Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 431 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Achtergrond van het wetsvoorstel
Het kabinet heeft besloten een pakket koopkrachtmaatregelen te treffen om de evenwichtigheid
van de koopkracht in 2024 te bevorderen en te voorkomen dat de armoede onder personen
en kinderen oploopt. Zonder aanvullend beleid zou de koopkracht van uitkeringsgerechtigden
dalen en de armoede stijgen. Dit is het gevolg van het wegvallen in 2024 van de tijdelijke
inkomensondersteunende maatregelen voor 2023, zoals de energietoeslag die het kabinet
in reactie op stijgende energieprijzen eerder heeft genomen. Zonder aanvullende maatregelen
loopt de armoede in 2024 op tot 5,7% van de bevolking, een toename van 0,9%-punt ten
opzichte van 2023. Het aandeel kinderen onder de armoedegrens neemt zonder aanvullende
maatregelen toe van 6,2% in 2023 tot 6,9% van de kinderen in 2024.1 Met dit wetsvoorstel wordt mede tegemoet gekomen aan de motie Marijnissen/van der
Plas2 die de regering verzoekt om te voorkomen dat de armoede toeneemt door de val van
het kabinet. Ook wordt tegemoet gekomen aan de motie Apeldoorn3 die uitspreekt dat de regering vasthoudt aan het doel de kinderarmoede te halveren
per 2025 en met het oog daarop in de Miljoenennota maatregelen neemt die kinderarmoede
in 2024 zoveel mogelijk zal doen dalen. Met dit wetsvoorstel verhoogt het kabinet
daarom het kindgebonden budget per 1 januari 2024.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1 doelstelling
Met het kindgebonden budget ontvangen ouders een inkomensafhankelijke financiële tegemoetkoming
in de kosten van kinderen. Het totale bedrag aan kindgebonden budget dat een huishouden
ontvangt, hangt af van het aantal kinderen en hun leeftijd, het huishoudtype, de hoogte
van het inkomen en het eventueel aanwezig vermogen.
Uit de doorlichting van artikel 10 van de SZW-begroting Tegemoetkoming ouders en de
analyse naar de kostendekkendheid en armoederisico4 is gebleken dat grotere gezinnen vaker in armoede verkeren dan huishoudens met minder
kinderen. Het CPB/SCP stelde in het rapport Kansrijk Armoedebeleid5 dat het verder ophogen van de maximale kindbedragen in het kindgebonden budget bijdraagt
aan de bestrijding van armoede. Het kabinet heeft daarom eerder de bedragen per kind
vanaf het derde kind verhoogd en daarmee meer in lijn gebracht met het bedrag voor
het tweede kind. Recent heeft de Commissie Sociaal Minimum laten zien dat de tekorten
bij gezinnen op het sociaal minimum oplopen bij meer en oudere kinderen, terwijl een
alleenstaande ouder met 1 of 2 kinderen over het algemeen goed in staat is om rond
te komen.6 De maatregelen in dit wetsvoorstel zijn tegen deze achtergrond vooral gericht op
het verbeteren van de positie van gezinnen met meer kinderen en met oudere kinderen.
Zo komen de hiermee gemoeide middelen terecht bij de huishoudens die dit het hardst
nodig hebben. Dit draagt bij aan een doelmatige besteding van middelen. Bij de gekozen
maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel zijn de conclusies van de genoemde onderzoeken
meegewogen. Ook is meegewogen dat het extra kindgebonden budget voor alleenstaande
ouders de afgelopen jaren aanzienlijk is verhoogd.
2.1. Voorgestelde regeling
Als onderdeel van de maatregelen uit de augustusbesluitvorming 2023 stelt het kabinet
een zestal aanpassingen van het kindgebonden budget voor bovenop de jaarlijkse inflatiecorrectie.
Deze aanpassingen worden toegepast na doorvoering van de beleidsmatige aanpassingen
die volgen uit het Belastingplan 20237 en de reguliere indexering, met 1 januari 2024 als beoogde inwerkingtredingsdatum.
De regering stelt de volgende aanpassingen voor:
1. Het verhogen van het maximumbedrag van het eerste kind met € 750,– per jaar;
2. Het verhogen van het maximumbedrag voor het tweede en volgende kind met € 883,– per
jaar;
3. Het verhogen van het extra kindgebonden budget voor kinderen van 12 jaar tot 16 jaar
met € 400,– per jaar;
4. Het verhogen van het extra kindgebonden budget voor kinderen van 16 en 17 jaar met
€ 400,– per jaar;
5. Het verlagen van het extra kindgebonden budget voor alleenstaande ouders (alleenstaande-ouderkop)
hebben met € 619,– per jaar;
6. Het verlagen van de inkomensdrempel voor de berekening van een korting op het kindgebonden
budget voor ouderparen (de inkomensafbouwgrens) met € 11.111,– per jaar.
De aanpassingen van de genoemde (maximum)bedragen in het kindgebonden budget vinden
plaats nadat de bedragen van het kindgebonden budget uit 2023 beleidsmatig zijn aangepast8 en zijn geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor (tcf) die voor 2024 9,9% bedraagt
(zie onderstaande tabel).9 Indexering gebeurt jaarlijks, op basis van artikel 3, eerste lid, van de Wet op het
kindgebonden budget. Van deze indexering is door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid mededeling gedaan in de Staatscourant.10 Een en ander is in tabel 1 schematisch weergegeven.
Tabel 1. Maximumbedragen kindgebonden budget per kind (in euro’s per jaar) en inkomensgrens
paren1
Parameter
Bedrag 2023
Afbouw incidentele verhoging
Na indexering met tcf 2024
Beleidsmatige mutatie 2024
Bedrag 2024
(1)
(2)
(3)
(4)
(5) = (3) + (4)
1e kindbedrag
€ 1.653,–
– € 119
€ 1.686,–
€ 750,–
€ 2.436,–
2e kindbedrag e.v.
€ 1.532,–
– € 119
€ 1.553,–
€ 883,–
€ 2.436,–
Opslag 12 t/m 15-jarige kinderen
€ 267,–
n.v.t.
€ 294,–
€ 400,–
€ 694,–
Opslag 16 en 17-jarige kinderen
€ 476,–
n.v.t.
€ 524,–
€ 400,–
€ 924,–
Alleenstaande- ouderkop
€ 3.848,–
– € 119
€ 4.099,–
– € 619,–
€ 3.480,–
Extra inkomens-drempel paren
€ 18.327,–
n.v.t.
€ 20.141,–
– € 11.111,–
€ 9.030,–2
X Noot
1
Voor de leesbaarheid is de indexering van het basiskindbedragen en alleenstaande-ouderkop
en het afbouwbedrag in 1 stap weergegeven, terwijl wettelijk de volgorde van de berekening
andersom is. Dit heeft geen invloed heeft op de hoogte van de bedragen.
X Noot
2
De inkomensdrempel voor paren is in 2023 in totaal € 43.397,– en wordt in 2024 na
indexering en beleidsmatige aanpassing € 35.849.
Tabel 1 toont de ontwikkeling van de bedragen en inkomensdrempels in het kindgebonden
budget van geldend in 202311, naar de beoogde bedragen voor 2024 als gevolg van de reguliere indexering, de afbouw
van de incidentele verhoging van 2023, en het onderhavige wetsvoorstel. Als gevolg
van dit wetsvoorstel ontvangen huishoudens met kinderen die recht hebben op kindgebonden
budget € 750,– meer voor het eerste kind en € 883,– voor elk kind vanaf het tweede
kind. Met het voorstel worden de maximale kindbedragen voor het eerste kind en vanaf
het tweede kind vanaf 2024 gelijk. Huishoudens met oudere kinderen (ouder dan 12 jaar)
ontvangen daarnaast vanaf 2024 € 400,– extra per kind. De alleenstaande-ouderkop wordt
met € 619,– verlaagd en de inkomensdrempel voor een korting op het kind gebonden budget
voor ouderparen wordt met € 11.111,– verlaagd.
2.2. Begunstigden
De maatregelen in dit wetsvoorstel richten zich, zoals in paragraaf 2.1 is uiteengezet,
vooral op het verbeteren van de positie van gezinnen met meer kinderen en met oudere
kinderen. Ouders die voor meer dan één kind of voor kinderen vanaf 12 jaar kindgebonden
budget ontvangen, ontvangen met het voorstel per saldo een hoger bedrag. De beleidsmatige
verlaging van de alleenstaande-ouderkop (door het besluit in het Belastingplan 202312 en de onderhavige wetswijziging) en de verlaging van de inkomensdrempel voor ouderparen
valt weg tegen de verhoging van het eerste kindbedrag voor alleenstaande ouders en
ouderparen met één kind tot 12 jaar. De maatregelen in dit wetsvoorstel pakken voor
alle huishoudens die kindgebonden budget ontvangen dus positief of neutraal uit.
Het verlagen van de alleenstaande-ouderkop heeft een bijkomend voordeel. De hoogste
terugvorderingen vinden plaats bij ouders die achteraf niet alleenstaand blijken te
zijn. De terugvorderingen die samenhangen met een onterecht uitgekeerde alleenstaande-ouderkop
zullen lager uitvallen en daarmee voor de betrokkenen tot minder problemen leiden,
terwijl deze huishoudens per saldo geen lager totaalbedrag ontvangen dan in voorgaande
jaren, gezien tegenover de verlaging van de alleenstaande-ouderkop een verhoging het
kindgebonden budget per kind staat.
