee
worden voorkomen dat mensen in de woestijn worden gedumpt?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat de Commissie snel en zorgvuldig werk moet maken van
de uitwerking en implementatie van de afspraken binnen het MoU, en roept de Commissie
daar ook doorlopend toe op. Inmiddels zijn door de Commissie stappen gezet in samenspraak
met de Tunesische autoriteiten, zie ook het antwoord op een gelijkluidende vraag van
de leden van de VVD-fractie. Het kabinet is van mening dat de fundamentele rechten
van migranten en asielzoekers te allen tijde beschermd moeten worden, inclusief het
recht op non-refoulement. Het kabinet roept op tot, en draagt eveneens bij aan, adequate
bescherming van migranten en asielzoekers in Tunesië. Eveneens is het kabinet van
mening dat er werk gemaakt moet worden van een coherent migratie-en asielbeleid in
Tunesië, alleen zo kan op duurzame wijze grip op migratie worden gecreëerd. Een asielwet
ter implementatie is vooralsnog niet doorgevoerd in Tunesië, het kabinet hecht eraan
dat hier prioriteit aan wordt gegeven.
De EC kwam naar aanleiding van de toestand in Lampedusa met een 10-puntenplan, om
toch het signaal te geven dat ze niet lijdzaam toekijken. Maar welk van die tien punten
zijn werkelijk nieuw?
Antwoord
Het kabinet verwijst u naar de beantwoording van de vraag van de leden van de VVD-fractie
over de kabinetsappreciatie van dit tienpuntenplan.
Mocht de Tunesiëdeal op enig moment in de toekomst effectief worden, is het een kwestie
van tijd dat andere routes zullen worden gekozen: het waterbed-effect. Het standpunt
van het kabinet is bekend: dat met alle landen van Noord-Afrika brede afspraken moeten
worden gemaakt. Wat is hieromtrent de stand van zaken? Welke lessen worden daarbij
geleerd van de Tunesiëdeal?
Antwoord:
Het kabinet verwijst u naar de beantwoording van een gelijkluidende vraag van de leden
van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks hebben kennisgenomen van de geannoteerde
agenda.
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 28 september 2023
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties maken zich zorgen over de ontwikkelingen
rondom de migratieafspraken met Tunesië. In de beantwoording van Kamervragen van de
leden Kröger en Piri daarover staat: «Het Memorandum of Understanding en de daarin
door de EC en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter» (Aanhangsel
van de Handelingen II 2022/23, nr. 3543). Op welk moment wordt de overeenkomst bindend? Welke consequenties verbindt de EU
aan het niet-nakomen van de mensenrechtelijke verplichtingen? Hoeveel Europees geld
is er in de MoU beschikbaar voor de opvang van mensen die bescherming zoeken, het
opbouwen van een asielprocedure en de integratie van vluchtelingen in Tunesië?
Antwoord:
Het MoU betreft afspraken van de Europese Commissie, namens de EU, met Tunesië. Het
MoU en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch
bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en is daarmee een wederzijds
politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive
partnership package dat op 11 juni werd aangekondigd. Het is voor het kabinet vanzelfsprekend
dat de verdere uitwerking in concrete afspraken, die zowel een juridisch als niet
juridisch karakter kunnen hebben, met respect voor mensenrechten dient te gebeuren
en binnen internationaal rechterlijk kader. Dat draagt het kabinet uit in bilateraal
en Europees verband.
In het MoU staat vermeld dat de Europese Commissie 105 miljoen euro vrijmaakt voor
de implementatie van de migratieafspraken binnen het MoU. De Commissie maakte op 22 september
jl. bekend dat 67 miljoen euro daarvan op korte termijn zal worden besteed. Zoals
ook vermeld in een gelijkluidende vraag van de leden van de VVD, zullen de middelen
onder andere gebruikt worden voor de bescherming van migranten en terugkeer van migranten
vanuit Tunesië. Voorts is het kabinet van mening dat de inzet
op migratiesamenwerking met Tunesië duurzaam van karakter moet zijn, om ook op de
lange termijn migratie van en naar Tunesië in goede banen te leiden. Het kabinet zet
daarom eveneens in op het versterken van een coherent migratie-en asielbeleid in Tunesië,
ook met het oog op bieden van adequate bescherming voor asielzoekers en migranten.
In de beantwoording van bovengenoemde Kamervragen staat ook: «De Commissie had gemachtigd
moeten worden door de Raad om tot daadwerkelijke ondertekening over te gaan.» De MoU
is dus niet volgens de juiste procedure tot stand gekomen. Welke consequenties heeft
dat voor de geldigheid van de overeenkomst? Welke rol heeft het EP bij de totstandkoming
van het MoU en de in onderhandeling zijnde afspraken en de naleving van deze afspraken?
Antwoord:
Zoals reeds vermeld in eerdere beantwoording10 van Kamervragen over het MoU tussen de Commissie en Tunesië, klopt het dat de Commissie
gemachtigd had moeten worden door de Raad om tot daadwerkelijke ondertekening over
te gaan. Het kabinet is met andere lidstaten van mening dat de gevolgde werkwijze
geen precedent moet zijn.
Het MoU betreft een politieke overeenkomst, waarmee tussen de Commissie en Tunesië
politieke commitment is uitgesproken om het aan het MoU onderhavige comprehensive partnership package te implementeren. Er is geen formele rol van het Europees Parlement bij de totstandkoming
van MoU’s. Voor zover de afspraken verder worden uitgewerkt in EU wet- en regelgeving,
waarvoor de Commissie nu aan zet is, zal het Europees Parlement, daar waar de EU-Verdragen
daarin voorzien, betrokken zijn als medewetgever. Nationale parlementen zijn niet
formeel betrokken bij het toezicht op en de implementatie van de afspraken op EU-niveau.
Nationale parlementen dienen hierover wel te worden geïnformeerd. Toepassing van het
MoU dient in lijn te zijn met de bestaande internationale, Europeesrechtelijke en
nationale (wettelijke) verplichtingen.
Op de vraag hoe een migratiedeal gesloten kan worden met een regime dat inhumaan en
misdadig handelt tegenover migranten en vluchtelingen, inclusief (zwangere) vrouwen
en kinderen die over de grens zijn gezet en achtergelaten in de Libische woestijn
zonder eten, drinken en beschutting, was het antwoord: «Op basis van de bij het kabinet
bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd.» Onafhankelijke berichtgeving
over de uitzettingen is er inmiddels in overvloed. Kan de Staatssecretaris de uitzettingen
nu – maanden na de eerste berichten – wel verifiëren? Hoe staat het antwoord van de
Staatssecretaris in verhouding tot de berichten van IOM/UNHCR?11
Antwoord:
De berichtgeving van onder andere UNHCR en IOM over de situatie van migranten op de
Tunesische grens met Libië en Algerije is uiterst zorgwekkend. Zij benadrukken de
dringende behoefte om kritieke, levensreddende humanitaire hulp te leveren. In recente
gesprekken met de Tunesische autoriteiten heeft het kabinet hier zorgen over geuit,
onder andere de Minister van Buitenlandse Zaken recent nog tijdens een gesprek en
marge van de Algemene Vergadering van de VN, en opgeroepen tot toegang voor humanitaire
organisaties om deze steun te kunnen leveren.
Het kabinet vindt het van belang dat de mensenrechten van migranten en asielzoekers
te allen tijde beschermd moeten worden, inclusief het recht op non-refoulement. Het
kabinet roept op tot, en draagt eveneens bij aan adequate bescherming van migranten
en asielzoekers in Tunesië. De onlangs door de Commissie aangekondigde middelen zullen
onder andere worden besteed aan bescherming van migranten en terugkeer van migranten
middels steun aan het IOM en UNHCR. Voorts blijft het kabinet inzetten op een coherent
asiel- en migratiebeleid in Tunesië, ook met het oog op adequate bescherming van migranten
en asielzoekers.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen de Staatssecretaris een update
over de onderzoeken naar de scheepsramp met de Adriana voor de Griekse kust. Zijn
er al onderzoeken afgerond en zo nee, wanneer worden de onderzoeken afgerond?
