Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport 'Aanpak Coronacrisis' (Kamerstuk 25295-2057)
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 2120
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 september 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 17 mei 2023 over de stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport
«Aanpak Coronacrisis» (Kamerstuk 25 295, nr. 2057).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 juli 2023 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 31 augustus 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
4
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief met daarin de stand
van zaken aanbevelingen eerste Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OvV)-rapport. Deze
leden zijn blij te zien dat opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen maar hebben
hierbij nog wel enkele vragen. Genoemde leden lezen bij de uitwerking van de derde
aanbeveling, dat we ons moeten blijven realiseren dat bepaalde mate van paraatheid
gepaard gaat met bijbehorende kosten en inzet. Deze leden vragen dan ook om een uiteenzetting
van deze kosten in een financiële paragraaf. In een recente brief over de structurele
versterkingen pandemische paraatheid van publieke gezondheid1 zien genoemde leden een tabel waarin de beschikbare investeringen pandemische paraatheid
publieke gezondheid zijn opgenomen. Deze kosten zijn gericht op de publieke gezondheid,
maar deze leden zouden graag een overzicht krijgen van het financiële totaalplaatje
van alle aanbevelingen uit het rapport.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat het kabinet de noodzaak om te zorgen
voor structurele monitoring van de crisis en de uitvoering en effectiviteit van maatregelen
onderschrijft. Zij zien ook dat gedurende de pandemie dit ook al is uitgevoerd. Dit
rapport gaat natuurlijk in op de aanpak van de coronacrisis, maar is ook van toepassing
op een andere crisis/pandemie, zoals de vogelgriep. Genoemde leden vragen dan ook
wat de stand van zaken is omtrent een meldpunt dode vogels.Zij lezen in het «Intensiveringsplan
preventie vogelgriep»2 dat de vogelgriep-app gelanceerd is door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Deze leden lezen dat alle beschikbare informatie en data gecentraliseerd wordt op
de Rijksoverheid-pagina over de vogelgriep. Kan een duidelijke uiteenzetting worden
gegeven wat er gebeurt met de data die uit de app gehaald worden? Wat doen het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding
(LFI) met deze data?
Ook hebben genoemde leden kennisgenomen van de reactie van het kabinet op de negende
aanbeveling omtrent rolvastheid en borgen van eigenstandige positie van bestuurders
als besluitvormers en deskundigen als adviseurs. Deze leden verwijzen hierbij naar
de motie van het lid Tielen3 die de regering verzoekt met een voorstel tot aanscherping van de invulling en positie
van het Outbreak Management Team (OMT) te komen. Genoemde leden zijn benieuwd hoe
het staat met de uitvoering van deze motie. In de bijlage van het Jaarverslag van
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 20224 wordt hierbij vermeld dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
deze motie zal beantwoorden. Het is genoemde leden niet duidelijk wat de reden van
deze doorverwijzing is, zeker niet gezien de verwijzing in de motie naar de Wet publieke
gezondheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken van de aanbevelingen
van het eerste OvV-rapport «Aanpak Coronacrisis». Zij hebben geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsbrief met betrekking
tot de stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport «Aanpak Coronacrisis». Deze
leden hebben hier enkele vragen bij. Zij zijn teleurgesteld te moeten constateren
dat het nog steeds onduidelijk is wat nu echt de planning is voor de doorontwikkeling
van het instrument van in scenario’s denken. Bij het opzetten van de vaccinatiestrategie
is immers gezien hoe belangrijk dat is. Nederland begon immers vertraagd doordat te
veel gefocust werd op één scenario met het vaccin van AstraZeneca. Deze leden vragen
daarom of het kabinet een uitgebreidere planning met betrekking tot het uitwerken
van scenario’s kan geven.
De leden van de CDA-fractie vragen welke acties intussen worden ingezet om de effectiviteit
van de verschillende coronamaatregelen te evalueren. Kan het kabinet hier een tijdspad
van geven?
De tweede aanbeveling houdt onder andere in dat de mogelijkheden om te kunnen improviseren
vergroot moeten worden. Veel wetgeving en bijvoorbeeld de LFI is echter nog niet geïmplementeerd.
Deze leden vragen welke voorgenomen bevoegdheden momenteel nog niet zijn geregeld.
Als morgen een nieuwe pandemie en/of coronavariant losbreekt, kunnen de Gemeentelijke
Gezondheidsdiensten (GGD’en) dan direct worden aangestuurd? Kunnen zorginstellingen
verplicht worden samen te werken en data te delen?
In 2023 ligt de nadruk op de crisistypen hoogwater en digitaal. Genoemde leden vragen
welke systemen het kabinet in handen heeft om te monitoren of maatregelen zoals cybersecurity
ook daadwerkelijk worden toegepast.
Met de vijfde aanbeveling wordt geadviseerd (nieuwe) kwetsbare groepen beter te identificeren.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe organisaties als de Patiëntenvereniging, IederIn
en de Voedselbanken hierbij betrokken worden.
Met de zevende aanbeveling wordt aanbevolen de nationale crisisstructuur op een aantal
punten aan te passen. In reactie hierop geeft het kabinet aan dat andere partners
en deskundigen op uitnodiging als adviseur kunnen aansluiten bij beraadslagingen van
de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb). De leden van de CDA-fractie vragen
waarom dit alleen op uitnodiging is, en waarom dit niet automatisch gebeurt.
Lockdowns zouden tijdens de coronacrisis veel minder snel nodig zijn geweest als veel
meer mensen zich aan de basismaatregelen hadden gehouden. Genoemde leden vragen wat
het kabinet heeft geleerd van andere landen waarin dat beter ging.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet over
de Stand van zaken aanbevelingen eerste OvV-rapport «Aanpak Coronacrisis». Zij hebben
hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Ten eerste vragen genoemde leden welke
stappen precies worden gezet om structureel te investeren in de GGD’en. Hoeveel budget
wordt hier de komende jaren extra voor vrijgemaakt?
Verder lezen genoemde leden dat er nog nadere onderzoeken zullen plaatsvinden naar
de effecten van maatregelen die zijn ingezet tijdens de coronapandemie. Genoemde leden
zijn benieuwd of eerdere (internationale) evaluaties van maatregelen die genomen werden
tijdens de uitbraak van SARS in het buitenland in 2002–2004 daarbij meegenomen kunnen
worden. Deze uitbraak werd namelijk ook veroorzaakt door een coronavirus en genoemde
leden zijn benieuwd of de effectiviteit van maatregelen die destijds werden genomen
te vergelijken zijn met bijvoorbeeld de effectiviteit van de dezelfde maatregelen
die zijn genomen tijdens de uitbraak van COVID-19. Daarnaast vragen genoemde leden
het kabinet wanneer zij meer duidelijkheid kunnen geven over hoe de motie van het
lid Agema c.s.5 over de coronamaatregelen afzonderlijk evalueren op hun effectiviteit, zal worden
uitgevoerd.
Tot slot lezen genoemde leden dat wordt ingezet op het verbeteren van hygiëne- en
infectiepreventie in de langdurige zorg. Zijn de Ministers het met genoemde leden
eens dat het hebben van voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gecertificeerde
mondkapjes hieraan bijdraagt? Hoe staat het met onze zelfredzaamheid op dit gebied?
Beschikt de langdurige zorg over voldoende voorraden en is Nederland in staat om deze
producten op eigen bodem te produceren en de productie voldoende op te schalen als
de samenleving daarom vraagt?
II. Reactie van de Minister
Antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie
Genoemde leden lezen bij de uitwerking van de derde aanbeveling, dat we ons moeten
blijven realiseren dat bepaalde mate van paraatheid gepaard gaat met bijbehorende
kosten en inzet. Deze leden vragen dan ook om een uiteenzetting van deze kosten in
een financiële paragraaf. In een recente brief over de structurele versterkingen pandemische
paraatheid van publieke gezondheid6 zien genoemde leden een tabel waarin de beschikbare investeringen pandemische paraatheid
publieke gezondheid zijn opgenomen. Deze kosten zijn gericht op de publieke gezondheid,
maar deze leden zouden graag een overzicht krijgen van het financiële totaalplaatje
van alle aanbevelingen uit het rapport.
De COVID-19-pandemie leert ons dat we beter voorbereid moeten zijn op potentiële pandemieën.
We betrekken lessen uit de COVID-19-pandemie, zoals de aanbevelingen van de Onderzoeksraad
voor Veiligheid (OvV), al geldt tegelijkertijd dat een volgende pandemie volledig
anders van aard kan zijn. Er is structureel 300 miljoen euro uitgetrokken om onze
pandemische paraatheid blijvend te versterken. We willen immers onze dijken versterken,
verhogen én onderhouden. In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport, die de Minister
voor LZS, de Minister van JenV en ik uw Kamer op 1 april 2022 hebben toegestuurd,
ben ik ingegaan op de inhoudelijke afweging over het al dan niet (gedeeltelijk) overnemen
van de aanbevelingen van de OvV.
Hieronder zet ik in grote lijnen de investeringen uiteen voor de drie beleidsopgaven
van het beleidsprogramma pandemische paraatheid, zoals die in de begroting 2023 en
de voorjaarsnota 2023 zijn opgenomen. Daarnaast geef ik een overzicht van de investeringen
in internationale samenwerking en de versterkingen gericht op het Caribisch deel van
het Koninkrijk. De besluitvorming over de resterende middelen op de aanvullende post
vinden plaats in de volgende begrotingsrondes. Daarbij neem ik de uitwerking van o.a.
de vaccinatievoorziening voor volwassenen in ogenschouw. Een verdere toelichting en
uitwerking zal worden opgenomen in de voortgangsrapportage pandemische paraatheid
die dit najaar aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.
Tabel 1: Beschikbare middelen pandemische paraatheid (inclusief middelen die reeds
beschikbaar zijn gesteld)
Totaal budget (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
Struct.
Publieke gezondheid
125,9
194,0
172,6
168,9
153,0
153,0
Flexibele en opschaalbare zorg
73,4
92,0
91,4
76,4
82,8
82,8
Leveringszekerheid
28,6
38,8
37,1
32,6
21,1
12,6
Internationaal
13,0
7,8
9,0
16,5
10,5
10,5
Risico reservering (RR)/nader in te vullen middelen op AP
2,3
17,5
19,4
30,7
32,4
41,0
Totaal
243,2
350,1
329,5
325,1
300,0
300,0
Publieke gezondheid en infectieziektebestrijding
Het kabinet werkt aan de versterking van de publieke gezondheidszorg en infectieziektebestrijding.
Met als doel een slagvaardig, wendbaar en opschaalbaar stelsel van infectieziektebestrijding
dat is toegerust op een grootschalige uitbraak van een infectieziekte met landelijke
impact. Mijn inzet richt zich op verschillende aspecten zoals de versterking van de
GGD’en en de monitoring en surveillance bij het RIVM, de oprichting van de Landelijke
Functie opschaling Infectieziektebestrijding (LFI) en het versterken van de informatievoorziening.
Mijn inzet hierop heb ik geschetst in mijn recente brief over de structurele versterkingen
in de publieke gezondheid7. In aanvulling op de investeringen genoemd in deze brief zet ik ook in op het verkleinen
van de risico’s op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen en voorbereiding op
een eventuele uitbraak van een zoönose. De inzet van dit kabinet is uiteen gezet in
het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid8. Tot slot zet ik in op een kennis- en innovatieagenda met programma’s onder andere
gericht op ventilatie, detectie, gedrag, modellering en therapie-ontwikkeling.
Tabel 2: Beschikbare middelen pandemische paraatheid onderdeel publieke gezondheid
Publieke gezondheid (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
Struct.
LFI
19,5
15,1
15,4
15,5
15,5
15,5
Versterking GGD'en
37,2
46,2
54,1
54,9
45,8
45,8
Versterken infectieziektebestrijdingsketen
35,3
38,3
34,4
34,1
37,5
37,5
Zoönose
4,1
5,3
3,8
3,7
3,7
3,7
Kennis en innovatie
13,9
17,8
16,5
8,2
12,5
12,5
Versterking IV/ICT
15,2
71,0
48,2
52,5
38,0
38,0
Vaccinatiestelsel
0,5
Totaal
125,9
194,0
172,6
168,9
153,0
153,0
In aanvulling op bovengenoemde investeringen verwacht ik dat er nog additionele investeringen
nodig zijn voor de inrichting van een vaccinatievoorziening voor volwassenen bij de
GGD’en waar de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer
reeds over heeft geïnformeerd9. Momenteel voeren het RIVM en GGD GHOR Nederland een uitvoeringstoets uit naar de
inrichting van de vaccinatievoorziening. Als onderdeel van deze uitvoeringstoets worden
de kosten in kaart gebracht.
Flexibele en opschaalbare zorg
Het kabinet werkt aan een flexibele en opschaalbare zorg in het geval van een nieuwe
crisis met mogelijk landelijke gevolgen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en/of
betaalbaarheid van zorg. Zo is zorgcoördinatie een middel om de schokbestendigheid
van de (acute) zorg te vergroten en de beschikbare capaciteit zo effectief mogelijk
te benutten. Tijdens een pandemie kan dan aan patiënten zoveel mogelijk de juiste
zorg worden geboden, op de juiste plek, op het juiste moment en van de juiste zorgverlener.
Hiermee houden we de zorg voor iedereen in Nederland zo toegankelijk mogelijk, met
zo min mogelijk afschaling van zorg en risico op gezondheidsschade. Ook de langdurige
zorg moet zich voorbereiden op (pandemische) uitbraken van infectieziekten. Bijvoorbeeld
door het versterken van hygiëne en infectiepreventie in de verpleeghuizen, de gehandicaptenzorg
en bij de zorg thuis. Zo wordt er geïnvesteerd in monitoring en surveillance met als
doel het versterken van inzicht in ontwikkelingen en zal worden gewerkt aan het goed
inrichten van coördinatiestructuren in de langdurige zorg.
De versterking van de zorg kent daarmee de volgende aspecten:
1. De inrichting van flexibele en opschaalbare zorg door onder andere flexibele inzet
van personeel, strategische reserve van zorgreservisten, opschaalbare beddencapaciteit
en borging van de doorgang van reguliere zorg.
2. Het uitbreiden van de vervoersmogelijkheden voor patiëntenspreiding.
3. Het versterken van de pandemische paraatheid in de langdurige zorg door verbeteren
van de infectiepreventie, monitoring en surveillance en aansluiting op de landelijke
crisisstructuur.
4. De inrichting van goede coördinatie (mechanismen) in de zorg zoals door zorgcoördinatie,
regionale samenwerking en, in het uiterste geval, landelijke regie en sturing.
Tabel 3: Beschikbare middelen pandemische paraatheid onderdeel zorg
Zorg (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
Struct.
Flexibel opschaalbare zorg
23,0
29,1
21,2
16,7
20,1
20,1
Extra vervoersmogelijkheden
0
5,6
8,8
8,8
8,8
8,8
Pandemische paraatheid in de Wlz
31,5
36,9
38,2
28,6
31,6
31,6
Coördinatie
18,9
20,4
23,2
22,3
22,3
22,3
Totaal
73,4
92,0
91,4
76,4
82,8
82,8
Voor een aantal trajecten verwacht ik nog aanvullende structurele kosten. Deze worden
nog verder in kaart gebracht.
Leveringszekerheid van medische producten
Tijdens een pandemie is de zorg nog meer dan anders afhankelijk van de leveringszekerheid
van medische producten voor patiënten en de zorg. Dat gaat om geneesmiddelen, waaronder
vaccins, medische hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen waarvan de zorg
afhankelijk is. Daarom zet ik, naast intensivering van monitoring en coördinatie van
beschikbaarheid van medische producten, ook in op het investeren in opschaalbare en
duurzame productiecapaciteit van essentiële medische producten in Nederland en de
EU. In Europees verband zet ik in op het verminderen van kwetsbaarheden en ongewenste
afhankelijkheden in de productie- en toeleveringsketen van medische producten, en
een sterkere strategische autonomie. Hiertoe wordt waar mogelijk aangesloten bij relevante
EU-initiatieven zoals de IPCEI Health en HERA.
Tabel 4: Beschikbare middelen pandemische paraatheid onderdeel versterken van de leveringszekerheid
van medische producten
Leveringszekerheid (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Struct.
Geneesmiddelen
13,5
18
18
13,5
2,5
2,5
2,5
Medische hulpmiddelen
12
18
17
17
16,5
14,5
8
Vaccins
1,5
1,2
0,5
0,5
0,5
0,5
0,5
Coördinatie
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
Totaal
28,6
38,8
37,1
32,6
21,1
19,1
12,6
Internationale samenwerking pandemische paraatheid
Ook internationaal wordt ingezet op kennis- en innovatieprogramma’s via bijvoorbeeld
de Coalition for Epidemic Preparedness (CEPI), Horizon Europe en via het RIVM rond
monitoring en surveillance. Daarnaast draag ik bij aan het mondiale Pandemic Fund
dat tot doel heeft lage- en middeninkomenslanden te helpen hun pandemische paraatheid
en respons structuren te versterken. Tot slot wordt een Caribische HUB voor publieke
gezondheid ingericht, met als doel duurzame versterking van de lokale capaciteit,
kennis en expertise op het gebied van pandemische paraatheid en infectieziektebestrijding
in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Tabel 5: Beschikbare middelen pandemische paraatheid onderdeel internationale samenwerking
Internationaal (x € mln.)
2023
2024
2025
2026
2027
Struct.
Internationale samenwerking
12,0
6,0
7,0
14,0
8,0
8,0
Pandemische Paraatheid Caribisch deel van het Koninkrijk
1,0
1,8
2,0
2,5
2,5
2,5
Totaal
13,0
7,8
9,0
16,5
10,5
10,5
Dit rapport gaat natuurlijk in op de aanpak van de coronacrisis, maar is ook van toepassing
op een andere crisis/pandemie, zoals de vogelgriep. Genoemde leden vragen dan ook
wat de stand van zaken is omtrent een meldpunt dode vogels. Zij lezen in het «Intensiveringsplan
preventie vogelgriep» dat de vogelgriep-app gelanceerd is door het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze leden lezen dat alle beschikbare informatie
en data gecentraliseerd wordt op de Rijksoverheid-pagina over de vogelgriep. Kan een
duidelijke uiteenzetting worden gegeven wat er gebeurt met de data die uit de app
gehaald worden? Wat doen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
en de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (LFI) met deze data?
Door het Ministerie van LNV wordt gewerkt aan een landelijk vogelgriep telefoonnummer.
Samen met de app zal dit zorgen voor een centraal meldpunt voor vogelgriep. Iedereen
kan bij dit telefoonnummer terecht voor vragen. Hierbij kan gedacht worden aan: «Wat
moet ik doen als ik een dode vogel vind op de openbare weg?» of «Wat moet ik doen
als ik in contact ben geweest met een zieke of dode vogel?». De app is al in gebruik.
Het streven is om het telefoonnummer eind dit jaar in de lucht te hebben.
De data uit de app wordt onder andere gebruikt voor een duiding van de vogelgriepsituatie
door deskundigen en voor analyse van de impact. Daarnaast wordt het dashboard van
de app door lokale en regionale partijen gebruikt om de lokale situatie te kunnen
duiden. Om beter zicht te krijgen op de soorten en aantallen vogels die doodgaan aan
vogelgriep wordt aan de mensen die dode wilde vogels opruimen gevraagd deze te melden
in de vogelgriep-app. Via de app kunnen vogels aangemeld worden bij het Dutch Wildlife
Health Centre (DWHC), daar wordt beoordeeld of het zinvol is de vogel op vogelgriep
te onderzoeken. DWHC kan vervolgens monsters nemen en in het referentie laboratorium
van WBVR wordt onderzocht welk type vogelgriep het is en wat de genetische sequenties
zijn. Die informatie wordt gedeeld met het RIVM en het Erasmus MC. Het RIVM gebruikt
het voor de analyse van het zoönotisch risico. Het RIVM en Erasmus MC (samen het Nationaal
Influenza Centrum) beoordelen de sequentie op eventuele mutaties (gevaarlijker voor
de mens?) en of antivirale middelen etc. nog voldoende werkzaam zijn. Deze informatie
wordt ook weer wereldwijd gedeeld.
De LFI geeft leiding aan de opschaling van medisch-operationele voorzieningen die
nodig zijn voor de bestrijding van een A-infectieziekte met landelijke impact en de
LFI heeft de regie op de voorbereiding van grote uitbraken. In het licht van deze
taken is de data uit de vogelgriep-app voor de LFI niet direct relevant. De LFI komt
wel in beeld als er bijvoorbeeld in het kader van vogelgriep sprake is van een mens
op mens overdracht en een A-infectieziekte met landelijke impact.
Ook hebben genoemde leden kennisgenomen van de reactie van het kabinet op de negende
aanbeveling omtrent rolvastheid en borgen van eigenstandige positie van bestuurders
als besluitvormers en deskundigen als adviseurs. Deze leden verwijzen hierbij naar
de motie van het lid Tielen10 die de regering verzoekt met een voorstel tot aanscherping van de invulling en positie
van het Outbreak Management Team (OMT) te komen. Genoemde leden zijn benieuwd hoe
het staat met de uitvoering van deze motie.
In de kabinetsreactie bij het tweede deelrapport over de aanpak coronacrisis van de
OvV11 wordt ingegaan op het in de motie van het lid Tielen gevraagde voorstel tot aanscherping
van de invulling en positie van het Outbreak Management Team (OMT). In deze reactie
staat dat het kabinet met een heldere verantwoordelijkheidsverdeling de onafhankelijkheid
en autonomie van betrokken partijen in het adviserings- en besluitvormingsproces wil
inkaderen en borgen en dat de aanbeveling aan het RIVM om een openbaar »reglement
van orde» voor het OMT op te stellen hierop aansluit. In de brief van het RIVM, die
als bijlage bij de kabinetsreactie is gevoegd, reageert het RIVM op de aanbevelingen.
In de bijlage van het Jaarverslag van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport 202212 wordt hierbij vermeld dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
deze motie zal beantwoorden. Het is genoemde leden niet duidelijk wat de reden van
deze doorverwijzing is, zeker niet gezien de verwijzing in de motie naar de Wet publieke
gezondheid.
In het Jaarverslag is abusievelijk opgenomen dat het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit (LNV) de motie van het lid Tielen zal beantwoorden.
Antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie
Nederland begon immers vertraagd doordat te veel gefocust werd op één scenario met
het vaccin van AstraZenica. Deze leden vragen daarom of het kabinet een uitgebreidere
planning met betrekking tot het uitwerken van scenario’s kan geven.
Scenario’s zijn een belangrijk instrument om te anticiperen op potentiële pandemieën
en te toetsen hoe de pandemische paraatheid ervoor staat. Daarnaast zijn scenario’s
een essentieel instrument tijdens de bestrijding van een pandemie om mogelijke stappen
en interventies inzichtelijk te maken. Even zo belangrijk is dat we oefenen met scenario’s.
De doorontwikkeling van het instrument scenariodenken geef ik op de volgende manieren
vorm:
1. Matrix infectieziektes
Ik heb het RIVM opdracht gegeven om een matrix op te stellen op basis waarvan per
transmissieroute (hoe verspreidt een ziekte zich, zoals via de luchtwegen) relevante
variabelen (wat gebeurt er met factoren/aspecten, zoals ziekenhuisopname) in beeld
te brengen. Deze matrix is een basis voor de uitwerking van scenario’s in de koude
en warme fase van een uitbraak. Ik verwacht dat dit instrument dit jaar wordt opgeleverd
door het RIVM. Op basis van de matrix heb ik het RIVM gevraagd om dit jaar twee scenario’s
voor pandemische paraatheid te ontwikkelen.
2. LFI scenario functie
Ook de LFI zal met scenario’s gaan werken om de LFI en haar kernpartners van zoveel
mogelijk relevante informatie te voorzien ten aanzien van uitvoeringsscenario’s die
nodig zijn voor het effectief voorbereiden van medisch-operationele processen, zoals
vaccinaties, in de koude, lauwe en warme fase. Dit zorgt voor een verhoogde paraatheid
en geeft de LFI de mogelijkheid om doelmatig te oefenen, voorbereiden en investeren.
Het ontwerp van de LFI is deze zomer gereed en zal vanaf september 2023 worden geïmplementeerd.
3. Verkenning stresstest 2025
Om te kunnen oefenen met scenario’s wil ik, zoals ik in mijn brief over het beleidsprogramma
pandemische paraatheid13 heb aangegeven, een (landelijke) stresstest organiseren. Ik verken momenteel hoe
ik dit vorm kan geven.
Hiermee is de doorontwikkeling van het instrument scenario’s nog niet gereed. In het
kader van de kennisagenda pandemische paraatheid verken ik wat mogelijkheden zijn
om het instrument nog verder door te ontwikkelen. Zodat we het ook in de toekomst
meer en breder kunnen inzetten. Nadere toelichting over het instrument scenario’s
zal worden opgenomen in de voortgangsrapportage pandemische paraatheid die dit najaar
aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.
De leden van de CDA-fractie vragen welke acties intussen worden ingezet om de effectiviteit
van de verschillende coronamaatregelen te evalueren. Kan het kabinet hier een tijdspad
van geven?
Op dit moment loopt, mede naar aanleiding van drie aangenomen moties14
15
16, een aantal acties op dit vlak:
1. Ik heb ZonMw additioneel budget gegeven om binnen het ZonMw COVID-19 programma in
2023 nader onderzoek te doen naar effecten van (combinaties van) maatregelen. Resultaten
worden verwacht begin 2025.
2. Ik heb het RIVM opdracht gegeven om mede vanuit de internationale context, onderzoek
te doen naar de effectiviteit van combinaties van verschillende maatregelen. Het RIVM
streeft ernaar eind 2023 over het grootste deel van hun onderzoeken te rapporteren.
Veel internationale projecten lopen langer door dan 2023, waardoor een klein gedeelte
van het RIVM onderzoek actief blijft tot eind 2027, enerzijds om aansluiting te garanderen
bij internationale projecten en anderzijds om continuïteit voor onderzoek op dit gebied
binnen het RIVM te behouden.
3. Met ZonMw ben ik in gesprek over de mogelijkheid voor uitgebreid meerjarig onderzoek
naar de effecten van maatregelen. Hierin zal getracht worden om maatregelen voor zover
mogelijk individueel, maar ten minste in verschillende samenstellingen, te evalueren.
Als die onderzoeken gaan lopen, worden de resultaten verwacht in 2025, 2026 en 2027.
De tweede aanbeveling houdt onder andere in dat de mogelijkheden om te kunnen improviseren
vergroot moeten worden. Veel wetgeving en bijvoorbeeld de LFI is echter nog niet geïmplementeerd.
Deze leden vragen welke voorgenomen bevoegdheden momenteel nog niet zijn geregeld.
Als morgen een nieuwe pandemie en/of coronavariant losbreekt, kunnen de Gemeentelijke
Gezondheidsdiensten (GGD’en) dan direct worden aangestuurd? Kunnen zorginstellingen
verplicht worden samen te werken en data te delen?
In lijn met aanbeveling 8 van het eerste deelrapport van de OvV en aanbeveling 5 van
het tweede deelrapport van de OvV, bereid ik een aanpassing van de Wet publieke gezondheid
(Wpg) voor zodat dat de Minister van VWS via de LFI bij een grootschalige uitbraak
van een A-infectieziekte met landelijke impact rechtstreeks kan sturen op de medisch-operationele
processen van de GGD’en. In het wetsvoorstel is ook een wettelijke grondslag opgenomen
om in de koude fase uniformerende kaders te kunnen stellen aan de DPG’en om beter
voorbereid te zijn voor opschaling. Daarnaast wordt ook een grondslag gecreëerd voor
een passende bekostigingssystematiek voor de kosten die de GGD’en maken om gevolg
te geven aan de uniformerende kaders. Hiermee wil ik duidelijkheid bieden aan de GGD’en
ten aanzien van de eisen, voorwaarden en de besteding van de middelen.
Met de Wpg tweede tranche borg ik de nieuwe aansturingsbevoegdheid wettelijk en daarmee
geef ik invulling aan de aanbevelingen over de nationale crisisstructuur uit het eerste
deelonderzoek van de OvV en de aanbeveling uit het tweede deelonderzoek van de OvV
over de taken en verantwoordelijkheden van de LFI, in relatie tot de verantwoordelijkheid
van de Minister van VWS en de overige uitvoerende en partijen in de crisisaanpak,
zoals de GGD’en en de Veiligheidsregio’s, in de crisisaanpak. Ik streef ernaar om
het wetsvoorstel (Wpg tweede tranche) na ommekomst van het advies van de Raad van
State in te dienen bij uw Kamer. Dit betekent dat er op dit moment nog niet direct
en uniform gestuurd kan worden op GGD’en.
In het Integraal Zorgakkoord, waarover ik uw Kamer op 16 september 2022 (Kamerstuk
31 765, nr. 655) heb geïnformeerd, hebben zorgpartijen afgesproken om de samenwerking in de regio
te bevorderen. Dat doen zij zowel in regulier (bestaande) samenwerkingsverband, alsook
via diverse professionele netwerken. Bij de uitwerking van landelijke regie wordt
het uitgangspunt gehanteerd dat ook in bijzondere omstandigheden zoveel en zolang
mogelijk gebruik moet worden gemaakt van het reguliere stelsel en de daaraan verbonden
structuren. In mijn brief van 17 mei jl.17 is toegelicht dat het kabinet de (juridische) mogelijkheden tot landelijke regie
en doorzettingsmacht verkent, inclusief de manier waarop informatie over, onder andere,
de capaciteit in de zorg kan worden gedeeld. Inzicht in de benodigde, en beschikbare,
capaciteit van de gehele acute zorgketen is noodzakelijk voor zorgcoördinatie en het
optimaal inrichten van de regionale acute zorg. In het Integraal Zorgakkoord is afgesproken
dat relevante zorgaanbieders waaronder aanbieders van eerstelijns verblijf, alsook
acute WLZ-zorg, aansluiten bij het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ) en het
delen van de noodzakelijke capaciteitsinformatie hiervan, verplicht is. Ik onderzoek
op dit moment hoe het verplichtende karakter van deze afspraak verder vorm kan worden
gegeven.
In 2023 ligt de nadruk op de crisistypen hoogwater en digitaal. Genoemde leden vragen
welke systemen het kabinet in handen heeft om te monitoren of maatregelen zoals cybersecurity
ook daadwerkelijk worden toegepast.
Er zijn verschillende manieren waarop gewaarborgd wordt dat cybersecuritymaatregelen
toegepast worden en er monitoring plaatsvindt.
Voor aanbieders van essentiële diensten (AED) en digitale dienstverleners (DSP) geldt
een verplichting om cybersecuritymaatregelen te nemen via de Wet beveiliging netwerk-
en informatiesystemen (Wbni). Voorbeelden van AED’s of DSP’s zijn energieleveranciers,
internetproviders of banken.
Op grond van de Wbni hebben AED’s en DSP’s een zorgplicht. Dit houdt in dat zij passende
technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om hun netwerk- en informatiesystemen
te beveiligen. Ook bevat de Wbni een meldplicht voor deze partijen om ICT-incidenten
te melden bij de voor hun aangewezen instantie voor verlening van bijstand. Voor AED’s
is dat het Nationale Cybersecurity Centrum (NCSC) en voor DSP’s is dat het Computer
Incident Response Team (CSIRT-DSP).
Toezichthouders zien toe op de naleving van de verplichtingen uit de Wbni. Deze taak
is belegd bij sectorale toezichthouders, zoals de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur
(RDI) voor digitale infrastructuur of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)
voor de zorgsector. Via het Samenhangend Inspectiebeeld18 wordt jaarlijks de staat van cybersecurity van vitale aanbieders en vitale processen
aan de hand van de inspectieresultaten en bevindingen van de toezichthouders uitgelicht.
Het kabinet werkt momenteel aan de implementatie van de richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging
(NIS2)19. Als gevolg van deze richtlijn zullen in de toekomst meer organisaties te maken krijgen
met verplichtingen voor hun cybersecurity, inclusief toezicht daarop.
De Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS) die in 2022 is gepubliceerd, zet de doelstellingen
van dit kabinet binnen het cybersecurity domein uiteen voor de komende zes jaar. Een
belangrijk doel is het verhogen van de digitale weerbaarheid en het voorbereiden op
digitale incidenten van organisaties in Nederland. In het bijbehorende actieplan zijn
verschillende maatregelen opgenomen die hieraan bijdragen. Het kabinet monitort en
rapporteert jaarlijks over de voortgang op deze maatregelen. De eerste voortgangsrapportage
NLCS wordt komend najaar met uw Kamer gedeeld.
Met de vijfde aanbeveling wordt geadviseerd (nieuwe) kwetsbare groepen beter te identificeren.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe organisaties als de Patiëntenvereniging, IederIn
en de Voedselbanken hierbij betrokken worden.
De coronapandemie was voor veel mensen ingrijpend. De contactbeperkende maatregelen
hadden met name voor kwetsbare groepen grote gevolgen. Zo konden bijvoorbeeld ouderen
geen bezoek meer ontvangen, was er geen dagbesteding meer mogelijk, en hadden de maatregelen
soms als gevolg dat deze groepen minder zelfstandig aan de samenleving konden deelnemen.
Maar ook om andere dan gezondheidsredenen kunnen mensen kwetsbaar zijn. Vaak gaat
het dan om personen die onder normale omstandigheden al kwetsbaar zijn, maar door
een crisis extra kwetsbaar worden. Bijvoorbeeld mensen die een hogere kans hebben
om in aanraking te komen met het virus, groepen die gevoelig zijn voor de economische
gevolgen van maatregelen, maar ook groepen die gevoelig zijn voor de sociale gevolgen.
In een crisis is het daarom belangrijk om goed in gesprek te blijven met (vertegenwoordigers
van) uiteenlopende veldpartijen en cliëntenorganisaties. Dit zodat kwetsbare groepen
geïdentificeerd kunnen worden, de specifieke risico’s voor deze groepen worden onderkend,
en deze kennis kan worden betrokken in de besluitvorming.
Sinds het begin van de coronacrisis is er daarom veel contact geweest met veel verschillende
(vertegenwoordigers van) veldpartijen in de zorg, cliëntenorganisaties, patiëntenverenigingen
en koepelorganisaties (waaronder IederIn) om deze groepen zo goed mogelijk in beeld
te hebben, weet te hebben van hun zorgen, en hen zo goed als mogelijk te betrekken
bij, en te informeren over, het gevoerde beleid.
Met maatschappelijke organisaties als de Voedselbanken is samengewerkt om zelftesten
te kunnen verspreiden naar mensen met een laag inkomen. Ook zijn er gesprekken gevoerd
met gemeenten, maatschappelijke organisaties en experts om te onderzoeken hoe deze
doelgroep het beste bereikt kan worden.
Ook in de toekomst blijven we nog de verbinding zoeken met vertegenwoordigers van
kwetsbare groepen voor aanpalende beleidsopgaves zoals post-COVID, en om de contacten
te kunnen intensiveren zodra een nieuwe pandemie zich aandient. Alleen zo kunnen we
in een gerichte aanpak van een crisis goed in beeld hebben wie er kwetsbaar zijn,
waarom zij kwetsbaar zijn en hoe er hiermee rekening kan worden gehouden.
Met de zevende aanbeveling wordt aanbevolen de nationale crisisstructuur op een aantal
punten aan te passen. In reactie hierop geeft het kabinet aan dat andere partners
en deskundigen op uitnodiging als adviseur kunnen aansluiten bij beraadslagingen van
de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb). De leden van de CDA-fractie vragen
waarom dit alleen op uitnodiging is, en waarom dit niet automatisch gebeurt.
De inrichting en samenstelling van de nationale crisisorganisatie bij een (dreigende)
crisis is van begin af aan gericht op een intensieve en flexibele samenwerking met
medeoverheden, overheidsdiensten en betrokken publieke en private partners. Bij een
(dreigende) crisis worden die partners en deskundigen uitgenodigd die relevant zijn
voor de integrale en samenhangende aanpak van de desbetreffende crisis. Daar waar
tijdens de coronacrisis gebruik gemaakt werd van de expertise van het OMT, waren de
gemeenten en de provincies aangesloten op de nationale crisisaanpak doorstroom migratieketen.
Voor alle onderdelen van de nationale crisisorganisatie inclusief de MCCb geldt dat
zij naar behoefte worden ingezet en flexibel worden ingericht en samengesteld. Alleen
de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister-President, Minister van Algemene
Zaken, zijn vaste leden van de MCCb. Er is sprake van maximaal maatwerk: per situatie
en zo nodig per bijeenkomst beslist de voorzitter wie uit te nodigen. Deze werkwijze
geldt zowel voor de Ministers en staatssecretarissen als voor de partners en deskundigen.
Lockdowns zouden tijdens de coronacrisis veel minder snel nodig zijn geweest als veel
meer mensen zich aan de basismaatregelen hadden gehouden. Genoemde leden vragen wat
het kabinet heeft geleerd van andere landen waarin dat beter ging.
Het kabinet onderkent het belang van het naleven van maatregelen. Het houden aan basismaatregelen
is een kwestie van gedrag en daarom is er gedurende de pandemie veel ingezet op gedragsonderzoek.
Een belangrijke les met betrekking tot (naleving van) maatregelen, die tijdens de
pandemie van COVID-19 al in de praktijk is gebracht, is om kennis over gedragswetenschap
in een zo vroeg mogelijk stadium bij de besluitvorming te betrekken. Tijdens de pandemie
van COVID-19 is input van de Gedragsunit van het RIVM structureel meegenomen in de
weging van maatregelenpakketten. Om dit verder te verstevigen is gedragswetenschap
ook vertegenwoordigd in het Respons Team COVID-19 van het RIVM en in het Maatschappelijk
Impact Team (MIT). In het werkprogramma van het MIT en de werkwijze van het RIVM is
ook een internationale component opgenomen, waarin lessen op internationaal niveau
worden uitgewisseld.
Naast de gedragswetenschappelijke input is er tijdens het besluitvormingsproces voor
COVID-19-maatregelen telkens een analyse gemaakt van de maatregelen en onder andere
de vaccinatiebereidheid in het buitenland en specifiek de ons omringende landen. Daarnaast
is er gedurende de aanpak van de COVID-19-pandemie op verschillende momenten contact
geweest met onder andere Duitsland, België en Denemarken. Ook is er in Benelux-verband
en met de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen frequent contact geweest. In de Benelux
en met Denemarken is ook teruggekeken op de COVID-19-periode en de rol van naleving,
draagvlak en vertrouwen. Een van de belangrijke lessen is bijvoorbeeld dat in Denemarken
de vaccinatiebereidheid hoger en het aantal besmettingen lager is dan in andere democratische
landen wat verband houdt met een groter vertrouwen in de overheid en een groter vertrouwen
onder de bevolking onderling. Naleving is onderdeel van de effectiviteit van maatregelen.
Ik heb het RIVM opdracht gegeven om mede vanuit de internationale context, onderzoek
te doen naar de effectiviteit van combinaties van verschillende maatregelen.
Een pandemie vraagt om een multidisciplinaire voorbereiding en bestrijding. Gedragswetenschap
is daarbij een belangrijke discipline. Gedrag is een belangrijk onderdeel in het kennisprogramma
van ZonMw voor pandemische paraatheid dat onlangs gestart is. De RIVM Gedragsunit
is ook gestart met een gedragsprogramma met het oog op een volgende pandemie.
Antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie
Ten eerste vragen genoemde leden welke stappen precies worden gezet om structureel
te investeren in de GGD’en. Hoeveel budget wordt hier de komende jaren extra voor
vrijgemaakt?
Vanaf 2025 wordt er structureel geïnvesteerd in de infectieziektebestrijding bij de
GGD’en, voortbouwend op de versterking die in de jaren 2023 en 2024 is ingezet met
incidentele financiering. Met de structurele investeringen wordt bij de GGD’en ook
ruimte gecreëerd om te kunnen voldoen aan kaders die vanuit de LFI aan hen worden
gesteld ten aanzien van pandemische paraatheid. Het wetsvoorstel tweede tranche wijziging
Wpg biedt de mogelijkheid uniformerende kaders te stellen aan de GGD’en, tijdens de
koude fase, zodat zij beter voorbereid zijn voor opschaling in het geval van een A1-
of A2-infectieziekte met landelijke impact en aansluiten op de LFI.
Voor de versterking van de infectieziektebestrijding bij GGD’en is structureel € 45,8
miljoen beschikbaar. Ik ben voornemens de aanvullende financiering rechtstreeks aan
de GGD’en beschikbaar te stellen via het instrument van de specifieke uitkering. De
reguliere financiering van GGD’en via het Gemeentefonds blijft ongemoeid.
Vooruitlopend op die structurele versterkingen zijn de GGD’en begin dit jaar gestart
met de uitvoering van het VIP-programma voor de jaren 2023 en 2024. Met de activiteiten
die in dit kader worden ondernomen zijn de GGD’en in staat een belangrijke stap te
zetten om de basis van de infectieziektebestrijding te versterken. Hiervoor is ruim
€ 37 miljoen in 2023 en € 38 miljoen in 2024 beschikbaar.
In mijn brief van 29 juni jl.20 heb ik u hierover uitgebreid geïnformeerd.
Verder lezen genoemde leden dat er nog nadere onderzoeken zullen plaatsvinden naar
de effecten van maatregelen die zijn ingezet tijdens de coronapandemie. Genoemde leden
zijn benieuwd of eerdere (internationale) evaluaties van maatregelen die genomen werden
tijdens de uitbraak van SARS in het buitenland in 2002–2004 daarbij meegenomen kunnen
worden.
SARS-CoV-1 heeft een andere dynamiek dan SARS-CoV-2, waardoor ook het effect van maatregelen
heel anders is. Zo is een infectie met het SARS-CoV-1 virus niet besmettelijk voordat
er symptomen plaatsvinden, terwijl dit bij SARS-CoV-2 wel het geval is. Hierdoor is
het weinig zinvol het effect van maatregelen tegen SARS-CoV-1 mee te nemen in de huidige
onderzoekstrajecten. Wel zal het RIVM in hun opdracht rondom effectiviteit van maatregelen
een passage opnemen met een beschrijving van de genomen maatregelen voor SARS-CoV-1
en hun effectiviteit.
Daarnaast vragen genoemde leden het kabinet wanneer zij meer duidelijkheid kunnen
geven over hoe de motie van het lid Agema c.s.21 over de coronamaatregelen afzonderlijk evalueren op hun effectiviteit, zal worden
uitgevoerd.
Op dit moment loopt, mede naar aanleiding van drie aangenomen moties22
23
24, waaronder de genoemde motie van het lid Agema c.s., een aantal acties om inzicht
te krijgen in de effectiviteit van maatregelen:
1. Ik heb ZonMw additioneel budget gegeven om binnen het ZonMw COVID-19 programma in
2023 nader onderzoek te doen naar effecten van (combinaties van) maatregelen. Resultaten
worden verwacht begin 2025.
2. Ik heb het RIVM opdracht gegeven om mede vanuit de internationale context, onderzoek
te doen naar de effectiviteit van combinaties van verschillende maatregelen. Het RIVM
streeft ernaar eind 2023 over het grootste deel van hun onderzoeken te rapporteren.
Veel internationale projecten lopen langer door dan 2023, waardoor een klein gedeelte
van het RIVM onderzoek actief blijft tot eind 2027, enerzijds om aansluiting te garanderen
bij internationale projecten en anderzijds om continuïteit voor onderzoek op dit gebied
binnen het RIVM te behouden.
3. Met ZonMw ben ik in gesprek over de mogelijkheid voor uitgebreid meerjarig onderzoek
naar de effecten van maatregelen. Hierin zal getracht worden om maatregelen voor zover
mogelijk individueel, maar ten minste in verschillende samenstellingen, te evalueren.
Als die onderzoeken gaan lopen, worden de resultaten verwacht in 2025, 2026 en 2027.
Tot slot lezen genoemde leden dat wordt ingezet op het verbeteren van hygiëne- en
infectiepreventie in de langdurige zorg. Zijn de Ministers het met genoemde leden
eens dat het hebben van voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gecertificeerde
mondkapjes hieraan bijdraagt?
Bij het verbeteren van hygiëne en infectiepreventie in de langdurige zorg wordt ingezet
op meerdere maatregelen. Eén van deze maatregelen is de beschikbaarheid van voldoende
persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gecertificeerde mondkapjes, om deze toe te
kunnen passen als dit op grond van de richtlijnen wordt voorgeschreven.
Hoe staat het met onze zelfredzaamheid op dit gebied? Beschikt de langdurige zorg
over voldoende voorraden en is Nederland in staat om deze producten op eigen bodem
te produceren en de productie voldoende op te schalen als de samenleving daarom vraagt?
In de huidige situatie beschikt Nederland over voldoende voorraden en ik ben eind
juni 2023 een Europese aanbesteding gestart voor opschaalbare productiecapaciteit,
inclusief een first in-, first out-voorraad, voor FFP2-mondmaskers en IIR-mondmaskers. Hierbij heb ik als voorwaarde
gesteld dat de noodzakelijke grondstof «meltblown» in voldoende mate in Nederland
beschikbaar moet zijn, zodat Nederland minder afhankelijk is van Aziatische landen.
Ook stel ik als voorwaarde dat de (opschaalbare) productiecapaciteit en noodvoorraad
zich in Nederland moeten bevinden. Hiermee wil ik directe beschikbaarheid voor de
Nederlandse zorg garanderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier