Verslag van een rapporteur : Eindverslag van de EU-rapporteurs KR. Relatie Caribisch deel Koninkrijk met de EU
36 410 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2024
Nr. 12
VERSLAG VAN EU-RAPPORTEURS
Vastgesteld op 13 september 2023
Relatie Caribisch deel Koninkrijk met de EU en de status van de eilanden als Landen
en Gebieden Overzee (LGO)
Inhoudsopgave
1.
Inleiding van de EU-rapporteurs
2
1.1.
Beslispunten en vragen aan de bewindspersoon
3
2.
LGO’s en de toepassing van Europees recht
5
2.1.
Het invoeren van EU-recht in relatie tot de beperkte capaciteit
6
2.2.
Economische afwegingen bij keuze status: het voorbeeld van St. Barth
7
3.
LGO’s en Europese financiering
8
3.1.
Financiële middelen uit het MFK 2021–2027
8
3.2.
Financieringsprogramma’s voor LGO’s en UPG’s beter op elkaar afgestemd
9
3.3.
Strategisch belang Caribische Koninkrijksdelen voor de EU
10
3.4.
Beter benutten van EU-fondsen in relatie tot de beperkte capaciteit
11
3.5.
Toegang tot Europese fondsen en keuze status: het voorbeeld van Mayotte
12
4.
LGO’s en democratische vertegenwoordiging
13
Bijlage 1:
Overzicht belangrijkste verschillen LGO en UPG
15
Bijlage 2:
Voor LGO Toegankelijke EU-fondsen
17
Bijlage 3:
Niet voor LGO Toegankelijke EU-fondsen
18
1. Samenvatting van de EU-rapporteurs
Tijdens de strategische procedurevergadering van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties
van 22 februari 2023 is besloten ons, Roelien Kamminga (VVD) en Jorien Wuite (D66),
aan te stellen als EU-rapporteurs voor de relatie van het Caribische deel van het
Koninkrijk met de EU en een verslag te maken over de stand van zaken ten aanzien van
de discussie over dit onderwerp en de voor- en nadelen van een eventuele statuswijziging
van één of meerdere Koninkrijksdelen van Land en Gebied Overzee (LGO) naar Ultraperifeer
Gebied (UPG).
LGO versus UPG
Het Koninkrijk als geheel is lidstaat van de Europese Unie (EU). Zowel de BES-eilanden
(Bonaire, Sint Eustatius en Saba) als de CAS-landen (Curaçao, Aruba en Sint Maarten)
binnen het Koninkrijk hebben op dit moment de status van Land en Gebied Overzee (LGO)
en maken daarom geen deel uit van de interne markt van de EU. Het Europese deel van
Nederland maakt hier wel deel van uit. Op de LGO’s is het EU-recht dan ook niet in
volle omvang van toepassing, omdat de interne marktregels daar niet automatisch van
toepassing zijn. Dit in tegenstelling tot de zogeheten Ultraperifere gebieden (UPG’s),
waaronder de Franse Caribische eilanden Guadeloupe, Martinique en het Franse deel
van Sint Maarten. UPG’s zijn wel onderdeel van de interne markt en ze profiteren van
de regionale structuurfondsen van de EU.
Kabinetsstandpunt en Kamervragen
Het kabinetsstandpunt over de relatie van Caribisch Nederland met de EU kwam voor
het laatst naar voren in het nader rapport van 19 september 2022 (Kamerstuk 35 925 V, nr. 113) bij het advies (Bijlage bij Kamerstuk 35 570 V, nr. 74) van de Raad van State d.d. 14 juni 2021 over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht.
Hierin gaf het kabinet aan dat bij het Ministerie van BZK geen informatie bekend is
die aanleiding geeft om deze relatie te heroverwegen. Met andere woorden: de eilanden
hebben zelf niet de wens geuit om hun status te onderzoeken of veranderen. Overigens
zijn door de Tweede Kamer recent wel Kamervragen gesteld die raken aan de LGO-status:
over de onbeschikbaarheid van een basisbetaalrekening voor de inwoners van de BES-eilanden
(Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2187) en van Saba (Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 992) en over de toepassing van het EU sanctierecht op Aruba (Aanhangsel Handelingen II
2020/21, nr. 2953) en Curaçao (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2789)
Beperkte beschikbare capaciteit t.a.v. adopteren Europees recht
Ook tijdens onze gesprekken bleek dat de (politieke) wens voor een eventuele statuswijziging
van LGO naar UPG op dit moment niet speelt, noch bij de BES-eilanden, noch bij de
CAS-landen. Het achterliggende probleem, zo blijkt tevens uit de beschikbare kabinetsstandpunten,
lijkt vooral de beperkte beschikbare capaciteit op de eilanden ten aanzien van het
adopteren van het Europees recht. De focus van de Caribische Koninkrijksdelen ligt
eerder op het op korte termijn meer inzicht krijgen in de mogelijkheden om aanspraak
te maken op EU-fondsen dan op een toekomstige statuswijziging. Ook biedt de EU meer
mogelijkheden om meer de (strategische) verbinding te zoeken met elkaar en met omringende
landen en eilanden in het Caribisch gebied, of dit nu andere LGO’s of UPG’s of ACS-landen (een groep van 79 staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan waarmee
de EU eveneens bijzondere afspraken heeft). Ook hier speelt echter het probleem van
de beschikbare capaciteit.
Recente ontwikkelingen
In ons verslag benoemen we een aantal recente ontwikkelingen die van invloed zijn
op de positie van de Caribische Koninkrijksdelen. Zo heeft niet alleen de EU maar
ook China recent een strategischer oriëntatie richting Latijns-Amerika en het Caribisch
gebied (o.a. met het Post-Cotonou verdrag), is het aantal LGO’s meer dan gehalveerd
door het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU en worden de interne marktregels
van de EU ook bij LGO’s steeds vaker toch van toepassing verklaard.
Behandeling Tweede Kamer
De EU-dossiers die raken aan de discussie over statuswijziging, samenwerking met LGO’s
en de beschikbare financiering voor LGO’s worden behandeld door verschillende vaste
Kamercommissies, waardoor niet altijd op één plaats de voor een debat relevante informatie
voorhanden is. Zo is het MFK-LGO-Besluit behandeld door de vaste commissie Koninkrijksrelaties. De vaste commissie voor Europese
Zaken behandelde de UPG-strategie. De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft het
voortouw op het Instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking
(NDICI) en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken op de Global Gateway Investment Agenda en de EU-LAC-strategie. De vaste commissie voor J&V heeft het voortouw op de JBZ-Raad, waar op 28 september
een terugkoppeling wordt gegeven over de EU-Top, waar afspraken met de ACS-landen
zijn gemaakt (schriftelijk overleg 25 september 2023).
