Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 999 Voorstel van wet van de leden Koerhuis, Van der Plas, Grinwis en Westerveld tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Woningwet in verband met het bieden van huurbescherming aan weeskinderen (Wet huurbescherming weeskinderen)
Nr. 8
VERSLAG
Vastgesteld 8 september 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte
opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
Algemeen deel
1
1.
Inleiding en aanleiding
3
1.1
Weeskinderen
3
2.
Voorgeschiedenis
3
2.1
Huidige stand van zaken
3
3.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
3.1
Informatieplicht
3
3.2
Voortzetting van het huurcontract tot en met het 27e levensjaar
3
3.3
Tijdelijke verlaging van de huurprijs
4
4.
Overwogen alternatieven
4
4.1
Woningcorporaties en particuliere verhuurders
4
II.
Artikelsgewijs deel
5
I. Algemeen deel
De leden van de VVD-fractie danken de initiatiefnemers voor de initiatiefwet. Zij
achten de noodzaak van het voorstel ondertussen ook wel overtuigend aangetoond. Een
jaar nadat de gedragscode en de ministeriële regeling voor woningcorporaties is afgesproken
en de initiatiefwet naar de Raad van State is gestuurd, is er helaas weer een schrijnend
geval voorbijgekomen. Een kind dat veertien dagen ervoor wees was geworden, dreigde
op straat te belanden, omdat de huur dreigde te worden opgezegd. Door de tussenkomst
van Stichting Weeswijzer i.o. is dit gelukkig voorkomen. Nadat de initiatiefnemers
de behandeling van de initiatiefwet zijn gestart, is er helaas nog weer een schrijnend
geval voorbijgekomen. Half juli ontstond er ophef over een artikel op Sleutelstad.
De 18-jarige Senna Delfos die vorig jaar oktober wees was geworden, dreigde ook op
straat te belanden, omdat de huur dreigde te worden opgezegd door woningcorporatie
De Sleutels. Door de tussenkomst van de initiatiefnemers en CDA-wethouder Julius Terpstra
is dit gelukkig weer voorkomen. Dit alles laat zien dat de gedragscode onvoldoende
vertrouwen biedt en de problematiek niet oplost.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van
de leden Koerhuis, Van der Plas, Grinwis en Westerveld tot wijziging van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek en de Woningwet in verband met het bieden van huurbescherming
aan weeskinderen (Wet huurbescherming weeskinderen). Deze leden onderschrijven het
belang van het voorkomen dat weeskinderen na het overlijden van hun ouder(s) het perspectief
op hun eigen thuis kunnen verliezen. Ten tijde van verdriet en bij de verwerking daarvan
zouden kinderen zich geen zorgen mogen maken over huisvesting. Ieder persoon die dit
overkomt is er wat deze leden betreft één te veel. Wel hebben zij nog een aantal vragen
over het voorstel van indieners.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging
van Boek 7 van het BW en de Woningwet in verband met het bieden van huurbescherming
aan weeskinderen. Deze leden danken de initiatiefnemers voor hun inzet op dit belangrijke
onderwerp.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de bovengenoemde
wijziging. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben het onderliggende wetsvoorstel
met interesse gelezen. Deze leden hebben de initiatiefwet positief ontvangen en hebben
nog enkele verduidelijkende vragen aan de initiatiefnemers.
Zij vragen de initiatiefnemers waarom er is gekozen voor een harde leeftijd waarop
de bijzondere huurbescherming komt te vervallen. Er had bijvoorbeeld ook voor een
vast aantal jaar kunnen worden gekozen vanaf het overlijden van de ouders tot wanneer
het huurcontract kan worden verlengd. Waarom is er voor een harde grens op 28-jarige
leeftijd gekozen? Zij constateren dat er niet is gekozen voor het verplichten van
woningcorporaties om vervangende passende huisvesting voor weeskinderen te vinden
wanneer ouders overlijden. Waarbij weeskinderen in het ouderlijk huis mogen blijven
tot er vervangende woonruimte is gevonden. Waarom is dit zo?
Daarnaast schrijven de initiatiefnemers in de memorie van toelichting dat er inmiddels
een wettelijke regeling (Fiscale verzamelwet 2023) voorligt voor weeskinderen in een
koopwoning en dat zij ervan uit gaan dat deze regeling geldt voor dezelfde groep weeskinderen
als in het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Kunnen zij inmiddels bevestigen dat
dit inderdaad om dezelfde groep weeskinderen gaat? En zo nee, delen zij de mening
dat de wetgeving dusdanig moet worden aangepast dat de groep weeskinderen in beide
wettelijke regelingen gelijk is? Deze leden constateren dat de wet niet toeziet op
de particuliere sector. Zou het niet eerlijker zijn als deze nieuwe regels ook voor
weeskinderen in particuliere huurwoningen zou gelden?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote instemming kennisgenomen van
de Wet huurbescherming weeskinderen. Met de initiatiefnemers zijn deze leden van mening
dat weeskinderen in de periode na het tragische verlies van de ouders behoefte hebben
aan zekerheid en stabiliteit. De zekerheid van een vertrouwde woning draagt daar sterk
aan bij. Zij vinden het onbestaanbaar dat kinderen of jongvolwassenen in een zeer
emotionele periode hun vertrouwde huis moeten verlaten omdat zij niet op het huurcontract
vermeld staan. Deze leden willen oog hebben voor het kwetsbare kind, boven de juridische
werkelijkheid van het huurcontract. Bij het voorliggende wetsvoorstel hebben zij nog
enkele vragen.
1. Inleiding en aanleiding
1.1 Weeskinderen
De leden van de SP-fractie vragen om een nadere definiëring van «weeskinderen». Deze
leden vragen of verruiming van deze definiëring mogelijk is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers de recente ontwikkeling
rond huisuitzettingen van wezen te schetsen. Deze leden vragen de initiatiefnemers
daarmee te reflecteren op de noodzaak van deze wet.
2. Voorgeschiedenis
2.1 Huidige stand van zaken
De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom de initiatiefnemers in hun voorstel
niet hebben gekeken naar het wettelijk uitbreiden van medehuurderschap. Zijn de initiatiefnemers
het met deze leden eens dat als dit begrip verder wordt uitgebreid, veel onwenselijke
huurbeëindigingen, ook voor weeskinderen ouder dan 27 jaar, of kinderen die vanwege
jarenlange zorgverlening bij hun ouders inwonen in verband met bijvoorbeeld mantelzorg,
voorkomen kunnen worden?
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1 Informatieplicht
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers te verduidelijken
of alle minderjarigen die op grond van het voorstel als wees worden beschouwd, recht
hebben op huurtoeslag, ook zij waarvan nog een overlevende ouder is, die al drie jaar
niet de gezamenlijke zorg met de overleden ouder had over de bewoner, of minderjarigen
waarbij in die afgelopen drie jaar niet een nauwe persoonlijke betrekking met de overlevende
ouder was. Deze leden vragen hoe zich dit verhoudt tot artikel 10 lid 2 van de Algemene
wet inkomensafhankelijke regelingen.
3.2 Voortzetting van het huurcontract tot en met het 27e levensjaar
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemers hebben gekozen voor
de leeftijdsgrenzen van 16 tot en met 27 jaar. Deze leden vragen zich af of de initiatiefnemers
uitgebreid kunnen ingaan op waarom zij juist voor deze leeftijdsgrenzen hebben gekozen.
De grens van 16 jaar lijkt een juridische uitdaging vanwege de bekwaamheid voor het
aangaan van een huurovereenkomst. Er moet namelijk een wettelijk vertegenwoordiger
zijn aangewezen. Hoe willen de indieners deze uitdaging ondervangen?
Zij merken tevens op dat de Raad van State kritisch is op het voorstel om weeskinderen
tot hun 28ste in hun ouderlijk huis te laten wonen. Onder andere omdat dit op gespannen voet zou
staan met de wettelijke taken van woningcorporaties en de krapte op de woningmarkt.
Deze leden vragen zich af waarom hier gekozen is voor een leeftijdsbepaling tot 28
jaar? Staat deze keuze niet op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel? Waarom
hebben de initiatiefnemers niet gekozen voor bijvoorbeeld een termijn waarop weeskinderen
in de huurwoning mogen blijven, zoals door Aedes in de gedragscode voor verhuurders
al is opgesteld?
3.3 Tijdelijke verlaging van de huurprijs
De leden van de VVD-fractie danken de afdeling advisering van de Raad van State voor
het advies. De Raad van State heeft opgemerkt dat de voorwaarde dat een jongere de
huurprijs moet kunnen betalen voor zich spreekt, maar omdat volgens een eerdere versie
van de toelichting geen inkomenstoets hoefde te worden gedaan was niet duidelijk hoe
dit moest worden vastgesteld. Deze leden danken de initiatiefnemers voor de aanpassing
waarbij in de huidige versie van de initiatiefwet de woningcorporatie wel een inkomenstoets
moet doen. Als het weeskind wat draagkracht betreft, waaronder inkomen en vermogen,
in aanmerking komt voor huurtoeslag, maar de rekenhuur (voor de betreffende leeftijd)
te hoog is om huurtoeslag te ontvangen, dan moet de woningcorporatie de huurprijs,
conform het voorgestelde artikel 54d, vierde lid, tijdelijk verlagen naar de huurtoeslaggrens.
Deze leden vragen de initiatiefnemers waarom ervoor is gekozen om de huurprijs tijdelijk
te verlagen naar de huurtoeslaggrens en niet naar de huurprijsgrenzen voor passend
toewijzen. Dit laatste zou de betaalbaarheid van de huurprijs kunnen verbeteren.
4. Overwogen alternatieven
4.1 Woningcorporaties en particuliere verhuurders
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemers er bewust voor hebben
gekozen om de wijziging alleen te laten gelden voor woningcorporaties en niet voor
particuliere verhuurders. De initiatiefnemers stellen «geen voorbeelden [te kennen]
van weeskinderen die op straat zijn gezet door particuliere verhuurders.» Deze leden
vragen zich af of de initiatiefnemers ervan overtuigd zijn dat het uit huis zetten
van weeskinderen door particuliere verhuurders daadwerkelijk niet plaatsvindt, of
dat zij er niet bekend mee zijn?
Gelijkheid is voor deze leden een belangrijk uitgangspunt. Zijn de indieners het met
hen eens dat met het voorstel van de indieners huurders in de particuliere sector
benadeeld worden tegenover woningcorporatiehuurders? Zijn de indieners bereid om dit
punt nader en beter te onderbouwen? Hoe kijken de indieners naar de mogelijkheid om
hun zorgen over de positie van weeskinderen te adresseren door de gedragscode van
Aedes steviger te verankeren en waar nodig uit te breiden? En door bijvoorbeeld particuliere
huurders te verplichten deze gedragscode na te leven middels de onlangs aangenomen
Wet goed verhuurderschap?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners of het niet bekend zijn van
voorbeelden van huisuitzettingen bij private verhuurders wel een afdoende reden is
om deze groep verhuurders niet in het wetsvoorstel op te nemen. Deze leden vragen
de initiatiefnemers welke mogelijkheden zij hiertoe verkend hebben. Zij leggen met
name de vinger bij het feit dat met het wegvallen van de ouder meestal ook het huishoudinkomen
afneemt, waardoor de betaalbaarheid van de huur vermindert. Zij vragen de initiatiefnemers
hierop te reflecteren.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel 54d
De leden van de D66-fractie merken op dat er experts zijn die zich zorgen maken dat
een aantal voorgestelde wijzigingen van de initiatiefnemers mogelijk in strijd zijn
met andere wetgeving zoals de Huisvestingswet. Bijvoorbeeld het voorgestelde artikel
54d van de Woningwet, dat zou in strijd zijn met de bestuursrechtelijke eis dat op
grond van de Huisvestingswet schaarse sociale huurwoningen slechts in gebruik mogen
worden genomen op basis van een afgegeven huisvestingsvergunning. Ook lijkt artikel
54d van de Woningwet te schuren met het derde lid van artikel 7:268 BW. De experts
wijzen er op dat daardoor in het midden gelaten wordt of de weigeringsgronden uit
dit artikel van toepassing zijn op het geval dat een weeskind op grond van artikel
54d van de Woningwet het recht heeft om de huurovereenkomst tijdelijk voort te zetten.
Deze leden vragen zich af of de initiatiefnemers deze spanning ook zien en of zij
hier uitgebreid op kunnen reageren.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in geval van een overlevende ouder
met wie nauwelijks tot geen contact meer is, de woning eveneens aan het kind toegewezen
wordt. Deze leden lezen dat daarvan sprake is, als de overlevende ouder ten minste
drie jaar voorafgaand aan het overlijden van de huurder niet de gezamenlijke zorg
met de overleden ouder had over de bewoner, of er in die afgelopen drie jaar niet
een nauwe persoonlijke betrekking met de overlevende ouder was. Zij vragen de initiatiefnemers
waarom voor de termijn van drie jaar is gekozen en of dit geen te ruime termijn betreft.
Zij vragen de initiatiefnemers te reflecteren op de verhouding tussen artikel 54d,
dat via de Wet huurbescherming weeskinderen wordt toegevoegd aan de Woningwet, en
artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek. Zij constateren dat dit artikel niet wordt
gewijzigd en daarmee onverminderd van kracht blijft. Zij vragen hoe de weigeringsgronden
uit lid 3 van 7:268 BW zich gaan verhouden tot het toekomstige artikel 54d uit de
Wet huurbescherming weeskinderen en of niet aangegeven moet worden dat deze niet van
toepassing zijn.
Zij vragen de initiatiefnemers met betrekking tot lid 1 van artikel 54d nader toe
te lichten hoe het van rechtswege huurder worden van een minderjarige wees zich verhoudt
tot diens handelingsonbekwaamheid en de positie van de wettelijke voogd in dezen.
Tevens vragen zij naar de positie van de weeskinderen indien deze de huur niet wensen
voort te zetten of afstand willen doen van de nalatenschap.
Zij vragen de initiatiefnemers te verduidelijken of lid 5 van artikel 54d zo gelezen
moet worden dat de verlaagde huur geïndexeerd mag worden met de reguliere prijsbijstelling.
Zij vragen de initiatiefnemers of in geval van meerdere weeskinderen alleen het oudste
kind, of alle kinderenmedehuurder worden. Zij vragen of dit goed is vastgelegd in
de wettekst.
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Morrin
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.