Antwoord
Er loopt op dit moment een aantal (o.a. strafrechtelijke) onderzoeken door zowel de
Griekse autoriteiten als enkele Europese organisaties, zoals Frontex en de Europese
Ombudsman. Er is bij het kabinet op moment van schrijven nog geen informatie bekend
over de uitkomst van deze onderzoeken. Het kabinet onderstreept het belang van onafhankelijk
onderzoek naar de scheepsramp en is voorts van mening dat de Europese Commissie hierin
een rol heeft, als hoedster van de verdragen. Het kabinet verwelkomt dan ook het bezoek
medio juli van een hoge vertegenwoordiger van de Commissie samen met de uitvoerend
directeur van Frontex aan Griekenland voor een structurele dialoog met de Griekse
autoriteiten over grensbeheer. Dit stemt in dat licht positief. De uitvoerend directeur
stelde daar de duidelijke boodschap te hebben afgegeven verder te willen samenwerken
aan de voortdurende naleving van Europese en internationale regelgeving.
Tenslotte kijken de aan het woord zijnde leden naar de ontwikkelingen rondom het Gemeenschappelijk
Europees Asielsysteem (GEAS). Deze leden hebben kennisgenomen van het besluit van
het EP om de onderhandelingen met de Raad stil te leggen totdat de Raad op alle onderdelen
van het GEAS tot een positie is gekomen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke positie
hij inneemt op de Crisis- en Instrumentaliseringsverordeningen – de dossiers waarover
in de Raad nog geen consensus bestaat? Op welke punten binnen de twee verordeningen
is er nog geen overeenstemming?
Antwoord
Het kabinet verwijst u naar de beantwoording van een gelijkluidende vraag van de leden
van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de documenten en brieven over
de JBZ-Raad op 28 september 2023. Hier hebben zij nog een aantal vragen over.
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 28 september 2023
De leden van de BBB-fractie delen de mening dat momenteel sprake is van opvang- en
huisvestigingsproblematiek binnen het opvanglandschap in Nederland. Wat deze leden
betreft is het een goede zaak dat de Staatssecretaris zegt op verschillende manieren
te werken aan de totstandkoming van een duurzaam opvanglandschap. Voornoemde leden
vragen wat de Staatssecretaris echter bedoelt met een duurzaam opvanglandschap. Op
welke verschillende manieren is hij concreet bezig een duurzaam opvanglandschap te
realiseren?
Antwoord
Met een duurzaam opvanglandschap wordt een opvanglandschap bedoeld dat voldoende duurzaam
(stabiel) is, maar ook flexibel genoeg is om mee te bewegen met wisselingen in instroom.
Zo hoeft niet telkens op- en afgeschaald te worden.
Op 25 mei 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 2901) heeft het kabinet per brief aan de Tweede Kamer bericht dat een gezamenlijke aanpak
van de opvang en een andere manier van werken van alle ketenpartners noodzakelijk
is. De basis hiervoor ligt in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (hierna:
Uitvoeringsagenda) die in mei 2020 vastgesteld is aan de Landelijke Regietafel Migratie
(hierna: LRT). De LRT is een overleggremium. Aan de LRT werken het Rijk, provincies,
gemeenten en het COA aan gezamenlijke opgaven op het terrein van asiel, huisvesting
statushouders en integratie en participatie. In de Uitvoeringsagenda hebben Rijk,
provincies en gemeenten een gezamenlijke ambitie geformuleerd ten aanzien van een
toekomstig asielsysteem en uitgangspunten om deze ambitie te verwezenlijken.
Dit vraagt dat ook de gemeenten die dat nu nog niet doen, hun bijdrage leveren aan
een humane en duurzame opvang van asielzoekers. In het huidige stelsel van asielopvang
hebben gemeenten zoals gezegd geen wettelijke taak, maar maken vele gemeenten sinds
jaar en dag wel asielopvang binnen hun gemeente mogelijk. Dat doen zij onder andere
door zorg te dragen voor het verlenen van de noodzakelijke vergunningen en het mogelijk
maken van de ruimtelijke inpassing. De spreidingswet die nu voor ligt in de TK ter
behandeling belegt bij gemeenten een wettelijke taak om opvang mogelijk te maken.
Meer concreet draagt de spreidingswet bij aan het komen tot een duurzaam opvanglandschap
door te borgen dat er voldoende opvangplaatsen worden gerealiseerd, waarbij o.a. wordt
beoogd gemeenten te bewegen om opvangvoorzieningen voor minimaal 5 jaar of langer
mogelijk te maken. Zo ontstaat een vaste voorraad van opvangplaatsen en meer stabiliteit.
Deze leden begrijpen waarom de definitieve toezegging wat betreft het aantal hervestigingen
voor 2024–2025 is bijgesteld naar beneden. Zou de Staatssecretaris nog wel kunnen
toelichten waarom is gekozen om de definitieve toezegging een halvering te laten zijn
van de oorspronkelijke prognose (van 1000 naar 500)? Over welke nationale belangen
heeft de Staatssecretaris het wanneer hij zegt van plan te zijn om in lijn met de
hervestigingsprioriteiten van de UNHCR, de EU en nationale belangen vluchtelingen
te hervestigen uit Libanon en/of Jordanië, Egypte, Kenia, Pakistan en/of Turkije,
Niger en/of Rwanda?
Antwoord
Gegeven de huidige opvangsituatie en gerelateerde ontwikkelingen in Nederland, de
relatie met Turkije, het belang dat het kabinet hecht aan het uitvoeren van de EU-Turkije
Verklaring en de situatie in Turkije, is besloten dat hervatten van hervestiging in
het kader van de EU-Turkije Verklaring onder het aankomende EU-programma verantwoord
is, zij het in afgeslankte vorm. Alles overwegende en in afstemming met de uitvoeringsorganisaties
is geconcludeerd dat voor de komende twee jaren een aangepaste inzet verantwoord wordt
geacht waarbij de voorheen gebruikelijke inzet van 1.000 vluchtelingen per jaar wordt
gespreid over de periode van twee jaar (500 vluchtelingen per jaar).
In antwoord op de vraag wat wordt bedoeld met de in de Kamerbrief genoemde nationale
belangen, is van belang dat Nederland ernaar streeft om hervestiging strategisch in
te zetten. Dat gebeurt door de missiebestemmingen te bepalen aan de hand van de jaarlijkse
Projected Global Resettlement Needs (hierna: PGRN) van UNHCR en prioriteiten van de
EU. Daarbij worden ook nationale prioriteiten en overwegingen meegenomen. Te denken
valt aan opvanglanden die van belang worden geacht met het oog op een integrale aanpak
van migratie, opvanglanden die in beeld zijn in het kader van migratiepartnerschappen,
maar ook opvanglanden waarmee de inzet op opvang in de regio via o.a. het Prospects
partnerschap verder kan worden onderschreven, enzovoort. Solidariteit via hervestigingsprogramma’s
draagt bij aan de Nederlandse verantwoordelijkheidsdeling vis-a-vis de «opvang in
de regiolanden» waar Nederland op inzet. Verder streeft Nederland naar een diverse
caseload. Tot slot spelen operationele overwegingen een rol, zoals de veiligheidssituatie
in het land van opvang, en/of de aanwezigheid van een caseload van personen/nationaliteiten
die op grond van het nationale asielbeleid in aanmerking komen voor een asielvergunning
in Nederland.
In de beslisnota inzake de EU-pledge hervestiging 2024–2025 die als bijlage is aangehecht
bij de Kamerbrief inzake de Geannoteerde Agenda voor de JBZ Raad treft u een toelichting
op de keuze voor genoemde landen en inzet (Bijlage bij Kamerstuk 32 317, nr. 851).
Verslag van de informele JBZ-Raad van 20–21 juli 2023
De leden van de BBB-fractie lezen dat in het verslag van de informele bijeenkomst
van de JBZ-Raad van 20 en 21 juli 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 848) te Logroño staat dat Nederland ervoor pleitte dat de smokkel van illegale wapens
in brede zin moet worden tegengegaan, niet alleen in Oekraïne. Volgens dat verslag
waarschuwt Nederland voor terroristische organisaties, zoals Islamitische Staat (IS)
en Al Qaida, die het conflict gebruiken. Kan de Minister dit verder toelichten? Wat
is volgens de Minister nodig om te voorkomen dat terroristische organisaties het conflict
misbruiken?
Antwoord
Recente arrestaties in Nederland en Duisland tonen aan dat er een reëele dreiging
bestaat dat aanhangers van IS die in Oekraïne verbleven ook potentieel een dreiging
vormen voor de interne veiligheid van de EU. In Duitsland en Nederland zijn in totaal
negen mensen gearresteerd die in verband worden gebracht met Islamic State Khorasan Province (ISKP, de tak van ISIS die in Afghanistan actief is) en mogelijke aanslagplannen.
Tot dusver is het kabinet alleen op de hoogte van de arrestaties in Nederland en Duitsland.
Het betrof personen uit Centraal-Azië die al voor het conflict in Oekraïne verbleven
en met de migratiestroom zijn meegekomen.
Derdelanders met een verblijfsvergunning asiel of permanent verblijfsrecht in Oekraïne,
vallen nog steeds onder de Regeling Tijdelijke Bescherming (RTB). Dit geldt ook voor
derdelanders die op grond van gezins- en familieleden in aanmerking komen voor tijdelijke
bescherming. Derdelanders met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne vielen, indien
zij vóór 19 juli 2022 waren ingeschreven in de BRP, tot 4 september 2023 onder de
RTB. Derdelanders zonder verblijfsrecht in Oekraïne vielen nooit onder de RTB.
De organisaties in de asielprocedure richten zich primair op het vaststellen van de
identiteit van de asielzoeker, de beoordeling van de asielaanvraag en de opvang maar
alle partijen binnen de asiel- en veiligheidsketen zijn doorlopend alert op signalen
die duiden op betrokkenheid bij internationale misdrijven of een mogelijk gevaar voor
de nationale veiligheid, waaronder misbruik door terroristische organisaties. Daarnaast
kunnen organisaties in de asiel- en nareisprocedure, binnen de geldende kaders, de
signalen die zij opvangen voorleggen aan de opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Ondanks alle inzet die hierop is gericht, kan niet worden uitgesloten dat personen
met een terroristische achtergrond misbruik maken van de asielprocedure en tijdelijke
bescherming. Bovengenoemde ontwikkelingen hebben ook de aandacht van de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten.12 Waar mogelijk en opportuun kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten informatie
over (mogelijke) dreigingen verstrekken aan partners zoals de IND.
Het dreigingsniveau voor ontheemden uit Oekraïne die onder de RTB vallen is laag.
Desalniettemin ondergaan ontheemden uit Oekraïne een lichte screening, voordat zij
in aanmerking komen voor bescherming. Deze bestaat uit het ondertekenen van een antecedentverklaring
en een check op een eventuele hitmelding uit de politiesystemen. Indien daar aanleiding
voor is, bijvoorbeeld op basis van overlegde documenten of andere gegevens en/of verklaringen,
volgt nader onderzoek en kan worden besloten geen rechten in het kader van de richtlijn
toe te kennen. Signalen over personen die al bescherming genieten onder de RTB kunnen
gemeld worden bij zowel het informatieknooppunt Contraterrorisme, Extremisme en Radicaliseringen
(CTER) als bij het Handhavingsinformatieknooppunt (HIK) van de IND. Deze lichte screeningsaanpak
is tot stand gekomen in maart 2022.
Hoe kijkt de Minister naar criminele organisaties binnen Europa en Nederland die het
conflict misbruiken om aan illegale wapens te komen?
Antwoord
In het perspectief van de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit, hecht het
kabinet grote waarde aan specifieke initiatieven en operationele activiteiten die
zich richten op het verkleinen van het risico dat illegale wapens Oekraïne kunnen
verlaten, aangezien dit risico zijn weerslag heeft op Nederland zelf. De inzet van
Nederland blijft gericht op het op-/inrichten van een zogeheten Firearms focal point die nodig zijn voor deugdelijke handhavingsstrategieën, coördinatie, inlichtingen
en informatie-uitwisseling, zowel op nationaal als op Europees niveau. Daarnaast werkt
Nederland in Europees verband samen en ondersteunen wij diverse acties die toe zien
op onder andere het beveiligen van de buitengrens tegen wapensmokkel en het inventariseren
van de behoeften van Oekraïne voor de bestrijding van illegale wapens.
Uit datzelfde verslag blijkt dat de Minister de Raad heeft medegedeeld dat Nederland
veel heeft geïnvesteerd in digitale en fysieke toegang tot rechtbanken. De leden van
de BBB-fractie onderstrepen het belang van goed toegankelijke rechtspraak. Op welke
manier is geïnvesteerd in digitale en fysieke toegang tot rechtbanken? Op welke manier
houdt de Minister rekening met ouderen wanneer zij spreekt over digitale investeringen?
Houdt de Minister voldoende rekening met het feit dat ouderen vaak de digitale weg
niet goed kennen?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vragen zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Geannoteerde agenda JBZ-Raad 28 september 2023
Asiel en migratie- pact
De leden van de Volt-fractie maken zich grote zorgen over het samenvoegen van de Crisisverordening
met de Instrumentaliseringsverordening. Crisis en instrumentalisering zijn fundamenteel
andere zaken. Het toevoegen van instrumentalisering als grond om af te wijken van
de wettelijke asielprocedures is een glijdende schaal en ondermijnt de mensenrechten
van asielzoekers. Bovendien is in deze verordening niet voldoende toezicht geregeld
en wordt niet gegarandeerd dat het afwijken van juridisch vastgestelde procedures
niet is gelimiteerd.
De leden van de Volt-fractie vragen of de Staatssecretaris uiteen kan zetten en kan
toelichten welke inhoudelijke wijzigingen hij heeft voorgesteld om het compromis te
bereiken. Kan de Staatssecretaris bovendien aangeven of Nederland behoorde tot de
twee lidstaten die aangaven niet in te stemmen vanwege het solidariteitsprincipe in
de voorstellen?
Kan de Staatssecretaris aangeven welke veranderingen opgenomen zijn in het huidige
voorstel met betrekking tot het limiteren en proportioneel maken van derogatiemogelijkheden
om dit keer wel in te stemmen met de verordening? Hoe worden hierin fundamentele rechten
gewaarborgd?
Antwoord
Nederland behoorde niet tot de lidstaten die aangaven niet in te kunnen stemmen met
de Crisis-verordening vanwege het solidariteitsprincipe. Nederland onderschrijft juist
dat een lidstaat die in een crisissituatie verkeert aanspraak moet kunnen maken op
solidariteit vanuit de andere lidstaten. Wel heeft het kabinet aandacht gevraagd voor
consistentie tussen de verschillende verordeningen (zoals de Asiel- en migratiemanagementverordening
(AMMR) en de Crisisverordening), ook op het vlak van de solidariteitsbijdragen die
vanuit de lidstaten moet worden geboden. Het kabinet verwijst u voor de overige vragen
naar de beantwoording van een gelijkluidende vraag van de leden van de VVD-fractie.
Kan de Staatssecretaris bovendien aangeven wie volgens Nederland deel moeten uitmaken
van de voorgestelde verplichte grensprocedures en of daar ook kinderen onder vallen,
die als gevolg daarvan mogelijk in detentie zullen worden geplaatst?
Antwoord:
Nederland zet zich in voor breed verplichte snelle asiel- en terugkeerprocedures aan
de EU-buitengrenzen. In de Raadspositie voor de Asielprocedureverordening is opgenomen
dat dergelijke procedures in ieder geval toegepast dienen te worden voor personen
met een kansarm asielverzoek (afkomstig uit landen met een inwilligingspercentage
lager dan 20%). Dat geldt ook wanneer dit families met minderjarige kinderen zijn.
Het is zowel voor de lidstaat als voor de asielzoeker zelf van belang dat snel duidelijkheid
wordt gegeven over recht op een asielstatus. Daarmee wordt ook voorkomen dat personen
zonder recht op asiel verder de EU in reizen, in meerdere lidstaten een asielverzoek
indienen of ongedocumenteerd in de marges van de maatschappij belanden. Het op voorhand
uitsluiten van kinderen van de asielgrensprocedures zou het onwenselijke effect hebben
dat mensen met weinig kans op asiel juist gestimuleerd worden hun kind mee te nemen
op de (gevaarlijke) overtocht naar de EU. Daarbij is uiteraard van belang dat de omstandigheden
in de grensprocedure aan de afgesproken normen blijft voldoen. Dit geldt wat het kabinet
betreft ook voor de afspraken die over derogaties op de grensprocedures in de crisis-verordening
landen.
Asiel en migratie: externe dimensies van migratie
De leden van de Volt-fractie keuren de deal die gemaakt is met Tunesië ten zeerste
af, gezien de duidelijke aanwijzingen van mensenrechtenschendingen door het Tunesische
regime. Bovendien is het migratiepartnerschap niet op democratische wijze tot stand
gekomen, maar is door Nederland, Italië en de Commissievoorzitter onderhandeld, zonder
democratische steun van andere lidstaten en het EP. Een delegatie van het EP werd
bovendien recent geweigerd door de dictator Kais Saied. Enige vorm van samenwerking,
waarbij mensenrechten gerespecteerd worden, is daarmee volledig ongeloofwaardig geworden.
Voornoemde leden willen daarom dat Nederland en de EU onmiddellijk de deal met Tunesië
opheffen. Deze leden zien echter dat de Staatssecretaris dit standpunt niet uitdraagt
in Brussel en hebben daarom de volgende vragen. Is het kabinet, na haar val, nog steeds
van mening dat een partnerschap met Tunesië voortgezet moet worden? Hoe gaat het kabinet
mensenrechten te allen tijde waarborgen in deze deal? Gaat het kabinet de deal opzeggen
als mensenrechten worden geschonden? Gaat de Staatssecretaris erop aandringen dat
de mensenrechtenparagraaf in de MoU wordt geconcretiseerd, aangescherpt en afdwingbaar
gemaakt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat Tunesië zich niet coöperatief
opstelt in de wederzijdse uitvoering van deze deal? Gezien het feit dat binnenkort
mogelijk de eerste betalingen aan Tunesië gedaan zullen worden en daar in deze Raad
over gesproken wordt, uit welk potje zullen deze betalingen worden gedaan? Levert
Nederland hier een bijdrage aan?
Antwoord
Zoals in een eerdere beantwoording van een vraag van de leden van de VVD-fractie vermeld,
is het nu primair aan de Commissie om tot concrete afspraken over de verdere uitwerking
van het MoU te komen. Hiertoe hebben de Commissie en Tunesië momenteel op verschillende
niveaus contact. Voor het kabinet is het van belang dat de afspraken die gemaakt zijn
in het MoU worden uitgewerkt en uitgevoerd met respect voor mensenrechten en binnen
internationaal rechterlijk kader en dat bescherming van migranten en asielzoekers
daar onderdeel van is. Dat blijft het kabinet in bilateraal en Europees verband uitdragen.
De door de Commissie vrijgestelde middelen voor migratiesamenwerking met Tunesië worden
onder andere gefinancierd uit het Nabuurschap, Internationale Samenwerking en Ontwikkeling
(NDICI) op de EU-begroting. Nederland draagt bij aan de EU-begroting via afdrachten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier