Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 423 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot aanpassing van de regelingen voor het fonds voor gemene rekening en de vrijgestelde beleggingsinstelling (Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
ARTIKEL VIII
ARTIKEL IX
ARTIKEL X
ARTIKEL XI
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in enkele belastingwetten
wijzigingen aan te brengen in de regelingen voor het fonds voor gemene rekening en
de vrijgestelde beleggingsinstelling;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt in artikel 3.29a, eerste lid, «volzin» vervangen
door «zin» en wordt «vierde lid» vervangen door «derde lid».
ARTIKEL II
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2, vierde lid, komt te luiden:
4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een
fonds voor gemene rekening verstaan: een fonds ter verkrijging van voordelen voor
de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden
van gelden, mits dit fonds wordt aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor
collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht en de deelgerechtigdheid in dit fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van
deelgerechtigdheid. Een fonds voor gemene rekening wordt als onderneming aangemerkt.
De bewijzen van deelgerechtigdheid worden niet als verhandelbaar aangemerkt indien
vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds voor gemene rekening.
B
Artikel 6a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «een beleggingsinstelling» ingevoegd «of icbe als bedoeld
in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht».
2. In het tweede lid wordt na «de beleggingsinstelling» ingevoegd «of icbe».
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot
derde tot en met zevende lid.
ARTIKEL III
In de Invorderingswet 1990 wordt na artikel 70f een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 70g
1. De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor
bezwaar vatbare beschikking uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien
jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin
is begrepen vennootschapsbelasting ter zake van een overdracht van vermogensbestanddelen
door een fonds voor gemene rekening op grond van artikel IV, eerste lid, van de Wet
aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling. Het uitstel
wordt slechts verleend indien de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij niet
in aanmerking komt voor de toepassing van artikel V, eerste en tweede lid, van die
wet.
2. Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan belasting dat kan worden toegerekend
aan het voordeel ter zake van de overdracht van de vermogensbestanddelen op grond
van artikel IV, eerste lid, van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde
beleggingsinstelling.
3. Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke
jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het
aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.
4. Het uitstel wordt beëindigd in geval van faillissement van de belastingschuldige.
Ingeval deze omstandigheid zich voordoet, stelt de belastingschuldige de ontvanger
daarvan onverwijld in kennis.
5. Met betrekking tot een verleend uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid
zijn artikel 24, zevende lid, artikel 25, tweeëntwintigste lid, vijfde zin, en artikel 28,
derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
6. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de beschikking,
bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL IV
1. Voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt een fonds voor
gemene rekening of een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar naar het recht van een
andere staat opgericht of aangegaan lichaam dat als gevolg van deze wet met ingang
van 1 januari 2025 niet langer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting op grond
van de artikelen 2 of 3 van die wet, geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand
aan 1 januari 2025 al zijn vermogensbestanddelen tegen de waarde in het economische
verkeer te hebben overgedragen aan de natuurlijk personen of lichamen die participeren
in dat fonds voor gemene rekening naar rato van ieders gerechtigdheid en wordt dat
fonds voor gemene rekening geacht te zijn opgehouden in Nederland belastbare winst
te genieten.
2. Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 wordt een deelgerechtigde die participeert in een fonds voor gemene rekening
als bedoeld in het eerste lid geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan
1 januari 2025 zijn bewijs van deelgerechtigdheid in en schuldvordering op het fonds
voor gemene rekening te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.
3. Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een belastingplichtige
die resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92 van die wet geniet vanwege
het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een fonds voor gemene rekening
als bedoeld in het eerste lid, geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan
1 januari 2025 de tot die werkzaamheid behorende vermogensbestanddelen te hebben vervreemd
tegen de waarde in het economische verkeer en wordt die belastingplichtige geacht
te zijn opgehouden in Nederland belastbaar resultaat uit die werkzaamheid te genieten,
tenzij de tot die werkzaamheid behorende vermogensbestanddelen op 1 januari 2025 door
die belastingplichtige nog steeds worden aangewend ten behoeve van een werkzaamheid
als bedoeld in artikel 3.92 van die wet. De vervreemding, bedoeld in de eerste zin,
wordt niet aangemerkt als een vervreemding als bedoeld in artikel 25, veertiende lid,
onderdeel a, van de Invorderingswet 1990.
4. Indien een schuldvordering als bedoeld in het tweede lid kwalificeert als een schuldvordering
als bedoeld in artikel 17a, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de belastbare winst uit een
Nederlandse onderneming van een lichaam dat participeert in het fonds voor gemene
rekening, wordt voor de toepassing van het tweede lid ter zake van die schuldvordering
tot de winst van dat lichaam gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voor
zover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds eerder in verband met die
afwaardering een bedrag tot de winst van dat lichaam is gerekend.
5. Een fonds voor gemene rekening als bedoeld in het eerste lid dat op het tijdstip
onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 is aangemerkt als beleggingsinstelling
als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt geacht
op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 te hebben voldaan aan
de uitdelingsverplichting, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met betrekking tot het laatste boekjaar of
de laatste boekjaren dat is, onderscheidenlijk die zijn, aangevangen voor 1 januari
2025 en ter zake waarvan de achtmaandentermijn, bedoeld in artikel 28, tweede lid,
onderdeel b, van die wet, eindigt op of na 1 januari 2025.
ARTIKEL V
1. De door een fonds voor gemene rekening als gevolg van de toepassing van artikel IV,
eerste lid, behaalde winst behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits alle
deelgerechtigden in het fonds voor gemene rekening op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand
aan 1 januari 2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te
zijn vrijgesteld, dan wel op 1 januari 2025 als gevolg van het niet langer aan de
vennootschapsbelasting onderworpen zijn van dat fonds zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting
zonder ervan te zijn vrijgesteld, en voor het bepalen van de winst bij het fonds voor
gemene rekening op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 en bij
al die deelgerechtigden dezelfde bepalingen van toepassing zijn, noch bij dat fonds,
noch bij die deelgerechtigden aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen
op de voet van artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, op vermindering
ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing
van de innovatiebox op de voet van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969, op voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b van die
wet, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten
op de voet van artikel 15e van die wet, op toepassing van de deelnemingsverrekening
op de voet van artikel 23c van die wet, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet, of op voortwenteling van
voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, van die wet en mits latere heffing
van vennootschapsbelasting is verzekerd. Indien de winst ingevolge de eerste zin niet
in aanmerking wordt genomen, treden de deelgerechtigden met betrekking tot al hetgeen
als gevolg van de toepassing van artikel IV, eerste lid, aan hen wordt geacht te zijn
overgedragen in de plaats van het fonds voor gemene rekening.
2. Ingeval niet is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, eerste zin,
kan Onze Minister, op een gezamenlijk verzoek van het fonds voor gemene rekening en
alle deelgerechtigden, mits die deelgerechtigden op 1 januari 2025 zijn onderworpen
aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, onder door hem te
stellen voorwaarden de inspecteur die is belast met de aanslagregeling van het fonds
voor gemene rekening toestaan de winst die is behaald als gevolg van de toepassing
van artikel IV, eerste lid, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij
treden die deelgerechtigden met betrekking tot al hetgeen als gevolg van de toepassing
van artikel IV, eerste lid, aan hen wordt geacht te zijn overgedragen, voor zover
daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van het fonds voor gemene rekening.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de
voorwaarden, bedoeld in de eerste zin, zijn opgenomen.
3. De voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, mogen slechts strekken ter verzekering
van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou
worden indien het tweede lid, eerste zin, buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen
voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar
genoten winst van de deelgerechtigden, de toelaatbare reserves, de verrekening van
verliezen op de voet van artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969,
de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten,
de toepassing van de innovatiebox op de voet van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969, de voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b van die
wet, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten
op de voet van artikel 23d van die wet, de toepassing van de deelnemingsverrekening
op de voet van artikel 23c van die wet, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse
ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet of op de voortwenteling
van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, van die wet en kunnen voorwaarden
worden gesteld indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025
de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen die aan de deelgerechtigden
worden geacht te zijn overgedragen lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
4. Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk op het tijdstip van het doen
van de aangifte vennootschapsbelasting van het fonds voor gemene rekening over het
boekjaar dat eindigt op 31 december 2024 schriftelijk gedaan.
ARTIKEL VI
1. Voor de toepassing van de afdelingen 3.2 en 3.4, hoofdstuk 4 en de afdelingen 7.2,
7.3 en 7.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 behoeft het voordeel dat is behaald door een deelgerechtigde ter zake van de
vervreemding van zijn bewijs van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening
als bedoeld in artikel IV, eerste lid, in het kader van een aandelenfusie als bedoeld
in het tweede lid niet in aanmerking te worden genomen indien die aandelenfusie uiterlijk
op 31 december 2024 plaatsvindt en latere heffing is verzekerd. De eerste zin is niet
van toepassing op een in het kader van een aandelenfusie genoten bijbetaling.
2. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen VIII en IX is sprake van een aandelenfusie
indien een vennootschap (verkrijgende vennootschap) tegen uitreiking van eigen aandelen
of winstbewijzen, eventueel met bijbetaling, dan wel bij wijze van storting op de
aandelen in die vennootschap, het bewijs van deelgerechtigdheid van de deelgerechtigde
in het fonds voor gemene rekening, bedoeld in artikel IV, eerste lid, verwerft, tenzij:
a. de bijbetaling 10 percent van de nominale waarde van de uitgereikte aandelen te boven
gaat;
b. de deelgerechtigde die een aanmerkelijk belang heeft in het fonds voor gemene rekening
na het vervreemden van zijn bewijzen van deelgerechtigdheid in dat fonds aan de verkrijgende
vennootschap in het kader van de fusie geen aanmerkelijk belang heeft in die verkrijgende
vennootschap; of
c. de fusie per saldo resulteert in een vermogensverschuiving van de deelgerechtigde
in het fonds voor gemene rekening naar een of meer andere aandeelhouders in of andere
gerechtigden tot het vermogen van de verkrijgende vennootschap.
3. Indien de deelgerechtigde in het fonds voor gemene rekening onderworpen is aan de
vennootschapsbelasting of het bewijs van deelgerechtigdheid van de deelgerechtigde
in het fonds voor gemene rekening behoort tot het vermogen van een onderneming of
van een werkzaamheid als bedoeld in de afdelingen 3.2 en 7.2, onderscheidenlijk 3.4
en 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, en het voordeel volgens het eerste lid
buiten aanmerking blijft, wordt voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 of de betreffende afdelingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 door die deelgerechtigde
de boekwaarde van de in het kader van de aandelenfusie verworven aandelen of winstbewijzen
in de verkrijgende vennootschap gesteld op, dan wel wordt de boekwaarde van de aandelen
in de verkrijgende vennootschap waarop in het kader van de aandelenfusie is gestort
verhoogd met, de waarde waarvoor zijn bewijs van deelgerechtigdheid in het open fonds
voor gemene rekening onmiddellijk voorafgaand aan het fusietijdstip te boek was gesteld.
4. Indien de deelgerechtigde een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 of artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 in het fonds voor gemene rekening heeft en het voordeel
volgens het eerste lid buiten aanmerking blijft, wordt voor de toepassing van genoemd
hoofdstuk 4, onderscheidenlijk genoemd artikel 17, derde lid, onderdeel b, de verkrijgingsprijs
van de in het kader van de aandelenfusie verworven aandelen of winstbewijzen in de
verkrijgende vennootschap gesteld op, dan wel wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen
in de verkrijgende vennootschap waarop in het kader van de aandelenfusie is gestort
verhoogd met, de verkrijgingsprijs van het in het kader van de aandelenfusie vervreemde
bewijs van deelgerechtigdheid in het fonds voor gemene rekening.
5. De artikelen 13h en 13i van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van overeenkomstige
toepassing.
ARTIKEL VII
Indien een lichaam als gevolg van de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel B,
niet langer kwalificeert als vrijgestelde beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en het boekjaar van dat lichaam niet
gelijk is aan het kalenderjaar, wordt dat lichaam, in afwijking in zoverre van artikel 6a,
zesde lid, van die wet, met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II,
onderdeel B, niet langer als vrijgestelde beleggingsinstelling aangemerkt.
ARTIKEL VIII
1. In het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel VI is van overdrachtsbelasting
als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer
vrijgesteld:
a. de verkrijging door een vennootschap krachtens inbreng door de inbrenger; en
b. de verkrijging door de inbrenger van aandelen als bedoeld in artikel 4, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer;
mits in het kader van de aandelenfusie de verkrijgende vennootschap aan de inbrenger
aandelen uitreikt, dan wel een storting op de aandelen in die vennootschap plaatsvindt
en de inbrenger door middel van die uitgereikte, onderscheidenlijk bestaande, aandelen
een soortgelijk belang houdt in die vennootschap, als hij had in het vermogen van
het fonds voor gemene rekening op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de inbreng.
2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing:
a. indien de verkrijging betrekking heeft op onroerende zaken die zijn ingebracht in
een fonds voor gemene rekening dat tot stand is gekomen na 19 september 2023, 15:15
uur; of
b. voor zover de verkrijging betrekking heeft op onroerende zaken die zijn ingebracht
door deelgerechtigden die na 19 september 2023, 15:15 uur, zijn toegetreden tot een
fonds voor gemene rekening.
3. De overdrachtsbelasting die ingevolge het eerste lid niet is geheven is alsnog verschuldigd
indien de inbrenger het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang binnen
drie jaren na de aandelenfusie, bedoeld in artikel VI, niet meer geheel in het bezit
heeft. De bepaling is eveneens van toepassing bij vervreemding van claims of het verlenen
van een koopoptie op de aandelen, alsmede bij een gehele of gedeeltelijke terugbetaling
van hetgeen op de aandelen is gestort.
4. Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van een vervreemding van het door
de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang door de inbrenger, indien de verkrijger
ter zake van de verkrijging van dat door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke
belang overdrachtsbelasting verschuldigd is.
5. Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van een vervreemding van het door
de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang door de inbrenger:
a. in het kader van een fusie of splitsing waarop de vrijstelling, bedoeld in artikel 15,
eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, wordt toegepast;
dan wel
b. indien ten minste 75 percent van de aandelen van de vennootschap die de aandelen aan
de inbrenger heeft toegekend wordt verkregen door een andere vennootschap tegen toekenning
van een door eigen aandelen vertegenwoordigd soortgelijk belang.
6. Voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel b, wordt onder toekenning van aandelen
mede begrepen het geval waarin naast toekenning van aandelen tevens een bedrag in
geld wordt betaald van ten hoogste 10 percent van de nominale waarde van de toegekende
aandelen.
7. Het vijfde lid is slechts van toepassing indien het toegekende belang in de plaats
komt van het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang, bedoeld in het
derde lid, dan wel het toegekende belang de resterende periode in het bezit blijft
van de opvolgende verkrijger.
8. Artikel 15, negende lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is van overeenkomstige
toepassing op de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat aangifte
wordt gedaan op een door de inspecteur aangegeven wijze.
ARTIKEL IX
1. Indien de bewijzen van deelgerechtigdheid die worden vervreemd in het kader van een
aandelenfusie als bedoeld in artikel VI ten grondslag liggen aan uitstel van betaling
dat is verleend op grond van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990,
kan de ontvanger het uitstel voortzetten op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige
aan wie het uitstel is verleend, in welk geval de aandelen in of winstbewijzen van
de bij de aandelenfusie verkrijgende vennootschap voortaan worden geacht aan het verleende
uitstel ten grondslag te liggen.
2. De ontvanger kan aan het voortzetten van het uitstel voorwaarden stellen die betrekking
hebben op de belastingschuldige, daaronder begrepen:
a. het gedurende de looptijd van het uitstel jaarlijks aan de hand van schriftelijke
bescheiden aannemelijk maken dat hij recht heeft op gehele of gedeeltelijke voortzetting
van het uitstel;
b. het jaarlijks aan de ontvanger verstrekken van informatie over zijn actuele adres
en werkelijke verblijfplaats.
3. Indien de belastingschuldige niet voldoet aan de voorwaarden die de ontvanger aan
het voortzetten van het uitstel van betaling heeft gesteld, kan de ontvanger het uitstel
van betaling intrekken.
ARTIKEL X
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.
2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen I, II, III en VII in werking
met ingang van 1 januari 2025.
ARTIKEL XI
Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde
beleggingsinstelling.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 16 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Tegen | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
JA21 | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.