Gevoerde gesprekken
Voor dit verslag hebben we als EU-rapporteurs gesproken met diverse actoren tijdens
twee werkbezoeken: in Brussel hebben we gesproken met de Association of Overseas Countries
and Territories (OCTA), de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland in Brussel, de Europese Commissie
en het Europees parlement. Tijdens een bijeenkomst van Eurolat (de parlementaire instelling van het strategische partnerschap van de Europese Unie,
Latijns-Amerika en het Caribisch gebied) in Madrid, hebben we onder andere gesproken
met de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Toegang tot VN-fondsen
Onderdeel van dit EU-rapporteurschap was om in het kader van de toegang tot EU-fondsen
ook in te gaan op de toegang tot VN-fondsen voor de Caribische delen van het Koninkrijk,
een onderwerp dat nadrukkelijk is benoemd door stakeholders. De toegang tot deze fondsen
wordt mogelijk belemmerd, doordat alleen het Koninkrijk der Nederlanden als geheel
lid is van de VN. Hierdoor kunnen de Caribische delen van het Koninkrijk zich niet
afzonderlijk aanmelden voor financiële ondersteuning, terwijl zij daar mogelijk op
grond van hun individuele kenmerken wel voor in aanmerking zouden kunnen komen. Deze
vraag staat echter meer los van de relatie met de EU als LGO.
1.1 Beslispunten en vragen aan de bewindspersoon
Beslispunten
1. Als commissie Koninkrijksrelaties de hieronder voorgestelde vragen aan de Staatssecretaris
BZK stellen en haar verzoeken om een schriftelijke reactie op deze vragen voor de
Begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties.
2. Dit rapporteursverslag betrekken bij de Begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties.
3. De vaste commissies voor Europese Zaken, Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking en J&V informeren over dit verslag, mede gezien het schriftelijk
overleg over de JBZ-Raad van 28 september 2023 en eventueel te stellen vragen over
de mogelijkheden voor samenwerking van de Caribische Koninkrijksdelen met andere overzeese
gebiedsdelen in het kader van de Global Gateway Investment Agenda.
4. Het rapporteurschap voortzetten ten aanzien van de opdracht Toegang tot VN-fondsen
voor de Caribische delen van het Koninkrijk. Hier zullen de rapporteurs op een later
moment verslag over uitbrengen.
Vragen aan de bewindspersoon:
• Kan de Staatssecretaris een overzicht bieden van alle EU-fondsen, waarvan de Caribische
Koninkrijksdelen alleen of in samenwerking met partnergebieden, in beginsel gebruik
zouden kunnen maken?
• Wat zijn de redenen dat de Caribische Koninkrijksdelen (o.a. volgens cijfers van OCTA over 2014–2020) nog beperkt gebruik maken van Europese fondsen en daarnaast nog vooral
gefocust zijn op enkele fondsen, zoals het Erasmus+ en het Europees Solidariteitscorps?
• Onder welke voorwaarden, op welke wijze en langs welke procedures ondersteunt Nederland
de Caribische Koninkrijksdelen bij de aanvraag van Europese fondsen, met name nu het
MFK 2021–2027 hier meer mogelijkheden voor biedt? Welke belemmeringen zijn er geconstateerd
en heeft er ooit een evaluatie plaatsgevonden over de rol en ondersteuning van Nederland?
Maakt BZK een onderscheid in de ondersteuning voor de BES-eilanden of de CAS-landen
en zo ja waarom? In hoeverre kan het Ministerie van BZK ondersteuning bieden om de
samenwerking tussen LGO’s onderling en tussen LGO’s en UPG’s in dit kader te faciliteren?
• In hoeverre maakt Nederland zelf gebruik of wil het zelf gebruik maken van EU-fondsen
voor samenwerkingsprojecten tussen Nederland en de Caribische Koninkrijksdelen?
• Kunnen de Caribische Koninkrijksdelen in geval van een noodsituatie aanspraak maken
op EU-fondsen? Welke fondsen zijn dit en in welke mate kunnen ze hiervan gebruik maken?
• Van de € 500 miljoen die de EU heeft vrijgemaakt voor de relatie tussen de EU en de
LGO’s is € 22 miljoen beschikbaar voor technische bijstand en € 13 miljoen voor onvoorziene
omstandigheden. Hoeveel van deze middelen zijn voor het Caribisch deel van het Koninkrijk
bestemd?
• Zijn er voorbeelden van concrete projecten die lopen tussen UPG’s en LGO’s en welk
budget is hiermee gemoeid?
Mogelijke input voor het schriftelijk overleg over de JBZ-Raad (28 september 2023)
• De Eurolac strategie en het mobiliseren van de Global Gateway investeringsagenda voor
de LAC-regio poogt de regio’s in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied op geopolitiek
terrein nauwer aan de EU te verbinden en het partnerschap te versterken. In hoeverre
ziet de EU en in hoeverre ziet het Koninkrijk Nederland hier ook een rol voor de Caribische
Koninkrijksdelen, als strategische voorposten van de EU? Hoe kijkt het kabinet aan
tegen mogelijke strategische samenwerking van de CAS-landen met bijvoorbeeld de ACS-landen?
Is dit een onderwerp dat wordt geagendeerd op de vierlanden-overleggen en/of de Rijksministerraad?
2. LGO’s en de toepassing van Europees recht
Zowel de BES-eilanden als de CAS-landen hebben zoals in hoofdstuk 1 toegelicht op
dit moment de status van Land en Gebied Overzee (LGO) en maken daarom geen deel uit
van de interne markt. Op LGO’s is het EU-recht niet in volle omvang van toepassing,
terwijl dit bij de zogeheten Ultraperifere gebieden (UPG’s) wel het geval is.
Uit onze gesprekken met de staten van Curaçao, Aruba en Sint-Maarten tijdens het werkbezoek
naar Eurolat in Madrid, begrepen we dat het wijzigen van een LGO-status naar een UPG-status
op dit moment geen onderwerp is van (politieke) discussie in deze landen. Rond de
verkiezingen van 2021 speelde dit wel in Curaçao. De partij Kòrsou Un Munisipio Ulandes
Nobo (Kumun) zocht aansluiting bij Nederland en wilde ook de UPG-status. Deze partij
behaalde uiteindelijk geen zetel (bron).
Dat de eilanden zelf niet de wens hebben geuit om hun status te onderzoeken of veranderen,
kwam het laatst naar voren in het in het nader rapport (Kamerstuk 35 925 V, nr. 113) van 19 september 2022 en bij het advies (Bijlage bij Kamerstuk 35 570 V, nr. 74) van de Raad van State d.d. 14 juni 2021 over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht.
Hierin gaf het kabinet aan dat bij het Ministerie van BZK geen informatie bekend is
die aanleiding geeft om de relatie van de Caribische Koninkrijksdelen met de EU te
evalueren ofwel heroverwegen.
Over de juridische en economische implicaties (Kamerstuk 31 200 IV, nr. 56) van de status van UPG heeft de Tweede Kamer op 9 oktober 2008 een algemeen overleg
gevoerd. Het kabinetsstandpunt (Kamerstuk 31 700 IV, nr. 3) was dat de keuze aan de eilanden zelf is om de voor- en nadelen van het lidmaatschap
van de EU als UPG af te wegen en dat er niets zou worden gedaan zonder dat de eilanden
daar specifiek om zouden vragen.
Mocht er wel een wens tot statuswijziging zijn, dan dienen de Caribische Koninkrijksdelen
in de eerste plaats deze keuze kenbaar te maken aan alle landen binnen het Koninkrijk
(dit geldt ook voor de BES-eilanden, zelfs al zijn ze nu al een openbaar lichaam van
Nederland). Zowel Nederland als Curaçao, Aruba en Sint-Maarten moeten namelijk met
een dergelijk verzoek voor statuswijziging instemmen. Als dit het geval is kan de
Europese Raad op initiatief van het Koninkrijk der Nederlanden vervolgens een besluit
tot wijziging van de status vaststellen, op basis van Artikel 355 lid 6 VWEU en na raadpleging van de Europese Commissie. Het vaststellen van dit besluit gebeurt
op basis van eenparigheid van stemmen: alle lidstaten moeten hiermee akkoord gaan.
Hierna worden de wijzigingen doorgevoerd in de artikelen waar de LGO worden vermeld
(Bijlage II VWEU) en waar de UPG worden vermeld (artikel 349 VWEU en artikel 355, lid 1 VWEU). De passerellebepaling van art. 355 lid 6 VWEU is ingevoerd bij het Verdrag van
Lissabon.
Hierbij moet overigens wel worden aangetekend dat het Verdrag van Lissabon slechts
beperkt is geratificeerd door het Koninkrijk der Nederlanden voor alleen het Europese
deel van Nederland. Onder internationaal publiekrecht heeft dat verdrag dan geen medegelding
voor de Caribische Koninkrijksdelen. Daardoor is het onzeker of de passerellebepaling
van art. 355 lid 6 VWEU wel van kracht is in relatie tot de LGO’s van het Koninkrijk
der Nederlanden. De Raad van State vermeldt dit ook in paragraaf 3 van het ongevraagd
advies (Bijlage bij Kamerstuk 35 570 V, nr. 74) over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht d.d. 14 juni 2021.
2.1. Het invoeren van EU-recht in relatie tot de beperkte capaciteit
In bijlage 1 staat een overzicht van de belangrijkste verschillen tussen de status
van LGO en die van UPG. Een belangrijk argument waarom LGO’s hun status niet zouden
willen wijzigen in een status van UPG is dat het geheel van EU-verdragen, verordeningen,
richtlijnen, inclusief de jurisprudentie van het Hof van Justitie (ook wel het EU-acquis
genoemd) in beginsel beperkt van toepassing is op LGO’s; vooral de interne marktregels
zijn niet van toepassing. Veel LGO’s vinden het een voordeel dat, ondanks dat het
EU-recht niet automatisch van toepassing is, het ze daarentegen wel vrij staat om
de interne marktregels naar wens te adopteren. In geval van de Caribische Koninkrijksdelen
hebben verschillende eilanden verschillende delen van de interne marktregels overgenomen
(zie ook het overzicht in bijlage 1).
De interne marktregels zijn niet automatisch van toepassing op de LGO’s. Voorbeelden
van deze regels, die niet automatisch van toepassing zijn op LGO’s, zijn die van de
douane unie. LGO’s kunnen er zelf voor kiezen om douanerechten te heffen, of daarvan
af te zien. Wel moeten zij voldoen aan de eisen die aan de douaneformaliteiten worden
gesteld in het LGO-besluit waar het de export naar de interne markt betreft. Ook het
EU-mededingingsrecht (inclusief staatssteunregels) is niet automatisch van toepassing
(maar wel van toepassing op Curaçao en Aruba via landsverordeningen regels die gelijk
zijn daaraan), noch het EU-rechtelijke monetaire recht, waarop de euro is gebaseerd.
Geen van de eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk gebruikt de euro als
munteenheid. De Amerikaanse dollar wordt gebruikt op de BES-eilanden. Curaçao en Sint
Maarten gebruiken de Antilliaanse gulden en Aruba de Arubaanse florin.
De Caribische Koninkrijksdelen zouden bij een eventuele statuswijziging naar UPG vooral
op het gebied van het strafrecht, het handelsrecht, het ondernemingsrecht en het belastingrecht
nog aanzienlijke aanpassingen moeten doorvoeren om te kunnen voldoen aan de Europese
richtlijnen en verordeningen op die rechtsgebieden. Ook het vreemdelingenrecht vergt
in dat geval de nodige aanpassingen, bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze waarop
de asielprocedure wordt ingericht op de ABC-eilanden gezien de vele vluchtelingen
uit Venezuela. Ook de conformiteit aan het Europese milieurecht wordt bij een UPG-status
een grote uitdaging. Voor wat betreft de op Curaçao gelegen Isla-raffinaderij is het
sowieso de vraag of het ooit aan de nu al geldende verplichte WHO-normen zal kunnen
voldoen, zoals bevolen door de rechter.
De invoering van de interne marktregels zou een zware wissel trekken op de beschikbare
capaciteit van de Caribische Koninkrijksdelen. Dit werd door het kabinet bevestigd
in het antwoord (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2348) op vragen in het schriftelijk overleg van 11 mei 2021 over de informele Raad Algemene
Zaken van 17 mei 2021, waar de UPG-strategie (Mededeling Vernieuwd strategisch partnerschap met UPG’s) op de agenda stond (geannoteerde
agenda, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2327). Curaçao, Aruba en Sint Maarten zijn staatsrechtelijk in principe zelf verantwoordelijk
voor de eventuele implementatie van het EU-recht. Er is geen sprake van een sterke
toezichtrelatie door Nederland. Dit wordt anders als de interne marktregels van toepassing
worden. Schending ervan zal leiden tot aansprakelijkheid van het Koninkrijk als lidstaat.
Daarbij is het te verwachten dat Nederland een sterkere toezichtrelatie zal wensen.
Op de BES-eilanden, die openbare lichamen zijn van Nederland, geldt weliswaar al dat
steeds meer van het Nederlandse recht op de BES-eilanden van toepassing is (waarop
de Nederlandse centrale overheid een toezichthoudende rol heeft), maar nog heel veel
interne marktregels zijn er niet van toepassing. Daarbij komt dat wanneer de UPG-status
is verworven en alle bestaande interne marktregels zijn geïmplementeerd, ook alle
toekomstige richtlijnen moeten worden omgezet in lokale wetgeving. Dit betekent dat
de wetgevingscapaciteit ook voor de toekomst met voldoende middelen op peil moet blijven.
De invoering van EU-regels moet dan ook niet worden onderschat.
Overigens hoeft een eventuele statuswijziging naar UPG niet te betekenen dat alle
interne marktregels direct moet worden overgenomen. Naast een bepaalde invoeringstermijn
kunnen (toekomstige) UPG’s ook beperkte, tijdelijke uitzonderingen (derogaties) op
de verplichting om het EU-acquis over te nemen uitonderhandelen, gezien de bijzondere
kenmerken van deze gebieden: de grote afstand tot het vasteland, het insulaire karakter,
de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid
van enkele producten (Art. 349 VWEU). Daarnaast biedt het LGO-Besluit ook mogelijkheden voor ondersteuning vanuit de
Europese Commissie.
2.2. Economische afwegingen bij keuze status: het voorbeeld van St. Barth
Over de juridische en economische implicaties ((Kamerstuk 31 200 IV, nr. 56) van de status van UPG heeft de Tweede Kamer op 9 oktober 2008 een algemeen overleg
gevoerd. Hieruit bleek dat een statuswijziging ook voor de Caribische Koninkrijksdelen
ingrijpende effecten op de economie zou hebben. Vijf jaar later, op 5 maart 2013,
gaf Minister Timmermans van Buitenlandse Zaken de als reactie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 775) op het rapport Economische gevolgen van de status van UPG voor de Nederlandse Antillen en Aruba, opnieuw aan dat een UPG-status niet wenselijk was, omdat het geen extra economische
voordelen zou bieden. Ook gaf Timmermans aan dat de Caribische delen zelf voordeel
zouden ervaren van de LGO-status.
Onderstaand voorbeeld van St. Barth toont aan dat per eilandgebied de UPG- of LGO-status
kan worden aangevraagd en dat een eventuele statuswijziging dus niet voor alle eilandgebieden
zou hoeven te gelden. Elk eiland afzonderlijk zal de balans van voordelen en nadelen
moeten opmaken. Zie ook in paragraaf 3.4. het voorbeeld van Mayotte, waar het voordeel
van de EU-structuurfondsen de doorslag gaf.
St. Barth
Het Franse eiland Saint-Barthélemy (St. Barth), dat op slechts circa 30 kilometer
afstand van Sint-Maarten ligt, heeft recent zijn status van UPG naar LGO gewijzigd.
Op 1 januari 2012 is de statuswijziging in werking getreden (Besluit 2010/718/EU).
St. Barth had als overzees departement van Frankrijk met de status van UPG in relatie
tot de EU het Europees recht overgenomen. Het eiland ondervond echter economisch nadeel
van deze regels. Zo pakte het niet zelf kunnen kiezen van haar douane- en belastingregime,
maar het verplicht moeten voldoen aan het Douanewetboek ((EU) 952/2013) nadelig uit voor St. Barth, in vergelijking tot andere toeristische bestemmingen
in het Caribisch gebied, waaronder het Caribische Koninkrijksdeel Sint Maarten. Nu
het de LGO-status heeft is St. Barth vrijer (binnen bepaalde grenzen) om haar eigen
belasting- en douaneregime te kiezen. Hierdoor kan het eiland onder andere zelf schepen
registreren en havengelden innen.
Ook de Europese normen die het eiland verplicht was te hanteren pakten economisch
nadelig uit. Zo belemmerde de Europese norm voor benzine St. Barth om benzine uit
Zuid-Amerika te kopen, terwijl bijvoorbeeld het Caribische Koninkrijksdeel Sint Maarten
dat wel kon, waardoor het vissers en watersporters een veel lagere benzineprijs kon
aanbieden. De benzine voor St. Barth moest uit Europa komen, wat vanwege de hoge transportkosten
en de omweg via Guadeloupe een stuk duurder was. Daarnaast belemmerden de Europese
normen voor vlees, sinds de koeiencrisis, het importeren van vlees uit Texas en Canada.
Door het verlaten van de EU, door de statuswijziging van UPG in LGO, kon St. Barth
ook beter zelf controle uitoefenen over de permanente en tijdelijke immigratie van
buitenlandse werknemers, waaronder niet-Franse Europese burgers, voor wie het vrij
verkeer van personen alleen geldt binnen de interne markt.
In ruil voor het behoud van de euro in St. Barth heeft Frankrijk wel afspraken met
de EU gemaakt over samenwerking op het gebied van de bestrijding van belastingontduiking,
fraude en het witwassen van geld.
Het voordeel dat UPG’s hebben t.a.v. de toegang tot belangrijke Europese structuurfondsen
was voor St. Barth niet relevant, aangezien het hiervan al was uitgesloten, omdat
het BBP per hoofd van de bevolking de grens van 75% van het Europese gemiddelde overschrijdt.
De samenwerking tussen de EU en St. Barth krijgt nu in praktische zin vorm door regionale
Multiannual Indicative Programmes (MIPs).Daarnaast kan St. Barth gebruik maken van de EU-fondsen voor LGO’s.
3. LGO’s en Europese financiering
3.1. Financiële middelen uit het MFK 2021-2027
De financiële middelen voor LGO’s komen uit het MFK 2021–2027 uit de rubriek «Nabuurschap
en internationaal beleid», dat tot doel heeft met partnerlanden te werken om duurzame
ontwikkeling te stimuleren en de internationale partnerschappen van de EU vorm te
geven. Het onderliggende instrument is het (Global Europe) Instrument voor nabuurschapsbeleid,
ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), Verordening EU (2021)947 van 9 juni 2021.
Van de totale financiering van € 79.5 miljard voor Nabuurschap en internationaal beleid
heeft de EU € 500 miljoen vrijgemaakt voor de relatie tussen de EU en de LGO’s. Dit
bedrag is als volgt opgebouwd:
1. Territoriale enveloppe. Hiervoor is € 164 miljoen beschikbaar voor de lange termijnontwikkeling van Franse
LGO’s en die van het Koninkrijk der Nederlanden (Groenland heeft een eigen territoriale
enveloppe van € 225 miljoen). Ongeveer de helft hiervan, € 80 miljoen, is geoormerkt
voor de Caribische Koninkrijksdelen. Inmiddels is hiervan volgens een kamerbrief van
23 augustus 2023 (Kamerstuk 2023D34121) € 73 miljoen uitgeput (Aruba € 14,2, Bonaire € 4,6, Curacao € 18,6, Saba € 4,1,
Sint Eustatius € 2,9, Sint Maarten € 7,7 miljoen).
Toewijzing vindt plaats door de Europese Commissie rechtstreeks naar de LGO’s op basis
van criteria die genoemd worden in Bijlage 1 van het LGO-Besluit (waaronder het bevolkingsaantal, het bruto binnenlands product (bbp) en de beperkingen
vanwege het geografische isolement van LGO). De samenwerking tussen de EU en de LGO’s
krijgt in praktische zin vorm door Multiannual Indicative Programmes (MIPs), die een focus hebben op een vraagstuk dat (op dat moment) prioriteit heeft. De MIP’s
van Saba, Sint Eustatius, Sint Maarten, Curaçao, en Bonaire richten zich op klimaat en energie. De MIP van Aruba op e-overheid.
2. Regionale enveloppe. Hiervoor is € 61 miljoen beschikbaar om de samenwerking tussen verschillende Franse
LGO’s en die van het Koninkrijk der Nederlanden in een regio te stimuleren en € 15 miljoen
voor samenwerking van LGO’s met hun niet-LGO-buurlanden (hiervoor komt Groenland ook
in aanmerking). Ongeveer de helft van deze enveloppe is beschikbaar voor LGO’s in
de Pacific en de Cariben.
3. Technische bijstand. Hiervoor is € 22 miljoen beschikbaar, voor studies en maatregelen voor alle LGO’s
inclusief Groenland.
4. Onvoorziene omstandigheden. Hiervoor is € 13 miljoen beschikbaar voor alle LGO’s, inclusief Groenland.
Een deel van het fonds is bestemd voor snel ingrijpen in het geval van crisissituaties.
Ook het LGO-Besluit zelf voorziet in een juridische basis voor de aanvraag van humanitaire hulp en noodhulp
na een natuurramp op een LGO (art. 79).
3.2. Financieringsprogramma’s voor LGO’s en UPG’s beter op elkaar afgestemd
Tijdens ons werkbezoek in Brussel heeft de Europese Commissie toegelicht dat de mogelijkheden
voor LGO’s voor de financiering van programma’s sinds het MFK 2021–2027 sterk is verbeterd,
omdat de financiering voor de programma’s van UPG’s uit het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling – EFRO) en van die van LGO’s uit het NDICI – regionale enveloppe) nu hetzelfde proces hanteren. Hierdoor is samenwerking en
gecombineerde financiering makkelijker. De LGO’s verenigd in OCTA hebben hier meermaals om gevraagd, zoals ook blijkt uit de verklaring op 22 november 2022.
De terugtreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU heeft dus weliswaar geleid tot
een daling van het aantal LGO in de Cariben (waaronder Anguilla, Montserrat en de
Britse Maagdeneilanden), maar de voortzetting van de samenwerking is onder andere
ondervangen in de verruiming van mogelijkheden in de nieuwe verordeningen EFRO en NDICI. Naast zelfstandig voorstellen indienen voor programma’s kunnen LGO’s nu ook aansluiten
bij programma’s van UPG’s en dit ook gezamenlijk laten financieren.
Al deze verbeteringen zouden volgens de Europese Commissie kansen moeten bieden voor
de zes Caribische Koninkrijksdelen om meer samen te werken met de nabijgelegen UPG’s
Saint Martin, Guadeloupe, Martinique of de LGO St Barth en/of met de overzeese gebiedsdelen
van het Verenigd Koninkrijk, waaronder Anquilla, de Britse Maagdeneilanden en Montserrat
en ook Antiqua en Barbuda en Saint Kitts and Nevis (die tevens ACS-gebied zijn).
Concreet voorziet bijvoorbeeld het Interreg programma, dat put uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), in de mogelijkheid om externe fondsen en middelen uit het EFRO volgens dezelfde regels te beheren als het NDICI dat doet voor LGO’s, zodat gecombineerde financiering mogelijk is. Dit programma
heeft nu een apart artikel 61 over samenwerking tussen de UPG's met LGO’s. Interreg
B focust helemaal op samenwerking tussen UPG’s en LGO’s in het Caribisch gebied. Het
EFRO biedt ook het kader voor het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds
voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij
en aquacultuur en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor
interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid.
Ook met de ACS-landen is samenwerking beter gefaciliteerd. Het NDICI stelt in artikel 43 lid 2 dat de Europese Commissie een financiële toewijzing kan
doen om partnerlanden en -regio's te helpen hun samenwerking te versterken met aangrenzende
UPG’s en LGO’s. Ook het LGO-Besluit 2021/1764 biedt in artikel 7 mogelijkheden voor regionale samenwerking tussen LGO’s,
de UPG’s en hun naburige ACS- en niet-ACS-staten en -gebieden.
Op 20 juli 2023 heeft de Raad groen licht gegeven (persbericht) voor een nieuwe samenwerkingsovereenkomst (persbericht) tussen de EU en de (ACS-) landen en gebieden in Afrika, het Caribisch gebied en
de Stille Oceaan: de post-Cotonou-partnerschapsovereenkomst. Onderdeel van deze politieke
verbintenis is de Global Gateway Investment Agenda voor strategische projecten (BNC-fiche, Kamerstuk 22 112, nr. 3282). Zowel de Post-Cotonou overeenkomst (artikel 3 lid 7 en artikel 6, dat helemaal
is gewijd aan LGO’s en UPG’s in de Cariben) als de Global Gateway Investment Agenda
bieden kansen voor samenwerking voor LGO’s (met als uiteindelijk doel dat de regio’s
op geopolitiek terrein nauwer aan elkaar worden verbonden). In artikel 6 staat ook
dat de LGO’s in het Caribisch gebied de rol van waarnemer krijgen in de bij dit protocol
opgerichte gemeenschappelijke instellingen. De LGO’s verenigd in OCTA hebben hier meermaals om gevraagd, zoals ook blijkt uit de verklaring op 22 november 2022).
3.3. Strategisch belang Caribische Koninkrijksdelen voor de EU
Tijdens het werkbezoek van een van de EU-rapporteurs aan de bijeenkomst van Eurolat (de parlementaire instelling van het strategische partnerschap van de Europese Unie,
Latijns-Amerika en het Caribisch gebied) in Madrid is met diverse deelnemers gesproken
over de recente scherpere focus van de EU op Latijns-Amerika en het Caribisch gebied,
onder andere om tegenwicht te bieden aan investeringen van concurrerende mogendheden,
zoals China en Rusland (de Global Gateway Strategie).
De EU toont een hernieuwde belangstelling in de gemeenschap van Latijns-Amerikaanse
en Caribische Staten (CELAC), wat blijkt uit de nieuwe Agenda (7 juni 2023) voor de betrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika en het Caribisch
gebied (EU-LAC strategie) JOIN/2023/17. Ook de LGO’s zijn op een vergelijkbare manier interessant voor de EU en strategisch
waardevol door hun geografische ligging, waardoor ze bijvoorbeeld als uitvalbasis
richting Zuid-Amerika kunnen dienen. In het LGO-besluit wordt al gesproken over een wederkerig partnerschap tussen de EU en de LGO’s, in
plaats van een klassieke ontwikkelingssamenwerking.
Tijdens de JBZ-Raad van 28 september 2023 worden naar verwachting de uitkomsten van
de EU-CELAC-top van 17-18 juli 2023 besproken, waar de EU-LAC strategie en de EU-LAC Global Gateway Investment Agenda (persbericht) werden gepresenteerd. Het schriftelijk overleg hierover vindt plaats op 25 september
2023. De kabinetspositie (BNC-fiche, Kamerstuk 22 112, nr. 3741) over de EU-LAC strategie (JOIN/2023/17) is op 14 juli 2023 naar de Kamer gestuurd. Wij stellen voor om dit verslag ook te
delen met o.a, de vaste commissie voor J&V, voor eventuele inbreng over de mogelijkheden
voor samenwerking van de Caribische Koninkrijksdelen met andere overzeese gebiedsdelen
in het kader van de Global Gateway Investment Agenda. Bijvoorbeeld over samenwerking
met enkele dicht bij de Caribische Koninkrijksdelen gelegen overzeese gebiedsdelen
van het Verenigd Koninkrijk die lid zijn van CELAC: Antiqua en Barbuda en Saint Kitts
and Nevis. Deze eilanden zijn tevens erkend als Small Island Developing States (SIDS),
(geassocieerde) leden van de Verenigde Naties (VN) die te maken hebben met unieke
sociale, economische en ecologische kwetsbaarheden. UPG’s en LGO’s staan veelal voor
dezelfde problemen en uitdagingen als Small Island Developing States (SIDS). Overige
SIDS n de Cariben zijn o.a. Antiqua en Barbuda, Bahama's, Barbados, Dominica, St.
Kitts en Nevis, Sint Lucia, St. Vincent en de Grenadines.
3.4. Beter benutten van EU-fondsen in relatie tot de beperkte capaciteit
Naast rechtstreekse ondersteuning via het MFK – NDICI verleent het LGO-Besluit de LGO’s toegang tot bepaalde EU-fondsen. In bijlage 2 staat een overzicht van de
EU-fondsen waarvan de Caribische delen van het Koninkrijk gebruik kunnen maken en
in bijlage 3 een overzicht van de EU-fondsen waarvan ze geen gebruik kunnen maken,
tenzij in een wettekst expliciet staat dat ze er wel recht op hebben (Bron: Ministerie van BZK in antwoord op vragen van de Eerste Kamer).
De Caribische Koninkrijksdelen maken volgens cijfers van OCTA nog weinig gebruik van Europese fondsen. Uit een overzicht (2014–2020) van de Associatie van LGO’s (Association of Overseas Countries and Territories,
OCTA) blijkt dat de Caribische Koninkrijksdelen voornamelijk deelnemen in Erasmus+ en
het Europees Solidariteitskorps, beide gericht op financiering van onderwijs, stages en werk in projecten in het
buitenland. Ze nemen bijvoorbeeld nog niet of nauwelijks deel in Horizon Europa (onderzoek
en innovatie), COSME of LIFE (milieu, klimaat en energie), Interreg B (Carribean)
en het BEST-programma (ter ondersteuning van de biodiversiteit in de UPG’s en de LGO’s). Ook
wordt volgens OCTA nog nauwelijks samengewerkt met UPG’s in Interreg-programma’s.
De cijfers van de Europese Commissie hierover waren volgens OCTA echter niet makkelijk voorhanden.
Het feit dat dit jaar een speciaal gezant voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint
Eustatius en Saba) is aangesteld voor EU-fondsen, VN-fondsen en economische betrekkingen
met Latijns-Amerika, geeft al aan dat de Caribische Koninkrijksdelen hier meer werk
van willen maken (bron, bron). De eilanden lijken ieder voor zich niet of nauwelijks in staat om meer dan de voor
LGO’s geoormerkte fondsen (uit het LGO-Besluit en het NDICI) binnen te halen. De Caribische
Koninkrijksdelen geven dan ook prioriteit aan het beter benutten van Europese fondsen
boven het voorsorteren op een eventuele statuswijziging.
Ook Staatssecretaris Van Huffelen van BZK heeft aangegeven dat de Caribische Koninkrijksdelen weliswaar toegang hebben tot een groot aantal
EU-fondsen, maar dat dit geen garantie voor succesvolle benutting is. De procedures
van de Europese Commissie zijn complex en vragen om veel kennis en vaardigheden en
soms om samenwerking en cofinanciering die niet altijd beschikbaar zijn bij een LGO.
Ze gaf ook aan dat, indien de LGO’s dat willen, het Ministerie van BZK ondersteuning
kan bieden.
Het Ministerie van BZK heeft begin dit jaar een meerdaagse workshop op Bonaire voor alle zes LGO’s georganiseerd over samenwerking op het gebied van
EU-fondsen. Doel is te komen tot samenwerking in de vorm van de gezamenlijke projectvoorstellen,
training en kennisdeling. EU Desk Curaçao deelde de programmastructuur die het heeft
gecreëerd om lokale organisaties te informeren en te helpen bij hun aanvraag voor
horizontale fondsen. De LGO’s willen onder andere samenwerken aan het vergroten van
kennis over het aanvragen van EU-fondsen en het ontwikkelen van een werkplan om projecten
te realiseren op het gebied van connectiviteit en voedselzekerheid.
Net als bij het EU-recht geldt ook ten aanzien van de fondsen dat er weinig ambtelijke
capaciteit is. Zowel het concretiseren, het binnenhalen en het draaien van programma’s
alsmede het optuigen van een programmastructuur vergt capaciteit. De vraagarticulatie
is bij hulpvragen ook heel vaak al een probleem, ook als de hulp aan NL wordt gevraagd.
Het is dus niet vanzelfsprekend dat een ruimere toegang tot de EU-fondsen ook betekent
dat deze daadwerkelijk worden benut. De Europese Commissie biedt tot op zekere hoogte
ondersteuningsmogelijkheden vanuit de Dienst Extern optreden (EDEO), het contactpunt
in Georgetown (Guyana).
3.5. Toegang tot Europese fondsen en keuze status: het voorbeeld van Mayotte
Het eiland Mayotte heeft sinds 31 maart 2011 de status van UPG (Besluit 2012/419/EU), waar het voorheen een LGO was. Met ingang van 1 januari 2014 is Mayotte als UPG
onderdeel van de interne markt geworden. Het eiland ligt in het noordelijke Kanaal
van Mozambique in de Indische Oceaan, op 295 km van Madagaskar en 8.500 km. van Parijs,
en heeft circa 300.000 inwoners.
Mayotte
De belangrijkste reden voor de statuswijziging was de toegang van UPG’s tot de Europese
structuurfondsen, zoals het EFRO en het Europees Sociaal Fonds (ESF).Mayotte heeft een bbp van minder dan een derde van het EU-gemiddelde, een hoog werkloosheidspercentage, met name onder jongeren,
een zeer jonge en meestal niet-gekwalificeerde bevolking en een sterke druk van illegale
immigratie. Hoewel de consumentenprijzen hoger zijn dan in het Franse moederland,
is Mayotte de op twee na armste regio van de Europese Unie. 4 op de 10 inwoners zitten
onder de lokale armoedegrens.
Voor de periode 2014–2020 heeft de statuswijziging Mayotte € 280 miljoen opgeleverd
aan financiering uit Europese fondsen, waarvan bijna de helft afkomstig was van het
EFRO, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, dat meerdere projecten heeft
gefinancierd met betrekking tot watervoorziening, afvalverwerking, luchthavenbeveiliging
en de bouw van een nieuw ziekenhuis. De andere helft kwam voornamelijk uit het ESF
(Europees Sociaal Fonds) en het ELFPO (Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling),
die opleiding, werkgelegenheid en landbouw ondersteunen. Voor de periode 2021–2027
krijgt Mayotte 347 miljoen euro uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.
Als gevolg van de UPG-status moest Mayotte wel alle interne marktregels gaan toepassen,
behoudens enkele uitzonderingen die voor UPG’s gelden. Echter, de wetgeving van Mayotte
was al grotendeels aangepast aan het Franse recht, doordat het constitutioneel gezien
al veel langer integraal deel uitmaakte van de Franse Republiek, als overzees departement.
Mayotte valt niet onder de Schengenakkoorden. Andere interne marktregels, bijvoorbeeld
de roaming verordening, gelden wel in Mayotte.
Ook het voorbeeld van Mayotte toont aan dat per eilandgebied de UPG- of LGO-status
kan worden aangevraagd en dat een eventuele statuswijziging dus niet voor alle eilandgebieden
zou hoeven te gelden.
4. LGO’s en democratische vertegenwoordiging
Waar het gaat om democratische vertegenwoordiging is de relatie met de EU, of dit
nu via de LGO-status is voor via de UPG-status, voor de Caribische delen van het Koninkrijk
minder van invloed dan vaak wordt aangenomen. Vooral de manier waarop binnen het Koninkrijk
geregeld is wie mag stemmen voor welke organen bepaalt de invloed op de Nederlandse
en Europese besluitvorming. Dit is vooral via de Kieswet geregeld. De eilanden zijn
vertegenwoordigd in de EU-instellingen via hun lidstaat, het Koninkrijk der Nederlanden.
De LGO-of UPG-status is hierbij irrelevant.
Nederlanders die op de CAS-eilanden wonen en minimaal tien jaar in Nederland hebben
gewoond (mits ze zich laten registreren) en Nederlanders die woonachtig zijn op de
BES-eilanden, kunnen stemmen voor de Tweede Kamer. De eilanden zijn op deze wijze
vertegenwoordigd via de Tweede Kamer en kunnen via de gekozen vertegenwoordigers controle
uitoefenen op het kabinetsbeleid. De LGO-of UPG-status is daarbij irrelevant.
Via de Tweede Kamer kunnen inwoners van de BES-eilanden (indirect) ook invloed uitoefenen
op het EU-beleid. De Tweede Kamer heeft namelijk controle op de standpunten die bewindspersonen
innemen tijdens de onderhandelingen over EU-voorstellen in de verschillende Raden
voor vakministers, zoals bijvoorbeeld de Raad Buitenlandse Zaken of de JBZ-Raad. De
vertegenwoordiging in deze Raden geschiedt dus via de Ministers van Nederland, die
het Koninkrijk als geheel als lidstaat vertegenwoordigen in Brussel. Hier heeft (alleen)
de Tweede Kamer controle op. Ook hier is de LGO- of UPG-status irrelevant.
De Nederlanders woonachtig op de BES-eilanden krijgen ook voor de Europese verkiezingen
een stembiljet in hun brievenbus, net zoals dit in Europees Nederland het geval is.
Unieburgers woonachtig op de CAS-eilanden kunnen weliswaar ook stemmen voor het Europees
parlement, maar moeten zich hiervoor eerst registreren (wat met enige regelmaat wordt
aangekaart). Alle Caribische Koninkrijksdelen zijn hiermee wel vertegenwoordigd in
het EP. Ook hierbij is de status van LGO of UPG niet relevant.
St. Barth
In tegenstelling tot de Caribische Koninkrijksdelen wordt St. Barth in de Franse nationale
Senaat te Parijs zichtbaar vertegenwoordigd met een senator voor het gebied. Ook heeft St. Barth een met de UPG Saint-Martin gedeelde regionale
vertegenwoordiging in de Franse Nationale Vergadering («Assemblée nationale»).
Mayotte
Mayotte wordt in de Franse nationale Senaat te Parijs vertegenwoordigd door twee senatoren
(hier en hier), Ook heeft Mayotte twee leden in de Franse Nationale Vergadering («Assemblée nationale»)
(hier en hier). Tot slot zitten er ook twee vertegenwoordigers van de Franse UPG’s in het Europees
parlement hier en hier).
Bijlage 1: Overzicht belangrijkste verschillen LGO en UPG
LGO’s (13)
UPG’s (9)
• Nederland (6): Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Eustatius, Sint Maarten, Saba.
• Frankrijk (6): Frans-Polynesië, Franse zuidelijke en Antarctische gebieden, Nieuw-Caledonië,
Saint-Barthélemy, Saint-Pierre en Miquelon, Wallis en Futuna.
• Denemarken (1): Groenland.
• Frankrijk (6): Frans-Guyana, Guadeloupe, Martinique, Mayotte, Réunion en Saint-Martin.
• Spanje (1): Canarische Eilanden.
• Portugal (2): Azoren en Madeira.
Rechtspositie
Rechtspositie
• De grondslag van de LGO-regeling is te vinden in art. 355 VWEU.
• Op grond van deze bepaling zijn de LGO onderworpen aan Deel IV van het VWEU, dat gaat over de associatie van de LGO’s.
• Dit regime is verder uitgewerkt in LGO-Besluit 2021/1764 van 5 oktober 2021.
• UPGs zijn integraal onderdeel van de EU (art. 349 VWEU).
Toepassing Europees Recht
Toepassing Europees Recht
• Het associatieregime van deel vier EU-Werkingsverdrag (VWEU) is van toepassing,
samen met het daarop gebaseertde LGO-Besluit 2021/1764 inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de EU. Dat zijn
162 bepalingen.
Het LGO-besluit vermeldt in paragraaf 4 van de preambule dat het VWEU en de afgeleide
wetgeving niet automatisch van toepassing zijn op de LGO. Dat betreft dan de interne
marktregels.
• Het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de EU (GBVB) geldt wel
voor de LGO (art. 215 VWEU en de Rijkssanctiewet), omdat er een ongedeeld buitenlands
beleid is voor het Koninkrijk.
• Vanwege het ongedeelde Nederlandse burgerschap hebben inwoners van Caribische Koninkrijksdelen
ook stemrecht bij EP.
• Ook de institutionele bepalingen van deel zes VWEU gelden voor het Koninkrijk als
geheel, waardoor rechters op de Caribische delen van het Koninkrijk ook prejudiciële
vragen kunnen stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
• Op de UPG’s zijn de interne marktregels wel van toepassing. De UPG’s hebben op grond
van artikel 349 VWEU een bijzondere status, die voorziet in specifieke maatregelen
ter ondersteuning van deze regio’s, waaronder een op maat gesneden toepassing van
het EU-recht. Het doel van deze steun is om de beperkingen als gevolg van de geografische
afstand van deze regio's te compenseren.
Interne Markt
Interne Markt
• Voor LGO’s zijn de interne marktregels niet automatisch van toepassing. Wel mogen
goederen uit LGO’s bij invoer in lidstaten niet belast worden op basis van het preferentiële
oorsprongsregime van het LGO-besluit. Ook kwantitatieve invoerbeperkingen zijn verboden.
Andersom mogen LGO’s wel, onder bepaalde voorwaarden, beperkingen stellen aan de invoer
van producten uit EU-lidstaten, om zo economische ontwikkelingsbehoeften te beschermen.
LGO’s mogen daarbij echter geen direct of indirect onderscheid maken tussen goederen
uit verschillende lidstaten. Ook mogen de invoereisen nooit zwaarder zijn dan de meest
voordelige regeling die een LGO heeft met een niet EU-lidstaat.
• Lidstaten kunnen er vrijwillig voor kiezen om interne marktregels van toepassing
te verklaren op de LGO (vrijwillige harmonisatie).
• Bijvoorbeeld de euro als wettig betaalmiddel: Saint Bartholomé, Saint Pierre & Miquelon
(bron: ECB).
• Binnen het Koninkrijk vindt die vrijwillige harmonisatie plaats via enerzijds regionale
BES-wetgeving, of landsverordeningen van de CAS-eilanden en anderzijds via het concordantiebeginsel.
• Zo zijn bijvoorbeeld de concurrentieregels in Aruba en Curaçao gelijk aan het EU-mededingingsrecht
via landsverordeningen (net als die in de Nederlandse Mededingingswet), waardoor ook
de rechters in de Caribische delen van het Koninkrijk de begrippen uit de landsverordening
interpreteren in het licht van jurisprudentie van het HvJEU (voorbeeld).
• Voor het begrip milieuschade in de Wet VROM BES, is aangesloten bij de EU-rechtelijke
milieuschaderichtlijn (MvT, p. 18).
• De vrijwillige harmonisatie vindt binnen het Koninkrijk ook plaats via het concordantiebeginsel,
bijvoorbeeld het EU-recht aangaande misleidende reclame, het EU-recht aangaande het internationaal privaatrecht, en het EU-recht aangaande arbeidsrecht,
• De betaalrekeningenrichtlijn is niet van toepassing op LGO’s. Echter vanuit de Kamer
is een initiatiefwetsvoorstel in voorbereiding voor de beschikbaarheid van een betaalrekening voor Nederlanders
buiten de EU.
• UPG’s maken deel uit van de gemeenschappelijke interne markt waarin vrij verkeer
van goederen, diensten, kapitaal en personen wordt verzekerd, en waarbinnen de Europese
burgers vrij kunnen wonen, werken, studeren of zakendoen.
• Euro als wettig betaalmiddel
• De betaalrekeningenrichtlijn is van toepassing op de UPG’s.
Toegang fondsen
Toegang fondsen
• LGO komen in principe in aanmerking voor andere EU-financieringsprogramma's, zoals
Invest EU, Horizon Europa en Erasmus+. Zij kunnen ook profiteren van het thematische
deel en de acties voor snelle respons van het NDICI en van het instrument voor humanitaire hulp.
• UPGs profiteren van het regionaal beleid van de EU en maken daarom ook aanspraak
op de Europese structuurfondsen.
Bijlage 2: Voor LGO Toegankelijke EU-fondsen
Voor LGO Toegankelijke EU-fondsen1
Omschrijving
Erasmus+, w.o. Eur. Universities Initiative
Onderwijs, opleiding, jongeren en sport. Werkloosheid (vooral onder jongeren) bestrijden,
innovatie ondersteunen en de samenwerking en mobiliteit met EU-partnerlanden bevorderen.
Europees Solidariteitskorps
Jongeren de kans bieden om vrijwilligerswerk te doen of mee te werken aan een project
in eigenland of elders in Europa. Het doel is om jongeren bij elkaar te brengen en
de solidariteit tussen mensen te vergroten.
Intrerreg
Bevorderen van samenwerking tussen EU-lidstaten en tussen lidstaten en respectievelijk
aangrenzende derde landen, partnerlanden, UPG’s of LGO’s.
InvestEU
Investeringsprogramma dat een Europese financiële garantie biedt voor projecten op
vier hoofdthema’s: duurzame infrastructuur; onderzoek, innovatie en digitalisering;
midden- en kleinbedrijf en sociale investeringen en vaardigheden.
Horizon Europa,w w.o. Europese onderzoeksruimte (ERA)
Kaderprogramma van de EU voor onderzoek en innovatie.
LIFE-programma, waaronder Green Assist
Duurzame ontwikkeling en het verwezenlijken van de EU-doelen op het gebied van milieu,
klimaat en energie.
Connecting Europe Facility (CEF)
Investeringen in vervoers-, energie- en digitale infrastructuurnetwerken te versnellen.
Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de groene en digitale transitie van de EU.
Creatief Europa
Ter bevordering en ondersteuning van de internationale samenwerking in de culturele,
creatieve en audiovisuele sectoren
Digitaal Europa
Digitale transformatie ondersteunen en versnellen door middel van de grootschalige
uitrol, het verder verspreiden en grootschalig gebruik van digitale technologieën.
EU4Health
Instrument om de gevolgen van de COVID-19 pandemie te beteugelen. Speciale aandacht
binnen het programma gaat uit naar crisisvoorbereiding, ziektepreventie, gezondheidsstelsels
en digitalisering.
Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF)
Doeltreffend beheer van migratiestromen en tot de uitvoering, versterking en ontwikkeling
van het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid.
Fonds voor interne veiligheid (ISF)
Interne veiligheid op hoog niveau houden door preventie en bestrijding van terrorisme,
radicalisering, zware en georganiseerde misdaad en cybercriminaliteit, bijstand voor
en bescherming van slachtoffers en voorbereiding op en bescherming tegen en doeltreffend
beheer van veiligheidsincidenten.
Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (BMVI)
Een krachtig en doeltreffend Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen
zorgen en het gemeenschappelijk visumbeleid ondersteunen.
MOVE-ON-project
Biedt ecosysteembeoordelingen.
TAIEX INTPA
Technische assistentie gericht op aanpassing, toepassing en handhaving van EU-wetgeving.
X Noot
1
Bron: Ministerie van BZK in antwoord op vragen van de Eerste Kamer.
Bijlage 3: Niet voor LGO Toegankelijke EU-fondsen
Niet voor LGO Toegankelijke EU-fondsen1
Omschrijving
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
De belangrijkste economische onevenwichtigheden tussen de Europese regio's terugdringen.
Het EFRO biedt ook het kader voor het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Sociaal
Klimaatfonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur.
– Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+)
– Instrument om werkgelegenheid te ondersteunen, mensen aan (beter) werk te helpen
en te zorgen voor eerlijkere arbeidskansen voor EU-burgers.
– Cohesiefonds
– EU-lidstaten ondersteunen waar het bruto nationaal inkomen (BNI) per inwoner onder
de 90 procent van het EU-gemiddelde ligt. Het fonds tracht in de betreffende lidstaten
de economische en sociale achterstanden weg te werken, de economische situatie te
stabiliseren en een duurzame ontwikkeling te ondersteunen. Het fonds is onderdeel
van het Europese regionaal beleid.
– Sociaal Klimaatfonds
– Kwetsbare huishoudens, kleine bedrijven en transportgebruikers helpen die het meest
getroffen worden door energie- en transportarmoede.
– Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA)
– De uitvoering van het Europees Geïntegreerd Maritiem Beleid financieel mogelijk
maken. Het is een van de Europese structuur- en investeringsfondsen die samen een
sterkere en duurzamere Europese economie moeten bewerkstelligen.
X Noot
1
Bron: Ministerie van BZK in antwoord op vragen van de Eerste Kamer.
Overige niet toegankelijke fondsen:
• Bevorderen van Maritieme Ruimtelijke Plannen in UPG’s
• BlueInvestfonds
• Corona investeringsinitiatieven CRII en CRII+
• Europees Landbouwfonds
• Initiatief voor ondernemerschap in de ruimte (Cassini)
• Innovatiefonds
• Instrument voor technische ondersteuning (TSI)
• New Energy Solutions Optimised for Islands (NESOI)
• NextGenerationEU, waaronder Herstel- en veerkrachtfaciliteit en ReactEU
• Posei (landbouw)
• REPowerEU
• Solidariteitsfonds van de EU
• Tijdelijke kaderregeling inzake COVID-19 staatssteun
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Roelien Kamminga, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
J. Wuite, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, griffier