Jaar-op-jaar stijgt het kindgebonden budget voor iedere ontvanger (2024 ligt hoger
dan 2023). Door de ophoging van de kindbedragen en de ophoging van de extra kindbedragen
voor oudere kinderen, profiteren met name gezinnen met kinderen vanaf 12 jaar en ouder
en/of met meer dan één kind van de voorgestelde maatregelen.
Per saldo hebben circa 75.000 huishoudens voor het eerst (of opnieuw) recht op kindgebonden
budget. Ook zij zullen daarom kunnen profiteren van deze extra inzet van het kabinet.
3. Inkomenseffecten
De inkomenseffecten van de maatregelen uit deze wetswijziging zijn zichtbaar in tabel
2, waarin enkel ontvangers van het kindgebonden budget zijn meegenomen. Daaruit valt
af te lezen dat gezinnen met een lager inkomen een groter positief inkomenseffect
ervaren dan huishoudens met een hoger inkomen. Voor de totale groep huishoudens (circa
1 miljoen huishoudens van de circa 7,8 miljoen huishoudens) met kindgebonden budget
is het mediane inkomenseffect 1,7%.
Tabel 2: Inkomenseffecten voor WKB-ontvangers
Inkomensgroep
Inkomenseffect ontvangers kindgebonden budget
Aantal gezinnen (afgerond op duizendtallen)
1e (<=112% WML)
3,0%
200
2e (112–179% WML)
2,5%
100
3e (179–274% WML)
1,8%
200
4e (274–405% WML)
1,4%
300
5e (>405% WML)
1,3%
200
Inkomensbron
Werkenden
1,6%
900
Uitkeringsgerechtigden
3,3%
100
Gepensioneerden
xxx
Huishoudtype
Tweeverdieners
1,7%
600
Alleenstaanden
1,3%
300
Alleenverdieners
2,9%
100
Kinderen
Huishoudens met kinderen
1,7%
1.000
Huishoudens zonder kinderen
xxx
Alle WKB-ontvangers
1,7%
1.000
Tabel 3 laat zien wat het geïsoleerde effect is van de maatregelen in het kindgebonden
budget voor de (kinder)armoedecijfers in 2024. Hierbij is geen rekening gehouden met
interactie-effecten.
Tabel 3. Geïsoleerde effect WKB-maatregelen uit deze wetswijziging op personen en
kinderen in armoede, 2024.
Effect personen in armoede (%-punt)
Effect kinderen in armoede (%-punt)
Maatregelen WKB uit deze wetswijziging
– 0,5
– 1,6
4. Financiële gevolgen voor het Rijk
De kosten van de verhoging van de maximumbedragen in het kindgebonden budget, de verlaging
van de extra toeslag voor ouders zonder toeslagpartner en de verlaging van de inkomensafbouwgrens
voor paren bedragen circa € 1.060 miljoen per 1 januari 2024 aflopend naar structureel
circa € 960 miljoen op jaarbasis vanaf 2028 (inclusief uitvoeringskosten). Deze uitgaven
worden via de ontwerpbegroting SZW 2024 en de 2e suppletoire begroting 2023 verwerkt in de begroting van SZW.
Tabel 4: Budgettaire effecten (bedragen in constante prijzen 2023)
in mln. € (prijspeil 2023)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Struc.
Meeruitgaven WKB
82
1.060
1.068
1.035
995
961
961
5. Caribisch Nederland
In de augustusbesluitvorming 2023 is afgesproken dat een envelop wordt gereserveerd
voor inkomensverbeterend beleid voor gezinnen in Caribisch Nederland. Onderdeel hiervan
is een structurele verhoging van de kinderbijslag13 met 90 dollar per kind per maand. Deze verhoging wordt bij ministeriële regeling
op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet kinderbijslagvoorziening BES geregeld
en valt daarmee buiten dit voorstel.
6. Regeldrukeffecten
Er worden beperkte extra administratieve lasten voorzien als gevolg van de voorgestelde
wijzigingen. Deze hebben geen betrekking op rechten en plichten waardoor het voorstel
enkel voor ouders die voor het eerst (of opnieuw) recht op kindgebonden budget krijgen,
kan leiden tot regeldrukeffecten. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft
het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de gevolgen voor de omvang
van de regeldruk beperkt zijn en in de toelichting toereikend in beeld zijn gebracht.
7. Toetsing en consultatie
Dienst Toeslagen
Dienst Toeslagen geeft uitvoering aan de Wet op het kindgebonden budget. De aanpassingen
passen binnen de huidige toeslagsystematiek en is uitvoeringstechnisch niet anders
dan de jaarlijkse reguliere verwerking van de indexering. Daarmee is het voorstel
uitvoerbaar en handhaafbaar. De beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2024 is voor
de Dienst Toeslagen haalbaar mits uiterlijk 15 oktober helderheid is over de bedragen.
Sociale Verzekeringsbank (SVB)
Het recht op en de hoogte van het kindgebonden budget is voor de SVB van belang in
geval van samenloop met een buitenlandse gezinsuitkering van dezelfde aard. De SVB
voert in dat geval de anticumulatiebepalingen uit Verordening (EG) nr. 883/200414 uit waarbij de SVB na anticumulatie het kindgebonden budget, naast de kinderbijslag,
uitbetaalt.
De SVB heeft aangegeven dat het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is, mits er uiterlijk
december helderheid is over de bedragen per 1 januari 2024. De beoogde inwerkingtreding
per 1 januari 2024 is voor de SVB haalbaar.
8. Evaluatie
Het beleid gericht op de tegemoetkoming van ouders wordt periodiek geëvalueerd. De
laatste evaluatie vond plaats in 2018.15 De aanpassingen van het kindgebonden budget zullen onderdeel uitmaken van een volgende
evaluatie. Daarbij zal de vraag naar de doeltreffendheid en doelmatigheid aan de orde
komen.
9. Inwerkingtreding
De aanpassingen van de wet treden in werking met ingang van 1 januari 2024. Daarmee
wordt voldaan aan het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten voor regelgeving,
zoals vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Aan het
kabinetsbeleid voor de minimuminvoeringstermijn van regelgeving wordt niet voldaan.
De reden hiervan is dat de regering recentelijk heeft besloten deze maatregelen te
nemen en het onwenselijk wordt geacht als de beoogde aanpassingen niet per 1 januari
a.s. kunnen worden ingevoerd.
Artikelsgewijs
Artikel I. Wijziging Wet op het kindgebonden budget
Met de voorgestelde wijziging van de wet worden de kindbedragen gewijzigd ten gevolge
van de augustusbesluitvorming inzake het Belastingplan. De bedragen, die worden genoemd
in artikel 2, tweede, vierde en vijfde lid, van de wet worden opgehoogd, terwijl de
bedragen genoemd in het zesde en achtste lid van artikel 2 van de wet worden verlaagd.
Zie voor een nadere toelichting paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting.
Vorig jaar heeft ook een ophoging van de kindbedragen plaatsgevonden. Deze ophoging
was deels structureel (€ 100 miljoen) en deels incidenteel. De incidentele ophoging
wordt in de jaren 2024, 2025, 2026 en 2028 geleidelijk afgebouwd. Die afbouw is opgenomen
in artikel 3, zesde lid, van de wet. Deze afbouw blijft in stand en zal ook doorwerken
in de nu voorstelde ophoging van de bedragen van het kindgebonden budget (artikel 2,
tweede lid, van de wet) en in de voorgestelde ophoging van de verhoging van het kindgebonden
budget waar ouders zonder partner aanspraak op hebben (artikel 2, zesde lid, van de
wet).
Een ophoging van de bedragen, anders dan ten gevolge van de genoemde indexering, kan
overeenkomstig artikel 3, tweede lid, bij algemene maatregel van bestuur worden doorgevoerd.
Omdat de dekking van de onderhavige ophoging uit een verlaging komt van de extra toeslag
voor ouders die geen partner hebben, alsmede uit een verlaging van de voor paren geldende
inkomensafbouwgrens is een wetswijziging aangewezen in dit geval en wordt artikel 3,
tweede lid, van de wet niet toegepast.
De gebruikelijke systematiek in de wet is dat de bedragen met ingang van 1 januari
van elk kalenderjaar worden geïndexeerd, overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld
in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Ook de hiervoor genoemde afbouw
wordt geïndexeerd. Net als de ophoging die vorig jaar is toegepast, is de indexering
voor het jaar 2024 al verdisconteerd in de gewijzigde bedragen. Dat betekent dat de
bedragen in het wetsvoorstel de bedragen zijn die per 1 januari 2024 zullen gelden.
De wijzigingen in de bedragen bestaan dus achtereenvolgens uit een indexering, een
aftrek van de afbouw voor het jaar 2024 en een ophoging als onderdeel van het koopkrachtpakket.
Onderdeel B voorziet er met de wijziging van artikel 3, vijfde en zesde lid, in dat
de indexering en de afbouw voor het jaar 2024 niet tweemaal wordt toegepast.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 16 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
JA21 | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.