Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport 'Aanpak Coronacrisis' (Kamerstuk 25295-2057)
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 2120
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 1 september 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
                  en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
                  de brief van 17 mei 2023 over de stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport
                  «Aanpak Coronacrisis» (Kamerstuk 25 295, nr. 2057).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 13 juli 2023 aan de Minister van Volksgezondheid,
                  Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 31 augustus 2023 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
4
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief met daarin de stand
                  van zaken aanbevelingen eerste Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OvV)-rapport. Deze
                  leden zijn blij te zien dat opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen maar hebben
                  hierbij nog wel enkele vragen. Genoemde leden lezen bij de uitwerking van de derde
                  aanbeveling, dat we ons moeten blijven realiseren dat bepaalde mate van paraatheid
                  gepaard gaat met bijbehorende kosten en inzet. Deze leden vragen dan ook om een uiteenzetting
                  van deze kosten in een financiële paragraaf. In een recente brief over de structurele
                  versterkingen pandemische paraatheid van publieke gezondheid1 zien genoemde leden een tabel waarin de beschikbare investeringen pandemische paraatheid
                  publieke gezondheid zijn opgenomen. Deze kosten zijn gericht op de publieke gezondheid,
                  maar deze leden zouden graag een overzicht krijgen van het financiële totaalplaatje
                  van alle aanbevelingen uit het rapport.
               
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat het kabinet de noodzaak om te zorgen
                  voor structurele monitoring van de crisis en de uitvoering en effectiviteit van maatregelen
                  onderschrijft. Zij zien ook dat gedurende de pandemie dit ook al is uitgevoerd. Dit
                  rapport gaat natuurlijk in op de aanpak van de coronacrisis, maar is ook van toepassing
                  op een andere crisis/pandemie, zoals de vogelgriep. Genoemde leden vragen dan ook
                  wat de stand van zaken is omtrent een meldpunt dode vogels.Zij lezen in het «Intensiveringsplan
                  preventie vogelgriep»2 dat de vogelgriep-app gelanceerd is door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
                  Deze leden lezen dat alle beschikbare informatie en data gecentraliseerd wordt op
                  de Rijksoverheid-pagina over de vogelgriep. Kan een duidelijke uiteenzetting worden
                  gegeven wat er gebeurt met de data die uit de app gehaald worden? Wat doen het Rijksinstituut
                  voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding
                  (LFI) met deze data?
               
Ook hebben genoemde leden kennisgenomen van de reactie van het kabinet op de negende
                  aanbeveling omtrent rolvastheid en borgen van eigenstandige positie van bestuurders
                  als besluitvormers en deskundigen als adviseurs. Deze leden verwijzen hierbij naar
                  de motie van het lid Tielen3 die de regering verzoekt met een voorstel tot aanscherping van de invulling en positie
                  van het Outbreak Management Team (OMT) te komen. Genoemde leden zijn benieuwd hoe
                  het staat met de uitvoering van deze motie. In de bijlage van het Jaarverslag van
                  het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 20224 wordt hierbij vermeld dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
                  deze motie zal beantwoorden. Het is genoemde leden niet duidelijk wat de reden van
                  deze doorverwijzing is, zeker niet gezien de verwijzing in de motie naar de Wet publieke
                  gezondheid.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken van de aanbevelingen
                  van het eerste OvV-rapport «Aanpak Coronacrisis». Zij hebben geen vragen.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsbrief met betrekking
                  tot de stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport «Aanpak Coronacrisis». Deze
                  leden hebben hier enkele vragen bij. Zij zijn teleurgesteld te moeten constateren
                  dat het nog steeds onduidelijk is wat nu echt de planning is voor de doorontwikkeling
                  van het instrument van in scenario’s denken. Bij het opzetten van de vaccinatiestrategie
                  is immers gezien hoe belangrijk dat is. Nederland begon immers vertraagd doordat te
                  veel gefocust werd op één scenario met het vaccin van AstraZeneca. Deze leden vragen
                  daarom of het kabinet een uitgebreidere planning met betrekking tot het uitwerken
                  van scenario’s kan geven.
               
De leden van de CDA-fractie vragen welke acties intussen worden ingezet om de effectiviteit
                  van de verschillende coronamaatregelen te evalueren. Kan het kabinet hier een tijdspad
                  van geven?
               
De tweede aanbeveling houdt onder andere in dat de mogelijkheden om te kunnen improviseren
                  vergroot moeten worden. Veel wetgeving en bijvoorbeeld de LFI is echter nog niet geïmplementeerd.
                  Deze leden vragen welke voorgenomen bevoegdheden momenteel nog niet zijn geregeld.
                  Als morgen een nieuwe pandemie en/of coronavariant losbreekt, kunnen de Gemeentelijke
                  Gezondheidsdiensten (GGD’en) dan direct worden aangestuurd? Kunnen zorginstellingen
                  verplicht worden samen te werken en data te delen?
               
In 2023 ligt de nadruk op de crisistypen hoogwater en digitaal. Genoemde leden vragen
                  welke systemen het kabinet in handen heeft om te monitoren of maatregelen zoals cybersecurity
                  ook daadwerkelijk worden toegepast.
               
Met de vijfde aanbeveling wordt geadviseerd (nieuwe) kwetsbare groepen beter te identificeren.
                  De leden van de CDA-fractie vragen hoe organisaties als de Patiëntenvereniging, IederIn
                  en de Voedselbanken hierbij betrokken worden.
               
Met de zevende aanbeveling wordt aanbevolen de nationale crisisstructuur op een aantal
                  punten aan te passen. In reactie hierop geeft het kabinet aan dat andere partners
                  en deskundigen op uitnodiging als adviseur kunnen aansluiten bij beraadslagingen van
                  de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb). De leden van de CDA-fractie vragen
                  waarom dit alleen op uitnodiging is, en waarom dit niet automatisch gebeurt.
               
Lockdowns zouden tijdens de coronacrisis veel minder snel nodig zijn geweest als veel
                  meer mensen zich aan de basismaatregelen hadden gehouden. Genoemde leden vragen wat
                  het kabinet heeft geleerd van andere landen waarin dat beter ging.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet over
                  de Stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport «Aanpak Coronacrisis». Zij hebben
                  hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Ten eerste vragen genoemde leden welke
                  stappen precies worden gezet om structureel te investeren in de GGD’en. Hoeveel budget
                  wordt hier de komende jaren extra voor vrijgemaakt?
               
Verder lezen genoemde leden dat er nog nadere onderzoeken zullen plaatsvinden naar
                  de effecten van maatregelen die zijn ingezet tijdens de coronapandemie. Genoemde leden
                  zijn benieuwd of eerdere (internationale) evaluaties van maatregelen die genomen werden
                  tijdens de uitbraak van SARS in het buitenland in 2002–2004 daarbij meegenomen kunnen
                  worden. Deze uitbraak werd namelijk ook veroorzaakt door een coronavirus en genoemde
                  leden zijn benieuwd of de effectiviteit van maatregelen die destijds werden genomen
                  te vergelijken zijn met bijvoorbeeld de effectiviteit van de dezelfde maatregelen
                  die zijn genomen tijdens de uitbraak van COVID-19. Daarnaast vragen genoemde leden
                  het kabinet wanneer zij meer duidelijkheid kunnen geven over hoe de motie van het
                  lid Agema c.s.5 over de coronamaatregelen afzonderlijk evalueren op hun effectiviteit, zal worden
                  uitgevoerd.
               
Tot slot lezen genoemde leden dat wordt ingezet op het verbeteren van hygiëne- en
                  infectiepreventie in de langdurige zorg. Zijn de Ministers het met genoemde leden
                  eens dat het hebben van voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gecertificeerde
                  mondkapjes hieraan bijdraagt? Hoe staat het met onze zelfredzaamheid op dit gebied?
                  Beschikt de langdurige zorg over voldoende voorraden en is Nederland in staat om deze
                  producten op eigen bodem te produceren en de productie voldoende op te schalen als
                  de samenleving daarom vraagt?
               
II. Reactie van de Minister
               
Antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie
Genoemde leden lezen bij de uitwerking van de derde aanbeveling, dat we ons moeten
                     blijven realiseren dat bepaalde mate van paraatheid gepaard gaat met bijbehorende
                     kosten en inzet. Deze leden vragen dan ook om een uiteenzetting van deze kosten in
                     een financiële paragraaf. In een recente brief over de structurele versterkingen pandemische
                     paraatheid van publieke gezondheid6 zien genoemde leden een tabel waarin de beschikbare investeringen pandemische paraatheid
                     publieke gezondheid zijn opgenomen. Deze kosten zijn gericht op de publieke gezondheid,
                     maar deze leden zouden graag een overzicht krijgen van het financiële totaalplaatje
                     van alle aanbevelingen uit het rapport.
De COVID-19-pandemie leert ons dat we beter voorbereid moeten zijn op potentiële pandemieën.
                  We betrekken lessen uit de COVID-19-pandemie, zoals de aanbevelingen van de Onderzoeksraad
                  voor Veiligheid (OvV), al geldt tegelijkertijd dat een volgende pandemie volledig
                  anders van aard kan zijn. Er is structureel 300 miljoen euro uitgetrokken om onze
                  pandemische paraatheid blijvend te versterken. We willen immers onze dijken versterken,
                  verhogen én onderhouden. In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport, die de Minister
                  voor LZS, de Minister van JenV en ik uw Kamer op 1 april 2022 hebben toegestuurd,
                  ben ik ingegaan op de inhoudelijke afweging over het al dan niet (gedeeltelijk) overnemen
                  van de aanbevelingen van de OvV.
               
Hieronder zet ik in grote lijnen de investeringen uiteen voor de drie beleidsopgaven
                  van het beleidsprogramma pandemische paraatheid, zoals die in de begroting 2023 en
                  de voorjaarsnota 2023 zijn opgenomen. Daarnaast geef ik een overzicht van de investeringen
                  in internationale samenwerking en de versterkingen gericht op het Caribisch deel van
                  het Koninkrijk. De besluitvorming over de resterende middelen op de aanvullende post
                  vinden plaats in de volgende begrotingsrondes. Daarbij neem ik de uitwerking van o.a.
                  de vaccinatievoorziening voor volwassenen in ogenschouw. Een verdere toelichting en
                  uitwerking zal worden opgenomen in de voortgangsrapportage pandemische paraatheid
                  die dit najaar aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.
               
                  Tabel 1: Beschikbare middelen pandemische paraatheid (inclusief middelen die reeds
                     beschikbaar zijn gesteld)
Totaal budget (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
Struct.
Publieke gezondheid
125,9
194,0
172,6
168,9
153,0
153,0
Flexibele en opschaalbare zorg
73,4
92,0
91,4
76,4
82,8
82,8
Leveringszekerheid
28,6
38,8
37,1
32,6
21,1
12,6
Internationaal
13,0
7,8
9,0
16,5
10,5
10,5
Risico reservering (RR)/nader in te vullen middelen op AP
2,3
17,5
19,4
30,7
32,4
41,0
Totaal
243,2
350,1
329,5
325,1
300,0
300,0
Publieke gezondheid en infectieziektebestrijding
Het kabinet werkt aan de versterking van de publieke gezondheidszorg en infectieziektebestrijding.
                  Met als doel een slagvaardig, wendbaar en opschaalbaar stelsel van infectieziektebestrijding
                  dat is toegerust op een grootschalige uitbraak van een infectieziekte met landelijke
                  impact. Mijn inzet richt zich op verschillende aspecten zoals de versterking van de
                  GGD’en en de monitoring en surveillance bij het RIVM, de oprichting van de Landelijke
                  Functie opschaling Infectieziektebestrijding (LFI) en het versterken van de informatievoorziening.
                  Mijn inzet hierop heb ik geschetst in mijn recente brief over de structurele versterkingen
                  in de publieke gezondheid7. In aanvulling op de investeringen genoemd in deze brief zet ik ook in op het verkleinen
                  van de risico’s op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen en voorbereiding op
                  een eventuele uitbraak van een zoönose. De inzet van dit kabinet is uiteen gezet in
                  het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid8. Tot slot zet ik in op een kennis- en innovatieagenda met programma’s onder andere
                  gericht op ventilatie, detectie, gedrag, modellering en therapie-ontwikkeling.
               
Tabel 2: Beschikbare middelen pandemische paraatheid onderdeel publieke gezondheid
Publieke gezondheid (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
Struct.
LFI
19,5
15,1
15,4
15,5
15,5
15,5
Versterking GGD'en
37,2
46,2
54,1
54,9
45,8
45,8
Versterken infectieziektebestrijdingsketen
35,3
38,3
34,4
34,1
37,5
37,5
Zoönose
4,1
5,3
3,8
3,7
3,7
3,7
Kennis en innovatie
13,9
17,8
16,5
8,2
12,5
12,5
Versterking IV/ICT
15,2
71,0
48,2
52,5
38,0
38,0
Vaccinatiestelsel
0,5
                         
                         
                         
                         
                         
Totaal
125,9
194,0
172,6
168,9
153,0
153,0
In aanvulling op bovengenoemde investeringen verwacht ik dat er nog additionele investeringen
                  nodig zijn voor de inrichting van een vaccinatievoorziening voor volwassenen bij de
                  GGD’en waar de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer
                  reeds over heeft geïnformeerd9. Momenteel voeren het RIVM en GGD GHOR Nederland een uitvoeringstoets uit naar de
                  inrichting van de vaccinatievoorziening. Als onderdeel van deze uitvoeringstoets worden
                  de kosten in kaart gebracht.
               
Flexibele en opschaalbare zorg
Het kabinet werkt aan een flexibele en opschaalbare zorg in het geval van een nieuwe
                  crisis met mogelijk landelijke gevolgen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en/of
                  betaalbaarheid van zorg. Zo is zorgcoördinatie een middel om de schokbestendigheid
                  van de (acute) zorg te vergroten en de beschikbare capaciteit zo effectief mogelijk
                  te benutten. Tijdens een pandemie kan dan aan patiënten zoveel mogelijk de juiste
                  zorg worden geboden, op de juiste plek, op het juiste moment en van de juiste zorgverlener.
                  Hiermee houden we de zorg voor iedereen in Nederland zo toegankelijk mogelijk, met
                  zo min mogelijk afschaling van zorg en risico op gezondheidsschade. Ook de langdurige
                  zorg moet zich voorbereiden op (pandemische) uitbraken van infectieziekten. Bijvoorbeeld
                  door het versterken van hygiëne en infectiepreventie in de verpleeghuizen, de gehandicaptenzorg
                  en bij de zorg thuis. Zo wordt er geïnvesteerd in monitoring en surveillance met als
                  doel het versterken van inzicht in ontwikkelingen en zal worden gewerkt aan het goed
                  inrichten van coördinatiestructuren in de langdurige zorg.
               
De versterking van de zorg kent daarmee de volgende aspecten:
1. De inrichting van flexibele en opschaalbare zorg door onder andere flexibele inzet
                           van personeel, strategische reserve van zorgreservisten, opschaalbare beddencapaciteit
                           en borging van de doorgang van reguliere zorg.
                        
2. Het uitbreiden van de vervoersmogelijkheden voor patiëntenspreiding.
3. Het versterken van de pandemische paraatheid in de langdurige zorg door verbeteren
                           van de infectiepreventie, monitoring en surveillance en aansluiting op de landelijke
                           crisisstructuur.
                        
4. De inrichting van goede coördinatie (mechanismen) in de zorg zoals door zorgcoördinatie,
                           regionale samenwerking en, in het uiterste geval, landelijke regie en sturing.
                        
Tabel 3: Beschikbare middelen pandemische paraatheid onderdeel zorg
Zorg (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
Struct.
Flexibel opschaalbare zorg
23,0
29,1
21,2
16,7
20,1
20,1
Extra vervoersmogelijkheden
0
5,6
8,8
8,8
8,8
8,8
Pandemische paraatheid in de Wlz
31,5
36,9
38,2
28,6
31,6
31,6
Coördinatie
18,9
20,4
23,2
22,3
22,3
22,3
Totaal
73,4
92,0
91,4
76,4
82,8
82,8
Voor een aantal trajecten verwacht ik nog aanvullende structurele kosten. Deze worden
                  nog verder in kaart gebracht.
               
Leveringszekerheid van medische producten
Tijdens een pandemie is de zorg nog meer dan anders afhankelijk van de leveringszekerheid
                  van medische producten voor patiënten en de zorg. Dat gaat om geneesmiddelen, waaronder
                  vaccins, medische hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen waarvan de zorg
                  afhankelijk is. Daarom zet ik, naast intensivering van monitoring en coördinatie van
                  beschikbaarheid van medische producten, ook in op het investeren in opschaalbare en
                  duurzame productiecapaciteit van essentiële medische producten in Nederland en de
                  EU. In Europees verband zet ik in op het verminderen van kwetsbaarheden en ongewenste
                  afhankelijkheden in de productie- en toeleveringsketen van medische producten, en
                  een sterkere strategische autonomie. Hiertoe wordt waar mogelijk aangesloten bij relevante
                  EU-initiatieven zoals de IPCEI Health en HERA.
               
                  Tabel 4: Beschikbare middelen pandemische paraatheid onderdeel versterken van de leveringszekerheid
                     van medische producten
Leveringszekerheid (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Struct.
Geneesmiddelen
13,5
18
18
13,5
2,5
2,5
2,5
Medische hulpmiddelen
12
18
17
17
16,5
14,5
8
Vaccins
1,5
1,2
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
Coördinatie
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
Totaal
28,6
38,8
37,1
32,6
21,1
19,1
12,6
Internationale samenwerking pandemische paraatheid
Ook internationaal wordt ingezet op kennis- en innovatieprogramma’s via bijvoorbeeld
                  de Coalition for Epidemic Preparedness (CEPI), Horizon Europe en via het RIVM rond
                  monitoring en surveillance. Daarnaast draag ik bij aan het mondiale Pandemic Fund
                  dat tot doel heeft lage- en middeninkomenslanden te helpen hun pandemische paraatheid
                  en respons structuren te versterken. Tot slot wordt een Caribische HUB voor publieke
                  gezondheid ingericht, met als doel duurzame versterking van de lokale capaciteit,
                  kennis en expertise op het gebied van pandemische paraatheid en infectieziektebestrijding
                  in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
               
Tabel 5: Beschikbare middelen pandemische paraatheid onderdeel internationale samenwerking
Internationaal (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
Struct.
Internationale samenwerking
12,0
6,0
7,0
14,0
8,0
8,0
Pandemische Paraatheid Caribisch deel van het Koninkrijk
1,0
1,8
2,0
2,5
2,5
2,5
Totaal
13,0
7,8
9,0
16,5
10,5
10,5
Dit rapport gaat natuurlijk in op de aanpak van de coronacrisis, maar is ook van toepassing
                     op een andere crisis/pandemie, zoals de vogelgriep. Genoemde leden vragen dan ook
                     wat de stand van zaken is omtrent een meldpunt dode vogels. Zij lezen in het «Intensiveringsplan
                     preventie vogelgriep» dat de vogelgriep-app gelanceerd is door het Ministerie van
                     Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze leden lezen dat alle beschikbare informatie
                     en data gecentraliseerd wordt op de Rijksoverheid-pagina over de vogelgriep. Kan een
                     duidelijke uiteenzetting worden gegeven wat er gebeurt met de data die uit de app
                     gehaald worden? Wat doen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
                     en de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (LFI) met deze data?
Door het Ministerie van LNV wordt gewerkt aan een landelijk vogelgriep telefoonnummer.
                  Samen met de app zal dit zorgen voor een centraal meldpunt voor vogelgriep. Iedereen
                  kan bij dit telefoonnummer terecht voor vragen. Hierbij kan gedacht worden aan: «Wat
                  moet ik doen als ik een dode vogel vind op de openbare weg?» of «Wat moet ik doen
                  als ik in contact ben geweest met een zieke of dode vogel?». De app is al in gebruik.
                  Het streven is om het telefoonnummer eind dit jaar in de lucht te hebben.
               
De data uit de app wordt onder andere gebruikt voor een duiding van de vogelgriepsituatie
                  door deskundigen en voor analyse van de impact. Daarnaast wordt het dashboard van
                  de app door lokale en regionale partijen gebruikt om de lokale situatie te kunnen
                  duiden. Om beter zicht te krijgen op de soorten en aantallen vogels die doodgaan aan
                  vogelgriep wordt aan de mensen die dode wilde vogels opruimen gevraagd deze te melden
                  in de vogelgriep-app. Via de app kunnen vogels aangemeld worden bij het Dutch Wildlife
                  Health Centre (DWHC), daar wordt beoordeeld of het zinvol is de vogel op vogelgriep
                  te onderzoeken. DWHC kan vervolgens monsters nemen en in het referentie laboratorium
                  van WBVR wordt onderzocht welk type vogelgriep het is en wat de genetische sequenties
                  zijn. Die informatie wordt gedeeld met het RIVM en het Erasmus MC. Het RIVM gebruikt
                  het voor de analyse van het zoönotisch risico. Het RIVM en Erasmus MC (samen het Nationaal
                  Influenza Centrum) beoordelen de sequentie op eventuele mutaties (gevaarlijker voor
                  de mens?) en of antivirale middelen etc. nog voldoende werkzaam zijn. Deze informatie
                  wordt ook weer wereldwijd gedeeld.
               
De LFI geeft leiding aan de opschaling van medisch-operationele voorzieningen die
                  nodig zijn voor de bestrijding van een A-infectieziekte met landelijke impact en de
                  LFI heeft de regie op de voorbereiding van grote uitbraken. In het licht van deze
                  taken is de data uit de vogelgriep-app voor de LFI niet direct relevant. De LFI komt
                  wel in beeld als er bijvoorbeeld in het kader van vogelgriep sprake is van een mens
                  op mens overdracht en een A-infectieziekte met landelijke impact.
               
Ook hebben genoemde leden kennisgenomen van de reactie van het kabinet op de negende
                     aanbeveling omtrent rolvastheid en borgen van eigenstandige positie van bestuurders
                     als besluitvormers en deskundigen als adviseurs. Deze leden verwijzen hierbij naar
                     de motie van het lid Tielen10 die de regering verzoekt met een voorstel tot aanscherping van de invulling en positie
                     van het Outbreak Management Team (OMT) te komen. Genoemde leden zijn benieuwd hoe
                     het staat met de uitvoering van deze motie.
In de kabinetsreactie bij het tweede deelrapport over de aanpak coronacrisis van de
                  OvV11 wordt ingegaan op het in de motie van het lid Tielen gevraagde voorstel tot aanscherping
                  van de invulling en positie van het Outbreak Management Team (OMT). In deze reactie
                  staat dat het kabinet met een heldere verantwoordelijkheidsverdeling de onafhankelijkheid
                  en autonomie van betrokken partijen in het adviserings- en besluitvormingsproces wil
                  inkaderen en borgen en dat de aanbeveling aan het RIVM om een openbaar »reglement
                  van orde» voor het OMT op te stellen hierop aansluit. In de brief van het RIVM, die
                  als bijlage bij de kabinetsreactie is gevoegd, reageert het RIVM op de aanbevelingen.
               
In de bijlage van het Jaarverslag van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
                     en Sport 202212 wordt hierbij vermeld dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
                     deze motie zal beantwoorden. Het is genoemde leden niet duidelijk wat de reden van
                     deze doorverwijzing is, zeker niet gezien de verwijzing in de motie naar de Wet publieke
                     gezondheid.
In het Jaarverslag is abusievelijk opgenomen dat het Ministerie van Landbouw, Natuur
                  en Voedselkwaliteit (LNV) de motie van het lid Tielen zal beantwoorden.
               
Antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie
Nederland begon immers vertraagd doordat te veel gefocust werd op één scenario met
                     het vaccin van AstraZenica. Deze leden vragen daarom of het kabinet een uitgebreidere
                     planning met betrekking tot het uitwerken van scenario’s kan geven.
Scenario’s zijn een belangrijk instrument om te anticiperen op potentiële pandemieën
                  en te toetsen hoe de pandemische paraatheid ervoor staat. Daarnaast zijn scenario’s
                  een essentieel instrument tijdens de bestrijding van een pandemie om mogelijke stappen
                  en interventies inzichtelijk te maken. Even zo belangrijk is dat we oefenen met scenario’s.
                  De doorontwikkeling van het instrument scenariodenken geef ik op de volgende manieren
                  vorm:
               
1. Matrix infectieziektes
Ik heb het RIVM opdracht gegeven om een matrix op te stellen op basis waarvan per
                        transmissieroute (hoe verspreidt een ziekte zich, zoals via de luchtwegen) relevante
                        variabelen (wat gebeurt er met factoren/aspecten, zoals ziekenhuisopname) in beeld
                        te brengen. Deze matrix is een basis voor de uitwerking van scenario’s in de koude
                        en warme fase van een uitbraak. Ik verwacht dat dit instrument dit jaar wordt opgeleverd
                        door het RIVM. Op basis van de matrix heb ik het RIVM gevraagd om dit jaar twee scenario’s
                        voor pandemische paraatheid te ontwikkelen.
                     
2. LFI scenario functie
Ook de LFI zal met scenario’s gaan werken om de LFI en haar kernpartners van zoveel
                        mogelijk relevante informatie te voorzien ten aanzien van uitvoeringsscenario’s die
                        nodig zijn voor het effectief voorbereiden van medisch-operationele processen, zoals
                        vaccinaties, in de koude, lauwe en warme fase. Dit zorgt voor een verhoogde paraatheid
                        en geeft de LFI de mogelijkheid om doelmatig te oefenen, voorbereiden en investeren.
                        Het ontwerp van de LFI is deze zomer gereed en zal vanaf september 2023 worden geïmplementeerd.
                     
3. Verkenning stresstest 2025
Om te kunnen oefenen met scenario’s wil ik, zoals ik in mijn brief over het beleidsprogramma
                        pandemische paraatheid13 heb aangegeven, een (landelijke) stresstest organiseren. Ik verken momenteel hoe
                        ik dit vorm kan geven.
                     
Hiermee is de doorontwikkeling van het instrument scenario’s nog niet gereed. In het
                  kader van de kennisagenda pandemische paraatheid verken ik wat mogelijkheden zijn
                  om het instrument nog verder door te ontwikkelen. Zodat we het ook in de toekomst
                  meer en breder kunnen inzetten. Nadere toelichting over het instrument scenario’s
                  zal worden opgenomen in de voortgangsrapportage pandemische paraatheid die dit najaar
                  aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.
               
De leden van de CDA-fractie vragen welke acties intussen worden ingezet om de effectiviteit
                     van de verschillende coronamaatregelen te evalueren. Kan het kabinet hier een tijdspad
                     van geven?
Op dit moment loopt, mede naar aanleiding van drie aangenomen moties14
                     15
                     16, een aantal acties op dit vlak:
                  
1. Ik heb ZonMw additioneel budget gegeven om binnen het ZonMw COVID-19 programma in
                           2023 nader onderzoek te doen naar effecten van (combinaties van) maatregelen. Resultaten
                           worden verwacht begin 2025.
                        
2. Ik heb het RIVM opdracht gegeven om mede vanuit de internationale context, onderzoek
                           te doen naar de effectiviteit van combinaties van verschillende maatregelen. Het RIVM
                           streeft ernaar eind 2023 over het grootste deel van hun onderzoeken te rapporteren.
                           Veel internationale projecten lopen langer door dan 2023, waardoor een klein gedeelte
                           van het RIVM onderzoek actief blijft tot eind 2027, enerzijds om aansluiting te garanderen
                           bij internationale projecten en anderzijds om continuïteit voor onderzoek op dit gebied
                           binnen het RIVM te behouden.
                        
3. Met ZonMw ben ik in gesprek over de mogelijkheid voor uitgebreid meerjarig onderzoek
                           naar de effecten van maatregelen. Hierin zal getracht worden om maatregelen voor zover
                           mogelijk individueel, maar ten minste in verschillende samenstellingen, te evalueren.
                           Als die onderzoeken gaan lopen, worden de resultaten verwacht in 2025, 2026 en 2027.
                        
De tweede aanbeveling houdt onder andere in dat de mogelijkheden om te kunnen improviseren
                     vergroot moeten worden. Veel wetgeving en bijvoorbeeld de LFI is echter nog niet geïmplementeerd.
                     Deze leden vragen welke voorgenomen bevoegdheden momenteel nog niet zijn geregeld.
                     Als morgen een nieuwe pandemie en/of coronavariant losbreekt, kunnen de Gemeentelijke
                     Gezondheidsdiensten (GGD’en) dan direct worden aangestuurd? Kunnen zorginstellingen
                     verplicht worden samen te werken en data te delen?
In lijn met aanbeveling 8 van het eerste deelrapport van de OvV en aanbeveling 5 van
                  het tweede deelrapport van de OvV, bereid ik een aanpassing van de Wet publieke gezondheid
                  (Wpg) voor zodat dat de Minister van VWS via de LFI bij een grootschalige uitbraak
                  van een A-infectieziekte met landelijke impact rechtstreeks kan sturen op de medisch-operationele
                  processen van de GGD’en. In het wetsvoorstel is ook een wettelijke grondslag opgenomen
                  om in de koude fase uniformerende kaders te kunnen stellen aan de DPG’en om beter
                  voorbereid te zijn voor opschaling. Daarnaast wordt ook een grondslag gecreëerd voor
                  een passende bekostigingssystematiek voor de kosten die de GGD’en maken om gevolg
                  te geven aan de uniformerende kaders. Hiermee wil ik duidelijkheid bieden aan de GGD’en
                  ten aanzien van de eisen, voorwaarden en de besteding van de middelen.
               
Met de Wpg tweede tranche borg ik de nieuwe aansturingsbevoegdheid wettelijk en daarmee
                  geef ik invulling aan de aanbevelingen over de nationale crisisstructuur uit het eerste
                  deelonderzoek van de OvV en de aanbeveling uit het tweede deelonderzoek van de OvV
                  over de taken en verantwoordelijkheden van de LFI, in relatie tot de verantwoordelijkheid
                  van de Minister van VWS en de overige uitvoerende en partijen in de crisisaanpak,
                  zoals de GGD’en en de Veiligheidsregio’s, in de crisisaanpak. Ik streef ernaar om
                  het wetsvoorstel (Wpg tweede tranche) na ommekomst van het advies van de Raad van
                  State in te dienen bij uw Kamer. Dit betekent dat er op dit moment nog niet direct
                  en uniform gestuurd kan worden op GGD’en.
               
In het Integraal Zorgakkoord, waarover ik uw Kamer op 16 september 2022 (Kamerstuk
                  31 765, nr. 655) heb geïnformeerd, hebben zorgpartijen afgesproken om de samenwerking in de regio
                  te bevorderen. Dat doen zij zowel in regulier (bestaande) samenwerkingsverband, alsook
                  via diverse professionele netwerken. Bij de uitwerking van landelijke regie wordt
                  het uitgangspunt gehanteerd dat ook in bijzondere omstandigheden zoveel en zolang
                  mogelijk gebruik moet worden gemaakt van het reguliere stelsel en de daaraan verbonden
                  structuren. In mijn brief van 17 mei jl.17 is toegelicht dat het kabinet de (juridische) mogelijkheden tot landelijke regie
                  en doorzettingsmacht verkent, inclusief de manier waarop informatie over, onder andere,
                  de capaciteit in de zorg kan worden gedeeld. Inzicht in de benodigde, en beschikbare,
                  capaciteit van de gehele acute zorgketen is noodzakelijk voor zorgcoördinatie en het
                  optimaal inrichten van de regionale acute zorg. In het Integraal Zorgakkoord is afgesproken
                  dat relevante zorgaanbieders waaronder aanbieders van eerstelijns verblijf, alsook
                  acute WLZ-zorg, aansluiten bij het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ) en het
                  delen van de noodzakelijke capaciteitsinformatie hiervan, verplicht is. Ik onderzoek
                  op dit moment hoe het verplichtende karakter van deze afspraak verder vorm kan worden
                  gegeven.
               
In 2023 ligt de nadruk op de crisistypen hoogwater en digitaal. Genoemde leden vragen
                     welke systemen het kabinet in handen heeft om te monitoren of maatregelen zoals cybersecurity
                     ook daadwerkelijk worden toegepast.
Er zijn verschillende manieren waarop gewaarborgd wordt dat cybersecuritymaatregelen
                  toegepast worden en er monitoring plaatsvindt.
               
Voor aanbieders van essentiële diensten (AED) en digitale dienstverleners (DSP) geldt
                  een verplichting om cybersecuritymaatregelen te nemen via de Wet beveiliging netwerk-
                  en informatiesystemen (Wbni). Voorbeelden van AED’s of DSP’s zijn energieleveranciers,
                  internetproviders of banken.
               
Op grond van de Wbni hebben AED’s en DSP’s een zorgplicht. Dit houdt in dat zij passende
                  technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om hun netwerk- en informatiesystemen
                  te beveiligen. Ook bevat de Wbni een meldplicht voor deze partijen om ICT-incidenten
                  te melden bij de voor hun aangewezen instantie voor verlening van bijstand. Voor AED’s
                  is dat het Nationale Cybersecurity Centrum (NCSC) en voor DSP’s is dat het Computer
                  Incident Response Team (CSIRT-DSP).
               
Toezichthouders zien toe op de naleving van de verplichtingen uit de Wbni. Deze taak
                  is belegd bij sectorale toezichthouders, zoals de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur
                  (RDI) voor digitale infrastructuur of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)
                  voor de zorgsector. Via het Samenhangend Inspectiebeeld18 wordt jaarlijks de staat van cybersecurity van vitale aanbieders en vitale processen
                  aan de hand van de inspectieresultaten en bevindingen van de toezichthouders uitgelicht.
               
Het kabinet werkt momenteel aan de implementatie van de richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging
                  (NIS2)19. Als gevolg van deze richtlijn zullen in de toekomst meer organisaties te maken krijgen
                  met verplichtingen voor hun cybersecurity, inclusief toezicht daarop.
               
De Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS) die in 2022 is gepubliceerd, zet de doelstellingen
                  van dit kabinet binnen het cybersecurity domein uiteen voor de komende zes jaar. Een
                  belangrijk doel is het verhogen van de digitale weerbaarheid en het voorbereiden op
                  digitale incidenten van organisaties in Nederland. In het bijbehorende actieplan zijn
                  verschillende maatregelen opgenomen die hieraan bijdragen. Het kabinet monitort en
                  rapporteert jaarlijks over de voortgang op deze maatregelen. De eerste voortgangsrapportage
                  NLCS wordt komend najaar met uw Kamer gedeeld.
               
Met de vijfde aanbeveling wordt geadviseerd (nieuwe) kwetsbare groepen beter te identificeren.
                     De leden van de CDA-fractie vragen hoe organisaties als de Patiëntenvereniging, IederIn
                     en de Voedselbanken hierbij betrokken worden.
De coronapandemie was voor veel mensen ingrijpend. De contactbeperkende maatregelen
                  hadden met name voor kwetsbare groepen grote gevolgen. Zo konden bijvoorbeeld ouderen
                  geen bezoek meer ontvangen, was er geen dagbesteding meer mogelijk, en hadden de maatregelen
                  soms als gevolg dat deze groepen minder zelfstandig aan de samenleving konden deelnemen.
               
Maar ook om andere dan gezondheidsredenen kunnen mensen kwetsbaar zijn. Vaak gaat
                  het dan om personen die onder normale omstandigheden al kwetsbaar zijn, maar door
                  een crisis extra kwetsbaar worden. Bijvoorbeeld mensen die een hogere kans hebben
                  om in aanraking te komen met het virus, groepen die gevoelig zijn voor de economische
                  gevolgen van maatregelen, maar ook groepen die gevoelig zijn voor de sociale gevolgen.
               
In een crisis is het daarom belangrijk om goed in gesprek te blijven met (vertegenwoordigers
                  van) uiteenlopende veldpartijen en cliëntenorganisaties. Dit zodat kwetsbare groepen
                  geïdentificeerd kunnen worden, de specifieke risico’s voor deze groepen worden onderkend,
                  en deze kennis kan worden betrokken in de besluitvorming.
               
Sinds het begin van de coronacrisis is er daarom veel contact geweest met veel verschillende
                  (vertegenwoordigers van) veldpartijen in de zorg, cliëntenorganisaties, patiëntenverenigingen
                  en koepelorganisaties (waaronder IederIn) om deze groepen zo goed mogelijk in beeld
                  te hebben, weet te hebben van hun zorgen, en hen zo goed als mogelijk te betrekken
                  bij, en te informeren over, het gevoerde beleid.
               
Met maatschappelijke organisaties als de Voedselbanken is samengewerkt om zelftesten
                  te kunnen verspreiden naar mensen met een laag inkomen. Ook zijn er gesprekken gevoerd
                  met gemeenten, maatschappelijke organisaties en experts om te onderzoeken hoe deze
                  doelgroep het beste bereikt kan worden.
               
Ook in de toekomst blijven we nog de verbinding zoeken met vertegenwoordigers van
                  kwetsbare groepen voor aanpalende beleidsopgaves zoals post-COVID, en om de contacten
                  te kunnen intensiveren zodra een nieuwe pandemie zich aandient. Alleen zo kunnen we
                  in een gerichte aanpak van een crisis goed in beeld hebben wie er kwetsbaar zijn,
                  waarom zij kwetsbaar zijn en hoe er hiermee rekening kan worden gehouden.
               
Met de zevende aanbeveling wordt aanbevolen de nationale crisisstructuur op een aantal
                     punten aan te passen. In reactie hierop geeft het kabinet aan dat andere partners
                     en deskundigen op uitnodiging als adviseur kunnen aansluiten bij beraadslagingen van
                     de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb). De leden van de CDA-fractie vragen
                     waarom dit alleen op uitnodiging is, en waarom dit niet automatisch gebeurt.
De inrichting en samenstelling van de nationale crisisorganisatie bij een (dreigende)
                  crisis is van begin af aan gericht op een intensieve en flexibele samenwerking met
                  medeoverheden, overheidsdiensten en betrokken publieke en private partners. Bij een
                  (dreigende) crisis worden die partners en deskundigen uitgenodigd die relevant zijn
                  voor de integrale en samenhangende aanpak van de desbetreffende crisis. Daar waar
                  tijdens de coronacrisis gebruik gemaakt werd van de expertise van het OMT, waren de
                  gemeenten en de provincies aangesloten op de nationale crisisaanpak doorstroom migratieketen.
                  Voor alle onderdelen van de nationale crisisorganisatie inclusief de MCCb geldt dat
                  zij naar behoefte worden ingezet en flexibel worden ingericht en samengesteld. Alleen
                  de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister-President, Minister van Algemene
                  Zaken, zijn vaste leden van de MCCb. Er is sprake van maximaal maatwerk: per situatie
                  en zo nodig per bijeenkomst beslist de voorzitter wie uit te nodigen. Deze werkwijze
                  geldt zowel voor de Ministers en staatssecretarissen als voor de partners en deskundigen.
               
Lockdowns zouden tijdens de coronacrisis veel minder snel nodig zijn geweest als veel
                     meer mensen zich aan de basismaatregelen hadden gehouden. Genoemde leden vragen wat
                     het kabinet heeft geleerd van andere landen waarin dat beter ging.
Het kabinet onderkent het belang van het naleven van maatregelen. Het houden aan basismaatregelen
                  is een kwestie van gedrag en daarom is er gedurende de pandemie veel ingezet op gedragsonderzoek.
                  Een belangrijke les met betrekking tot (naleving van) maatregelen, die tijdens de
                  pandemie van COVID-19 al in de praktijk is gebracht, is om kennis over gedragswetenschap
                  in een zo vroeg mogelijk stadium bij de besluitvorming te betrekken. Tijdens de pandemie
                  van COVID-19 is input van de Gedragsunit van het RIVM structureel meegenomen in de
                  weging van maatregelenpakketten. Om dit verder te verstevigen is gedragswetenschap
                  ook vertegenwoordigd in het Respons Team COVID-19 van het RIVM en in het Maatschappelijk
                  Impact Team (MIT). In het werkprogramma van het MIT en de werkwijze van het RIVM is
                  ook een internationale component opgenomen, waarin lessen op internationaal niveau
                  worden uitgewisseld.
               
Naast de gedragswetenschappelijke input is er tijdens het besluitvormingsproces voor
                  COVID-19-maatregelen telkens een analyse gemaakt van de maatregelen en onder andere
                  de vaccinatiebereidheid in het buitenland en specifiek de ons omringende landen. Daarnaast
                  is er gedurende de aanpak van de COVID-19-pandemie op verschillende momenten contact
                  geweest met onder andere Duitsland, België en Denemarken. Ook is er in Benelux-verband
                  en met de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen frequent contact geweest. In de Benelux
                  en met Denemarken is ook teruggekeken op de COVID-19-periode en de rol van naleving,
                  draagvlak en vertrouwen. Een van de belangrijke lessen is bijvoorbeeld dat in Denemarken
                  de vaccinatiebereidheid hoger en het aantal besmettingen lager is dan in andere democratische
                  landen wat verband houdt met een groter vertrouwen in de overheid en een groter vertrouwen
                  onder de bevolking onderling. Naleving is onderdeel van de effectiviteit van maatregelen.
                  Ik heb het RIVM opdracht gegeven om mede vanuit de internationale context, onderzoek
                  te doen naar de effectiviteit van combinaties van verschillende maatregelen.
               
Een pandemie vraagt om een multidisciplinaire voorbereiding en bestrijding. Gedragswetenschap
                  is daarbij een belangrijke discipline. Gedrag is een belangrijk onderdeel in het kennisprogramma
                  van ZonMw voor pandemische paraatheid dat onlangs gestart is. De RIVM Gedragsunit
                  is ook gestart met een gedragsprogramma met het oog op een volgende pandemie.
               
Antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie
Ten eerste vragen genoemde leden welke stappen precies worden gezet om structureel
                     te investeren in de GGD’en. Hoeveel budget wordt hier de komende jaren extra voor
                     vrijgemaakt?
Vanaf 2025 wordt er structureel geïnvesteerd in de infectieziektebestrijding bij de
                  GGD’en, voortbouwend op de versterking die in de jaren 2023 en 2024 is ingezet met
                  incidentele financiering. Met de structurele investeringen wordt bij de GGD’en ook
                  ruimte gecreëerd om te kunnen voldoen aan kaders die vanuit de LFI aan hen worden
                  gesteld ten aanzien van pandemische paraatheid. Het wetsvoorstel tweede tranche wijziging
                  Wpg biedt de mogelijkheid uniformerende kaders te stellen aan de GGD’en, tijdens de
                  koude fase, zodat zij beter voorbereid zijn voor opschaling in het geval van een A1-
                  of A2-infectieziekte met landelijke impact en aansluiten op de LFI.
               
Voor de versterking van de infectieziektebestrijding bij GGD’en is structureel € 45,8
                  miljoen beschikbaar. Ik ben voornemens de aanvullende financiering rechtstreeks aan
                  de GGD’en beschikbaar te stellen via het instrument van de specifieke uitkering. De
                  reguliere financiering van GGD’en via het Gemeentefonds blijft ongemoeid.
               
Vooruitlopend op die structurele versterkingen zijn de GGD’en begin dit jaar gestart
                  met de uitvoering van het VIP-programma voor de jaren 2023 en 2024. Met de activiteiten
                  die in dit kader worden ondernomen zijn de GGD’en in staat een belangrijke stap te
                  zetten om de basis van de infectieziektebestrijding te versterken. Hiervoor is ruim
                  € 37 miljoen in 2023 en € 38 miljoen in 2024 beschikbaar.
               
In mijn brief van 29 juni jl.20 heb ik u hierover uitgebreid geïnformeerd.
Verder lezen genoemde leden dat er nog nadere onderzoeken zullen plaatsvinden naar
                     de effecten van maatregelen die zijn ingezet tijdens de coronapandemie. Genoemde leden
                     zijn benieuwd of eerdere (internationale) evaluaties van maatregelen die genomen werden
                     tijdens de uitbraak van SARS in het buitenland in 2002–2004 daarbij meegenomen kunnen
                     worden.
SARS-CoV-1 heeft een andere dynamiek dan SARS-CoV-2, waardoor ook het effect van maatregelen
                  heel anders is. Zo is een infectie met het SARS-CoV-1 virus niet besmettelijk voordat
                  er symptomen plaatsvinden, terwijl dit bij SARS-CoV-2 wel het geval is. Hierdoor is
                  het weinig zinvol het effect van maatregelen tegen SARS-CoV-1 mee te nemen in de huidige
                  onderzoekstrajecten. Wel zal het RIVM in hun opdracht rondom effectiviteit van maatregelen
                  een passage opnemen met een beschrijving van de genomen maatregelen voor SARS-CoV-1
                  en hun effectiviteit.
               
Daarnaast vragen genoemde leden het kabinet wanneer zij meer duidelijkheid kunnen
                     geven over hoe de motie van het lid Agema c.s.21 over de coronamaatregelen afzonderlijk evalueren op hun effectiviteit, zal worden
                     uitgevoerd.
Op dit moment loopt, mede naar aanleiding van drie aangenomen moties22
                  23
                  24, waaronder de genoemde motie van het lid Agema c.s., een aantal acties om inzicht
                  te krijgen in de effectiviteit van maatregelen:
               
1. Ik heb ZonMw additioneel budget gegeven om binnen het ZonMw COVID-19 programma in
                        2023 nader onderzoek te doen naar effecten van (combinaties van) maatregelen. Resultaten
                        worden verwacht begin 2025.
                     
2. Ik heb het RIVM opdracht gegeven om mede vanuit de internationale context, onderzoek
                        te doen naar de effectiviteit van combinaties van verschillende maatregelen. Het RIVM
                        streeft ernaar eind 2023 over het grootste deel van hun onderzoeken te rapporteren.
                        Veel internationale projecten lopen langer door dan 2023, waardoor een klein gedeelte
                        van het RIVM onderzoek actief blijft tot eind 2027, enerzijds om aansluiting te garanderen
                        bij internationale projecten en anderzijds om continuïteit voor onderzoek op dit gebied
                        binnen het RIVM te behouden.
                     
3. Met ZonMw ben ik in gesprek over de mogelijkheid voor uitgebreid meerjarig onderzoek
                        naar de effecten van maatregelen. Hierin zal getracht worden om maatregelen voor zover
                        mogelijk individueel, maar ten minste in verschillende samenstellingen, te evalueren.
                        Als die onderzoeken gaan lopen, worden de resultaten verwacht in 2025, 2026 en 2027.
                     
Tot slot lezen genoemde leden dat wordt ingezet op het verbeteren van hygiëne- en
                     infectiepreventie in de langdurige zorg. Zijn de Ministers het met genoemde leden
                     eens dat het hebben van voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gecertificeerde
                     mondkapjes hieraan bijdraagt?
Bij het verbeteren van hygiëne en infectiepreventie in de langdurige zorg wordt ingezet
                  op meerdere maatregelen. Eén van deze maatregelen is de beschikbaarheid van voldoende
                  persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gecertificeerde mondkapjes, om deze toe te
                  kunnen passen als dit op grond van de richtlijnen wordt voorgeschreven.
               
Hoe staat het met onze zelfredzaamheid op dit gebied? Beschikt de langdurige zorg
                     over voldoende voorraden en is Nederland in staat om deze producten op eigen bodem
                     te produceren en de productie voldoende op te schalen als de samenleving daarom vraagt?
In de huidige situatie beschikt Nederland over voldoende voorraden en ik ben eind
                  juni 2023 een Europese aanbesteding gestart voor opschaalbare productiecapaciteit,
                  inclusief een first in-, first out-voorraad, voor FFP2-mondmaskers en IIR-mondmaskers. Hierbij heb ik als voorwaarde
                  gesteld dat de noodzakelijke grondstof «meltblown» in voldoende mate in Nederland
                  beschikbaar moet zijn, zodat Nederland minder afhankelijk is van Aziatische landen.
                  Ook stel ik als voorwaarde dat de (opschaalbare) productiecapaciteit en noodvoorraad
                  zich in Nederland moeten bevinden. Hiermee wil ik directe beschikbaarheid voor de
                  Nederlandse zorg garanderen.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier