Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de zesde voortgangsrapportage Kansrijke start (Kamerstuk 32279-238)
32 279 Zorg rond zwangerschap en geboorte
Nr. 241
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 september 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de brief van 11 april 2023 over o.a. de zesde voortgangsrapportage
Kansrijke start (Kamerstuk 32 279, nr. 238).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 juni 2023 aan de Minister en Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 1 september 2023 zijn
de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De griffier van de commissie, Esmeijer
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
9
II.
Reactie van het kabinet
10
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven over
de voortgang van Kansrijke start en Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap.
Zij danken het kabinet voor de brieven en hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed te lezen dat er mooie resultaten worden
geboekt in het kader van Kansrijke Start. De monitor laat een sterke toename zien
van het aantal gemeenten dat een prenataal huisbezoek door de jeugdgezondheidszorg
aanbiedt. Wat zijn de reacties vanuit zowel het veld als de gezinnen op deze bezoeken?
Welke positieve ervaringen hebben zij en welke knelpunten worden gemeld? Wat zijn
de ambities van het kabinet als het gaat om prenataal huisbezoek bij gemeenten? Vindt
het kabinet dat dit bij alle gemeenten staande praktijk zou moeten zijn?
In de zesde voortgangsrapportage Kansrijke Start lezen de leden van de VVD-fractie
dat het nog niet altijd lukt om huisartsen te betrekken bij de samenwerking. Waar
heeft dit mee te maken?
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat er verbeteringen zichtbaar zijn in
uitkomsten zoals het percentage kinderen met een vroeggeboorte en/of laag geboortegewicht
en zij zijn blij met deze uitkomsten. Zij lezen dat dit niet één op één de uitkomst
is van het actieprogramma. Welke andere factoren en beleidsmaatregelen zijn hierop
nog meer van invloed geweest? En wat wordt er gedaan met deze analyse: hoe kan het
actieprogramma doelmatiger worden? Kan überhaupt worden aangegeven in hoeverre het
programma doelmatig is, welke financiële uitkomsten worden gebruikt om dit te bepalen?
Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat er naast Kansrijke Start ook wordt geïnvesteerd
in betere verbinding met relevante trajecten, zoals de aanpak geldzorgen, armoede
en schuld. Welke verbindingen zijn daar nu met Kansrijke Start en welke acties worden
ondernomen om deze verbindingen te versterken?
De leden van de VVD-fractie zijn overtuigd van het nut van het actieprogramma Kansrijke
Start en zijn dan ook blij te zien dat het programma tot goede uitkomsten leidt. In
de monitor lezen zij dat betrokkenen aangeven dat duidelijke afspraken over takenpakketten
en verantwoordelijkheden nodig zijn. Ook valt er in de monitor te lezen dat bij geboorteprofessionals
de geografische afbakening van gemeenten een belemmering vormt voor de vormgeving
van de activiteiten voor Kansrijke Start. Hoe ziet het kabinet zijn rol in deze punten?
Wat kan het kabinet betekenen om deze belemmeringen weg te nemen? Wie is er verantwoordelijk
voor het maken van duidelijke afspraken over takenpakketten en verantwoordelijkheden
en wordt er momenteel gesproken met betrokken partijen om deze aspecten te verhelderen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de Rapportage Monitor onbedoelde (tiener)zwangerschappen
en cijferoverzicht 2022 dat de meest recente cijfers van het percentage jongeren dat
seksuele voorlichting op school heeft gekregen en de waardering die de jongeren aan
deze voorlichting geven uit 2016 komen. Wat is de reden dat hierover geen recente
cijfers zijn? Wanneer worden hier nieuwe cijfers over verwacht?
In de monitor lezen deze leden dat er een groot aanbod is van erkende en niet-erkende
interventies, maar dat het aanbod niet altijd toereikend is. In de monitor worden
voorbeelden genoemd van niet-erkende interventies, maar de leden van de VVD-fractie
missen hierbij een onderbouwing. Wanneer is een interventie erkend, en wat verstaan
we onder niet-erkende interventies. Hoe wordt ervoor gewaakt dat er niet een wildgroei
aan interventies, maar dat vooral binnen bestaande, bewezen effectieve interventies
een verdieping plaatsvindt om een toereikend aanbod te bereiken?
Deze leden lezen over de ervaring van de stimuleringsregeling op het (speciaal) voortgezet
onderwijs, maar deze leden zijn ook benieuwd naar hoe het onderwijs op een andere
manier betrokken wordt bij zowel Kansrijke Start als de Aanpak onbedoelde en/of ongewenste
zwangerschap. In hoeverre wordt in gezondheidszorg- en maatschappelijkwerkopleidingen
aandacht besteed aan deze programma’s? De leden van de VVD-fractie zijn ervan overtuigd
dat (samenwerking binnen) deze opleidingen een positieve invloed hebben op de uitvoering
van dit programma.
De leden van de VVD-fractie lezen dat met publiekscommunicatie moet worden afgerekend
met foutieve beelden, taboes en stigma’s en dat in de tweede helft van dit jaar kan
worden gestart met aanvullende activiteiten. Wanneer kwalificeert iets als een foutief
beeld of taboe of stigma waarmee moet worden afgerekend? Aan welke activiteiten wordt
gedacht en via welke kanalen zal dit worden verspreid? Welke partijen worden allemaal
betrokken bij de ontwikkeling van deze publiekscommunicatie?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief over de Aanpak onbedoelde en/of ongewenste
zwangerschap bij de vierde pijler dat er nieuw, aanvullend onderzoek zal worden gedaan
naar factoren die leiden tot een onbedoelde zwangerschap, de omstandigheden die leiden
tot het besluit van de vrouw om de onbedoelde zwangerschap uit te dragen dan wel af
te breken en de ervaringen van vrouwen (en mannen) met de zorg en ondersteuning bij
een onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap. Wordt de Inspectie Gezondheidszorg en
Jeugd (IGJ) ook betrokken bij dit onderzoek. En zo nee, waarom niet? Wanneer worden
deze onderzoeken uitgevoerd en wanneer worden de eerste resultaten verwacht?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsrapportage
Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap. Deze leden vinden het belangrijk
om in te zetten op preventie van een onbedoelde of ongewenste zwangerschap. Als iemand
ongewenst of onbedoeld zwanger raakt vinden zij het belangrijk ook de hulp en hulp
en informatie te bieden zodat eenieder een passende keuze kan maken.
De leden van de D66-fractie lezen dat er in de schooljaren 2023/2024 en 2024/2025
plaats is voor ten minste 500 extra deelnemende scholen aan het Stimuleringsprogramma
Gezonde relaties & Seksualiteit. Kan het kabinet aangeven hoeveel scholen er procentueel
deelnemen aan dit programma? Voorts vragen deze leden of het kabinet kan reflecteren
op mogelijke kenmerken van deelname en effect, denk bijvoorbeeld aan kenmerken als
geografische locatie, onderwijsniveau, ideologische- of geloofsovertuiging et cetera.
Deze leden ontvangen signalen uit het veld dat er ook studenten boven de leeftijd
van 21 worden verwezen naar het programma Nu Niet Zwanger om via deze weg toegang
te krijgen tot gratis anticonceptie. Veldspelers geven aan dat studenten veelal niet
passen bij de doelgroep en werkwijze van het programma Nu Niet Zwanger. Hoe zien het
kabinet dit en wordt dit signaal herkend? Kan het kabinet aangeven op welke wijze
financiële hulp en toegang tot anticonceptie worden gewaarborgd voor studenten boven
de leeftijd van 21, zonder onnodige of overbodige deelname aan het programma Nu Niet
Zwanger?
De leden van de D66-fractie lezen dat er wordt gewerkt aan intensivering van de anticonceptiecounseling
in de abortusklinieken. Deze leden verwelkomen dit initiatief en vragen het kabinet
hoe de samenwerking met huisartsen hierin wordt meegenomen. Deze leden vragen dit
mede met het oog op implementatie van het beschikbaar stellen van een medicamenteuze
zwangerschapsafbreking bij de huisarts en de rol die huisartsen nu al spelen in informatievoorziening
over anticonceptie (na een abortus). Kan het kabinet aangeven of meer tijd aan anticonceptiecounseling
in de abortuskliniek en het effect hiervan meegenomen kunnen worden in de jaarrapportage
van de Wet afbreking zwangerschap?
De leden van de D66-fractie lezen dat er een verkenning is gestart naar bestaande
beelden en (voor)oordelen met betrekking tot regie op kinderwens, onbedoelde zwangerschap
en abortus. Is het kabinet bereid deze verkenning met de Kamer te delen?
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet investeert in het landelijk informatiepunt
onbedoelde zwangerschap. Deze leden juichen dit toe. Helaas zijn er ook andere websites
of informatiepunten waar nep- of desinformatie over een ongewenste of onbedoelde zwangerschap
wordt gegeven, zoals de website www.abortus-info.nl
1. Zo staat op de site: «Een abortuskliniek is geen adviesorganisatie, zij voeren abortussen uit. Als ze al
advies geven, houd er dan rekening mee dat de abortuskliniek een advies geeft, wat
in hun eigen belang is. Zij verdienen hun geld met het uitvoeren van een abortus.» Deze leden zijn van mening dat websites als deze zeer schadelijk zijn en niet bijdragen
aan goede hulpverlening voor vrouwen die te maken krijgen met een onbedoelde of ongewenste
zwangerschap. Deelt het kabinet deze mening? Welke rol zien het kabinet voor het waarborgen
van juiste (online) informatie? En in hoeverre hebben toezichthouders als de IGJ een
rol om feitelijke onjuistheden bloot te leggen, zo vragen deze leden?
De leden van de D66-fractie lezen dat per februari 2023 Stichting Beschermde Wieg
als zesde aanbieder is toegetreden. Kan het kabinet toelichten op basis van welke
kwaliteitseisen wordt besloten welke keuzehulpen bij onbedoelde zwangerschap kunnen
toetreden tot de open house financiering? Kunnen het kabinet delen op welke wijze
Stichting Beschermde Wieg aan genoemde kwaliteitseisen voldoet?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage Kansrijke
Start. Zij zijn verheugd te lezen dat meer gemeenten aansluiten en partijen elkaar
beter weten te vinden. Ook zijn zij positief over het feit dat het programma breed
wordt opgenomen in verschillende akkoorden, zoals het Integraal Zorgakkoord (IZA)
en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA). Echter lezen de D66-fractie leden ook
dat sommige knelpunten blijven bestaan en hebben daarbij nog enkele vragen.
In de monitor Kansrijke Start 2022 lezen de leden van de D66-fractie dat er meer duidelijkheid
is gewenst inzake de verantwoordelijkheden. Taken en verantwoordelijkheden zijn nog
niet duidelijk genoeg afgebakend en zorgverleners hebben behoefte aan duidelijke afspraken
over hun verantwoordelijkheden binnen de lokale coalitie Kansrijke Start. Door andere
afspraken die gelden tussen gemeenten wordt de vormgeving van de activiteiten voor
Kansrijke Start belemmerd. Het aanbod varieert sterk tussen gemeenten en deze leden
zijn ook hier van mening dat het niet moet uitmaken waar je wieg staat om gebruik
te maken van voorzieningen en regelingen voor (aanstaande) ouders. Daarom zijn genoemde
leden positief dat, zo valt te lezen in de voortgangsrapportage, de regionale samenwerking
wordt versterkt. Echter vragen zij of maatregelen zoals de checklist, de infosheet,
de intervisie bijeenkomsten en aansluiting bij bestaande integrale en domein overstijgende
regionale samenwerkingen voldoende gaan betekenen. Hoe ziet het kabinet dit? Hoe ziet
het kabinet zijn rol in de wensen voor meer duidelijke afspraken en het uniformiseren
van aanbod tussen diverse gemeenten?
De leden van de D66-fractie lezen dat 55 procent van de gemeenten die geen aanvullende
middelen hebben aangevraagd dit doen omdat er onvoldoende capaciteit was om het thema
Kansrijke start op te pakken en 38 procent van plan is of momenteel bezig is met contact
zoeken met partijen uit het medisch en sociaal domein. Deze leden vinden het zorgelijk,
omdat dit kan leiden tot ongelijke kansen in verschillende gemeenten. Kan het kabinet
hierop reflecteren?
Voorts vragen deze leden op welke wijze het kabinet van plan is om gezamenlijke ontwikkeling
van kennis tussen gemeenten, organisaties en experts aan te jagen? Kan het kabinet
zich vinden in de wens om meer regie te hebben om de ontwikkelde kennis te implementeren
en landelijk te verspreiden? Genoemde leden zijn verheugd in de voortgangsrapportage
te lezen dat er sprake is van een versterking van regionale samenwerking en dat, om
kennis te delen, intervisie bijeenkomsten worden georganiseerd. Echter lezen de leden
van de D66-fractie in de monitor 2022 dat samenwerking wordt belemmerd doordat data
niet altijd kan worden uitgewisseld tussen zorgverleners uit verschillende organisaties,
regio’s en provincies en dat dit ook de hulp hindert aan (aanstaande) ouders. Ziet
het kabinet mogelijkheden om deze hindernissen te verhelpen en zo ja, welke?
Deze leden vragen of het kabinet meer duidelijkheid kan verschaffen over de werking
en voorwaarden van de specifieke uitkering-regeling (SPUK-regeling)? De leden van
de D66-fractie lezen dat hier behoefte aan is bij betrokkenen. Op welke manier dienen
zij te verantwoorden hoe en waaraan zij het geld hebben besteed?
De leden van de D66-fractie zijn blij te lezen in de voortgangsrapportage dat ervaringskennis
en ervaringsdeskundigheid worden betrokken en dat vakmanschap bij professionals wordt
versterkt. Wel lezen zij ook in de monitor 2022 dat ervaringsdeskundigen een tweedeling
ervaren tussen de financiële compensatie voor professionals en ervaringsdeskundigen.
Dit terwijl, van de community partijen, ervaringsdeskundigen (samen met vrijwilligersorganisaties)
het meeste genoemd worden als partijen waarmee gemeenten samenwerken. De leden van
de-D66 fractie vragen een reactie van het kabinet hierop.
De leden van de D66-fractie lezen in de monitor 2022 dat, door de coronapandemie,
de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) minder kinderen heeft gezien. Is het aantal op dit moment
weer op niveau van voor de corona pandemie?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om aanvullende
en verduidelijkende schriftelijke vragen te stellen over de zesde voortgangsrapportage
Kansrijke start en de brief Aanpak onbedoeld en/of ongewenst zwanger.
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het bestaande programma Kansrijke Start
in elke gemeente ingevoerd wordt. Hiervoor wordt 23 miljoen euro structureel extra
beschikbaar gesteld vanaf 2023. Hoe worden deze middelen over de verschillende gemeenten
verdeeld? Deze leden willen ook graag een update krijgen over de kosten van «Kansrijke
start». Kan het kabinet dit inzichtelijke maken of krijgen?
De leden van de CDA-fractie vinden het programma Kansrijke Start een zeer goed initiatief.
Zij lezen in de monitor van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
dat de ambitie van de Vervolgaanpak Kansrijke Start 2022–2025 is dat in elke gemeente
structureel een lokale Kansrijke Start-aanpak wordt gerealiseerd, zodat (aanstaande)
ouders zich goed ondersteund voelen. Heel veel gemeenten doen mee maar we lezen ook
in de monitor dat van alle Nederlandse gemeenten er in 53 een coalitie in voorbereiding
is of ze zijn hierover in gesprek. 36 gemeenten geven aan geen coalitie te hebben.
Gaat men in gesprek met gemeenten die zeggen geen coalitie Kansrijke Start te starten?
Is bekend waarom deze gemeente geen coalitie hebben opgestart? Worden de financiële
middelen teruggevorderd als deze gemeenten in de nabije toekomst niet starten met
een coalitie Kansrijke Start?
Deze leden lezen dat 63% van de gemeenten een plan van aanpak Kansrijke Start heeft.
Moeten deze leden er vervolgens van uit gaan dat 37% van de gemeenten bezig is een
plan van aanpak op te stellen?
Voor de leden van de CDA-fractie is een van de belangrijkste middelen die in Kansrijke
Start zit het zogenaamde prenatale huisbezoek. We lezen dat er een flinke toename
is 246 (72%) in het aantal gemeenten dat Prenataal huisbezoek-Jeugdgezondheidszorg
(PHB-JGZ) aanbiedt ten opzichte van vorig jaar (n=169). Kan het kabinet toelichten
wat deze toename concreet oplevert?
Verschillende betrokkenen waaronder verloskundigen, huisartsen en de jeugdgezondheidszorg,
geven aan een rol te zien voor Kansrijke Start binnen hun vakgebied. Maar voor hen
zijn taken en verantwoordelijkheden tot nu toe nog niet duidelijk afgebakend. Ook
zijn de activiteiten op het gebied van Kansrijke Start vaak (te) vrijblijvend ingevuld.
Zaken als mandaat, tijd en middelen om de afspraken die gemaakt zijn in de lokale
coalitie daadwerkelijk tot uitvoer te brengen zijn niet altijd helder. De leden van
de CDA-fractie begrijpen dat nieuwe samenwerkingsverbanden zich laten verleiden tot
discussie over afbakening en waar verantwoordelijkheden liggen. Anderzijds vinden
deze leden ook dat samenwerking met andere partijen altijd een onderdeel is van het
werk juist voor deze doelgroep, kwetsbare ouder(s)? Deelt het kabinet deze stellingname
van deze leden? Hoe kan het kabinet deze samenwerking bevorderen?
Geboortezorgprofessionals geven vervolgens aan dat de geografische afbakening van
de gemeenten niet altijd overeenkomt met het gebied waarin zij werken. Zij werken
vaak voor verschillende gemeente tegelijk en merken dat er andere afspraken gelden
tussen gemeenten. Dit belemmert de vormgeving van de activiteiten voor Kansrijke Start.
Dit punt zien de leden van de CDA-fractie. Met name in de regio (zoals Zeeland of
Groningen) kan het van belang zijn om Kansrijke Start ook bovengemeentelijk te organiseren.
Deelt het kabinet deze mening en kan dit binnen het huidige afspraken?
Er is brede consensus dat huisartsen een belangrijke rol hebben bij project Kansrijke
Start. Volgens betrokkenen kan mogelijk via de doktersassistente de verbinding met
de huisartsenzorg worden gemaakt en kunnen zij een rol spelen binnen de coalitie «Kansrijke
Start». Wat vindt het kabinet van dit voorstel en hebben doktersassistentes in plaats
van huisartsen al een plaats binnen projecten Kansrijke Start?
Deze leden hebben nog een aanvullende vraag. In de brief betreffende het basispakket
Zorgverzekeringswet (ZVW) 2024 van het kabinet wordt voorgesteld de periode van kraamzorg
te flexibiliseren. In de brief wordt ook de link gelegd met het programma Kansrijke
Start. Kan het kabinet uitleggen hoe deze twee zich tot elkaar verhouden? Kraamzorg
in de basisverzekering van de Zorgverzekeringswet is een aanspraak, Kansrijke Start
is een project (een samenwerkingsverband) via gemeenten.
De nieuwe Kraamzorg Landelijke Indicatie Methodiek (KLIM) wordt nu beproefd. De KLIM
gaat uit van een minimum van 38 uur en een maximum van 52 uur kraamzorg. Maar wat
betekent dit dan concreet voor een ouder/ouders die deelnemen aan het project Kansrijke
Start? Krijgen die ouders als gevolg van flexibilisering van de kraamzorg meer uren
kraamzorg en ouders die meer zelfredzaam zijn krijgen die minder uren zorg? Wat zijn
dan de indicatoren om dit te bepalen?
Deze leden vragen wat de stand van zaken is gezien de samenwerking van de integrale
geboortezorg? Deze leden horen uit het veld dat het ziekenhuis meer gericht is op
curatieve zorg in plaats van op preventie en voorzorg. Ziet het kabinet dit punt en
komt dit ook in onderzoek naar boven? Gezien het project Kansrijke Start vragen deze
leden zich af in hoeverre de samenwerkingsverbanden integrale geboortezorg betrokken
zijn bij Kansrijke Start?
Sinds 1 januari 2020 kent de subsidieregeling al een tarief voor het plaatsen van
langdurige anticonceptie aansluitend op een zwangerschapsafbreking. Dit tarief is
opgehoogd met een opslag van 10% wat abortusklinieken de mogelijkheid biedt om vrouwen
in een financieel kwetsbare situatie gratis langdurige anticonceptie aan te bieden
aansluitend op een zwangerschapsafbreking. Is bekend hoeveel vrouwen hier gebruik
van maken?
Het kabinet stelt dat er voor het eerst sprake van een lichte daling in het aantal
keuzehulptrajecten en dat deze daling niet verklaard kan worden. Er wordt geïnvesteerd
in meer bekendheid met keuzehulptrajecten en dat lijkt deze leden goed, maar het lijkt
deze leden ook verstandig dat de staatsecretaris uitzoekt wat hier mogelijk de oorzaak
van de daling is. In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
voert Fiom het cliënttevredenheidsonderzoek keuzehulpgesprekken uit voor alle partijen
die deelnemen aan de open house en het RIVM heeft een jaarlijkse monitor. Kan de vraag
van de daling van het aantal keuzegesprekken bij een van deze twee onderzoeken worden
meegenomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De SP-leden lezen in de brief over de voortgangsrapportage Aanpak onbedoelde en/of
ongewenste zwangerschap dat het kabinet extra maatregelen nemen om gratis anticonceptie
voor personen in een kwetsbare situatie beschikbaar te maken. Genoemde leden lezen
dat dit onder andere via de gemeenten zal gaan door extra te investeren in het programma
«Nu Niet Zwanger». Hoeveel mensen zullen naar schatting aanspraak maken op gratis
anticonceptie middels deze investering? Daarnaast zien genoemde leden enkele tekortkomingen
bij dit plan. Eén tekortkoming van dit plan is dat hiermee bepaalde mensen in een
kwetsbare situatie niet bereikt zullen worden. Niet iedereen weet bijvoorbeeld de
loketten bij de gemeenten te vinden en daarbinnen te navigeren. Daarnaast hebben gemeenten
niet altijd alle mensen in een kwetsbare situatie in zicht. Tegelijkertijd kunnen
factoren als stigma, schaamte en wantrouwen richting overheidsinstellingen redenen
zijn waarom sommige mensen in een kwetsbare situatie geen aanspraak willen maken op
dergelijke voorzieningen. Genoemde leden willen van het kabinet weten of met deze
tekortkomingen voldoende rekening is gehouden?
Gezien deze tekortkomingen, willen genoemde leden het kabinet graag wijzen op een
andere maatregel waardoor de toegang tot anticonceptie zou kunnen worden verbeterd.
Deze maatregel bestaat uit het volledig opnemen van anticonceptie in het basispakket,
waarbij de leeftijdsgrens van 21 verdwijnt. Daarnaast zijn genoemde leden van mening
dat anticonceptie uitgezonderd zou moeten worden van eigen risico, zolang deze nog
niet is afgeschaft, zodat anticonceptie in dat geval ook echt gratis is. Genoemde
leden vragen of het kabinet deze maatregel hebben overwogen. Wat zijn de geschatte
kosten als anticonceptie volledig in het basispakket zal worden opgenomen en uitgezonderd
wordt van eigen risico? Hoeveel vrouwen zullen naar schatting aanspraak maken op gratis
anticonceptie middels deze investering? Wegen de maatschappelijke voordelen die het
gratis verstrekken van anticonceptie biedt niet op tegen de kosten?
De leden van de SP-fractie lezen in de brief over de Zesde voortgangsrapportage Kansrijke
Start dat steeds meer gemeenten aan de slag gaan met het actieprogramma Kansrijke
Start. Genoemde leden vragen of bekend is wat de voornaamste redenen zijn waarom bepaalde
gemeenten er nog niet mee aan de slag zijn gegaan.
Tot slot willen genoemde leden opmerken dat hoewel zij het positief vinden dat (aanstaande)
ouders middels dit programma zorg en ondersteuning krijgen, het vooral belangrijk
is dat de sociaaleconomische verschillen in de samenleving worden aangepakt. Zo lazen
genoemde leden in de Voorjaarsnota van 2023 dat het percentage personen in armoede
volgens de raming van het Centraal Planbureau (CPB) de komende jaren oploopt, onder
de aanname dat er geen aanvullend beleid wordt gevoerd2. Is het kabinet het met genoemde leden eens dat een collectieve aanpak van armoede
in de samenleving uiteindelijk het grootste effect zal hebben als het gaat om een
kansrijke start in het leven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractieGroenLinks- en PvdA-fractie hebben kennisgenomen
van de brieven van het kabinet rondom (onbedoelde) zwangerschap en geboorte. Voordat
zij vragen stellen over de twee geagendeerde stukken, maken genoemde leden graag van
de mogelijkheid gebruik om het kabinet een aantal vragen te stellen over het nieuws
dat ruim 40% van de vrouwen die een knip krijgen bij een bevalling, zonder dat zij
daar toestemming voor verlenen. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen
het kabinet of hier eerder meldingen over zijn binnen gekomen bij de IGJ of dat er
andere signalen zijn binnengekomen dat er op grote schaal de knip werd gezet zonder
informed consent en hoe die meldingen zijn afgehandeld. Tot slot vragen de leden van
de GroenLinks- en PvdA-fractie welke stappen het kabinet onderneemt om ervoor te zorgen
dat de knip zonder informed consent of ernstige spoed nog voorkomt in Nederland?
Met betrekking tot de brief over de aanpak van onbedoelde of ongewenste zwangerschap
hebben de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie ook nog een aantal vragen. Ten
eerste hebben zij een vraag over de keuzehulpaanbieders. Zij lezen dat dit jaar opnieuw
wordt onderzocht of alle organisaties die worden gefinancierd wel aan de kwaliteitseisen
voldoen. Het is voor de GroenLinks- en PvdA-fractie erg belangrijk dat de keuzehulp
onafhankelijk is en niet sturend is. Zij vragen het kabinet of, en zo ja hoe er wordt
getoetst of de gesprekken neutraal zijn of niet. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
vragen dit ook omdat zij lezen dat er een nieuwe aanbieder is in Nederland, genaamd
Beschermde Wieg, waarvan de voorzitter in het NRC heeft gezegd dat ze tegen abortus
was, in Het Belang van Limburg stelde ze het nog scherper: «Ik ben zelf resoluut tegen
abortus». Ook is te lezen in het beleidsplan te lezen «2021 wordt het jaar waarin
voorlichting en het geven van onafhankelijk advies voor het bieden van alternatieven
voor abortus, daar waar vrouwen twijfelen, wordt geboden». Met deze zin suggereert
Beschermde Wieg dat het enkel alternatieven aanbiedt voor abortus. Daarmee leggen
de hulpverleners van Beschermde Wieg niet alle opties op tafel en kan de hulpverlening
wel al sturend worden ervaren. Door de uitlatingen van de voorzitter en deze zin in
het beleidsplan hebben de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie twijfels over de
neutraliteit van de hulpverlening en willen het kabinet vragen om hier expliciet aandacht
aan te besteden.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat er extra middelen zijn voor
gemeenten om via de SPUK anticonceptie te betalen voor mensen die dit zelf niet kunnen.
Volgens de leden van beide fracties is er ook een veel minder complexe oplossing,
namelijk anticonceptie voor iedereen gewoon vergoeden. Nu het kabinet voor een complexere
methode heeft gekozen, hebben de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie daar nog
wel een aantal vragen over. Ten eerste vragen zij het kabinet of er een beeld is van
het aantal mensen dat anticonceptie nodig heeft en niet kan betalen en of de gereserveerde
middelen overeenkomen met het bedrag dat nodig is om al deze mensen van anticonceptie
voorzien? Kan het kabinet de cijfermatige onderbouwing delen?
Over het beleid om onbedoelde en ongewenste zwangerschappen te voorkomen zien de leden
van de GroenLinks- en PvdA-fractie dat er een focus ligt op vrouwen die al een abortus
hebben ondergaan om zo het aantal herhaalabortussen terug te dringen en op jongeren.
Zij vragen het kabinet waarom het beleid is beperkt tot deze groepen. Zijn er andere
groepen waarop ook specifiek beleid kan worden gevormd, zijnde niet tieners en vrouwen
die al een abortus hebben gehad, om het aantal abortussen terug te dringen. Hierbij
kan bijvoorbeeld worden gedacht aan mannen of gezinnen die geen extra kind wensen.
Tot slot zijn de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie erg benieuwd naar de publiekscommunicatie
om af te rekenen met foutieve beelden, taboes en stigma’s onder andere rondom abortus.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie onderschrijven het belang van het doorbreken
van deze taboes. Zij vragen het kabinet welke aanvullende activiteiten hij van plan
is te gaan starten om de taboes te doorbreken en met welke partners er wordt samengewerkt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
Ten aanzien van het actieprogramma Kansrijke Start merken de leden van de CU-fractie
op dat zij blij zijn met de ontwikkeling dat zoveel gemeenten een lokale coalitie
Kansrijke Start opbouwen of versterken. Welke inzet wordt er gepleegd om ook de laatste
gemeenten te activeren om een dergelijke lokale coalitie te starten?
Over de regionale samenwerking tussen lokale coalities vragen de leden van de CU-fractie
aan welke regio-indeling wordt gedacht. Zij zouden het sterk aanmoedigen als in heel
Nederland wordt aangesloten bij een relevante bestaande regio-indeling, zoals die
van de GGD-regio’s of jeugdzorgregio’s, zodat gemeenten niet te maken krijgen met
veel meer extra afstemming en overleg. Op welke manier wil het kabinet hierin richting
geven?
Over het programma Nu Niet Zwanger vragen de leden van de CU-fractie wat de reden
is van de circa 100 gemeenten die nog niet meedoen met het programma. Welke inzet
wordt er gepleegd om deze gemeenten ook te laten starten met Nu Niet Zwanger?
De leden van de CU-fractie steunen de inzet om het informele netwerk te betrekken
bij het versterken van ouderschap van harte. Zij lezen dat de aanpak hieromtrent nog
verder wordt ontwikkeld en vragen of bij implementatie ervan als eerste de gemeenten
worden aangesproken die een relatief lage sociale cohesie kennen aangezien daar de
behoefte aan ondersteuning wellicht hoger is. Tegelijkertijd willen deze leden ook
benoemen dat gemeenten met een hoge sociale cohesie niet automatisch voldoende klaar
staan om (aanstaande) ouders te ondersteunen. Deze leden vragen ook op welke manier
gemeenten hier een rol kunnen nemen?
De leden van de CU-fractie zien in de monitor Kansrijke Start dat veel van de indicatoren
de goede richting op bewegen. Zij zien ook dat het aandeel JGZ-organisaties die CenteringOuderschap
aanbieden van negen naar acht is gedaald in 2022. Dit baart deze leden zorgen. Welke
inzet pleegt het kabinet om CenteringOuderschap in meer organisaties van de grond
te krijgen?
De leden van de CU-fractie prijzen de stappen die het kabinet zetten om onbedoelde
zwangerschappen te voorkomen (pijler 1) en ondersteuning te bieden bij onbedoelde
zwangerschappen (pijler 2). Deze leden lezen dat de maatregelen voor Nu Niet Zwanger
en anticonceptiecounseling in abortusklinieken in 2023 en 2024 op de tevredenheid
en effecten wordt onderzocht. Deze leden vragen hoe goed de effecten in beeld kunnen
komen als zo snel na invoering wordt gemeten. Houden de bewindspersonen er bij de
meting rekening mee dat bepaalde effecten nog niet in beeld zijn?
Dat informatie over onbedoelde zwangerschappen beter wordt gevonden vinden de leden
van de CU-fractie goed nieuws. De inzet voor verdere bekendheid van goede informatie
over de keuzes bij een onbedoelde zwangerschap steunen deze leden dan ook. Dat het
aantal keuzehulptrajecten in het afgelopen jaar is gedaald ten opzichte van voorgaande
jaren vraagt wat de leden van de CU-fractie betreft aanvullende inspanningen om keuzehulp
onder de aandacht te brengen.
Met welke snelheid wil het kabinet dat huisartsen (digitaal) geschoold worden in de
betere begeleiding bij onbedoelde zwangerschap in de huisartsenpraktijk en implementatie
van de leidraad? De leden van de CU-fractie lezen dat beoogd wordt 100 deelnemers
per jaar voor de e-learning te hebben, maar vragen het kabinet wanneer dan alle huisartsen
die het betreft (van de ruim 13.000 huisartsen die Nederland telt) een e-learning
hebben gevolgd.
De leden van de CU-fractie kijken uit naar de eerste resultaten van het aanvullende
onderzoek over factoren, omstandigheden en ervaringen begin 2024.
II Reactie van het kabinet
Antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie
Wat zijn de reacties vanuit zowel het veld als de gezinnen op de prenataal huisbezoeken
door de jeugdgezondheidszorg? Welke positieve ervaringen hebben zij en welke knelpunten
worden gemeld? Wat zijn de ambities van het kabinet als het gaat om prenataal huisbezoek
bij gemeenten? Vindt het kabinet dat dit bij alle gemeenten staande praktijk zou moeten
zijn?
Vanuit de jeugdgezondheidszorg hebben wij het signaal gekregen dat men het prenatale
huisbezoek door de JGZ als waardevol ervaart. Zowel in de directe ondersteuning als
bij de start voor het opbouwen van een vertrouwensrelatie die na de geboorte voortgezet
kan worden. Wij willen twee knelpunten benoemen: 1. Als de aanstaande ouders in gesprek
met de verloskundig zorgverlener hebben vastgesteld dat een prenataal huisbezoek zinvol
is, moeten ouders zichzelf aanmelden. Dit werpt een extra drempel op. 2. Het prenataal
huisbezoek kan nog niet op uniforme wijze worden geregistreerd, omdat het JGZ-informatiesysteem
is ontworpen voor kinderen en niet voor volwassenen. Onlangs zijn over het volwassenendossier
met de sector afspraken gemaakt en we hebben er vertrouwen in dat dit op korte termijn
wordt opgelost. Onze ambitie is dat alle gemeenten het prenataal huisbezoek door de
JGZ op grote schaal inzetten als instrument voor een naadloze samenwerking en overgang
tussen geboortezorg en jeugdgezondheidszorg. We zijn blij dat dit al op veel plaatsen
gebeurt met mooie resultaten.
In de zesde voortgangsrapportage Kansrijke Start lezen de leden van de VVD-fractie
dat het nog niet altijd lukt om huisartsen te betrekken bij de samenwerking. Waar
heeft dit mee te maken?
Tijdens het consult met de patiënt ervaren huisartsen niet genoeg tijd om nieuwe onderwerpen
zoals Kansrijke Start, waaronder bijvoorbeeld kinderwens, Nu Niet Zwanger en Gezond
Zwanger Worden, te introduceren. Daarnaast is de verloskundige het eerste aanspreekpunt
gedurende de zwangerschap zelf. Toch hebben huisartsen wel degelijk een rol waar het
gaat om medische of sociale preventieve maatregelen rondom stress, roken, slechte
voeding of gebrek aan liefdevolle aandacht in het gezin, zowel voor, tijdens als na
de zwangerschap.
Huisartsen zijn nog niet goed op de hoogte van de inhoud en mogelijkheden van Kansrijke
Start en veelal geen lid van de lokale coalities Kansrijke Start. Door de hoge werkdruk
ervaren huisartsen dat zij naast patiëntenzorg te weinig tijd hebben om netwerkbijeenkomsten
en scholingen bij te wonen. Om Kansrijke Start beter te verbinden aan de huisartsenzorg
zijn deze bijeenkomsten wel nodig. Het Actieprogramma Kansrijke Start werkt dan ook
aan de ontwikkeling van scholing en multidisciplinaire bijeenkomsten, die haalbaar
en aantrekkelijk zijn voor huisartsen om hen beter bij het programma te betrekken,
zodat zij een betere aansluiting vinden met het sociaal domein. Daarnaast wordt er
in overleg met huisartsen («klankbordgroep versterking verbinding huisartsen – kansrijke
start) gekeken wat er nodig is om deze verbinding verder te versterken; belangrijk
onderdeel hiervan is sterkere verbinding met sociaal domein voor goede en (vroeg)tijdige
verwijzing.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat er verbeteringen zichtbaar zijn in
uitkomsten zoals het percentage kinderen met een vroeggeboorte en/of laag geboortegewicht
en zij zijn blij met deze uitkomsten. Zij lezen dat dit niet één op één de uitkomst
is van het actieprogramma. Welke andere factoren en beleidsmaatregelen zijn hierop
nog meer van invloed geweest? Wat wordt er gedaan met deze analyse: hoe kan het actieprogramma
doelmatiger worden?
Kan überhaupt worden aangegeven in hoeverre het programma doelmatig is?
Welke financiële uitkomsten worden gebruikt om dit te bepalen?
Het is op basis van deze monitor niet mogelijk om de verbeteringen in gezondheid uitkomsten
één op één te relateren aan de invoering van het actieprogramma. Ook andere beleidsmaatregelen
in bijvoorbeeld de geboorte- en jeugdzorg, preventie en het bredere sociale domein
hebben hierop invloed. De ontwikkeling op de indicator «vrouwen met problematische
schulden bij de bevalling» kan bijvoorbeeld ook beïnvloed worden door economische
factoren. De invloed van beleidsmaatregelen en andere factoren zijn in deze monitor
niet te onderscheiden van de impact van het actieprogramma Kansrijke Start. De uitkomsten
van zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve monitor worden doorlopend benut om
het actieprogramma doelmatiger te maken, bijvoorbeeld bij het opstellen van de vervolgaanpak
Kansrijke Start 2022–2025. Het RIVM start in 2023 met onderzoek naar het schatten
van de eerste effecten van de invoering van Kansrijke Start op gezondheidsuitkomsten
en zorggebruik, en de relatie tussen kwetsbaarheid en zorggebruik en zorgkosten van
moeders en kinderen.
Welke verbindingen zijn er nu tussen Kansrijke Start en andere relevante trajecten,
zoals de aanpak geldzorgen, armoede en schuld? Welke acties worden ondernomen om deze
verbindingen te versterken?
Vanuit het actieprogramma Kansrijke Start wordt geïnvesteerd in verbindingen met de
volgende programma’s:
– Aanpak geldzorgen, armoede en schulden (ministerie SZW)
– Nationaal programma leefbaarheid en veiligheid (ministerie BZK)
– Programma ontwikkeling Jonge Kind (ministerie OCW)
– Programma kansengelijkheid (ministerie OCW)
– Taskforce rookvrije start en alcoholvrije start
– Hervormingsagenda Jeugd
– Programma postpartum depressie preventie
– Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschappen
De intensiteit van de samenwerking verschilt per programma. Per programma wordt in
overleg bekeken waar concrete kansen liggen waar de aanpakken elkaar kunnen versterken.
Zo start er in samenwerking met de aanpak geldzorgen, armoede en schulden dit najaar
een leertraject voor lokale coalities Kansrijke Start en wordt er gezamenlijk verkend
hoe geboortezorgprofessionals beter geëquipeerd kunnen worden om geldzorgen tijdens
de eerste 1.000 dagen te herkennen, te bespreken en vervolgens hoe zij naar passende
ondersteuning kunnen verwijzen. Met de aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap
wordt gezamenlijk Nu Niet Zwanger landelijk beschikbaar gemaakt en is er een gezamenlijk
onderzoeksprogramma bij ZonMW. Bij de taskforce rookvrije start en alcoholvrije start
wordt zowel binnen de lokale coalities als op beleidsniveau samengewerkt met de aanpak
Kansrijke Start. Voor verdere beschrijving van de verschillende samenwerkingen verwijs
ik naar de voortgangsrapportage Kansrijke Start3.
In de monitor leest de VVD-fractie dat betrokkenen aangeven dat duidelijke afspraken
over takenpakketten en verantwoordelijkheden nodig zijn. Ook valt er in de monitor
te lezen dat bij geboorteprofessionals de geografische afbakening van gemeenten een
belemmering vormt voor de vormgeving van de activiteiten voor Kansrijke Start. Hoe
ziet het kabinet zijn rol in deze punten?
Wat kan het kabinet betekenen om deze belemmeringen weg te nemen?
Wie is er verantwoordelijk voor het maken van duidelijke afspraken over takenpakketten
en verantwoordelijkheden? Wordt er momenteel gesproken met betrokken partijen om deze
aspecten te verhelderen?
De afspraken over taken en verantwoordelijkheden dienen in de lokale coalities Kansrijke
Start te worden gemaakt, omdat in elke wijk, gemeente of regio de situatie anders
kan zijn. De vertreksituatie, bestaande samenwerkingen en de lokale/regionale problematiek
of opgaven verschillen. De adviseurs van het stimuleringsprogramma Kansrijke Start
van Pharos ondersteunen op maat bij het maken van de samenwerkingsafspraken. Ook zijn
hiervoor handreikingen ontwikkeld, zoals het themadocument «Samenwerken aan een Kansrijke
Start». Vanuit het actieprogramma wordt ook ingezet op het versterken van regionale
samenwerking, omdat bijvoorbeeld ziekenhuizen en zorgverzekeraars een regionaal adherentie-gebied
hebben. Hierbij wordt de samenhang gezocht met andere regionale samenwerkingsverbanden
rondom gezond leven en preventie. Een regiocoördinator, die gemeenten kunnen financieren
uit de SPUK-middelen, kan het proces van domeinoverstijgend integraal samenwerken
in de regio begeleiden.
Tot slot zijn er twee afspraken gemaakt in het Gezond Actief Leven Akkoord (GALA)4 die hier ook duidelijkheid zullen geven: 1. Het Zorginstituut werkt op verzoek van
Zorgverzekeraars Nederland aan een duiding van welke onderdelen uit de ketenaanpak
Zvw-zorg zijn; 2. Vanuit het actieprogramma wordt een handreiking Ketenaanpak Kansrijke
Start opgesteld ten behoeve van zowel gemeenten als zorgverzekeraars.
De cijfers over het percentage jongeren dat seksuele voorlichting op school heeft
gekregen en de waardering, die de jongeren aan deze voorlichting geven, komen uit
2016. Wat is de reden dat hierover geen recente cijfers zijn? Wanneer worden hier
nieuwe cijfers over verwacht?
De cijfers voor deze twee vragen uit de Monitor onbedoelde (tiener-) zwangerschappen
van het RIVM van 2022 komen uit het onderzoeksrapport «Seks onder je 25e5» dat iedere vijf jaar uitkomt. In januari 2024 zullen er nieuwe cijfers beschikbaar
zijn, die in de volgende monitor worden opgenomen.
In de monitor worden voorbeelden genoemd van niet-erkende interventies, maar de leden
van de VVD-fractie missen hierbij een onderbouwing. Wanneer is een interventie erkend,
en wat verstaan we onder niet-erkende interventies?
Erkende interventies zijn activiteiten, waarvan de kwaliteit, uitvoerbaarheid en,
indien van toepassing, de effectiviteit is beoordeeld door onafhankelijke professionals
vanuit wetenschap, beleid en praktijk. Het RIVM vormt samen met het Nederlands Jeugdinstituut
(NJi), Kenniscentrum Sport & Bewegen, MOVISIE, Trimbos-instituut en Vilans het Samenwerkingsverband
Erkenning Interventies (SEI). Het SEI beoordeelt interventies.
Na het verstrijken van de geldigheidsduur van drie of vijf jaar6 vindt er een nieuwe beoordeling van een eerder erkende interventie door het SEI plaats,
de zogenaamde reguliere hererkenning. Een interventie, die bij de reguliere hererkenning
niet erkend wordt, wordt ofwel uit de databank(en) gehaald, ofwel daar aangemerkt
als een niet-erkende interventie, afhankelijk van de databank, waarin de interventie
vermeld wordt.
Een niet-erkende interventie kan dus een (1) nog niet beoordeelde (als de interventie
is ingediend, maar nog niet beoordeeld) interventie zijn of (2) een interventie, die
niet erkend is door beoordelaars. Het NJi biedt een overzicht van niet-erkende interventies
«Niet erkend | Nederlands Jeugdinstituut (nji.nl)». Bij de overige instituten is deze informatie opvraagbaar, maar wordt deze niet
online gepresenteerd.
Hoe wordt ervoor gewaakt dat er niet een wildgroei aan interventies, maar dat vooral
binnen bestaande, bewezen effectieve interventies een verdieping plaatsvindt om een
toereikend aanbod te bereiken?
Het Samenwerkingsverband Erkenning Interventies (SEI) beoordeelt wanneer een interventie7 uit de «interventie databank» moet worden gehaald. De interventies worden gescreend
op meerwaarde voor de databank (ontbrekende thema’s, doelgroepen, methodieken en effectiviteit)
en op de kwaliteit van een interventie (kwaliteit handleiding, procesevaluatie en
materialen). Als een interventie geen meerwaarde (meer) heeft ten opzichte van andere
erkende interventies en/of bestaande aanpak, dan wordt deze uit de databank gehaald.
Op deze manier wordt er gezorgd voor een overzichtelijk en toereikend aanbod.
In hoeverre wordt in gezondheidszorg- en maatschappelijk werk opleidingen aandacht
besteed aan de programma’s?
Onderdelen van Kansrijke Start vormen in toenemende mate onderdeel van opleiding en
(na)scholing binnen het medisch en sociaal domein. In het curriculum van zowel de
bachelor verloskunde als de nieuwe HBO-master verloskunde – die zal starten in sept
2023 – is Kansrijke Start onderdeel van het standaard onderwijs. Aandacht voor Kansrijke
Start binnen de door de leden van de VVD-fractie genoemde opleidingen is ook nadrukkelijk
een doel in de vervolgaanpak Kansrijke Start.
Ook verschillende activiteiten, die onderdeel uitmaken van de Aanpak onbedoelde en
ongewenste zwangerschap, krijgen aandacht binnen de opleidingen. Zo wordt binnen het
Stimuleringsprogramma Gezonde Relaties en Seksualiteit sinds 2022 ingezet op het borgen
van het thema Gezonde Relaties en Seksualiteit in diverse opleidingen, zoals de Pabo
en verschillende lerarenopleidingen (waaronder Biologie, LGW en maatschappijleer).
Aankomende leerkrachten leren hoe zij het onderwijs ten aanzien van de relationele
en seksuele vorming van leerlingen kunnen invullen. Er zijn acht verschillende modules
en daarbij behorende docentenhandleidingen beschikbaar gesteld. De kennispartners
van de Gezonde School observeren de komende twee jaar (2023 en 2024) op lerarenopleidingen
en Pabo's, waar men gebruik maakt van het lesmateriaal, hoe het materiaal wordt ingezet
in de praktijk. De inzichten, die uit deze observatie naar voren komen, worden gebruikt
om het lesmateriaal te verbeteren en om het thema Gezonde relaties & seksualiteit
blijvend te verankeren in de Pabo’s en lerarenopleidingen.
Een projectgroep van SeksHag, Fiom en Rutgers heeft een e-learning voor huisartsen
over onbedoelde zwangerschap in de huisartsenpraktijk ontwikkeld. Deze komt na de
zomer van dit jaar beschikbaar. De e-learning krijgt ook aandacht binnen de huisartsenopleidingen,
zodat ook huisartsen in opleiding zich in dit onderwerp verdiepen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat met publiekscommunicatie moet worden afgerekend
met foutieve beelden, taboes en stigma’s. Wanneer kwalificeert het kabinet iets als
een foutief beeld of taboe of stigma, waarmee moet worden afgerekend?
Wij zien het als onwenselijk als beelden niet zijn gebaseerd zijn op feiten en wetenschappelijke
kennis en daarmee een open en eerlijk gesprek over onbedoelde of ongewenste zwangerschap
in de weg staan.
Zoals beschreven in de Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap, zijn er soms
uitgesproken beelden en opvattingen over vrouwen, die onbedoeld zwanger raken. Deze
beelden en opvattingen zijn lang niet altijd op feiten en wetenschappelijke kennis
gebaseerd en kunnen zelfs leiden tot onwenselijke stigma’s en vooroordelen. Een verschil
van mening mag er zijn, maar de stigma’s, die aan het onderwerp onbedoelde en ongewenste
zwangerschap kleven, zien wij als onwenselijk, omdat ze een open en eerlijk gesprek
over een kinderwens, het gebruik van anticonceptie, onbedoelde zwangerschap, moeilijkheden
met opvoeden, kwetsbaar (jong) ouderschap en abortus in de weg kunnen staan. De stap
om hulp of steun te vragen, in de eigen omgeving of bij een professionele zorgverlener,
wordt hierdoor vergroot of zelfs te groot.
Aan welke publiekscommunicatieactiviteiten wordt gedacht en via welke kanalen zal
dit worden verspreid?
De communicatie zal zich enerzijds richten op feiten en fabels, die er rondgaan over
onbedoelde zwangerschap, zoals de misvatting dat onbedoelde zwangerschappen het vaakst
voorkomen bij vrouwen, die geen relatie hebben, terwijl we weten dat 3 op de 4 ongewenst
zwangere vrouwen een relatie heeft. Fiom zal dit najaar starten met een campagne om
bewustwording te vergroten rondom ongewenste zwangerschap in een relatie. Anderzijds
zal er campagne worden gevoerd onder jongeren met als doel hen voor te lichten over
verschillende soorten anticonceptie en het belang te kiezen voor anticonceptie, die
bij je past.
De communicatie hierover zal verlopen via verschillende kanalen, zoals sociale media,
advertenties, websites en berichtgeving in media, zoals kranten of weekbladen, als
deze communiceren over gerelateerde onderwerpen.
Welke partijen worden allemaal betrokken bij de ontwikkeling van deze publiekscommunicatie?
De partijen, die actief betrokken zijn bij de Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap,
zijn ook betrokken bij de voorbereidingen van de publiekscommunicatie. Zij hebben
meegedacht bij het bepalen van (sub-)onderwerpen en bij het afbakenen van de doelgroep.
Fiom zal een campagne uitvoeren, die gaat over onbedoelde zwangerschap in een relatie.
We zijn voor de tweede opdracht, die over anticonceptie voor jongeren, nu in de fase
dat de opdracht worden gegund en/of aanbesteed. Daarom ligt op dit moment nog niet
vast wie deze opdracht uiteindelijk gaat uitvoeren.
Wordt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook betrokken bij het aanvullend
onderzoek naar factoren, die leiden tot een onbedoelde zwangerschap, de omstandigheden,
die leiden tot het besluit van de vrouw om de onbedoelde zwangerschap uit te dragen
dan wel af te breken en de ervaringen van vrouwen (en mannen) met de zorg en ondersteuning
bij een onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap. En zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft geen rol binnen dit onderzoek. Het onderzoek verloopt namelijk via ZonMw.
ZonMW is hiervoor gekozen, omdat de onderzoeksvragen en doelen van het aanvullend
onderzoek goed aansluiten bij het reeds bestaande programma van ZonMw: Onbedoelde
zwangerschap en kwetsbaar (jong) ouderschap8. Dit onderzoeksprogramma kent ook een leernetwerk: Kwetsbaar Ouderschap en Onbedoelde
Zwangerschap (KOOZ) waarbinnen professionals kennis, ervaringen en onderzoeksresultaten
uitwisselen en zo van elkaar leren. De resultaten van het aanvullende onderzoek zullen
binnen dit netwerk worden verspreid en zo landelijk bijdragen aan verbetering van
zorg en ondersteuning op het gebied van onbedoelde zwangerschap. De partijen, die
via ZonMw het aanvullend onderzoek gezamenlijk uitvoeren, zijn Rutgers, Fiom, Amsterdam
UMC en Groningen UMC. Deze partijen zijn ook onderdeel van het genoemde leernetwerk
KOOZ.
Als de onderzoekers dit relevant achten, kunnen de bevindingen of ervaringen van de
IGJ, bijvoorbeeld bevindingen uit de jaarrapportage WafZ, worden gebruikt binnen het
onderzoek.
Wanneer worden deze onderzoeken uitgevoerd en wanneer worden de eerste resultaten
verwacht?
Het onderzoek loopt op dit moment. De eerste resultaten worden in de eerste helft
van 2024 verwacht. Uw Kamer zal in de eerstvolgende voortgangsrapportage (april 2024)
over de voortgang worden geïnformeerd.
Antwoorden op vragen van de leden van de D66-fractie
Kan het kabinet aangeven hoeveel scholen er procentueel deelnemen Stimuleringsprogramma
Gezonde relaties & Seksualiteit?
14% van alle scholen (primair onderwijs (po), speciaal onderwijs (so), voortgezet
speciaal onderwijs (vso), voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs
(mbo) in Nederland heeft ooit deelgenomen aan de regeling. We weten dat scholen ook
zonder gebruik te maken van de Stimuleringsregeling werken aan dit thema, maar cijfers
hiervan zijn niet bekend.
Voorts vragen de D66 leden of het kabinet kan reflecteren op mogelijke kenmerken van
deelname en effect, denk bijvoorbeeld aan kenmerken als geografische locatie, onderwijsniveau,
ideologische- of geloofsovertuiging et cetera.
Wat betreft spreiding over verschillende schooltypes, zien we dat het deelname percentage
(schooljaar 2021/2022) bij vo- (28%) en po-scholen (45%) het hoogst ligt, gevolgd
door het mbo (13%), vso (9%) en het so (6%). De afgelopen tijd is er veel aandacht
geweest voor het werven van meer scholen, met name het mbo, om zo een gelijkmatigere
spreiding te krijgen over de verschillende schooltypes. Daarnaast wordt door de bij
het programma betrokken kennisinstituten gewerkt aan interventies die specifiek bedoeld
zijn voor het speciaal onderwijs om ervoor te zorgen dat het Stimuleringsprogramma
Gezonde relaties & Seksualiteit beter aansluit bij dit schooltype.
Wat betreft geografische spreiding over de schooljaren 2019 t/m 2022 zien we dat het
Stimuleringsprogramma Gezonde relaties & Seksualiteit het vaakst is ingezet in de
GGD regio’s Fryslan (7%), Utrecht (7%) en Brabant (6%). En het minst vaak in Drenthe
(2%), Zaanstreek-Waterland (2%), en Zuid-Holland Zuid (2%). Als we kijken naar de
postcodes van de scholen en de geografische spreiding zien we een grotere deelname
in de Randstad. Dit is te verklaren omdat in de Randstad meer scholen zijn.
Tot slot, de deelnamegraad aan het Stimuleringsprogramma Gezonde relaties & Seksualiteit
gegroepeerd per denominatie9 naar schooltype over de jaren heen (2019 t/m 2022):
– Po-scholen: de deelnamegraad is het hoogst op het Rooms-Katholiek onderwijs (28%),
en het minst hoog op het Hindoeïstisch onderwijs (0,2%) en samenwerkingsverband Openbaar
& Rooms-Katholiek onderwijs (0.2%).
– Vo-scholen: de deelnamegraad is het hoogst in de categorie bijzonder onderwijs (59%)
en het minst hoog op het gereformeerd vrijgemaakt onderwijs (0.2%) en interconfessioneel
onderwijs (0.2%).
– Mbo-scholen: de deelnamegraad is het hoogst in categorie algemeen bijzonder onderwijs
(20%) en het laagst in de volgende categorieën (allemaal, bij elkaar opgeteld 1.7%):
bijzonder onderwijs, Gereformeerd onderwijs, interconfessioneel onderwijs, samenwerkingsverband
Openbaar & Rooms-Katholiek & Protestants-Christelijk & Algemeen, samenwerkingsverband
Protestants-Christelijk & Rooms-Katholiek.
Wij zijn tevreden met de deelnamegraad van scholen aan het Stimuleringsprogramma.
De komende jaren is er ruimte om nog meer scholen deel te laten nemen aan het Stimuleringsprogramma.
Zoals gezegd zal hierbij extra worden ingezet op deelname van Mbo-scholen en aan de
ontwikkeling van meer lesmateriaal specifiek voor het speciaal onderwijs.
De D66-fractie ontvangt signalen uit het veld dat er ook studenten boven de leeftijd
van 21 worden verwezen naar het programma Nu Niet Zwanger om via deze weg toegang
te krijgen tot gratis anticonceptie. Hoe zien het kabinet dit en wordt dit signaal
herkend?
Kan het kabinet aangeven op welke wijze financiële hulp en toegang tot anticonceptie
worden gewaarborgd voor studenten boven de leeftijd van 21, zonder onnodige of overbodige
deelname aan het programma Nu Niet Zwanger?
Deze signalen herkent het landelijk programmateam Nu Niet Zwanger niet. Als een student
zich in kwetsbare omstandigheden bevindt, kan zij/hij deelnemen aan het programma
Nu Niet Zwanger en daarbij de gewenste ondersteuning krijgen in het nemen van regie
op haar/zijn kinderwens. Studenten boven de 21 jaar kunnen voor de toegang tot anticonceptie
terecht bij de huisarts. Ook kunnen zij gebruik maken van de diensten van Sense, zoals
de website met informatie en de chatlijn. Daarnaast kunnen zij zich aanvullend verzekeren
voor veel anticonceptiemiddelen.
Hoe wordt de samenwerking met huisartsen meegenomen bij de extra anticonceptiecounseling
bij abortusklinieken? Mede met het oog op implementatie van het beschikbaar stellen
van een medicamenteuze zwangerschapsafbreking bij de huisarts en de rol, die huisartsen
nu al spelen in informatievoorziening over anticonceptie (na een abortus).
Abortusklinieken werken samen met huisartsen. Er wordt over en weer naar elkaar verwezen.
Mits de cliënt hiervoor toestemming geeft, informeert de abortuskliniek de huisarts
over de uitgevoerde behandeling en de benodigde nazorg (incl. anticonceptie). In de
praktijk blijkt echter dat deze toestemming niet altijd wordt verleend en vrouwen
de eigen huisarts (als zij die hebben) niet informeren over de zwangerschapsafbreking.
Het is onder andere om die reden dat we abortusprofessionals in staat stellen om zelf
meer tijd en aandacht te besteden aan anticonceptiecounseling op maat.
Als een vrouw na counseling in de kliniek kiest voor het gebruik van anticonceptie,
zal de kliniek de anticonceptie voorschrijven en/of plaatsen. De vrouw zal haar anticonceptiezorg
daarna vervolgen bij de huisarts.
Sommige huisartsen zullen in de toekomst, na inwerkingtreding van de initiatiefwet,
legale medicamenteuze afbreking zwangerschap via de huisarts, zelf de medicamenteuze
behandeling gaan aanbieden voor een zwangerschapsafbreking. Hiervoor wordt op dit
moment een leidraad ontwikkeld. Het geven van voorlichting over methoden ter voorkoming
van een nieuwe onbedoelde zwangerschap tijdens de nazorg is een belangrijke eis, die
staat beschreven in de initiatiefwet legale medicamenteuze afbreking zwangerschap
via de huisarts.
Kan het kabinet aangeven of meer tijd aan anticonceptiecounseling in de abortuskliniek
en het effect hiervan meegenomen kunnen worden in de jaarrapportage van de Wet afbreking
zwangerschap?
De extra counseling betreft een tijdelijke maatregel en loopt tot 01-01-2025. Daarom
is deze ook nog geen standaard onderdeel van een monitor of rapportage.
Het RIVM is gevraagd om het komend jaar de extra anticonceptiecounseling in de abortuskliniek
te evalueren. Het RIVM doet dit met kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Hierbij
wordt gekeken naar de ervaringen en tevredenheid van abortusprofessionals en vrouwen,
die de extra counseling hebben gekregen. Mede op basis van de evaluatie van het RIVM
wordt besloten over het eventuele vervolg van de maatregel. Mocht worden besloten
tot een definitieve continuering, dan ligt het voor de hand het bereik en de resultaten
van de extra counseling in de abortuskliniek op te nemen in de indicatorenset van
de monitor onbedoelde zwangerschappen van het RIVM10. Wij achten dit een meer geschikte plek dan de jaarrapportage van de WafZ. De maatregel
is immers onderdeel van de aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap (pijler 1)
en dient bij te dragen aan een verbetering van de toegang tot (gratis) anticonceptie
voor personen in een kwetsbare positie, waardoor onbedoelde zwangerschappen en herhaalde
abortussen worden voorkomen.
Is het kabinet bereid de verkenning naar bestaande beelden en (voor-)oordelen met
betrekking tot regie op kinderwens, onbedoelde zwangerschap en abortus met de Kamer
te delen?
De verkenning waar naar is gerefereerd in de voortgangsrapportage onbedoelde en ongewenste
zwangerschap die in april is gedeeld met de Kamer betreft een oriëntatie naar bestaande
beelden en (voor)oordelen met betrekking tot onbedoelde zwangerschap en abortus. Daarnaast
is in kaart gebracht welke campagnes over dit onderwerp de afgelopen jaren reeds zijn
uitgevoerd. De oriëntatie is uitgevoerd door de Directie Communicatie van het Ministerie
van VWS en heeft samen met gesprekken met veldpartijen en eerdere signalen uit het
veld geleid tot het bepalen van de focus van de publiekscommunicatie over stigma en
taboe bij onbedoelde zwangerschap. De bevindingen zijn samengevoegd in een intern
werkdocument, dat wij in de bijlage met uw Kamer delen.
Uit de interne oriëntatie kwam onder andere naar voren dat onbedoelde zwangerschap
in Nederland het meest voorkomen bij vrouwen in de leeftijdscategorie 25–39 jaar waarbij
veel vrouwen die onbedoeld zwanger raken een vaste relatie hebben. En dat stigma’s,
taboes (en vooroordelen) voorkomen in heterogene groepen en niet altijd duidelijk
gerelateerd zijn aan ethische of religieuze achtergrond en leeftijd.
De leden van de D66 fractie zijn van mening dat websites waar nep- of desinformatie
over een ongewenste of onbedoelde zwangerschap wordt gegeven zeer schadelijk zijn
en niet bijdragen aan goede hulpverlening voor vrouwen, die te maken krijgen met een
onbedoelde of ongewenste zwangerschap. Deelt het kabinet deze mening?
Een onbedoeld zwangere vrouw, die twijfelt over het al dan niet afbreken van haar
zwangerschap, moet deze keuze op basis van feiten kunnen maken. Onjuiste of sturende
informatie helpt haar hier niet bij en is daarom onwenselijk.
Welke rol ziet het kabinet voor het waarborgen van juiste (online) informatie?
We vinden het belangrijk dat iedereen in Nederland keuzes moet kunnen maken op basis
van beschikbare informatie, zonder daarin te worden gemanipuleerd of misleid. Om die
reden heeft uw Kamer eind vorig jaar de nieuwe Rijksbrede strategie effectieve aanpak
van desinformatie ontvangen11. In deze strategie wordt het belang van goede en duidelijke communicatie vanuit de
overheid benadrukt.
Wij zorgen via het Landelijk informatiepunt onbedoelde zwangerschap (www.infopuntonbedoeldzwanger.nl) voor neutrale en feitelijke informatie over alle keuzeopties bij een onbedoelde
zwangerschap. Fiom beheert dit informatiepunt in opdracht van het Ministerie van VWS.
We zetten in op het (nog beter) bekend maken van het Landelijk informatiepunt.
In het najaar zal Fiom daarnaast met een campagne aandacht vragen voor feiten en fabels
rondom onbedoelde en ongewenste zwangerschap, als onderdeel van de publiekscommunicatie
met als doel stigma’s en taboes tegen te gaan.
Tot slot financieren we met een Open House een landelijk dekkend netwerk aan keuzehulp
bij onbedoelde zwangerschap. Keuzehulpverleners, die deze hulp met deze financiering
bieden, zijn gebonden aan een Programma van Eisen, waarin expliciet is opgenomen dat
de aan de zwangere verstrekte informatie feitelijk en medisch juist dient te zijn12.
In hoeverre hebben toezichthouders als de IGJ een rol om feitelijke onjuistheden bloot
te leggen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg
van Nederlandse zorgaanbieders. Hoe deze zorgaanbieders voorlichten over verwijzing,
mogelijke behandelingen (al dan niet bij de eigen instelling), kosten, etc. via hun
website en eventueel ander voorlichtingsmateriaal, maakt onderdeel uit van dit toezicht.
Het gaat daarbij niet alleen om foutieve, maar ook om onvolledige informatie. Daarnaast
kan eenieder bij signalering van foutieve of onvolledige informatie daar (desgewenst
anoniem) melding van maken bij het Landelijk Meldpunt Zorg, wat in nauw contact staat
met het team van inspecteurs van de IGJ.
De door de fractie van D66 genoemde website www.abortus-info.nl is geen website van een zorgaanbieder. Toezicht op de informatie op deze en vergelijkbare
sites valt daarmee niet onder het toezicht van de IGJ.
De leden van de D66-fractie lezen dat per februari 2023 Stichting Beschermde Wieg
als zesde aanbieder is toegetreden. Kan het kabinet toelichten op basis van welke
kwaliteitseisen wordt besloten welke keuzehulporganisaties kunnen toetreden tot de
open house financiering?
We financieren met een Open House een landelijk dekkend netwerk aan keuzehulp bij
onbedoelde zwangerschap. Binnen een Open House financiering is er geen sprake van
een «winnende» of «verliezende» partij: organisaties, die aan de vastgestelde geschiktheids-
en kwaliteitseisen voldoen, worden na hun aanmelding tot de Open House toegelaten.
De geschiktheids- en kwaliteitseisen zijn vastgelegd in een aanmeldingsdocument en
in een Programma van Eisen13. De eisen zien onder andere op de beroepsbekwaamheid, beroepsgeschiktheid en beroepsbevoegdheid
van de medewerkers, die de organisatie voor keuzehulp zal gaan inzetten. Ook dient
de aanbieder in het bezit te zijn van een HKZ- of ISO-certificaat.
(Potentiële) aanbieders dienen in te stemmen met de gestelde eisen en moeten deze
voor akkoord tekenen, voordat zij een overeenkomst krijgen aangeboden.
Daarnaast dient iedere nieuwe aanbieder bij de aanmelding een aantal documenten te
overleggen, zoals een referentieverklaring, bewijs van ervaring met het leveren van
de gevraagde diensten en printscreens van de eigen website over de levensbeschouwing,
missie en visie, waar vanuit wordt gewerkt.
Kan het kabinet delen op welke wijze Stichting Beschermde Wieg aan genoemde kwaliteitseisen
voldoet?
De aanmelding van de genoemde Stichting is door het Ministerie van VWS in overeenstemming
met de in de open house procedure gestelde geschiktheids- en kwaliteitseisen beoordeeld.
Uit deze beoordeling kwam naar voren dat de aanbieder aan de gestelde eisen voldoet.
Nog dit jaar start een onafhankelijk toetsingspanel haar (tweede) onderzoek naar de
kwaliteit van de keuzehulpverlening. Onderzoek naar de kwaliteit van de gespreksvoering
en de neutraliteit ervan (niet-sturende gespreksvoering) is expliciet onderdeel van
de opdracht aan dit panel. Wij zullen uw Kamer in de eerstvolgende voortgangsrapportage
van de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap (april 2024) informeren over de
voortgang van dit onderzoek.
De regionale samenwerking binnen het Actieprogramma Kansrijke Start wordt versterkt.
Gaan maatregelen zoals de checklist, de infosheet, de intervisie bijeenkomsten en
aansluiting bij bestaande integrale en domein overstijgende regionale samenwerkingen
voldoende betekenen?
Hoe ziet het kabinet dit? Hoe ziet het kabinet zijn rol in de wensen voor meer duidelijke
afspraken en het uniformiseren van aanbod tussen diverse gemeenten?
De bestuurlijke afspraken in zowel het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) als Integraal
Zorgakkoord (IZA) zullen naar onze verwachting hier voor een belangrijk deel aan bijdragen.
Ook de afspraken om te komen tot een handreiking van de ketenaanpak, inclusief de
diverse onderliggende hulpmiddelen, waaronder de zorgpaden en de database met erkende
interventies, zullen bijdragen aan goede afspraken over en uitvoering van de ketenaanpakken
Kansrijke Start in de diverse gemeenten. De afspraken over regionale samenwerkingen
dienen regionaal te worden vormgegeven, omdat in elke regio de situatie rondom bestaande
samenwerkingen, problematiek en opgaven anders is. Het actieprogramma Kansrijke start
heeft daarbij vooral een stimulerende en ondersteunende rol om te komen tot deze samenwerkingsafspraken,
bijvoorbeeld via het stimuleringsprogramma van Pharos. Uiteraard zullen wij, via de
monitor Kansrijke Start, de GALA-monitor en de IZA-monitor, nauwlettend volgen of
deze regionale samenwerking rondom Kansrijke Start gestalte krijgt en welke concrete
resultaten dit oplevert.
De leden van de D66-fractie lezen dat 55 procent van de gemeenten, die geen aanvullende
middelen hebben aangevraagd, dit doen, omdat er onvoldoende capaciteit was om het
thema Kansrijke Start op te pakken en 38 procent van plan is of momenteel bezig is
met contact zoeken met partijen uit het medisch en sociaal domein. Deze leden vinden
het zorgelijk, omdat dit kan leiden tot ongelijke kansen in verschillende gemeenten.
Kan het kabinet hierop reflecteren?
Inmiddels hebben wij met gemeenten en zorgverzekeraars afspraken gemaakt over de structurele
inzet in elke gemeente van Kansrijke Start in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA).
Uit de bijbehorende SPUK-aanvragen blijkt dat alle gemeenten middelen van Kansrijke
Start aanvragen, op één gemeente na die in 2023 voldoende middelen heeft voor Kansrijke
Start en deze middelen wel aanvraagt voor 2024 en verder.
Op welke wijze is het kabinet van plan om gezamenlijke ontwikkeling van kennis tussen
gemeenten, organisaties en experts aan te jagen? Kan het kabinet zich vinden in de
wens om meer regie te hebben om de ontwikkelde kennis te implementeren en landelijk
te verspreiden?
Vanuit het actieprogramma lopen er verschillende trajecten ten behoeve van kennisontwikkeling-
en uitwisseling rondom Kansrijke Start. Zo loopt er een ZonMW-programma «onbedoelde
zwangerschappen en kwetsbaar (jong) ouderschap», inclusief een leernetwerk, en is
er recent een Publiek Privaat Partnerschap Kansrijke Start van start gegaan (op initiatief
van Erasmus MC en Hogeschool Rotterdam). De landelijke RIVM-monitor en de lerende
lokale monitor dragen ook bij aan kennisontwikkeling. Pharos en CPZ spelen een grote
rol bij het verspreiden en uitwisselen van kennis bij lokale en regionale coalities
Kansrijke Start. Om alle beschikbare kennis, cijfers, onderzoek, instrumenten, toekomstige
ontwikkelingen en andere relevante informatie rondom Kansrijke Start duurzaam te behouden,
goed te ontsluiten en gezamenlijk leren te ondersteunen wordt in 2023 een online leer-
en kennisplatform gebouwd. Vanaf 2024 wordt verder ingezet op samen leren in de praktijk.
Deze nieuwe leerinfrastructuur moet vorm krijgen in een samenwerking tussen enerzijds
lokale en regionale deelnemers van coalities en anderzijds landelijke kennispartijen
en het Ministerie van VWS.
De leden van de D66-fractie lezen in de monitor 2022 dat samenwerking wordt belemmerd,
doordat data niet altijd kan worden uitgewisseld tussen zorgverleners uit verschillende
organisaties, regio’s en provincies en dat dit ook de hulp hindert aan (aanstaande)
ouders. Ziet het kabinet mogelijkheden om deze hindernissen te verhelpen en zo ja,
welke?
Vooralsnog zetten we in op het delen van informatie en het uitwisselen van kennis
en ervaringen bij samenwerken in de regio rondom Kansrijke Start, onder andere via
de Kennistafel Regionaal Samenwerken Kansrijke Start. Als regio’s tegen specifieke
problemen aanlopen (zoals het uitwisselen van data), wordt meegedacht over (mogelijke)
oplossingen vanuit VWS en specifiek het actieprogramma Kansrijke Start.
Kan het kabinet meer duidelijkheid verschaffen over de werking en voorwaarden van
de specifieke uitkering-regeling (SPUK-regeling)? Op welke manier dienen zij te verantwoorden
hoe en waaraan zij het geld hebben besteed?
De verantwoording van de brede SPUK gaat via de gemeentelijke SiSa-verantwoording.
Dat betekent dat gemeenten per aangevraagd onderdeel aangeven welk bedrag is toegekend,
welk bedrag is besteed en indien van toepassing welk bedrag zij hebben meegenomen
naar 2024. Daarnaast geven ze ook aan of ze hebben voldaan aan de afspraken in de
akkoorden (GALA, Sportakkoord II) en hebben meegewerkt aan monitoring. Alle informatie
over de verantwoording rondom deze SPUK-regeling, inclusief toelichting, uitleg en
voorbeelden staat in deze SPUK-regeling aangegeven.
De leden van de D66-fractie lezen in de monitor 2022 dat ervaringsdeskundigen een
tweedeling ervaren tussen de financiële compensatie voor professionals en ervaringsdeskundigen.
Dit terwijl, van de community partijen, ervaringsdeskundigen (samen met vrijwilligersorganisaties)
het meeste genoemd worden als partijen waarmee gemeenten samenwerken. De leden van
de-D66 fractie vragen een reactie van het kabinet hierop.
Belangrijk onderdeel van de aanpak van Kansrijke Start is het luisteren naar en samenwerken
met de mensen om wie het gaat: de (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie. Afgelopen
periode is er ingezet op inzet van ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid, zowel
op lokaal als op landelijk niveau. Op veel plekken is deze ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid
aangesloten op de lokale coalities. En op landelijk niveau adviseert de Spiegelgroep
Kansrijke start met ervaringsdeskundigen over de inzet van ervaringskennis in de breedte
van het actieprogramma. De Spiegelgroep werkt ook mee aan de uitwerking van de verschillende
onderdelen van de vervolgaanpak. In overleg met elkaar ontwikkelen we een aanpak op
welke wijze deze betrokkenheid op de verschillende niveaus zo goed mogelijk vorm kan
krijgen, waarbij ook de bijbehorende vergoeding belangrijk aandachtspunt is. Afgelopen
periode zijn zowel op de inhoud (feitelijke betrokkenheid) als qua financiële vergoeding
zinvolle stappen gezet; de komende periode dient dit gezamenlijk verder doorontwikkeld
te worden.
De leden van de D66-fractie lezen in de monitor 2022 dat, door de coronapandemie,
de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) minder kinderen heeft gezien. Is het aantal op dit moment
weer op niveau van voor de coronapandemie?
In de monitor Kansrijke Start 2022 beschrijft het RIVM dat door de coronapandemie
minder kinderen zijn gezien. Deze passage is gebaseerd op de input en reacties van
de 19 JGZ organisaties, die benaderd zijn, en zorg aanbieden aan kinderen van 0–4
jaar. Momenteel kan geen uitspraak worden gedaan of dit inmiddels weer terug op niveau
is. De nieuwe uitvraag naar cijfers over 2022 zal pas na de zomer zal plaatsvinden,
en de uitvraag van cijfers over 2023 zal volgend jaar plaatsvinden.
Antwoorden op vragen van de leden van de CDA-fractie
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het bestaande programma Kansrijke Start
in elke gemeente ingevoerd wordt. Hiervoor wordt 23 miljoen euro structureel extra
beschikbaar gesteld vanaf 2023. Hoe worden deze middelen over de verschillende gemeenten
verdeeld?
Deze leden van de CDA-fractie willen ook graag een update krijgen over de kosten van
«Kansrijke start». Kan het kabinet dit inzichtelijke maken of krijgen?
Van de jaarlijks structureel beschikbare € 23 miljoen voor Kansrijke Start gaat een
oplopende reeks naar gemeenten om ervoor te zorgen dat in alle gemeenten van Nederland
wordt ingezet op een Kansrijke Start: € 15 miljoen in 2023, € 16 miljoen in 2024,
€ 16 miljoen in 2025 en vanaf 2026 jaarlijks € 20 miljoen. Deze middelen worden via
de brede SPUK behorende bij het GALA beschikbaar gesteld aan gemeenten. Het beschikbare
budget is verdeeld over de gemeenten aan de hand van het totale aantal inwoners van
een gemeente en het aantal inwoners met veronderstelde gezondheidsachterstanden (op
basis van inkomen en opleidingsniveau). De resterende middelen van de € 23 miljoen
wordt in een aflopende reeks (€ 8 miljoen in 2023; € 7 miljoen in 2024; € 7 miljoen
in 2025 en € 3 miljoen vanaf 2026) landelijk ingezet voor programma-uitvoering (onder
andere ondersteuning van gemeenten, via Pharos), ondersteuning geboortezorg via CPZ/project
Kansrijke Ontmoetingen, landelijke uitrol van Nu Niet Zwanger, monitoring, evaluatie
en leerinfrastructuur); opleiding van jeugdartsen; gratis en toegankelijke anticonceptie,
en anticonceptie counseling.
Gaat het kabinet in gesprek met gemeenten, die zeggen geen coalitie Kansrijke Start
te starten? Is bekend waarom deze gemeente geen coalitie hebben opgestart? Worden
de financiële middelen teruggevorderd als deze gemeenten in de nabije toekomst niet
starten met een coalitie Kansrijke Start?
Op basis van een verdiepende analyse, die het RIVM heeft uitgevoerd, wordt gezien
dat gemeenten zonder coalitie wel andere activiteiten hebben of inzetten in het kader
van Kansrijke Start. Gemeenten zonder coalitie hebben bijvoorbeeld wel samenwerkingsafspraken
of zetten verschillende preventieve interventies in. Het wil dus niet zeggen dat als
er geen lokale coalitie is dat er geen activiteiten zijn op het gebied van Kansrijke
Start. Uit de monitor van het RIVM blijkt dat gemeenten, die geen aanvullende middelen
hadden aangevraagd, aangeven geen capaciteit te hebben om het thema Kansrijke Start
op te pakken (55%), de coronapandemie voor vertraging heeft gezorgd (65%) of de toegenomen
werkdruk invloed heeft gehad (55%).
Inmiddels hebben we met gemeenten en zorgverzekeraars afspraken gemaakt over de structurele
inzet in elke gemeente van Kansrijke Start in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA).
De middelen, die gemeenten tot nu toe hebben ontvangen om te besteden aan het vormgeven
van een lokale Kansrijke Start-aanpak (de impulsgelden), worden niet teruggevorderd.
De middelen zijn uitgekeerd via een decentralisatie-uitkering, waarbij geldt dat er
geen sprake is van een bestedingsverplichting richting de rijksoverheid. De verantwoording
over de besteding van een decentralisatie-uitkering wordt afgelegd aan de gemeenteraad.
De leden van de CDA-fractie lezen dat 63% van de gemeenten een plan van aanpak Kansrijke
Start heeft. Moeten deze leden er vervolgens van uit gaan dat 37% van de gemeenten
bezig is een plan van aanpak op te stellen?
In 2022 was in 63 procent (171) van de gemeenten, die de Impuls Kansrijke Start hebben
ontvangen, met samenwerkingspartners een plan van aanpak opgesteld (116 gemeenten)
of werd hiermee een begin gemaakt (55 gemeenten). Het aantal is gestegen van 153 gemeenten
in 2021 naar 171 gemeenten in 2022. Van de gemeenten die in 2022 geen plan van aanpak
opgesteld hadden, had 18% deze nog niet en was 4% niet voornemens om dit op te pakken. Vanuit een verdiepende analyse
van het RIVM blijkt dat gemeenten zonder plan van aanpak wel een lokale coalitie en/of
samenwerkingsafspraken hebben of preventieve interventies inzetten op het gebied van
Kansrijke Start.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er een flinke toename is 246 (72%) in het aantal
gemeenten dat Prenataal huisbezoek-Jeugdgezondheidszorg (PHB-JGZ) aanbiedt ten opzichte
van vorig jaar (n=169). Kan het kabinet toelichten wat deze toename concreet oplevert?
De toename betekent dat meer (aanstaande) ouders in een vroegtijdig stadium in het
contact met de JGZ passende ondersteuning kunnen vinden, als zij zich in een kwetsbare
situatie bevinden of wanneer dit dreigt. Het PHB is hiervoor van grote meerwaarde.
Niet alle huisbezoeken resulteren in een verwijzing. Voor aanstaande ouders kan ook
een luisterend oor ervoor zorgen, dat zij zich gesteund en gezien voelen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat nieuwe samenwerkingsverbanden zich laten
verleiden tot discussie over afbakening en waar verantwoordelijkheden liggen. Anderzijds
vinden deze leden ook dat samenwerking met andere partijen altijd een onderdeel is
van het werk juist voor deze doelgroep, kwetsbare ouder(s). Deelt het kabinet deze
stellingname van deze leden? Hoe kan het kabinet deze samenwerking bevorderen?
Wij delen de stellingname dat samenwerking om (aanstaande) ouders in een kwetsbare
situatie tijdig de juiste hulp en ondersteuning te bieden onderdeel is van het werk
van professionals. Hoe die samenwerkingsafspraken, inclusief afspraken over taken
en verantwoordelijkheden, eruitzien dient lokaal of regionaal in de coalities Kansrijke
Start te worden bepaald, omdat in elke wijk, gemeente of regio de situatie anders
kan zijn. De vertreksituatie, bestaande samenwerkingen en de lokale/regionale problematiek
of opgaven, verschillen onderling. De adviseurs van het stimuleringsprogramma Kansrijke
Start van Pharos ondersteunen op maat bij het maken van de samenwerkingsafspraken.
Ook zijn hiervoor handreikingen ontwikkeld, zoals het themadocument «Samenwerken aan
een Kansrijke Start».
Geboortezorgprofessionals geven vervolgens aan dat de geografische afbakening van
de gemeenten niet altijd overeenkomt met het gebied, waarin zij werken. Dit belemmert
de vormgeving van de activiteiten voor Kansrijke Start. Dit punt zien de leden van
de CDA-fractie. Met name in de regio (zoals Zeeland of Groningen) kan het van belang
zijn om Kansrijke Start ook bovengemeentelijk te organiseren. Deelt het kabinet deze
mening en kan dit binnen het huidige afspraken?
Het is zeker van belang om ook bovengemeentelijk/regionaal samen te werken rondom
Kansrijke Start vanwege bijvoorbeeld overlappende werkgebieden van betrokken partners
en het (sub-)regionaal werken van partijen (o.a. zorgverzekeraars, ziekenhuizen en
zorgprofessionals). Dit kan inderdaad binnen de huidige afspraken en wordt op verschillende
manieren gestimuleerd: 1. via de SPUK-regeling behorende bij het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), waarin staat dat gemeenten de middelen voor Kansrijke Start ook dienen in
te zetten om regionale samenwerkingsafspraken te maken rondom kansrijke start; 2.
via het Integraal Zorg Akkoord (IZA) waarin staat dat zorgverzekeraars en gemeenten regionale afspraken dienen te
maken rondom vijf ketenaanpakken, waaronder Kansrijke Start en 3. via de checklist basisprincipes regionaal samenwerkingsverband waarin 5 basisprincipes staan om regionaal samenwerkingsafspraken te maken over een
Kansrijke Start aanpak rondom de eerste 1.000 dagen van kinderen.
Volgens betrokkenen kan mogelijk via de doktersassistente de verbinding tussen het
Actieprogramma Kansrijke Start met de huisartsenzorg worden gemaakt. Wat vindt het
kabinet van dit voorstel en hebben doktersassistentes in plaats van huisartsen al
een plaats binnen projecten Kansrijke Start?
Doktersassistenten spelen een belangrijke rol binnen Kansrijke Start. Dit erkennen
ook de doktersassistenten zelf en huisartsen. Doktersassistenten hebben een plek binnen
Kansrijke Start: als lid van de Landelijke Coalitie Kansrijke Start en de «klankbordgroep
versterking verbinding Huisartsen – Kansrijke Start». Regionaal verschilt de betrokkenheid
van doktersassistenten sterk. Om dit te verbeteren heeft de Nederlandse Vereniging
van Doktersassistenten (NVDA) een brochure Kansrijke Start ontwikkeld. In de NVDA-brochure
geven doktersassistenten tips hoe ouders en kinderen geholpen kunnen worden met Kansrijke
Start.
In de brief over het basispakket Zorgverzekeringswet (ZVW) 2024 van het kabinet wordt
voorgesteld de periode van kraamzorg te flexibiliseren. In de brief wordt ook de link
gelegd met het programma Kansrijke Start. Kan het kabinet uitleggen hoe deze twee
zich tot elkaar verhouden?
De kraamzorg levert een belangrijke bijdrage aan een goede start voor ouder en kind.
Zij spelen een cruciale rol bij het signaleren van gezinnen in kwetsbare situaties,
omdat zij bij deze gezinnen thuiskomen. Vervolgens kan de kraamverzorgende de juiste
zorg en ondersteuning bieden en eventueel inschakelen. Het flexibiliseren van de aanspraak
kraamzorg maakt het mogelijk om voor de gezinnen, die dat nodig hebben, extra uren
kraamzorg te indiceren over een langere periode, tot en met zes weken vanaf de bevalling.
Deze periode hoeft niet aaneengesloten te zijn, waardoor ook gebruik gemaakt kan worden
van zogenaamde pauzedagen. Dit maakt het mogelijk om met de ouders te evalueren hoe
de zorg aan de pasgeborene gedurende de pauzedag verliep en welke ondersteuning zij
eventueel nog nodig hebben.
De nieuwe Kraamzorg Landelijke Indicatie Methodiek (KLIM) wordt nu beproefd. Wat betekent
dit concreet voor een ouder/ouders, die deelnemen aan het project Kansrijke Start?
Krijgen die ouders als gevolg van flexibilisering van de kraamzorg meer uren kraamzorg
en ouders, die meer zelfredzaam zijn, krijgen die minder uren zorg? Wat zijn dan de
indicatoren om dit te bepalen?
De KLIM maakt gebruik van de GIZ-methodiek (Gezamenlijk Inschatten van Zorgbehoeften)
en maakt het mogelijk om samen met een ouder in kaart te brengen hoe het met de gezondheid,
de ontwikkeling en het ondersteuningssysteem van het gezin gaat en welke zorgbehoefte
er binnen het gezin bestaat. De methodiek bestaat uit 13 zorgpakketten, waarbij de
uitkomsten van de bevalling, maar ook de situatie van het gezin bepalen welk zorgpakket
het meest passend is. De indeling in het zorgpakket gebeurt aan de hand van objectieve
criteria. Dit betekent dat gezinnen in kwetsbare situaties meer uren geïndiceerd kunnen
krijgen dan ouders, die meer zelfredzaam zijn. Bij het vaststellen van de zorgbehoefte
tijdens de intake wordt gebruik gemaakt van de Common Assessment Framework-driehoek.
De drie zijden van deze driehoek belichten verschillende factoren, die betrekking
hebben op de ontwikkeling van het kind, de opvoedcapaciteiten van de ouders en de
gezins- en omgevingsfactoren, die van invloed zijn op een gezonde en veilige ontwikkeling
van het kind. De kraamverzorgende en de cliënt beslissen samen wat er nodig is om
de ontwikkeling van het kind te optimaliseren. Vervolgens wordt er een voorlopig zorgpakket
vastgesteld en wordt er een voorlopig zorgplan op maat samengesteld. Op basis van
de gegevens, die de kraamverzorgende ontvangt van de verloskundige, en de actuele
situatie van de kraamvrouw wordt een definitief zorgpakket toegekend en stelt de kraamverzorgende
samen met de cliënt het zorgplan vast.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is gezien de samenwerking
van de integrale geboortezorg? De leden van de CDA-fractie horen uit het veld dat
het ziekenhuis meer gericht is op curatieve zorg in plaats van op preventie en voorzorg.
Ziet het kabinet dit punt en komt dit ook in onderzoek naar boven? In hoeverre zijn
de samenwerkingsverbanden integrale geboortezorg betrokken bij Kansrijke Start?
De geboortezorg kent verloskundig samenwerkingsverbanden (VSV’s), waarin de verschillende
zorgverleners met elkaar samenwerken en de zorg organiseren. Rondom de VSV’s komt
uit onderzoek14 voornamelijk naar voren dat het nodig is om de centrale rol en positie van het VSV
te versterken. Op deze manier kan een VSV zo optimaal mogelijk de zorgverleners in
het VSV ondersteunen en taken coördineren. Zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd15, werken we aan een aanpak rondom het versterken van de VSV’s. ZonMw is gevraagd hiervoor
een stimuleringsprogramma uit te werken. Uit een recente integrale geboortezorg monitor16van het College Perinatale Zorg (CPZ) blijkt dat steeds meer VSV's deelnemen aan de
lokale coalities Kansrijke Start, die vanuit de gemeenten worden geïnitieerd. Het
thema Kansrijke Start leeft onder de VSV’s; de VSV’s spelen een belangrijke rol in
de lokale en regionale samenwerking in de Kansrijke start aanpak. Op de interactieve
kaart sociale verloskunde op www.kennisnetgeboortezorg.nl is te zien welke lokale coalities er in VSV-regio’s zijn.
Is bekend hoeveel vrouwen gebruik maken van de mogelijkheid gratis langdurige anticonceptie
aansluitend op een zwangerschapsafbreking te krijgen?
Abortusklinieken krijgen subsidie voor het plaatsen van langdurige anticonceptie aansluitend
op een zwangerschapsafbreking. Afgaande op de subsidiegegevens uit het jaar 2021 werd
in de abortusklinieken in totaal 4725 keer langdurige anticonceptie geplaatst aansluitend
op een zwangerschapsafbreking. Ongeveer 10% van deze vrouwen, in 2021 dus ongeveer
472 vrouwen, heeft het anticonceptiemiddel gratis gekregen. Het gaat hier om vrouwen,
die vanwege de specifieke omstandigheden, waarin zij zich op dat moment begeven, niet
in staat zijn om het anticonceptiemiddel zelf te bekostigen.
Het kabinet stelt dat er voor het eerst sprake van een lichte daling in het aantal
keuzehulptrajecten en dat deze daling niet verklaard kan worden. In opdracht van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voert Fiom het cliënttevredenheidsonderzoek
keuzehulpgesprekken uit voor alle partijen, die deelnemen aan de open house en het
RIVM heeft een jaarlijkse monitor. Kan de vraag van de daling van het aantal keuzegesprekken
bij een van deze twee onderzoeken worden meegenomen?
In de voortgangsrapportage gaven wij aan dat de cijfers over 2022 nog niet helemaal
compleet waren en mogelijk nog zouden moeten worden bijgesteld. Inmiddels is bekend
dat er in 2022 1052 keuzehulptrajecten hebben plaatsgevonden. Dat zijn er meer dan
in de jaren ervoor (2021: 918 en 2020: 678). De stijgende lijn zet daarmee gelukkig
toch door. Toch blijven we investeren in de bekendheid en vindbaarheid van de keuzehulp.
Alle cijfers over keuzehulpverlening zijn te vinden op de website van Fiom17, ook de cijfers over 2022 worden hier in september 2023 gepubliceerd.
Antwoorden op vragen van de leden van de SP-fractie
Hoeveel mensen zullen naar schatting aanspraak maken op gratis anticonceptie middels
de investering die het kabinet extra doet in het programma Nu Niet Zwanger?
We zorgen ervoor dat meer vrouwen en mannen worden geholpen met het nemen van regie
op hun kinderwens. Dat doen we allereerst door meer zorg- en hulpverleners aan te
sluiten op het programma Nu Niet Zwanger. Nu Niet Zwanger is momenteel beschikbaar
in 254 gemeenten (74%) en er zijn meer dan 700 organisaties en 3.500 professionals
uit het medisch en sociaal domein aangesloten. NNZ heeft in de afgelopen 4 jaar meer
dan 19.000 mensen geregistreerd die zijn geholpen bij het nemen van regie op kinderwens.
De echte aantallen liggen vele malen hoger, omdat er sprake is van onder registratie;
het bespreken van kinderwens moet immers onderdeel worden van reguliere werkzaamheden.
Door komende periode alle gemeenten aan te sluiten en het programma te verbreden naar
meer instellingen en professionals zal een veelvoud van dit aantal mensen bereikt
gaan worden. In de praktijk blijkt dat de kosten van anticonceptie voor slechts een
klein deel van de Nu Niet Zwanger- cliënten een barrière zijn. Het probleem is vooral
de toegankelijkheid van de zorg. Als kosten wel een barrière zijn, worden deze kosten
voor Nu Niet Zwanger-cliënten vergoed, waarvoor ik via de SPUK extra middelen aan
gemeenten beschikbaar heb gesteld.
Eén tekortkoming van dit plan is dat hiermee bepaalde mensen in een kwetsbare situatie
niet bereikt zullen worden. Niet iedereen weet bijvoorbeeld de loketten bij de gemeenten
te vinden en daarbinnen te navigeren. Daarnaast hebben gemeenten niet altijd alle
mensen in een kwetsbare situatie in zicht. Tegelijkertijd kunnen factoren als stigma,
schaamte en wantrouwen richting overheidsinstellingen redenen zijn waarom sommige
mensen in een kwetsbare situatie geen aanspraak willen maken op dergelijke voorzieningen. Genoemde leden willen
van het kabinet weten of met deze tekortkomingen voldoende rekening is gehouden?
De mannen en vrouwen, die ondersteund worden vanuit Nu Niet Zwanger, zijn vrijwel
altijd in beeld bij hulpverleners in o.a. de verslavingszorg, GGZ, verstandelijk gehandicaptenzorg,
vrouwenhulpverlening, GGD, wijkteams, MEE, dak- en thuislozenzorg, jeugdzorg, welzijnszorg,
maatschappelijk werk en bij Veilig Thuis en/of de medische keten. De meerwaarde zit
in de brede scope van het programma door de samenwerking met zowel het sociaal domein
als medische keten. Daardoor is het bereik groot. Nu Niet Zwanger leert hulpverleners
om kinderwens, seksualiteit en anticonceptie bespreekbaar te maken. Zij hebben een
vertrouwensrelatie met hun cliënt en gaan van daaruit, als onderdeel van de reguliere
zorg of hulp, dit gesprek aan. Nu Niet Zwanger bereikt mannen en vrouwen dus via de
zorg- en hulpverlening, waar zij op dat moment al gebruik van maken. Als de client
geen actuele kinderwens heeft, wordt deze bijvoorbeeld geadviseerd bij het realiseren
van passende anticonceptie. De kracht van de Nu Niet Zwanger methode is dan ook dat
mensen, die al in een kwetsbare situatie zitten, heel praktisch geholpen worden om
regie op hun kinderwens te nemen, zodat zij hier niet alleen voor staan. Het programma
sluit hierbij aan bij de regionale infrastructuur.
De leden van de SP-fractie wijzen het kabinet graag op een andere maatregel, waardoor
de toegang tot anticonceptie zou kunnen worden verbeterd. Deze maatregel bestaat uit
het volledig opnemen van anticonceptie in het basispakket, waarbij de leeftijdsgrens
van 21 verdwijnt. Daarnaast zijn genoemde leden van mening dat anticonceptie uitgezonderd
zou moeten worden van eigen risico, zolang deze nog niet is afgeschaft, zodat anticonceptie
in dat geval ook echt gratis is. Genoemde leden vragen of het kabinet deze maatregel
hebben overwogen.
Deze maatregel is inderdaad overwogen. Hiervoor is geen financiële dekking. Daarbij
is het volledig gratis maken van anticonceptie geen oplossing voor het probleem.
Ter voorbereiding op beide maatregelen is uitvoerig gesproken met het veld. Uit deze
gesprekken kwam naar voren dat het verkrijgen van anticonceptie, dus de toegang ertoe,
veel vaker een knelpunt is dan de kosten. Het starten met en het (correct) blijven
gebruiken van anticonceptie vergt soms behoorlijk wat beslismomenten en (praktische)
stappen. Dat kan ervoor zorgen dat mensen afhaken of uitstellen. Het gratis maken
van anticonceptie voor iedereen lost de moeizame toegang, die door sommigen wordt
ervaren, niet op. Het is om die reden dat we vooral investeren in het verbeteren van
de toegang tot anticonceptie. Zodat mensen geholpen worden met het nemen van regie
op hun kinderwens: met de juiste counseling en daar waar nodig praktische begeleiding.
Voor mensen in een kwetsbare situatie, die een financiële drempel ervaren, zijn er
verschillende mogelijkheden om toegang te krijgen tot anticonceptie. Abortusklinieken
kunnen het anticonceptiemiddel gratis aanbieden aan vrouwen in een financieel kwetsbare
situatie. En gemeenten worden via de SPUK geholpen met het bekostigen van anticonceptie
voor mensen, die dit zelf niet kunnen betalen.
Wat zijn de geschatte kosten, als anticonceptie volledig in het basispakket zal worden
opgenomen en uitgezonderd wordt van eigen risico?
Het opnemen van anticonceptie in het basispakket voor personen ouder dan 21 jaar kost
ongeveer € 25 miljoen per jaar. Als de vergoeding van anticonceptie voor personen
ouder dan 21 jaar wordt uitgezonderd van het eigen risico dan zijn de kosten € 60
miljoen per jaar.
Hoeveel vrouwen zullen naar schatting aanspraak maken op gratis anticonceptie middels
deze investering?
We zorgen ervoor dat meer vrouwen en mannen worden geholpen met het nemen van regie
op hun kinderwens. Dat doen we allereerst door meer zorg- en hulpverleners aan te
sluiten op het programma Nu Niet Zwanger. De landelijke uitrol van Nu Niet Zwanger
(NNZ) is sinds de start een doel van het actieprogramma Kansrijke Start. Nu Niet Zwanger
is momenteel beschikbaar in 254 gemeenten (74%) en er zijn meer dan 700 organisaties
uit het medisch en sociaal domein aangesloten. NNZ heeft in de afgelopen 4 jaar meer
dan 19.000 mensen geregistreerd, die ondersteund zijn bij het nemen van regie op kinderwens.
De echte aantallen liggen vele malen hoger, omdat er sprake is van onder registratie;
het bespreken van kinderwens is immers onderdeel worden van reguliere werkzaamheden
van hulp- en zorgverleners. Door komende periode alle gemeenten aan te sluiten en
het programma te verbreden naar nog meer instellingen en professionals zal een veelvoud
van dit aantal mensen bereikt gaan worden. In de praktijk blijkt dat de kosten van
anticonceptie voor slechts een klein deel van de Nu Niet Zwanger- cliënten een barrière
zijn. Het gaat vooral om de toegankelijkheid van de zorg. Als kosten wel een barrière
zijn worden deze kosten voor hen vergoed, waarvoor ik via de SPUK extra middelen aan
gemeenten beschikbaar heb gesteld.
We breiden daarnaast de anticonceptiecounseling bij abortusklinieken uit. Klinieken
kunnen hiermee op maat extra counseling aanbieden aan die vrouwen voor wie dat nodig
en gewenst is. Dit is naar schatting het geval voor ongeveer 1.900 vrouwen per jaar.
Voor vrouwen bij wie (ook) financiële barrières een rol spelen kunnen de abortusklinieken
het middel gratis aanbieden. Afgaande op de subsidiegegevens uit het jaar 2021 werd
in de abortusklinieken in totaal 4725 keer langdurige anticonceptie geplaatst aansluitend
op een zwangerschapsafbreking. Ongeveer 10% van deze vrouwen, in 2021 dus circa 472
vrouwen, heeft het anticonceptiemiddel gratis gekregen.
Wegen de maatschappelijke voordelen, die het gratis verstrekken van anticonceptie
biedt, niet op tegen de kosten?
Het gratis maken van anticonceptie voor iedereen lost de moeizame toegang, die door
sommigen wordt ervaren, niet op. Gratis anticonceptie voor iedereen zal dus vooral
gunstig uitpakken voor die personen die de weg naar anticonceptie al weten te vinden
en de kosten ervan ook goed zelf kunnen dragen. Hulp en ondersteuning bij de toegang
voor personen in een meer kwetsbare situatie zal nodig blijven, ook als anticonceptie
voor iedereen gratis wordt verstrekt.
De leden van de SP-fractie lezen in de brief over de Zesde voortgangsrapportage Kansrijke
Start dat steeds meer gemeenten aan de slag gaan met het actieprogramma Kansrijke
Start. Is bekend wat de voornaamste redenen zijn waarom bepaalde gemeenten er nog
niet mee aan de slag zijn gegaan?
Uit de monitor van het RIVM blijkt dat gemeenten, die geen aanvullende middelen hadden
aangevraagd, aangeven geen capaciteit te hebben om het thema Kansrijke Start op te
pakken (55%), de coronapandemie voor vertraging heeft gezorgd (65%) of de toegenomen
werkdruk invloed heeft gehad (55%). Inmiddels hebben we met gemeenten en zorgverzekeraars
afspraken gemaakt over de structurele inzet in elke gemeente van Kansrijke Start in
het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA). Per 2024 dient elke gemeente een ketenaanpak
Kansrijke Start te hebben, inclusief de inzet van interventies, en samenwerkingsafspraken
met partners rondom de eerste 1.000 dagen van een kind te maken.
Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens dat een collectieve aanpak
van armoede in de samenleving uiteindelijk het grootste effect zal hebben als het
gaat om een kansrijke start in het leven?
Een effectieve aanpak van armoede zal een belangrijk effect hebben op een kansrijke
start. Armoede en schulden vergroten de kans op een minder goede start. In meerdere
lokale coalities Kansrijke Start wordt al volop ingezet op de samenwerking met de
aanpak armoede. Bijvoorbeeld door armoede zo vroegtijdig mogelijk te signaleren in
de geboortezorg of de jeugdgezondheidszorg en via die weg te verwijzen naar passende
hulp in het sociaal domein. We hebben afgelopen periode de samenwerking opgezocht
met de Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, om te bekijken waar
de armoedeaanpak (en de preventie van armoede) en Kansrijke Start elkaar verder kunnen
versterken. Dit heeft er bijvoorbeeld in geresulteerd, dat dit er dit najaar een leertraject
voor lokale coalities Kansrijke Start van start gaat en er gezamenlijk wordt verkend
hoe geboortezorgprofessionals beter geëquipeerd kunnen worden om geldzorgen tijdens
de 1e 1.000 dagen te herkennen, bespreken en te verwijzen. Op 19 juni 2023 stond de jaarlijkse
landelijke Kansrijke Start conferentie in het teken van (preventie van) armoede, en
daar heeft de Staatssecretaris samen met Minister Schouten de urgentie van samenwerken
op deze thema’s benadrukt.
Antwoorden op vragen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen het kabinet naar het nieuws dat
ruim 40% van de vrouwen, die een knip krijgen bij een bevalling, zonder dat zij daar
toestemming voor verlenen. Zijn hier eerder meldingen over binnen gekomen bij de IGJ?
Zijn er andere signalen binnengekomen dat er op grote schaal de knip werd gezet zonder
informed consent? Hoe zijn die meldingen afgehandeld? Welke stappen onderneemt het
kabinet om ervoor te zorgen dat de knip zonder informed consent of ernstige spoed
nog voorkomt in Nederland?
De IGJ heeft geen meldingen of signalen ontvangen over het zetten van een knip zonder
informed consent. Wij zien daarom geen aanleiding om concrete stappen te ondernemen.
Wel zullen er gesprekken over dit onderwerp worden gevoerd met beroepsgroepen zoals
de KNOV (verloskundigen) en NVOG (gynaecologen).
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat dit jaar opnieuw wordt onderzocht
of alle organisaties die worden gefinancierd wel aan de kwaliteitseisen voldoen. Of,
en zo ja hoe wordt getoetst of de gesprekken neutraal zijn of niet?
Het Ministerie van VWS heeft een onafhankelijk toetsingspanel gevraagd om opnieuw
onderzoek te doen naar de kwaliteit van de keuzehulpverlening. Dit onderzoek is momenteel
in voorbereiding en start in september van dit jaar. Het onafhankelijk toetsingspanel
bestaat uit drie experts. In 2020 deden zij in dezelfde samenstelling soortgelijk
onderzoek naar de kwaliteit van de keuzehulpverlening onder de toen drie aanbieders
van keuzehulp.
De onderzoekers kijken en luisteren mee met gesprekken tussen de keuzehulpverlener
en de cliënt(en). Op basis van hun observaties trekken zij conclusies over de kwaliteit
van de gesprekken, over of de gespreksleidraad goed gevolgd wordt, of de eisen in
het Programma van Eisen worden nageleefd en of er sprake is van neutrale, niet-sturende
gespreksvoering.
Door uitlatingen van de voorzitter van Stichting Beschermde Wieg en een passage in
het beleidsplan van de stichting hebben de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
twijfels over de neutraliteit van de hulpverlening en willen het kabinet vragen om
hier expliciet aandacht aan te besteden.
Het onafhankelijk toetsingspanel is expliciet gevraagd om een toetsing op neutrale,
niet-sturende gespreksvoering. Deze toetsing wordt bij alle zes keuzehulpaanbieders
uitgevoerd en dus ook bij Stichting Beschermde Wieg.
Heeft het kabinet een beeld van het aantal mensen dat anticonceptie nodig heeft en
niet kan betalen?
Er is hiervan geen exact beeld. Uit gesprekken met veldpartijen komt naar voren dat
het kiezen en verkrijgen van (passende) anticonceptie, dus de toegang ertoe, veel
vaker een knelpunt is dan de kosten. Als voorbeeld noemen we hier de cliënten van
Nu Niet Zwanger. De kosten van anticonceptie blijken voor slechts een klein deel van
hen een- of de enige barrière.
We investeren dan ook vooral in het verbeteren van de toegang tot anticonceptie, zodat
mensen geholpen worden met het nemen van regie op hun kinderwens: met de juiste counseling
en daar waar nodig praktische begeleiding. Als de kosten (ook) een obstakel blijken,
dan lossen we dit op. Abortusklinieken kunnen het anticonceptiemiddel gratis aanbieden
aan vrouwen in een financieel kwetsbare situatie. En gemeenten worden via de SPUK
geholpen met het bekostigen van anticonceptie voor mensen, die dit zelf niet kunnen
betalen.
Komen de gereserveerde middelen overeen met het bedrag dat nodig is om al deze mensen
van anticonceptie voorzien?
Op basis van de geschatte cijfers is dat wel de verwachting. Het RIVM evalueert de
komende anderhalf jaar beide maatregelen. Op basis van deze evaluatie kan eventueel
worden bijgestuurd en zal worden besloten over het vervolg.
Kan het kabinet de cijfermatige onderbouwing delen?
Het beschikbare bedrag voor de versnelde uitrol en verbreding van Nu Niet Zwanger
is tot stand gekomen in samenspraak met Nu Niet Zwanger. Hierbij is rekening gehouden
met de ambitie om te groeien en te verbreden enerzijds en de wens om dit zorgvuldig
en met behoud van kwaliteit te doen anderzijds. Zo is bepaald, dat er € 1,1 miljoen
per jaar extra wordt geïnvesteerd in de jaren 2023, 2024 en 2025. Dit bedrag komt
boven op het bedrag dat al wordt besteed aan Nu Niet Zwanger. Daarnaast is er € 500.000,
– per jaar in de SPUK beschikbaar voor gemeenten. Met het extra beschikbare geld in
de SPUK kunnen gemeenten anticonceptie betalen voor Nu Niet Zwanger-cliënten, die
dit zelf niet kunnen en niet in aanmerking komen voor een andersoortige vergoeding
(zoals via de zorgverzekering). Gemeenten reserveren hiervoor veelal al wat budget;
de hoogte hiervan is niet bekend. De extra SPUK-gelden zijn daarmee een tegemoetkoming
richting gemeenten, die nu al kosten voor anticonceptie maken.
De hoogte van de middelen, die beschikbaar zijn voor de abortusklinieken en hun extra
anticonceptiecounseling, kwam tot stand op basis van een schatting van het aantal
vrouwen voor wie dit nodig en wenselijk is. Deze schatting, namelijk ongeveer 15%
van de vrouwen, die een abortusbehandeling ondergaan, is samen met de abortussector
gemaakt. Vervolgens is, ook weer in afstemming met de sector, bepaald hoeveel extra
tijd nodig is en wat de hoogte van de vergoeding van dit extra consult zal zijn. Het
betreft een extra consult van gemiddeld 30 minuten, voor een bedrag ter hoogte van
een regulier consult. Boven op dit bedrag is een no show van 20% ingecalculeerd, omdat
de verwachting is dat deze groep vrouwen niet altijd meteen op de afspraak komt, terwijl
hiervoor wel tijd wordt vrijgehouden. De vergoeding is dus in lijn met de andere vergoedingen
in de Subsidieregeling abortusklinieken.
In het scenario, waarbij alle klinieken de volle anderhalf jaar extra anticonceptiecounseling
bieden aan 1/15 deel van hun cliënten, die een afbreking ondergaan, zijn de kosten
rond de € 161.000. Omdat niet alle klinieken (direct) meedoen zullen de daadwerkelijke
kosten, die we de komende anderhalf jaar maken, lager uitvallen, naar schatting € 112.500.
Zowel de schatting ten aanzien van het aantal vrouwen dat deze extra counseling nodig
heeft en wenst als de inschatting van de benodigde extra tijd vormen onderdeel van
de evaluatie van het RIVM.
Over het beleid om onbedoelde en ongewenste zwangerschappen te voorkomen zien de leden
van de GroenLinks- en PvdA-fractie dat er een focus ligt op vrouwen, die al een abortus
hebben ondergaan, om zo het aantal herhaalabortussen terug te dringen en op jongeren.
Waarom is het beleid beperkt tot deze groepen?
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap is er voor iedereen. Omdat een onbedoelde
zwangerschap ook iedereen kan overkomen. De keuzehulp, de psychosociale hulp na abortus
en het Landelijk informatiepunt zijn voorbeelden van activiteiten voor een breed publiek.
Ook publiekscommunicatie, gericht op het doorbreken van stigma’s en taboes over onbedoelde
zwangerschap, zal zich richten op een brede doelgroep (vrouwen én mannen van verschillende
leeftijden).
Zijn er andere groepen, waarop ook specifiek beleid kan worden gevormd, zijnde niet
tieners en vrouwen die al een abortus hebben gehad, om het aantal abortussen terug
te dringen? Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan mannen of gezinnen, die geen
extra kind wensen.
Naast de brede focus binnen de aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap richt
ons beleid zich inderdaad specifiek op een aantal groepen, die mogelijk een verhoogd
risico lopen op een onbedoelde zwangerschap of op (extra) nare gevolgen van een onbedoelde
zwangerschap, zoals jongeren of personen in een kwetsbare situatie.
Mannen kunnen alleen of als onderdeel van hun gezin een beroep doen op het Landelijk
informatiepunt onbedoelde zwangerschap, op keuzehulp en op psychosociale hulp na abortus.
Binnen deze activiteiten is ook aandacht voor het voorkomen van een nieuwe onbedoelde
zwangerschap. Mannen worden daarnaast als doelgroep meegenomen in publiekscommunicatie.
En voorlichting op scholen, die via de Stimuleringsregeling Gezonde relaties en seksualiteit
wordt aangemoedigd, is gericht op alle leerlingen: dus ook op jongens.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen het kabinet welke aanvullende activiteiten
hij van plan is te gaan starten om de taboes te doorbreken.
De activiteiten om taboes te doorbreken staan beschreven in de Aanpak onbedoelde en
ongewenste zwangerschap. Momenteel zijn er geen plannen voor extra, aanvullende activiteiten,
anders dan hetgeen in de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap staat beschreven.
Met publiekscommunicatie willen we afrekenen met taboes en stigma’s, die er heersen
rondom onbedoelde zwangerschappen. Daarom richt de campagne, die dit najaar van start
gaat, zich op feiten en fabels over onbedoelde zwangerschap. Zoals de misvatting dat
onbedoelde zwangerschappen vaak voorkomen bij vrouwen die geen relatie hebben, terwijl
we weten dat dat 3 op de 4 ongewenst zwangere vrouwen een relatie heeft. Fiom zal
dit najaar starten met een campagne om bewustwording te vergroten rondom ongewenste
zwangerschap in een relatie.
Naast publiekscommunicatie is ook seksuele vorming op scholen een belangrijk middel
om het gesprek aan te gaan en taboes te doorbreken. Scholen zijn sinds 2012 verplicht
om aandacht te besteden aan relationele en seksuele vorming. Het Ministerie van VWS
vindt het belangrijk dat er met jongeren wordt gesproken over brede seksuele vorming. Door het gesprek aan te gaan met jongeren kunnen stigma’s en taboes,
die leven rondom onbedoelde zwangerschap, worden doorbroken. Met het stimuleringsprogramma
Gezonde Relaties en Seksualiteit zorgen we ervoor dat nog meer scholen in het primair,
speciaal, voorgezet en middelbaar beroepsonderwijs structureel werken aan het thema
relaties en seksualiteit.
Met welke partners wordt er hierbij samengewerkt?
Zoals beschreven in de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap, welke in oktober
2022 is gepresenteerd aan de Kamer, werken we samen met de volgende stakeholders:
Fiom, Gezonde School, GGD-GHOR, iHUB (Fiom Amsterdam), JESS (Fiom Den Haag), SeksHag,
Stichting Specifieke Jeugdprojecten (Fiom Utrecht), Siriz, Stichting Beschermde Wieg,
MBO Raad, VO raad, PO raad, Ministerie van OCW, RIVM, Rutgers, SOA Aids Nederland,
Stichting School en Veiligheid, ZonMw, Nederlands Genootschap van Abortusartsen, Nu
Niet Zwanger, de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen en de Landelijke
Huisartsen Verenging.
Antwoorden op vragen van de leden van de CU-fractie
Welke inzet wordt er gepleegd om ook de laatste gemeenten te activeren om een lokale
coalitie Kansrijke Start te starten?
Inmiddels hebben we met gemeenten en zorgverzekeraars afspraken gemaakt over de structurele
inzet in elke gemeente van Kansrijke Start in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA).
Per 2024 dient elke gemeente een ketenaanpak Kansrijke Start te hebben, inclusief
de inzet van interventies, en samenwerkingsafspraken met partners rondom de eerste
1.000 dagen van een kind te maken. Uit de bijbehorende SPUK-aanvragen blijkt dat alle
gemeenten de middelen van Kansrijke Start aangevraagd hebben, op één gemeente na die
aangeeft in 2023 voldoende middelen te hebben, maar deze middelen wel aanvraagt voor
2024 en verder.
Over de regionale samenwerking tussen lokale coalities vragen de leden van de CU-fractie
aan welke regio-indeling wordt gedacht. Zij zouden het sterk aanmoedigen als in heel
Nederland wordt aangesloten bij een relevante bestaande regio-indeling, zoals die
van de GGD-regio’s of jeugdzorgregio’s, zodat gemeenten niet te maken krijgen met
veel meer extra afstemming en overleg. Op welke manier wil het kabinet hierin richting
geven?
Het is aan de relevante partijen in de regio om te bepalen wat voor Kansrijke Start
de meest relevante regio is om hier samenwerkingsafspraken over te maken (zie de checklist basisprincipes regionaal samenwerkingsverband). Dat kan een ziekenhuisregio, een VSV-regio, een zorgkantoorregio, een GGD-regio,
een jeugdzorgregio of een VSV-regio (of meerdere samen) zijn. Voor b.v. Friesland
(provinciebreed) zal dit weer heel anders zijn dan voor b.v. de omgeving Rotterdam,
waar sprake is van diverse deels wel deels niet overlappende regio-indelingen. Van
belang is in ieder geval – gezien de afspraken in het IZA over de ketenaanpakken –
dat in het regioplan de verbinding gelegd wordt met de regionale samenwerkingsafspraken
rondom Kansrijke Start.
Over het programma Nu Niet Zwanger vragen de leden van de CU-fractie wat de reden
is van de ongeveer 100 gemeenten, die nog niet meedoen met het programma. Welke inzet
wordt er gepleegd om deze gemeenten ook te laten starten met Nu Niet Zwanger?
Het deelnemen aan het programma Nu Niet Zwanger gaat op vrijwillige basis. Het landelijk
en de lokale programmateams Nu Niet Zwanger steken veel energie in het informeren
en laten participeren van gemeenten. Met alle gemeenten is hierover contact. Het blijven
echter lokale keuzes van gemeenten om het programma al dan niet aan te bieden aan
hun burgers in kwetsbare omstandigheden. Of voort te zetten, want ook structurele
borging is nog niet overal aan de orde. Redenen hiervoor kunnen zijn het niet urgent
ervaren van de problematiek, financiële gronden of andere prioriteiten, waardoor andere
beleidskeuzes gemaakt worden. In het GALA – akkoord is opgenomen dat gemeenten ervoor
dienen te zorgen dat inwoners in de vruchtbare leeftijd (die in een kwetsbare situatie
verkeren) voldoende regie (kunnen) nemen op hun kinderwens. Het programma Nu Niet
Zwanger sluit hier volledig op aan. Daarnaast verkennen we de mogelijkheden dit duurzaam
te verankeren, bijvoorbeeld in de Wet Publieke Gezondheid.
De leden van de CU-fractie steunen de inzet om het informele netwerk te betrekken
bij het versterken van ouderschap van harte. Zij lezen dat de aanpak hieromtrent nog
verder wordt ontwikkeld en vragen of bij implementatie ervan als eerste de gemeenten
worden aangesproken, die een relatief lage sociale cohesie kennen, aangezien daar
de behoefte aan ondersteuning wellicht hoger is.
Met verschillende partners wordt gekeken hoe het inzetten van informele steunorganisaties
gestimuleerd kan worden bij gemeenten en welke acties er nog meer nodig zijn om in
te zetten op sterk ouderschap. Gemeenten zijn hierbij uiteraard een belangrijke partner
om te betrekken. Binnen het leertraject dat Pharos gaat opstarten, waarbij gekeken
wordt hoe informele steun bevorderd kan worden, is het van belang om te kijken naar
gemeenten, waar de sociale cohesie relatief laag is ten opzichte van andere gemeenten.
Waarom is dit zo en hebben deze gemeenten andere behoeften om het versterken van het
informeel netwerk mogelijk te maken? Dit zijn vragen die meegenomen kunnen worden
in het leertraject, om zo de implementatie van de aanpak optimaal aan te kunnen laten
sluiten op de behoefte van gemeenten.
De leden van de CU-fractie willen ook benoemen dat gemeenten met een hoge sociale
cohesie niet automatisch voldoende klaar staan om (aanstaande) ouders te ondersteunen.
Op welke manier kunnen gemeenten hier een rol nemen?
Met meerdere organisaties, die zich richten op informele gezinsondersteuning, wordt
gekeken naar hoe (de inkoop van) informele steun gestimuleerd kan worden. Ik zie hierbij
ook een belangrijke rol voor gemeenten. Daarom wordt bij de uitwerking van de aanpak
ook gekeken op welke manier gemeenten een rol kunnen spelen en wat gemeenten nodig
hebben om dit te realiseren.
Welke inzet pleegt het kabinet om CenteringOuderschap in meer organisaties van de
grond te krijgen?
Op dit moment wordt samen met experts verder invulling gegeven aan de periode na de
geboorte: via de SPUK-regeling behorende bij het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zijn middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten om vaker interventies in te
zetten om (aankomende) gezinnen in een kwetsbare situatie tijdig de juiste hulp en
ondersteuning te bieden. Daarbij gaat het om interventies vóór de zwangerschap, tijdens
de zwangerschap en na de geboorte, dus ook CenteringOuderschap. Daarnaast wordt er
samen met experts gewerkt aan een (lokale) visie op en aanpak van het optimaliseren
en versterken van de ontwikkelingsmogelijkheden van jonge kinderen en er komt een
leertraject met een aantal lokale coalities rondom ouderschapsondersteuning. Dit alles
met als doel om gezinnen in een kwetsbare situatie na de geboorte optimaal te ondersteunen
bij ouderschap en opvoeden.
Hoe goed kunnen de effecten van de maatregelen op het gebied van gratis en toegankelijk
anticonceptie in beeld komen als zo snel na invoering wordt gemeten?
Het RIVM heeft de inschatting gemaakt dat een evaluatie van de maatregelen na ongeveer
anderhalf jaar mogelijk is. Dit betreft een evaluatie en geen effectmeting. Voor inzicht
in trends en effecten over langere tijd is een meerjarige monitor nodig.
Mocht worden besloten tot een definitieve continuering van de extra anticonceptiecounseling
in de abortuskliniek, dan ligt het voor de hand het bereik en de resultaten van de
maatregelen op te nemen in de indicatorenset van de monitor onbedoelde zwangerschappen18 van het RIVM. Daarmee kunnen de resultaten jaarlijks en meerjarig worden gemonitord.
De resultaten, die binnen het programma Nu Niet zwanger worden geboekt, maken reeds
onderdeel uit van de monitor Kansrijke Start19; dit betreft immers een programma dat al langer loopt.
Houden de bewindspersonen er bij de meting rekening mee dat bepaalde effecten nog
niet in beeld zijn?
Het RIVM is gevraagd om het komend jaar de extra anticonceptiecounseling in de abortuskliniek
en de intensivering van het programma Nu Niet Zwanger te evalueren. Het RIVM doet
dit met kwalitatief en kwantitatief onderzoek. De onderzoeksresultaten kunnen bijdragen
aan een goed geïnformeerde keuze over het vervolg van de maatregelen. Er worden met
dit onderzoek geen effecten gemeten.
Met welke snelheid wil het kabinet dat huisartsen (digitaal) geschoold worden in de
betere begeleiding bij onbedoelde zwangerschap in de huisartsenpraktijk en implementatie
van de leidraad?
Er wordt ingezet op 100 deelnemers per jaar. De e-learning voor huisartsen is niet
verplicht. De gespreksleidraad onbedoelde zwangerschappen is wel voor alle huisartsen
beschikbaar. De gespreksleidraad is los van de e-learning goed te gebruiken.
De inzet op 100 geschoolde huisartsen per jaar is volgens de projectgroep «verbetering
van begeleiding bij onbedoelde zwangerschap in de huisartsenpraktijk en implementatie
van de leidraad»20 realistisch. Een huisarts krijgt gemiddeld één à twee keer per jaar te maken met
een patiënt met een vraag over een onbedoelde zwangerschap. Hoewel het onderwerp belangrijk
is, kunnen we ons voorstellen dat de e-learning vooral interessant is voor huisartsen,
die bijvoorbeeld vanwege het werkgebied vaker te maken krijgen met de thematiek.
Voor huisartsen, die er na de inwerkingtreding van de initiatiefwet legale medicamenteuze
zwangerschapsafbreking via de huisarts voor zullen kiezen om de abortuspil te gaan
voorschrijven, is een aanvullende scholing wel verplicht. Deze scholing is voor een
groot gedeelte gelijk aan de e-learning over onbedoelde zwangerschap, met daarbij
een extra module specifiek over de abortuspil. De verwachting is dat hiermee het aantal
deelnemers van de e-learning zal stijgen.
De leden van de CU-fractie lezen dat beoogd wordt 100 deelnemers per jaar voor de
e-learning te hebben, maar vragen het kabinet wanneer dan alle huisartsen, die het
betreft (van de ruim 13.000 huisartsen die Nederland telt), een e-learning hebben
gevolgd.
De e-learning is niet verplicht voor huisartsen. De projectgroep «verbetering van
begeleiding bij onbedoelde zwangerschap in de huisartsenpraktijk en implementatie
van de leidraad» zet zich momenteel in om huisartsen te enthousiasmeren voor het volgen
van de e-learning. Bijvoorbeeld door in de nieuwsbrief en op de website van het Nederlands
Huisartsen Genootschap (NHG) aandacht voor deze nascholing te genereren. Ook wordt
ingezet op integratie van de scholing binnen de huisartsopleidingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier