Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang ontwerpbesluit reële prijzen Jeugdwet (Kamerstuk 31839-946)
31 839 Jeugdzorg
29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
Nr. 971 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 31 augustus 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 30 mei 2023 over de voorhang ontwerpbesluit reële prijzen
Jeugdwet (Kamerstukken 31 839 en 29 538, nr. 946)
De vragen en opmerkingen zijn op 15 juni 2023 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 30 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Coco Martin
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
7
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
8
II.
Reactie van de Staatssecretaris
9
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris van plan is om bij de nadere
uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) ook in het bijzonder aandacht
zal besteden aan de communicatie rondom de AMvB, en daarbij ook de toelichting en
uitleg betrekt.
De leden van de VVD-fractie hebben bezorgd waargenomen dat het voor gemeentes mogelijk
lastig wordt om discussies te voeren over wat een reële prijs is voor zaken als vastgoed.
Deze leden vragen bij wie de bewijslast ligt, en of de Staatssecretaris bereid is
om in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te komen met een
kader voor reële overheadkosten?
De leden van de VVD-fractie vragen of een reële prijs wel tot stand kan komen zonder
een landelijk kwaliteitskader voor de jeugdzorg?
De leden van de VVD-fractie horen graag van de Staatssecretaris of de AMvB die voorligt
voldoende duidelijkheid biedt over de verschillende zorg gerelateerde onderdelen van
de zorg, zoals contact met het netwerk van de jongeren, school en andere zorgpartijen.
Zijn er verbeterpunten op dit gebied?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verplichting voor gemeenten
dat alle kostprijselementen moeten worden opgenomen in de verordening. Zou er een
situatie kunnen ontstaan dat gemeenten allerlei verschillende aanvullende kostprijselementen
gaan opnemen in de verordeningen waardoor er wildgroei ontstaat die niet bijdraagt
aan het doel van de AMvB?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris aangeeft dat het niet past
bij het karakter van de AMvB om de kostprijselementen specifieker voor te schrijven.
Het staat partijen vrij om in aanvulling op de kostprijselementen in de AMvB andere
mee te nemen bij het bepalen van een reële prijs. Als de gemeenten van tevoren de
kostprijselementen moeten vastleggen in de verordening hoe kan er dan sprake van zijn
dat partijen in vrijheid kostprijselementen kunnen aanvullen? Kan de Staatssecretaris
schetsen hoe een inkoopprijs verloopt als een gemeente in haar verordening geen aanvullende
kostprijselementen heeft opgenomen of in de ogen van één van de aanbieders de verkeerde
kostprijselementen? Is het om de uitvoerbaarheid van een inkoopproces te bevorderen
niet verstandiger om de bevoegdheid van het aanvullen van kostprijselementen tijdens
het inkoopprijs bij het college neer te leggen?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat één van de verplichtingen die gemeenten
hebben bij het sluiten van overeenkomsten het betalen van een redelijk tarief is.
Uit de toelichting blijkt dat gemeenten over het algemeen al werken met de kostprijselementen.
In de toelichting wordt geduid dat er veel discussie is over wat reële prijzen precies
zijn. Wat een redelijk tarief is wordt met deze regeling nog steeds niet nader gespecificeerd.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het nu formeel vastleggen van kostprijselementen
bijdraagt aan het verminderen van discussie over wat reële prijzen precies zijn, het
verbeteren van de tariefstelling (zowel omhoog als omlaag), het vergroten van de continuïteit
van de jeugdzorg, het verbeteren van de transparantie en de mate waarin aanbieders
alle relevante kosten in beeld hebben?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er geschetst wordt dat er geen kosten
opdrijvend effect verwacht wordt. Indien dit wel gebeurt worden de financiële opgaven
voor gemeenten nog groter dan nu. Kan de Staatssecretaris nader toelichten of deze
AMvB kan leiden tot kosten opdrijvende effecten?
De leden van de VVD-fractie denken in dat onderwerp binnen tarifering kan worden of
gemeenten juridisch gezien wel een redelijk tarief betalen, afgestemd op het in stand
houden van de (huidige) bedrijfsvoering van de aanbieders. De AMvB stimuleert zo mogelijk
het in stand houden van de huidige situatie. Welke mogelijkheden biedt deze AMvB de
gemeenten om de noodzakelijke transformatie door de aanbieders te laten realiseren?
De leden van de VVD-fractie vrezen dat aanbieders die gericht zijn op winstmaximalisatie
het met de AMvB in de hand aantrekkelijker ervaren om de kostprijsberekeningen aan
te vechten en daarmee de tarieven op te drijven. Doordat rechters alleen de onderbouwing
kunnen toetsen is het lonend om de berekeningen op onderdelen aan te vechten. Een
getal voor ziekteverzuim is immers makkelijker te weerleggen dan het tarief in zijn
geheel. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit risico voor de gemeenten aan?
De leden van de VVD-fractie zien een risico dat bij leegstand huisvesting ook meegewogen
moet worden in de reële tarieven, waarbij de regionale kenmerken van invloed zijn.
Dit betekent echter dat de frictiekosten voor het afbouwen van de residentiele jeugdhulp,
een ambitie uit de Hervormingagenda, voor rekening komt van de gemeenten. Daarmee
betalen de gemeenten op de korte termijn dubbel, namelijk zowel via de «opbrengsten»
die zijn opgenomen in het financiële kader van de Hervormingsagenda (terug raming
gemeentefonds), als de directe frictiekosten van leegstand, indien vraag een aanbod
tijdelijk niet aansluit. Hoe reflecteert de Staatssecretaris hierop, en is hij bereid
dit probleem te voorkomen of op te lossen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
reële prijzen Jeugdwet. Deze leden vinden het belangrijk dat overal in Nederland jeugdzorginstellingen
een adequate vergoeding krijgen voor hun diensten, zodat de continuïteit van zorg
gewaarborgd kan worden en aanbieders geen prikkel hebben om bijvoorbeeld alleen lichte
jeugdzorg aan te bieden. Het voorliggende besluit draagt daaraan bij en kan daarom
op de steun van de leden van de D66-fractie rekenen. Wel hebben zij daar nog de volgende
vragen bij. Deze leden vragen in algemene zin of de AMvB aansluit bij de afspraken
die zijn opgesteld in de Hervormingsagenda Jeugd? Of zijn er nog wijzigingen noodzakelijk
als gevolg van het aannemen van deze Hervormingsagenda?
De leden van de D66-fractie wijzen op goede ervaringen met de AMvB reële prijzen ten
aanzien van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Kan de Staatssecretaris een
overzicht geven op welke punten de voorliggende AMvB ten aanzien van de Jeugdwet daarvan
beleidsmatig afwijkt en waarom?
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan het democratische mandaat van
gemeenteraden om het beleid rondom jeugdzorg vorm te geven en hun colleges daarop
te controleren. In hoeverre hebben gemeenteraden beleidsvrijheid ten aanzien van het
opnemen van kostprijselementen vanuit deze AMvB in de verordeningen of de manier waarop
zij dat doen? Zijn er elementen waarvan de Staatssecretaris verwacht dat gemeenteraden
die toe zullen voegen, of specifieke elementen waarvan de Staatssecretaris na overweging
heeft besloten deze niet op te nemen in deze AMvB, en waarom? Hoeveel gemeenten volgen
op dit moment niet de kostprijselementen uit de Handreiking en op welke wijze wijken
deze gemeenten af op dit moment? Waarom is er niet voor gekozen om sommige kostprijselementen
helemaal uit te sluiten met deze AMvB? Op basis van welke gegevens kunnen gemeenteraden
beoordelen in hoeverre de colleges de prijzen inderdaad voldoende bepalen met behulp
van deze kostprijselementen en of de daaraan gekoppelde prijzen daadwerkelijk de kostprijzen
van aanbieders weergeven? Is het mogelijk om een normerend maximum(percentage) vast
te stellen voor de kostprijzen die in rekening worden gebracht voor de overhead?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen dat aanbieders met verschillende kostenstructuren
nog steeds met te generieke prijzen te maken krijgen. Deelt de Staatssecretaris die
mening? Deze leden maken zich daarom zorgen dat specifieke elementen van bepaalde
vormen van zorg, zoals specialistische hulp, verblijf (inclusief leegstand), 24-uursbereikbaarheidsdiensten
of andere zaken over het hoofd gezien kunnen worden in het bepalen van de reële prijs.
Waarom zijn zulke elementen niet toegevoegd aan de voorgeschreven kostprijselementen
om te voorkomen dat aanbieders daar onvoldoende voor gecompenseerd worden of dat er
ongewenste kruissubsidiëring binnen aanbieders plaatsvindt? Welke ondersteuning of
handvatten hebben gemeenten als zij zulke elementen wel willen toevoegen?
De leden van de D66-fractie merken op dat de AMvB alleen voorschrijft welke kostprijselementen
dienen te worden gebruikt, maar zonder verdere kaders of normen. Toch is het onwenselijk
als sommige vormen van zorg een te lage vergoeding krijgen als de voorgeschreven kostprijselementen
te laag worden opgesteld, met wachtlijsten tot gevolg. Maar ook een situatie waarin
de kostprijselementen wel worden toegepast maar te hoog worden vastgesteld, kan dat
leiden tot excessieve winsten. Welke handvatten hebben colleges en gemeenteraden om
te controleren in hoeverre de vastgestelde kostprijzen écht reëel zijn? De leden van
de D66-fractie hechten belang aan voldoende tariefdifferentiatie en roepen de Staatssecretaris
op te onderzoeken in hoeverre de AMvB daar beter aan tegemoet kan komen.
De leden van de D66-fractie constateren dat voorliggende AMvB niet van toepassing
is indien een subsidie slechts een tegemoetkoming is in de kosten van daadwerkelijke
zorgverlening. Waar ligt dan de grens tussen een tegemoetkoming of een bekostigingsvorm
die wel onder de AMvB valt? Vormt dit geen omweg om onder de voorschriften uit deze
AMvB uit te komen?
De leden van de D66-fractie hechten aan de doorberekening van de Overheidsbijdrage
in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) zodat zorgaanbieders voldoende ruimte hebben
om hun medewerkers voldoende loonstijging te bieden. Waarom biedt deze AMvB een alternatieve
manier om de indexatie te bepalen in plaats van dat de OVA hoe dan ook wordt doorberekend?
Waarom is hier niet gekozen voor de OVA als minimum en de cao-stijging als mogelijkheid,
maar alleen indien deze hoger ligt dan de OVA?
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd dat gemeenten ook met deze AMvB straks nog
te maken krijgen met aanbieders die laten weten dat ze niet uit kunnen komen met het
tarief, maar zelf onvoldoende inzicht hebben in hun kosten en kostenstructuren. Is
de Staatssecretaris het met genoemde leden eens dat daartoe meer actie nodig is om
een goed gesprek tussen aanbieder en gemeente mogelijk te maken? Welke mogelijkheden
hebben gemeenten om te controleren in hoeverre de aangeleverde informatie van aanbieders
ten aanzien van hun kostprijzen klopt? Zijn er mogelijkheden die zorginkopers in de
Zorgverzekeringsweg (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz) en Wmo hebben die voor de inkoop
van zorg op grond van de Jeugdwet niet voorhanden zijn voor gemeenten? Hoe vaak hebben
gemeenten in de Wmo of in de Jeugdwet een kostprijsonderzoek laten verrichten in de
afgelopen jaren? Is dat volgens de Staatssecretaris een aanleiding om aan te nemen
dat gemeenten daar nu of in de komende jaren voldoende inzicht in hebben om de aangeleverde
informatie van zorgaanbieders goed te kunnen beoordelen?
De leden van de D66-fractie steunen het uitgangspunt dat de voorschriften voor een
reële prijs onverkort ook voor onderaannemers gelden. Wel wordt hier een opening geboden
voor hoofdaannemers om een opslag te vragen voor het zoeken en contracteren van onderaannemers.
Terecht merkt de Staatssecretaris op dat het logisch is deze opslag niet te rekenen
als het initiatief ligt bij de hoofdaannemer zelf. Kan een gemeente altijd goed bepalen
welke van de twee situaties aan de hand is? Bestaan er adequate regels en waarborgen
om te voorkomen dat hoofdaannemers disproportionele meerkosten in rekening brengen
voor taken als het zoeken en contracteren van onderaannemers, terwijl gemeenten die
aanbieders ook zelf had kunnen contracteren? Zou hiervoor bijvoorbeeld een maximumpercentage
van de totaalsom kunnen worden vastgesteld?
De leden van de D66-fractie vinden het ook van groot belang dat mensen met een persoonsgebonden
budget (pgb) voldoende ruimte hebben om hun zorgverleners voldoende te kunnen betalen.
Waarom geldt deze AMvB niet voor het pgb en wat zouden de consequenties zijn als de
AMvB wel zou worden uitgebreid naar pgb’s?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang ontwerpbesluit reële
prijzen Jeugdwet en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vinden dat zorgverleners reële prijzen uitbetaald moeten
krijgen voor hun diensten. Genoemde leden vinden het zorgelijk dat vastgelegd moeten
worden wat reële tarieven zijn, omdat gemeenten blijkbaar niet bereid of in staat
zijn om de kostprijs te betalen. Dat financiële overwegingen zwaarder wegen dan kwaliteit,
juist als het gaat om zorg, is zeer zorgelijk. Om kwalitatief goede zorg te kunnen
blijven leveren, is het noodzakelijk dat er reële prijzen worden afgesproken, rekening
houdend met de complexiteit en de zorgzwaarte van het werk.
Het is de leden van de PVV-fractie al jaren een doorn in het oog, dat jeugdzorgaanbieders
als paddenstoelen uit de grond groeien, inmiddels zijn er zo’n 6.000 jeugdzorgaanbieders
die vette winsten maken, terwijl jeugdzorginstellingen die zeer gespecialiseerde en
complexe zorg leveren hun kosten zien stijgen en op omvallen staan. Uiteindelijk komen
niet alleen de zorgaanbieders in zwaar weer, maar zijn de zorgverleners, de kinderen,
de ouderen en de kwetsbare gezinnen de dupe. Kan de Staatssecretaris aangeven wat
de invloed van dit ontwerpbesluit op deze ontwikkeling is?
De leden van de PVV-fractie vragen of er wel genoeg rekening gehouden wordt met zorgaanbieders
die complexe zorg verlenen. Op welke manier houdt dit ontwerpbesluit rekening met
verschil in type aanbieders en variatie in zorg- en hulpvormen, zo hebben bepaalde
aanbieders (crisis)opvang, 24/7 bereikbaarheid, verblijfs- dagbehandelingslocaties
etc.? Op welke manier komt de kostenopbouw van jeugdzorg met verblijf, behandeling
en onvolledige bezetting terug in de regeling?
Kostprijselementen zullen worden opgenomen waaruit de reële prijs moet worden opgebouwd.
Kunnen er eisen gesteld worden aan overheadkosten?
Waarom kan er door het college nog steeds gekozen worden voor een open house procedure?
De leden van de PVV-fractie zouden graag zien dat deze regeling bijdraagt aan het
terugdringen van de administratieve lasten voor jeugdzorgmedewerkers. Wat is er gebeurd
met het model prestatiecodes jeugd om de 3.800 productcodes terug te dringen? Ligt
dit op de plank te verstoffen? Op welke manier gaat dit ontwerpbesluit bijdragen aan
minder administratieve lasten? Op welke manier gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen
dat gemeenten zo veel mogelijk gaan standaardiseren: contractuele voorwaarden, tarieven,
productcode etc.?
Hoe weten gemeenten wat de standaard is? Wanneer worden de ICT-systemen gestandaardiseerd?
Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat er veel tijd en geld verspild wordt aan
kostprijsonderzoeken, marktconsultaties, overlegtafels?
De VNG geeft aan dat er al veel regio’s en gemeenten zijn die conform de kostprijselementen
werken, ook uit de impactanalyse van Significant volgt dat er nog maar weinig gemeenten
en aanbieders zijn die niet werken op basis van de kostprijselementen zoals opgenomen
in de AMvB, waarom zijn er dan onvoldoende kostendekkende tarieven, gaat dit ontwerpbesluit
hier concreet wat aan veranderen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
en hebben nog enkele vragen. Zij vinden het van groot belang dat de tarieven transparant
en reëel zijn. Dit geldt ook voor het toepassen van tariefdifferentiatie, waarbij
aanbieders conform zwaarte en zorg worden betaald. In onderhavige concept-AMvB lijkt
hier nog onvoldoende aandacht voor te zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij
dit denkt te verbeteren?
Voorts is het voor de leden van de CDA-fractie niet duidelijk of de indirect cliëntgebonden
tijd onderdeel uitmaakt van de reële prijs. In de impactanalyse van Significant wordt
hierover het volgende aangegeven: «zonder houvast is de verwachting dat hierover ingewikkelde
discussies gaan ontstaan». Hoe gaat de Staatssecretaris deze discussie voorkomen?
Om onnodige administratieve lasten tegen te gaan is volgens de analyse van Significant
aanvullende regelgeving noodzakelijk over de manier waarop indexatie van tarieven
wordt toegepast. Betrokken stakeholders pleiten ervoor om in de regelgeving op te
nemen dat hierbij de NZa-systematiek gevolgd moet worden. Wat vindt de Staatssecretaris
van deze suggestie en is hij bereid om deze over te nemen, zo vragen deze leden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang ontwerpbesluit
reële prijzen Jeugdwet. Zij steunen de inzet om te komen tot reële prijzen en pleiten
ervoor dat aanbieders een eerlijke vergoeding krijgen voor de zorg die ze leveren.
Deze leden geloven dat een eerlijke prijs een belangrijk voorwaarde is om hoge kwaliteit
te kunnen vragen van de aanbieders. Daarbij vinden deze leden het in het bijzonder
belangrijk dat ook de complexe jeugdzorg een eerlijke vergoeding krijgt voor het leveren
van zorg. Op dit onderwerp zijn deze leden benieuwd of de AMvB voldoende kansen biedt
voor tariefdifferentiatie op basis van de zwaarte van zorg. Daarnaast zijn er zorgen
dat dit ontwerpbesluit onvoldoende kans biedt om rekening te houden met de verschillen
tussen verschillende soorten van aanbieders. Graag een reflectie hierop van de Staatssecretaris.
Wat voegt deze AMvB toe ten opzichte van de handreiking?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de inhoud van de hervormingsagenda betekent
voor dit ontwerpbesluit? Hoe verhouden beide documenten zich tot elkaar? De mogelijkheid
om aan te besteden via open house constructies wordt kort genoemd in voorliggende
stukken. Welke voordelen ziet de Staatssecretaris voor gemeenten in het aanbesteden
via een open house constructie? En welke nadelen ziet de Staatssecretaris hierin.
Het college moet een reële prijs stellen door kostprijsgegevens op te halen. Is het
logisch dat gemeenten individueel kostprijsgegevens moeten ophalen via bijvoorbeeld
marktonderzoek of overlegtafels? Is het niet te arbeidsintensief? De leden van de
PvdA-fractie moedigen aan dat er wordt ingezet op meer transparantie vanuit aanbieders
richting gemeenten. Kunnen we dezelfde transparantie die we van aanbieders verwachten
ook van gemeenten vragen over hoe zij komen tot een reële prijs met bijvoorbeeld een
kostprijsonderzoek?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit
reële prijzen Jeugdwet. Zij hebben nog wel wat vragen over de voorgestelde algemene
maatregel van bestuur (AMvB).
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze AMvB het beoogd effect heeft dat
colleges prijzen meer gaan differentiëren, zodat voor complexe zorg hogere prijzen
worden betaald dan voor minder complexe zorg. Kan de Staatssecretaris uitleggen op
welke manier deze AMvB voor dat beoogd effect gaat zorgen? Aangezien genoemde leden
geen verplichting zien in deze AMvB om hogere prijzen te gaan betalen voor complexe
zorg. Op welke manier gaat deze AMvB dit wel stimuleren? En waarom is er niet voor
gekozen om een verplichting hierover op te nemen in de AMvB? Zeker omdat dit soort
tariefdifferentiatie ook wordt genoemd in de concept Hervormingsagenda1 en de Kamer hier ook voorstander van is. Genoemde leden vinden het een gemiste kans
om dit niet nu al sterker vast te leggen in deze AMvB, zeker omdat het voornemen hiertoe
toch al is uitgesproken in de Hervormingsagenda. Zou de Staatssecretaris hierop kunnen
reflecteren?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat dat de AMvB géén landelijke normering
van de verschillende kostprijselementen bevat en ook niet de mogelijkheid geeft om
op landelijke niveau specifieke producten van een prijs te voorzien. Genoemde leden
vinden ook dit een gemiste kans. Het afgelopen jaar is in meerdere debatten door genoemde
leden – en ook vele andere partijen in de Kamer – de wens uitgesproken voor een landelijk
tarief. Ook het jeugdzorgveld en de gemeenten zijn hiervoor als het bijvoorbeeld gaat
om jeugdbescherming. In debatten werd steeds verwezen naar de Hervormingsagenda en
naar voorliggende AMvB. Nu de AMvB er ligt staat er niets in over landelijke tarieven,
behalve dat in het kader van de Hervormingsagenda gesprekken lopen over landelijke
contractering en de mogelijkheden van landelijke prijzen voor bepaalde zorgvormen.
Ten tijde van het ingaan van deze AMvB is de Hervormingsagenda waarschijnlijk al getekend.
Genoemde leden vragen waarom dit punt niet al meegenomen is in de AMvB? Eer dat er
weer een nieuwe AMvB ligt of wet zijn we
weer een flinke tijd verder. Zij vragen uitleg van de Staatssecretaris waarom dit
niet is meegenomen in de AMvB, hoe de gesprekken over landelijke tarieven verlopen
en hoe de Staatssecretaris dit snel gaat regelen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de nota van toelichting dat in het geval
van jeugdhulp met verblijf het ook huisvestingskosten betreft, inclusief kosten die
de aanbieder moet maken om voldoende capaciteit beschikbaar te hebben en te houden.
Deze kosten worden echter niet genoemd in de AMvB zelf. Waarom is ervoor gekozen om
dit niet expliciet op te nemen in de artikelen van de AMvB? Genoemde leden hebben
dezelfde vraag over indirect cliëntgebonden tijd. Dit speelt een grote rol in de jeugdzorg,
maar wordt niet specifiek genoemd in de AMvB, alleen in de nota van toelichting. Waarom
is ervoor gekozen dit niet op te nemen in de AMvB zelf? Op die manier kunnen eventuele
discussies hierover worden voorkomen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het ontwerpbesluit reële prijzen
Jeugdwet en de overige documenten. Zij heeft hier nog een aantal vragen over.
In de documenten valt te lezen dat er gestreefd wordt naar reëlere prijzen in de zorg.
Het verhaal hieromheen klinkt voor het lid van de BBB-fractie logisch. Echter vraagt
het lid van de BBB-fractie waarom er alleen maar gesproken wordt over de kosten? In
de Jeugdzorg kampen we met enorme personeelstekorten en kinderen/jongeren staan erg
lang op wachtlijsten en sommigen kunnen helemaal niet geholpen worden. Waarom heeft
de Staatssecretaris hier niets mee gedaan in het ontwerpbesluit?
Verder valt te lezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk geen gevolgen ziet voor
de regeldruk voor aanbieders. In beginsel klinkt dit goed omdat de regeldruk niet
toeneemt. Echter ziet het lid van de BBB-fractie graag dat de regeldruk afneemt binnen
de zorg. Waarom wordt er in dit ontwerpbesluit geen rekening gehouden met het verminderen
van die regeldruk?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris van plan is om bij de nadere
uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) ook in het bijzonder aandacht
zal besteden aan de communicatie rondom de AMvB, en daarbij ook de toelichting en
uitleg betrekt.
Bij de implementatie van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Jeugdwet
en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, houdende regels ter bevordering van een goede
verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van door gemeenten te bekostigen preventie,
jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, alsmede enige technische
wijzigingen (hierna: amvb) zal ik nadrukkelijk aandacht besteden aan de communicatie
rondom de amvb, en daarbij ook toelichting op en uitleg van de amvb betrekken. Ik
zal in gesprek met de Jeugdautoriteit gaan in hoeverre het Kennis- en informatiepunt
– dat op dit moment wordt ingericht in het kader van het convenant «Bevorderen continuïteit
jeugdhulp» (hierna: het convenant) – hierbij een rol kan spelen. Dit convenant hebben
VNG, Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd en het Rijk in juli 2021 getekend.
Voorliggende amvb sluit aan bij de Handreiking «Inzicht in Tarieven» (hierna: de Handreiking)
die als bijlage is opgenomen aan bij het convenant.2
De leden van de VVD-fractie hebben bezorgd waargenomen dat het voor gemeentes mogelijk
lastig wordt om discussies te voeren over wat een reële prijs is voor zaken als vastgoed.
Deze leden vragen bij wie de bewijslast ligt, en of de Staatssecretaris bereid is
om in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te komen met een
kader voor reële overheadkosten?
De amvb bepaalt de kostprijselementen die ten minste in een reële prijs voor jeugdzorg
verdisconteerd dienen te worden. De component overheadkosten is een van deze kostprijselementen.
In de nota van toelichting is – in lijn met de Handreiking toegelicht wat onder overheadkosten
wordt verstaan en hoe gemeenten deze kunnen berekenen. Daarbij is onder meer opgenomen
dat onder overheadkosten ook kosten voor eigendom of huur van vastgoed voor de verlening
van de zorg en kantoorruimtes vallen. In de Handreiking staat ook dat regionale kenmerken
van invloed kunnen zijn op de overheadkosten van een aanbieder. Dat betekent bijvoorbeeld
dat de kosten voor vastgoed in de ene regio hoger kunnen liggen dan in andere regio’s.
Op dit moment wordt overigens een Kennis- en Informatiepunt ingericht bij de Jeugdautoriteit
voor de verfijning van de Handreiking en de ontwikkeling van andere handvatten voor
tarieven.
Verder geldt dat bij eventuele discussie over wat een reële prijs is, bijvoorbeeld
vanwege de hoogte van de kosten voor vastgoed, het aan de aanbieder is om te stellen,
en – bij betwisting – te bewijzen dat gemeenten niet aan hun verplichting hebben voldaan
om tarieven vast te stellen die voldoen aan de Jeugdwet. Voorafgaand aan eventuele
bewijslevering door de aanbieder is het aan gemeente om een stelling van de aanbieder
gemotiveerd te betwisten door toe te lichten waarom wel sprake is van een reële prijs.
De leden van de VVD-fractie vragen of een reële prijs wel tot stand kan komen zonder
een landelijk kwaliteitskader voor de jeugdzorg?
Ja, een reële prijs kan tot stand komen zonder een landelijk kwaliteitskader voor
jeugdzorg. Op grond van de Jeugdwet (artikel 2.12, tweede lid, onderdeel a) moeten
gemeenten reeds in hun verordening regels stellen ter waarborging van een goede verhouding
tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering,
en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij kan gebruik worden
gemaakt van de reeds beschikbare kwaliteitskaders voor jeugdzorg. In de Hervormingsagenda
Jeugd3 zijn afspraken gemaakt over een structuur voor kwaliteit en blijvend leren, waarin
gewerkt wordt aan gedragen kwaliteitskaders en richtlijnen. Deze zullen als zij uitgewerkt
en vastgesteld zijn uiteindelijk ook worden betrokken bij inkoopcontracten.
De leden van de VVD-fractie horen graag van de Staatssecretaris of de AMvB die voorligt
voldoende duidelijkheid biedt over de verschillende zorg gerelateerde onderdelen van
de zorg, zoals contact met het netwerk van de jongeren, school en andere zorgpartijen.
Zijn er verbeterpunten op dit gebied?
De amvb bepaalt de kostprijselementen die ten minste in een reële prijs verdisconteerd
dienen te worden. Hierdoor zullen gemeenten en aanbieders bij het opstellen van een
contract zorgvuldiger tot een reële prijs komen. De amvb geeft geen invulling aan
zorginhoudelijke aspecten, zoals het contact met het netwerk van de jongeren, school
en andere zorgpartijen. Het is aan gemeenten en aanbieders om deze aspecten in de
contractering goed te regelen. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein kan gemeenten (en
aanbieders) daarbij ondersteunen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verplichting voor gemeenten
dat alle kostprijselementen moeten worden opgenomen in de verordening. Zou er een
situatie kunnen ontstaan dat gemeenten allerlei verschillende aanvullende kostprijselementen
gaan opnemen in de verordeningen waardoor er wildgroei ontstaat die niet bijdraagt
aan het doel van de AMvB?
Het is niet de verwachting dat er een wildgroei aan kostprijselementen ontstaat. Partijen
die betrokken zijn bij de totstandkoming van de Handreiking hebben na intensief overleg
weloverwogen de kostprijselementen vormgegeven. Deze kostprijselementen worden momenteel
reeds door diverse gemeenten en regio’s toegepast. Daarnaast volgt uit de evaluatie
van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat slechts een klein deel van de gemeenten (14%)
aanvullende kostprijselementen meeneemt bij de totstandkoming van tarieven.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris aangeeft dat het niet past
bij het karakter van de AMvB om de kostprijselementen specifieker voor te schrijven.
Het staat partijen vrij om in aanvulling op de kostprijselementen in de AMvB andere
mee te nemen bij het bepalen van een reële prijs. Als de gemeenten van tevoren de
kostprijselementen moeten vastleggen in de verordening hoe kan er dan sprake van zijn
dat partijen in vrijheid kostprijselementen kunnen aanvullen?
De amvb bepaalt de kostprijselementen die ten minste in een reële prijs voor jeugdzorg
verdisconteerd moeten worden. Gemeenten moeten deze kostprijselementen in ieder geval
opnemen in hun verordening. Gemeenten hebben de mogelijkheid om deze kostprijs in
de verordening als een niet-limitatieve lijst op te nemen, zodat er vrijheid is om
de kostprijselementen verder aan te vullen. Hierdoor kunnen partijen andere kostprijselementen
meenemen bij het bepalen van een reële prijs. Doordat de amvb aansluit bij de Handreiking
die door partijen zelf is vastgesteld, ga ik ervan uit dat alle belangrijke kostprijselementen
in de amvb zijn opgenomen.
Kan de Staatssecretaris schetsen hoe een inkoopprijs verloopt als een gemeente in
haar verordening geen aanvullende kostprijselementen heeft opgenomen of in de ogen
van één van de aanbieders de verkeerde kostprijselementen?
Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) stelt een reële prijs
vast aan de hand van de kostprijselementen die de gemeenteraad heeft opgenomen in
de verordening. De amvb bepaalt welke kostprijselementen daarbij ten minste moeten
worden opgenomen. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de betrokken aanbieders transparant
zijn over de opbouw van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze moeten laten zien hoe
ieder van de in deze amvb genoemde kostprijselementen in de kostprijs per uur wordt
verdisconteerd. In een goed gesprek kunnen het college en aanbieders hierover in discussie
gaan. Indien een aanbieder ondanks dit gesprek bezwaar heeft tegen (een deel van)
de door de gemeente gehanteerde kostprijselementen kan hij hierover vragen stellen
in de nota van inlichtingen tijdens de inkoopprocedure of een klacht indienen bij
de gemeente. De inkoper van de gemeente zal gemotiveerd antwoord moeten geven op de
door de aanbieder geuite bezwaren. Het college is daarbij eindverantwoordelijk. Indien
de bezwaren in de ogen van de aanbieder niet of onvoldoende worden weerlegd kan een
aanbieder in voorkomende gevallen een geschil voorleggen bij de commissie van aanbestedingsexperts
of de geschillencommissie sociaal domein. Ook kan hij een procedure aanhangig maken
bij de civiele rechter.
Is het om de uitvoerbaarheid van een inkoopproces te bevorderen niet verstandiger
om de bevoegdheid van het aanvullen van kostprijselementen tijdens het inkoopprijs
bij het college neer te leggen?
In de Jeugdwet is geregeld dat bij verordening regels worden gesteld ter waarborging
van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van diensten door derden
en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan, waarbij rekening wordt gehouden
met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden,
en de continuïteit van de jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering.
Dit is dus een bevoegdheid van de gemeenteraad. Het college dient ervoor te zorgen
dat de prijzen voor de te betalen zorg met behulp van deze kostprijselementen worden
bepaald. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat één van de verplichtingen die gemeenten
hebben bij het sluiten van overeenkomsten het betalen van een redelijk tarief is.
Uit de toelichting blijkt dat gemeenten over het algemeen al werken met de kostprijselementen.
In de toelichting wordt geduid dat er veel discussie is over wat reële prijzen precies
zijn. Wat een redelijk tarief is wordt met deze regeling nog steeds niet nader gespecificeerd.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het nu formeel vastleggen van kostprijselementen
bijdraagt aan het verminderen van discussie over wat reële prijzen precies zijn, het
verbeteren van de tariefstelling (zowel omhoog als omlaag), het vergroten van de continuïteit
van de jeugdzorg, het verbeteren van de transparantie en de mate waarin aanbieders
alle relevante kosten in beeld hebben?
Gemeenten die de Handreiking volgen, werken inderdaad reeds conform de uitgangspunten
van voorliggende amvb. Nog niet alle gemeenten werken echter conform de kostprijselementen.
Het is belangrijk dat alle gemeenten een reële prijs opbouwen conform de kostprijselementen,
zodat zorgvuldiger een reële prijs kan worden bepaald. Hiermee kan onder meer worden
voorkomen dat een prijs zonder een goede verkenning te laag of te hoog wordt vastgesteld.
Indien bepaalde kostprijselementen heel laag of hoog blijken te zijn, kunnen gemeenten
en aanbieders hier immers een gericht gesprek over voeren.
Verwacht wordt dat voorliggende amvb vergelijkbare effecten zal hebben voor het jeugdterrein
als vergelijkbare regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 hebben gehad voor reële
prijzen. Voor de inkoop van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) gelden op grond van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit
Wmo 2015 namelijk reeds regels ter vaststelling van reële prijzen.4 Ook daar wordt volstaan met het noemen van de kostprijselementen.
Deze regels zijn geëvalueerd in 2020. De evaluatie laat zien dat de uitvoeringspraktijk
bij gemeenten na de inwerkingtreding van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo
2015 is veranderd. Zo bleek de uitvoeringspraktijk om aanbieders te consulteren bij
het vaststellen van de kostprijscomponenten en de tarieven bij een meerderheid van
de gemeenten de standaard praktijk te zijn geworden. Tevens bleek deze bepaling te
hebben bijgedragen aan meer transparantie over de opbouw van tarieven van Wmo-dienstverlening
(92% van de contracten), het vergroten van kennis over de opbouw van kostprijzen van
Wmo-dienstverlening (85%van de contracten) en het vergroten van het bewustzijn en
belang van reële prijzen (63%).5 Daardoor kunnen colleges prijzen meer gaan differentiëren, zodat voor minder complexe
zorg lagere prijzen worden betaald dan voor complexere zorg. Daarmee wordt een bijdrage
geleverd aan de continuïteit van dienstverlening.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er geschetst wordt dat er geen kosten
opdrijvend effect verwacht wordt. Indien dit wel gebeurt worden de financiële opgaven
voor gemeenten nog groter dan nu. Kan de Staatssecretaris nader toelichten of deze
AMvB kan leiden tot kosten opdrijvende effecten?
In de impactanalyse van Significant wordt geconcludeerd dat de voorliggende amvb nauwelijks
impact heeft op de hoogte van de prijzen.6 Bij gemeenten en aanbieders die de Handreiking volgen en daarmee dus reeds conform
de uitgangspunten van voorliggende amvb werken blijkt dat de prijzen soms wat naar
boven en soms wat naar beneden worden bijgesteld. Hieruit volgt dat de amvb niet leidt
tot een kostenopdrijvend effect.
Vanaf de inwerkingtreding van de amvb zal worden gemonitord of de amvb leidt tot meer
of minder regeldruk c.q. administratieve lasten bij gemeenten en aanbieders en in
hoeverre er sprake is van tariefdifferentiatie. Aan de hand van de informatie uit
deze monitoring zal in ieder geval in 2026 worden gewogen of (aanvullende) acties
nodig zijn.
De leden van de VVD-fractie denken in dat onderwerp binnen tarifering kan worden of
gemeenten juridisch gezien wel een redelijk tarief betalen, afgestemd op het in stand
houden van de (huidige) bedrijfsvoering van de aanbieders. De AMvB stimuleert zo mogelijk
het in stand houden van de huidige situatie. Welke mogelijkheden biedt deze AMvB de
gemeenten om de noodzakelijke transformatie door de aanbieders te laten realiseren?
De amvb zal bijdragen aan een versterking van de inkooprol van gemeenten door kostprijsprijselementen
te verplichten die ten minste in een reële prijs verdisconteerd dienen te worden voor
de jeugdzorg die gemeenten organiseren en inkopen. De amvb zal hierdoor stimuleren
dat gemeenten en aanbieders hun prijzen met deze kostprijselementen transparant opbouwen.
Daarnaast is het van belang dat voorliggende amvb wordt bezien in de context van andere
maatregelen waar het gaat om het verbeteren van de huidige praktijk. Zo bevat de Hervormingsagenda
Jeugd diverse andere maatregelen die de inkooprol van gemeenten stimuleren. Een voorbeeld
is de Norm voor Opdrachtnemerschap die aanbieders zullen opstellen waarin onder meer
wordt opgenomen dat aanbieders zich verplicht conformeren aan de Governance Code Zorg.
Daarnaast zijn in het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» verplichtingen
opgenomen ten aanzien van de bestuursstructuur en de transparante financiële bedrijfsvoering
van aanbieders.
De leden van de VVD-fractie vrezen dat aanbieders die gericht zijn op winstmaximalisatie
het met de AMvB in de hand aantrekkelijker ervaren om de kostprijsberekeningen aan
te vechten en daarmee de tarieven op te drijven. Doordat rechters alleen de onderbouwing
kunnen toetsen is het lonend om de berekeningen op onderdelen aan te vechten. Een
getal voor ziekteverzuim is immers makkelijker te weerleggen dan het tarief in zijn
geheel. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit risico voor de gemeenten aan?
Zoals nader uitgewerkt in de nota van toelichting op voorliggende amvb is de inhoud
en werking van de amvb vergelijkbaar met het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Uit de evaluatie
van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 blijkt dat bij slechts 3% van
de contracten een juridische procedure is gestart. Van de juridische procedures die
zijn gevoerd zijn gemeenten 60% van de gevallen in het gelijk gesteld, 30% in het
ongelijk en is 10% onbekend. Deze juridische procedures zagen overigens niet op kostprijsberekeningen
maar op andere onderwerpen zoals het gebruik van een onjuist gunningscriterium, bezwaar
tegen de gunningsuitslag of bezwaar tegen een gemeente die bij het vaststellen van
het budget niet de juiste contractuele maatstaf had gehanteerd.
Uit de evaluatie blijkt derhalve niet dat er naar aanleiding van artikel 5.4 van het
Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een grote gang naar de rechter is ingezet. Ik verwacht
daarom dat het risico op juridische procedures naar aanleiding van kostprijsberekeningen
bij voorliggende amvb eveneens beperkt zal zijn. Artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit
Wmo 2015 en voorliggende amvb faciliteren in feite dat in de uitvoeringspraktijk het
juiste, kritische en transparante gesprek kan worden gevoerd. Deze transparantie leidt
mijns inziens juist tot minder juridisering en een vermindering van het prijsopdrijvend
effect. Hierdoor zullen meer reële prijzen tot stand komen, waardoor aanbieders die
gericht zijn op winstmaximalisatie minder ruimte krijgen voor deze doelstelling.
De leden van de VVD-fractie zien een risico dat bij leegstand huisvesting ook meegewogen
moet worden in de reële tarieven, waarbij de regionale kenmerken van invloed zijn.
Dit betekent echter dat de frictiekosten voor het afbouwen van de residentiele jeugdhulp,
een ambitie uit de Hervormingagenda, voor rekening komt van de gemeenten. Daarmee
betalen de gemeenten op de korte termijn dubbel, namelijk zowel via de «opbrengsten»
die zijn opgenomen in het financiële kader van de Hervormingsagenda (terug raming
gemeentefonds), als de directe frictiekosten van leegstand, indien vraag een aanbod
tijdelijk niet aansluit. Hoe reflecteert de Staatssecretaris hierop, en is hij bereid
dit probleem te voorkomen of op te lossen?
Een zorgvuldige af-, om- en opbouw van de residentiele jeugdhulp vereist een adequate
vergoeding van de frictiekosten die ook rekening houdt met de kosten van leegstand.
In de Hervormingsagenda Jeugd zijn daarom afspraken gemaakt over de financiële gevolgen
van de transformatie en de frictiekosten, zodat de continuïteit van zorg geborgd is
en gemeenten en aanbieders in staat worden gesteld om de benodigde transformatie daadwerkelijk
te bewerkstelligen. Hiervoor is op de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport tot en met 2028 € 289 miljoen beschikbaar. Deze afspraken maken deel
uit van het financiële kader van de Hervormingsagenda Jeugd. Om nadere invulling te
geven aan deze afspraken wordt samen met VNG en Jeugdzorg Nederland, een onafhankelijk
verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de frictiekosten van de af- en ombouw van gesloten
jeugdhulp op locatieniveau. Dit onderzoek loopt al. Aan de hand van de uitkomsten
van dit onderzoek worden nadere afspraken gemaakt over de voor elke regio beschikbare
middelen.
In de afgelopen jaren heb ik samen met gemeenten en aanbieders al veel geïnvesteerd
in de af- en ombouw van residentiële jeugdhulp en het creëren van alternatieven. Zo
hebben we vooruitlopend op deze Hervormingsagenda Jeugd een begin gemaakt met de residentiële
transformatie door de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële
jeugdhulp 2021.7 Hiermee konden coördinerende gemeenten eenmalig een specifieke uitkering krijgen
voor activiteiten die vanaf 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2026 nodig zijn
voor de vastgoedtransitie. Hiervoor is € 83.5 miljoen beschikbaar gesteld.
Gelet op het bovenstaande zijn frictiekosten, inclusief leegstand, dus meegenomen
in de financiering van de transformatie. Gemeenten kunnen verwachten dat aanbieders,
als actief betrokken partijen in de afspraken rondom het transformatieproces, niet
genoodzaakt zullen zijn om de leegstand die gepaard gaat met de transformatie mee
te wegen in hun tarieven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
reële prijzen Jeugdwet. Deze leden vinden het belangrijk dat overal in Nederland jeugdzorginstellingen
een adequate vergoeding krijgen voor hun diensten, zodat de continuïteit van zorg
gewaarborgd kan worden en aanbieders geen prikkel hebben om bijvoorbeeld alleen lichte
jeugdzorg aan te bieden. Het voorliggende besluit draagt daaraan bij en kan daarom
op de steun van de leden van de D66-fractie rekenen. Wel hebben zij daar nog de volgende
vragen bij. Deze leden vragen in algemene zin of de AMvB aansluit bij de afspraken
die zijn opgesteld in de Hervormingsagenda Jeugd? Of zijn er nog wijzigingen noodzakelijk
als gevolg van het aannemen van deze Hervormingsagenda?
De amvb maakt integraal deel uit van de afspraken die in de Hervormingsagenda Jeugd
zijn gemaakt. Er zijn dan ook geen wijzigingen nodig als gevolg van het vaststellen
van de Hervormingsagenda.
De leden van de D66-fractie wijzen op goede ervaringen met de AMvB reële prijzen ten
aanzien van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Kan de Staatssecretaris een
overzicht geven op welke punten de voorliggende AMvB ten aanzien van de Jeugdwet daarvan
beleidsmatig afwijkt en waarom?
De inhoud en werking van de amvb is grotendeels vergelijkbaar met het Uitvoeringsbesluit
Wmo 2015. De kostprijselementen hebben een vergelijkbare strekking. Alleen de wijze
van indeling van de kostprijselementen van de amvb verschilt op onderdelen met het
Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Er is namelijk – mede op verzoek van de partijen die
zijn betrokken bij de totstandkoming van de Handreiking – gekozen om aan te sluiten
bij de indeling die is gebruikt in de Handreiking. Deze indeling houdt – daar waar
nodig – rekening met specifieke elementen van de jeugdsector, zoals verblijfkosten.
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan het democratische mandaat van
gemeenteraden om het beleid rondom jeugdzorg vorm te geven en hun colleges daarop
te controleren. In hoeverre hebben gemeenteraden beleidsvrijheid ten aanzien van het
opnemen van kostprijselementen vanuit deze AMvB in de verordeningen of de manier waarop
zij dat doen?
Voorliggende amvb bepaalt de kostprijselementen die het college ten minste in de reële
prijs voor jeugdzorg moet verdisconteren. De gemeenteraad dient deze kostprijselementen
– al dan niet in verder uitgewerkte vorm8 – in zijn verordening op te nemen, vervolgens dient het college9 ervoor te zorgen dat de prijzen voor de te betalen zorg met behulp van deze kostprijselementen
worden bepaald. De gemeenteraad neemt de kostprijselementen dus op in de verordening
en heeft daarbij de vrijheid om deze kostprijselementen al dan niet verder uit te
werken en/of aan te vullen met aanvullende kostprijselementen.
Zijn er elementen waarvan de Staatssecretaris verwacht dat gemeenteraden die toe zullen
voegen, of specifieke elementen waarvan de Staatssecretaris na overweging heeft besloten
deze niet op te nemen in deze AMvB, en waarom?
De inhoud en werking van de amvb is grotendeels vergelijkbaar met het Uitvoeringsbesluit
Wmo 2015. Uit de evaluatie van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 volgt dat slechts een
klein deel van de gemeenten (14%) aanvullende kostprijselementen heeft meegenomen
bij de totstandkoming van tarieven. De verwachting is derhalve dat er geen relevante
kostprijselementen ontbreken in de amvb en dat de amvb aansluit bij de uitvoeringspraktijk.
Ik verwacht dan ook dat er bij voorliggende amvb eveneens geen dan wel zeer summier
kostprijselementen zullen worden aangevuld bij het vaststellen van een reële prijs.
Hoeveel gemeenten volgen op dit moment niet de kostprijselementen uit de Handreiking
en op welke wijze wijken deze gemeenten af op dit moment?
Er is momenteel geen exact beeld van de hoeveelheid gemeenten die de kostprijselementen
uit de Handreiking niet volgen, en op welke wijze zij hiervan afwijken. Uit de impactanalyse
van Significant volgt dat er nog maar weinig gemeenten niet werken op basis van de
kostprijselementen zoals opgenomen in de amvb.
Waarom is er niet voor gekozen om sommige kostprijselementen helemaal uit te sluiten
met deze AMvB?
Er is bewust voor gekozen om gemeenteraden de ruimte te geven de kostprijselementen
in hun verordeningen al dan niet nader uit te werken en/of aanvullende kostprijselementen
toe te voegen. Daarmee is de balans gezocht tussen enerzijds het stellen van randvoorwaarden
zodat gemeenten en aanbieders zorgvuldiger tot een reële prijs komen en anderzijds
zoveel mogelijk beleidsvrijheid bij gemeenten te laten. Het uitsluiten van kostprijselementen
zou de beleidsvrijheid van gemeenten op dit punt onnodig beperken. Dat is niet wenselijk.
Er zijn namelijk geen signalen uit de praktijk dat het nodig zou zijn om kostprijselementen
uit te sluiten. Bovendien is de verwachting dat er geen dan wel zeer summier kostprijselementen
zullen worden aangevuld.
Op basis van welke gegevens kunnen gemeenteraden beoordelen in hoeverre de colleges
de prijzen inderdaad voldoende bepalen met behulp van deze kostprijselementen en of
de daaraan gekoppelde prijzen daadwerkelijk de kostprijzen van aanbieders weergeven?
Is het mogelijk om een normerend maximum(percentage) vast te stellen voor de kostprijzen
die in rekening worden gebracht voor de overhead?
Een gemeenteraad kan op basis van de verantwoording van het college aan de gemeenteraad
beoordelen in hoeverre het betreffende college bij het bepalen van reële prijzen voor
jeugdzorg voldoet aan de amvb en de verordening. Daar waar nodig en wenselijk kan
de gemeenteraad nadere vragen stellen aan het college waarbij het college in zal moeten
gaan op de vraag of er inderdaad sprake is van reële prijzen. Randvoorwaarde voor
een goede werking van de amvb is dat de aanbieders transparantie bieden aan het college
over de opbouw van kostprijzen. Een normerend maximum(percentage) voor de kostprijzen
die in rekening worden gebracht voor overhead past niet goed bij de doelstelling van
de amvb, namelijk dat er reële prijzen tot stand komen die rekening houden met de
complexiteit van zorg die een specifieke aanbieder levert. Bijvoorbeeld aanbieders
van complexe zorg zullen over het algemeen meer overhead hebben dan aanbieders van
minder complexe zorg.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen dat aanbieders met verschillende kostenstructuren
nog steeds met te generieke prijzen te maken krijgen. Deelt de Staatssecretaris die
mening?
Een belangrijke doelstelling van de amvb is juist dat colleges prijzen meer gaan differentiëren,
zodat voor minder complexe zorg lagere prijzen worden betaald dan voor complexere
zorg. De kostprijselementen moeten de totstandkoming van prijzen transparanter maken
en de verschillende kostenstructuren van aanbieders dus ook.
Deze leden maken zich daarom zorgen dat specifieke elementen van bepaalde vormen van
zorg, zoals specialistische hulp, verblijf (inclusief leegstand), 24-uursbereikbaarheidsdiensten
of andere zaken over het hoofd gezien kunnen worden in het bepalen van de reële prijs.
Waarom zijn zulke elementen niet toegevoegd aan de voorgeschreven kostprijselementen
om te voorkomen dat aanbieders daar onvoldoende voor gecompenseerd worden of dat er
ongewenste kruissubsidiëring binnen aanbieders plaatsvindt? Welke ondersteuning of
handvatten hebben gemeenten als zij zulke elementen wel willen toevoegen?
Een belangrijke doelstelling van de amvb is dat colleges prijzen meer gaan differentiëren,
zodat voor complexere zorg hogere prijzen worden betaald dan voor minder complexe
zorg. De kostprijselementen in voorliggende amvb sluiten daartoe aan bij de kostprijselementen
in de Handreiking. Een reële prijs voor hoofd- en onderaannemers dient ten minste
gebaseerd te zijn op deze kostprijselementen, zodat wordt bijgedragen aan het voorkomen
van ongewenste kruissubidiëring tussen aanbieders. De gemeenteraad dient deze kostprijselementen
– al dan niet in verder uitgewerkte vorm – in zijn verordening op te nemen. Daartoe
kan gebruik worden gemaakt van de inhoud van paragraaf 2.4 van de nota van toelichting
op deze amvb en van de Handreiking.
De leden van de D66-fractie merken op dat de AMvB alleen voorschrijft welke kostprijselementen
dienen te worden gebruikt, maar zonder verdere kaders of normen. Toch is het onwenselijk
als sommige vormen van zorg een te lage vergoeding krijgen als de voorgeschreven kostprijselementen
te laag worden opgesteld, met wachtlijsten tot gevolg. Maar ook een situatie waarin
de kostprijselementen wel worden toegepast maar te hoog worden vastgesteld, kan dat
leiden tot excessieve winsten. Welke handvatten hebben colleges en gemeenteraden om
te controleren in hoeverre de vastgestelde kostprijzen écht reëel zijn? De leden van
de D66-fractie hechten belang aan voldoende tariefdifferentiatie en roepen de Staatssecretaris
op te onderzoeken in hoeverre de AMvB daar beter aan tegemoet kan komen.
Het college kan op verschillende manieren bepalen wat een reële prijs is. Zo kan het
college een kostprijsonderzoek verrichten, een marktconsultatie doen of overlegtafels
organiseren bij een aantal aanbieders die de in te kopen of te subsidiëren zorg kunnen
leveren. Bij alle methoden dienen de betrokken aanbieders transparant te zijn over
de opbouw van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze moeten laten zien hoe ieder van
de in deze amvb genoemde kostprijselementen in de kostprijs per uur wordt verdisconteerd.
Daartoe biedt de Handreiking handvatten. Daarnaast wordt op dit moment een Kennis-
en Informatiepunt ingericht bij de Jeugdautoriteit voor de verfijning van de Handreiking
en de ontwikkeling van andere handvatten voor tarieven. In de Hervormingsagenda Jeugd
staat overigens ook dat de voorgenomen standaardisatie van de specialistische zorg
uiteindelijk zal leiden tot de uitwerking van landelijke tarieven en daarmee tariefdifferentiatie
zal stimuleren.
De leden van de D66-fractie constateren dat voorliggende AMvB niet van toepassing
is indien een subsidie slechts een tegemoetkoming is in de kosten van daadwerkelijke
zorgverlening. Waar ligt dan de grens tussen een tegemoetkoming of een bekostigingsvorm
die wel onder de AMvB valt? Vormt dit geen omweg om onder de voorschriften uit deze
AMvB uit te komen?
De amvb is van toepassing op door gemeente verleende subsidies voor zover deze het
daadwerkelijk verlenen van jeugdzorg volledig bekostigen. Een concreet voorbeeld betreft
de subsidiëring van jeugdbescherming of jeugdreclassering met gebruik van het VNG-model
«Subsidieregeling gecertificeerde instellingen». Een tegemoetkoming in de kosten betreft
een deel van de kosten van daadwerkelijke zorgverlening en kan aan de orde zijn wanneer
gemeenten bijvoorbeeld een bepaalde ontwikkeling in het zorglandschap willen stimuleren.
Het is niet in het belang van aanbieders om slechts een deel van hun zorgverlening
te laten bekostigen. Zij maken daarom met gemeenten afspraken over de bekostiging
van de gehele zorgverlening. Mede daarom is het niet te verwachten dat de eisen ten
aanzien van een reële prijs langs deze weg zullen worden vermeden.
De leden van de D66-fractie hechten aan de doorberekening van de Overheidsbijdrage
in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) zodat zorgaanbieders voldoende ruimte hebben
om hun medewerkers voldoende loonstijging te bieden. Waarom biedt deze AMvB een alternatieve
manier om de indexatie te bepalen in plaats van dat de OVA hoe dan ook wordt doorberekend?
Waarom is hier niet gekozen voor de OVA als minimum en de cao-stijging als mogelijkheid,
maar alleen indien deze hoger ligt dan de OVA?
Bij het opstellen van deze amvb is de beleidsvrijheid voor gemeenten zoveel mogelijk
gerespecteerd. Mede daarom laat de amvb ruimte voor verschillende wijze van indexering:
1. op basis van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (hierna: ova).
De ova is een percentage dat grofweg is gebaseerd op de verwachte ontwikkeling van
de som van het contractloon, de werkgeverslasten en de incidentele loonkosten in de
zorg. De ova wordt door VWS vastgesteld op basis van elementen die het Centraal Planbureau
(hierna: CPB) raamt.
2. op basis van (een gemiddelde stijging van) de cao(’s).
Gemeenten en aanbieders hebben in het najaar van 2023 samen afspraken gemaakt over
de indexering in de contractstandaarden jeugd. Deze afspraken sluiten aan bij de ruimte
die de voorliggende amvb reële prijzen biedt.
Wanneer in de praktijk blijkt dat gemeenten niet of niet goed indexeren, zal worden
bezien of het alsnog wenselijk is om indexering nader te regelen. De amvb bevat daarom
een grondslag om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen over indexering.
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd dat gemeenten ook met deze AMvB straks nog
te maken krijgen met aanbieders die laten weten dat ze niet uit kunnen komen met het
tarief, maar zelf onvoldoende inzicht hebben in hun kosten en kostenstructuren. Is
de Staatssecretaris het met genoemde leden eens dat daartoe meer actie nodig is om
een goed gesprek tussen aanbieder en gemeente mogelijk te maken?
Randvoorwaarde voor een goede werking van de amvb is dat de aanbieders transparantie
bieden over de opbouw van kostprijzen. In de praktijk zijn er signalen dat bij bepaalde
aanbieders verdere professionalisering in de bedrijfsvoering nodig is. Om die reden
zijn in de Hervormingsagenda Jeugd diverse maatregelen opgenomen die gericht zijn
op het verbeteren van de bedrijfsvoering van aanbieders. Ook bevat het wetsvoorstel
Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg een norm voor verbetering van de transparante
financiële bedrijfsvoering van aanbieders. Daarnaast is in de Hervormingsagenda Jeugd
afgesproken dat aanbieders een Norm voor Opdrachtnemerschap opstellen waarin onder
meer staat dat aanbieders zich verplicht conformeren aan de Governance Code Zorg.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te controleren in hoeverre de aangeleverde
informatie van aanbieders ten aanzien van hun kostprijzen klopt?
Het college kan de reële prijs op verschillende manieren bepalen. Zo kan het college
een kostprijsonderzoek verrichten, een marktconsultatie uitvoeren of overlegtafels
organiseren bij een aantal aanbieders die de in te kopen of te subsidiëren zorg kunnen
leveren. Bij alle methoden dienen de betrokken aanbieders transparant te zijn over
de opbouw van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze moeten laten zien hoe elk van de
in deze amvb genoemde kostprijselementen in de kostprijs per uur wordt verdisconteerd.
Daartoe biedt de Handreiking handvatten. Daarnaast wordt op dit moment een Kennis-
en Informatiepunt ingericht bij de Jeugdautoriteit voor de verfijning van de Handreiking
en de ontwikkeling van andere handvatten voor tarieven.
Zijn er mogelijkheden die zorginkopers in de Zorgverzekeringsweg (Zvw), Wet langdurige
zorg (Wlz) en Wmo hebben die voor de inkoop van zorg op grond van de Jeugdwet niet
voorhanden zijn voor gemeenten?
De Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) bieden op zich niet meer
mogelijkheden voor het geven van inzicht in de kosten en kostenstructuren dan voorliggende
amvb of het reeds bestaande artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Zvw en
Wlz wordt ingekocht door respectievelijk de zorgverzekeraars en de zorgkantoren. De
NZa stelt voor Zvw en Wlz zorg op een transparante manier landelijke kostendekkende
maximumtarieven vast op basis van landelijk vastgestelde prestaties. De NZa kan voor
het daarvoor benodigde kostenonderzoek op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg
(Wmg), informatie vorderen.
Voorliggende amvb en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepalen de kostprijselementen
die het college ten minste in de reële prijs voor jeugdzorg moet verdisconteren. De
gemeenteraad dient deze kostprijselementen – al dan niet in verder uitgewerkte vorm –
in zijn verordening op te nemen, vervolgens dient het college ervoor te zorgen dat
de prijzen voor de te betalen zorg met behulp van deze kostprijselementen worden bepaald.
Daarnaast kunnen gemeenten er per specifieke inkoopsituatie voor kiezen om aanvullende
kostprijselementen op te nemen. Voor gemeenten geldt op grond van algemene aanbestedingsbeginselen
en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat zij daarbij moeten zorgen voor
een transparant proces.
Voor alle genoemde wetten (de Wlz, Zvw, Jeugdwet en Wmo 2015) geldt dat:
– de manier waarop de maximumtarieven en de reële prijzen worden opgebouwd transparant
bekend moet worden gemaakt. Dit gebeurt door middel van het publiceren van beleidsregels
door de NZa en/of door de gemeenten en zorgkantoren voorafgaand aan het inkoopproces;
– bij het vaststellen van de landelijke maximumtarieven en reële prijzen dienen de betrokken
aanbieders desgevraagd transparant te zijn over de opbouw van hun kostprijs.
– het eindresultaat van het kostenonderzoek (de kostendekkende maximum tarieven en de
reële prijzen) openbaar wordt gemaakt, met uitzondering van gegevens en inlichtingen
van aanbieders die naar hun aard vertrouwelijk zijn (te denken valt aan bedrijfsgevoelige
informatie).
Hoe vaak hebben gemeenten in de Wmo of in de Jeugdwet een kostprijsonderzoek laten
verrichten in de afgelopen jaren? Is dat volgens de Staatssecretaris een aanleiding
om aan te nemen dat gemeenten daar nu of in de komende jaren voldoende inzicht in
hebben om de aangeleverde informatie van zorgaanbieders goed te kunnen beoordelen?
Er zijn geen exacte cijfers van het aantal gemeenten dat in de Wmo 2015 of in de Jeugdwet
een kostprijsonderzoek heeft verricht bij de totstandkoming van tarieven. Uit de evaluatie
van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015 blijkt dat gemeenten wel steeds vaker kostprijsonderzoeken
laten uitvoeren. Het uitvoeren van een kostprijsonderzoek is een belangrijk element
om te komen tot goed onderbouwde tarieven. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld
een marktconsultatie of overlegtafels. Bij alle methoden moeten de betrokken aanbieders
transparant zijn over de opbouw van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze gemeenten
voldoende inzicht moeten bieden hoe ieder van de in deze amvb genoemde kostprijselementen
in de kostprijs per uur wordt verdisconteerd. Daartoe biedt de Handreiking handvatten.
Daarnaast wordt er op dit moment een Kennis- en Informatiepunt ingericht bij de Jeugdautoriteit.
De leden van de D66-fractie steunen het uitgangspunt dat de voorschriften voor een
reële prijs onverkort ook voor onderaannemers gelden. Wel wordt hier een opening geboden
voor hoofdaannemers om een opslag te vragen voor het zoeken en contracteren van onderaannemers.
Terecht merkt de Staatssecretaris op dat het logisch is deze opslag niet te rekenen
als het initiatief ligt bij de hoofdaannemer zelf. Kan een gemeente altijd goed bepalen
welke van de twee situaties aan de hand is? Bestaan er adequate regels en waarborgen
om te voorkomen dat hoofdaannemers disproportionele meerkosten in rekening brengen
voor taken als het zoeken en contracteren van onderaannemers, terwijl gemeenten die
aanbieders ook zelf had kunnen contracteren? Zou hiervoor bijvoorbeeld een maximumpercentage
van de totaalsom kunnen worden vastgesteld?
Rekening houden met hoofd- en onderaannemerschap is onder meer relevant als gemeenten
kiezen voor de taakgerichte uitvoeringsvariant. Ook bij de inspanningsgerichte en
de resultaatgerichte uitvoeringsvariant kan hoofd- en onderaannemerschap voorkomen.
Gemeenten kunnen in laatstgenoemde varianten in de inkoopstukken een optie opnemen
om bij de inschrijving of tijdens de looptijd van het contract te kiezen voor de inschakeling
van onderaannemers (al dan niet ondersteund met een heldere herzieningsclausule).
In de praktijk gaat het bij de taakgerichte variant om 8% van de contracten. In de
taakgerichte variant wordt ook vaak gebruik gemaakt van een vast budget (plafond).
Daardoor is er in deze variant feitelijk al sprake van een maximumpercentage van de
totaalsom die aanbieders kunnen declareren bij gemeenten. In alle genoemde gevallen
is het aan de gemeenten om in de contractering goede afspraken te maken met betrekking
tot hoofd- en onderaannemerschap en al dan niet een opslag te rekenen. De amvb kan
ook hier behulpzaam zijn om een reëel tarief (of in het geval van taakgericht een
budget) op te stellen.
Het vaststellen van een maximumtarief is niet in alle situaties passend. Een gemeente
kan dit verder het beste zelf bepalen en maatwerk toepassen per specifieke inkoopprocedure.
Immers, de hoogte van de opslag kan afhankelijk zijn van de situatie (soort opdracht,
soort zorg en aard van de markt). De gemeente is daarbij – naast voorliggende amvb
reële prijzen jeugd – in ieder geval gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, het algemene contractenrecht (het Burgerlijk Wetboek, waaronder regels met
betrekking tot redelijkheid en billijkheid), de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur en indien de gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden – de aanbestedingsbeginselen
(zoals bijvoorbeeld het proportionaliteitsbeginsel). Deze regels zijn voldoende adequaat.
De gemeente kan bij het bepalen van deze keuzes bovendien gebruik maken van diverse
handreikingen, zoals bijvoorbeeld:
• Afwegingskader hoofd- en onderaannemerschap sociaal domein, programma inkoop en aanbesteden,
ketenbureau i-sociaal domein;
• Veel gestelde juridische vragen en antwoorden over hoofd- en onderaannemerschap, ketenbureau
i-sociaal domein.
De leden van de D66-fractie vinden het ook van groot belang dat mensen met een persoonsgebonden
budget (pgb) voldoende ruimte hebben om hun zorgverleners voldoende te kunnen betalen.
Waarom geldt deze AMvB niet voor het pgb en wat zouden de consequenties zijn als de
AMvB wel zou worden uitgebreid naar pgb’s?
Gemeenten moeten op grond van artikel 2.11, eerste en tweede lid, van de Jeugdwet
een reële prijs betalen indien zij Jeugdwet-diensten door derden laten verrichten.
Het college kan dit doen door overeenkomsten met aanbieders te sluiten (inkoop) of
door aanbieders subsidie te verstrekken. In geval van een pgb is daarvan geen sprake.
Het college verstrekt dan een budget aan de jeugdige of zijn ouders en zij sluiten
zelf een overeenkomst met een jeugdhulpverlener. Dat laat overigens onverlet dat gemeenten
verplicht zijn ook voor pgb-zorg toereikende tarieven te hanteren. Op grond van artikel 2.9
van de Jeugdwet dienen gemeenten in hun verordening te beschrijven op welke wijze
de hoogte van het pgb wordt vastgesteld.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport ontwikkelt in samenwerking met de VNG en
Per Saldo, een handreiking waarin een methode wordt uitgewerkt voor het berekenen
van toereikende pgb-tarieven. Daarmee worden gemeenten ook toegerust om transparant
te zijn in de opbouw van een pgb-tarief.10
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang ontwerpbesluit reële
prijzen Jeugdwet en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vinden dat zorgverleners reële prijzen uitbetaald moeten
krijgen voor hun diensten. Genoemde leden vinden het zorgelijk dat vastgelegd moeten
worden wat reële tarieven zijn, omdat gemeenten blijkbaar niet bereid of in staat
zijn om de kostprijs te betalen. Dat financiële overwegingen zwaarder wegen dan kwaliteit,
juist als het gaat om zorg, is zeer zorgelijk. Om kwalitatief goede zorg te kunnen
blijven leveren, is het noodzakelijk dat er reële prijzen worden afgesproken, rekening
houdend met de complexiteit en de zorgzwaarte van het werk.
Het is de leden van de PVV-fractie al jaren een doorn in het oog, dat jeugdzorgaanbieders
als paddenstoelen uit de grond groeien, inmiddels zijn er zo’n 6.000 jeugdzorgaanbieders
die vette winsten maken, terwijl jeugdzorginstellingen die zeer gespecialiseerde en
complexe zorg leveren hun kosten zien stijgen en op omvallen staan. Uiteindelijk komen
niet alleen de zorgaanbieders in zwaar weer, maar zijn de zorgverleners, de kinderen,
de ouderen en de kwetsbare gezinnen de dupe. Kan de Staatssecretaris aangeven wat
de invloed van dit ontwerpbesluit op deze ontwikkeling is?
De leden van de PVV-fractie vragen of er wel genoeg rekening gehouden wordt met zorgaanbieders
die complexe zorg verlenen. Op welke manier houdt dit ontwerpbesluit rekening met
verschil in type aanbieders en variatie in zorg- en hulpvormen, zo hebben bepaalde
aanbieders (crisis)opvang, 24/7 bereikbaarheid, verblijfs- dagbehandelingslocaties
etc.?
Een belangrijke doelstelling van de amvb is dat colleges prijzen meer gaan differentiëren,
zodat voor complexere zorg hogere prijzen worden betaald dan voor minder complexe
zorg. Mede daarom maakt deze amvb expliciet deel uit van de afspraken die in de Hervormingsagenda
Jeugd zijn gemaakt. De amvb regelt dat prijzen transparanter tot stand komen waardoor
tariefdifferentiatie wordt bevorderd. Daarnaast zijn in de Hervormingsagenda Jeugd
afspraken opgenomen over standaardisatie van specialistische zorg die uiteindelijk
zal leiden tot de uitwerking van landelijke tarieven. Ook dat zal zorgen voor meer
tariefdifferentiatie.
Op welke manier komt de kostenopbouw van jeugdzorg met verblijf, behandeling en onvolledige
bezetting terug in de regeling?
Eén van de kostprijselementen waarop een reële prijs ten minste moet zijn gebaseerd
is cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten. Onder cliëntgebonden kosten
anders dan van beroepskrachten vallen materialen en hulpmiddelen die specifiek voor
individuele cliënten op maat worden ingezet. In geval van jeugdhulp met verblijf betreft
het bijvoorbeeld huisvestingskosten inclusief kosten die de aanbieder moet maken om
voldoende capaciteit beschikbaar te houden.
Kostprijselementen zullen worden opgenomen waaruit de reële prijs moet worden opgebouwd.
Kunnen er eisen gesteld worden aan overheadkosten?
De component overheadkosten is een van de kostprijselementen dat ten minste in een
prijs voor jeugdzorg verdisconteerd dient te worden. In de nota van toelichting is
– in navolging op de Handreiking uitgewerkt wat onder overheadkosten wordt verstaan
en hoe gemeenten deze kunnen berekenen. Gemeenten kunnen in hun contractering en inkoop
specifieke eisen stellen aan overheadkosten.
Waarom kan er door het college nog steeds gekozen worden voor een open house procedure?
Het college kan van open house gebruik maken, omdat open house is gebaseerd op bestaande
wet- en regelgeving (de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek). Door
het veelvuldig gebruik van open house als inkoopmethode is het aantal aanbieders fors
gestegen en is het zorglandschap minder overzichtelijk geworden. In de Hervormingsagenda
Jeugd is de afspraak gemaakt dat ik op basis van een nadere analyse zal nagaan of
het opportuun is deze methode uitsluitend onder voorwaarden respectievelijk in bijzondere
omstandigheden toe te passen en de wettelijke mogelijkheden daartoe te verkennen.
De leden van de PVV-fractie zouden graag zien dat deze regeling bijdraagt aan het
terugdringen van de administratieve lasten voor jeugdzorgmedewerkers. Wat is er gebeurd
met het model prestatiecodes jeugd om de 3.800 productcodes terug te dringen? Ligt
dit op de plank te verstoffen? Op welke manier gaat dit ontwerpbesluit bijdragen aan
minder administratieve lasten? Op welke manier gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen
dat gemeenten zo veel mogelijk gaan standaardiseren: contractuele voorwaarden, tarieven,
productcode etc.? Hoe weten gemeenten wat de standaard is? Wanneer worden de ICT-systemen
gestandaardiseerd?
De amvb kan bij de totstandkoming van contracten een bijdrage leveren aan het beperken
van administratieve lasten doordat nieuwe contracten in de toekomst op meer gelijksoortige
wijze tot stand zullen komen. Hierdoor ontstaat er meer uniformiteit. Na de inwerkingtreding
van de amvb zal worden gemonitord of de amvb leidt tot meer of minder administratieve
lasten c.q. regeldruk bij aanbieders en gemeenten. Aan de hand van de informatie uit
de monitoring wordt gewogen of (aanvullende) acties nodig zijn.
Daarnaast zijn er in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt over verplichte
vergaande standaardisatie van de van de inkoop, kwaliteit en administratie van de
specialistische jeugdzorg. Het betreft niet-vrijblijvende en vergaande standaardisatie
van contracten, contractmanagement en verantwoordingswijze van de zorg die regionaal
of landelijk wordt ingekocht. Afgesproken is dat eerst productomschrijvingen, dienstomschrijvingen
en kwaliteitscriteria zullen worden opgesteld, waarna een onafhankelijke landelijke
organisatie mede op basis daarvan uiteindelijke landelijke tarieven zal uitwerken.
Hiervoor is een fundamentele vermindering van het huidige aantal van 3.800 productcodes
nodig. Bekeken wordt in hoeverre en hoe het Model Prestatiecodes Jeugd hiervoor kan
worden gebruikt.
Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat er veel tijd en geld verspild wordt aan
kostprijsonderzoeken, marktconsultaties, overlegtafels?
Het Ketenbureau i-Sociaal Domein ondersteunt gemeenten en aanbieders bij de inkoop
en contractering van jeugdzorg en stimuleert hierbij het terugdringen van administratieve
lasten bij bijvoorbeeld marktconsultaties. Daarnaast is in de Hervormingsagenda Jeugd
opgenomen dat gemeenten en aanbieders voor jeugdzorg die tenminste regionaal wordt
ingekocht gezamenlijk gaan onderzoeken of er een vereenvoudiging kan plaatsvinden
van kostprijsonderzoeken, zodat de administratieve lasten voor gemeenten en jeugdzorgaanbieders
worden verminderd.
De VNG geeft aan dat er al veel regio’s en gemeenten zijn die conform de kostprijselementen
werken, ook uit de impactanalyse van Significant volgt dat er nog maar weinig gemeenten
en aanbieders zijn die niet werken op basis van de kostprijselementen zoals opgenomen
in de AMvB, waarom zijn er dan onvoldoende kostendekkende tarieven, gaat dit ontwerpbesluit
hier concreet wat aan veranderen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
In de praktijk maakt nog niet iedere gemeente gebruik van de kostprijselementen, zoals
convenantspartijen in juli 2021 hebben afgesproken in de Handreiking. Sinds de vaststelling
van de Handreiking benutten de gemeenten de Handreiking voor nieuwe inkoopprocedures.
Mede daarom is het effect van de Handreiking op de ontwikkeling van reële prijzen
nog niet volledig. Het is belangrijk dat alle gemeenten een reële prijs opbouwen conform
de kostprijselementen die de amvb zal verplichten. Zodoende kan zorgvuldiger een reële
prijs worden bepaald.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
en hebben nog enkele vragen. Zij vinden het van groot belang dat de tarieven transparant
en reëel zijn. Dit geldt ook voor het toepassen van tariefdifferentiatie, waarbij
aanbieders conform zwaarte en zorg worden betaald. In onderhavige concept-AMvB lijkt
hier nog onvoldoende aandacht voor te zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij
dit denkt te verbeteren?
Het doel van de amvb is dat gemeenten en aanbieders zorgvuldiger tot een reële prijs
komen. Als gevolg daarvan kunnen colleges prijzen meer gaan differentiëren, zodat
voor complexere zorg hogere prijzen worden betaald dan voor minder complexe zorg.
De vraag of de amvb ook daadwerkelijk leidt tot meer tariefdifferentiatie zal worden
gemonitord. Aan de hand van de informatie uit deze monitor zal worden gewogen of (aanvullende)
acties nodig zijn. Daarnaast maakt deze amvb uitdrukkelijk deel uit van de afspraken
die in de Hervormingsagenda Jeugd zijn gemaakt. Daarbij is tevens afgesproken dat
gemeenten in samenwerking met aanbieders en het Rijk actief inzetten op tariefdifferentiatie.
Voorts is het voor de leden van de CDA-fractie niet duidelijk of de indirect cliëntgebonden
tijd onderdeel uitmaakt van de reële prijs. In de impactanalyse van Significant wordt
hierover het volgende aangegeven: «zonder houvast is de verwachting dat hierover ingewikkelde
discussies gaan ontstaan». Hoe gaat de Staatssecretaris deze discussie voorkomen?
Indirect cliëntgebonden tijd maakt onderdeel uit van de reële prijs. De kosten van
beroepskrachten, waaronder indirect cliëntgebonden uren, zijn namelijk één van de
kostprijselementen waarop gemeenten een reële prijs ten minste moeten baseren. In
paragraaf 2.4 ad a van de nota van toelichting is het onderwerp indirect cliëntgebonden
uren nader uitgewerkt. Ik verwacht niet dat hier ingewikkelde discussies over ontstaan
omdat de inhoud en werking van de voorliggende amvb grotendeels vergelijkbaar is met
artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Uit de evaluatie van deze bepaling
is niet gebleken dat er complexe discussies ontstaan ten aanzien van niet productieve
uren. Integendeel zelfs, het is aanleiding voor zowel gemeenten als aanbieders om
het goede gesprek met elkaar hierover te voeren. Dit vraagt vertrouwen maar ook transparantie
in de uitvoeringspraktijk. Het is heel goed mogelijk dat er ook in de niet productieve
uren onderdelen verdisconteerd worden in de prijs die wellicht heroverwegen dienen
te worden. Dat gesprek juich ik juist toe.
Om onnodige administratieve lasten tegen te gaan is volgens de analyse van Significant
aanvullende regelgeving noodzakelijk over de manier waarop indexatie van tarieven
wordt toegepast. Betrokken stakeholders pleiten ervoor om in de regelgeving op te
nemen dat hierbij de NZa-systematiek gevolgd moet worden. Wat vindt de Staatssecretaris
van deze suggestie en is hij bereid om deze over te nemen, zo vragen deze leden?
Bij het opstellen van deze amvb is zoveel mogelijk ruimte gelaten voor de beleidsvrijheid
van gemeenten. Mede daarom laat de amvb vooralsnog ruimte open voor verschillende
wijze van indexering. Gemeenten en aanbieders hebben in het najaar van 2023 samen
afspraken gemaakt over de indexering in de contractstandaarden jeugd. Deze afspraken
sluiten aan bij de ruimte die de voorliggende amvb biedt.
Wanneer in de praktijk blijkt dat gemeenten niet of niet goed indexeren, zal worden
bezien of het alsnog wenselijk is om indexering nader te regelen. De amvb bevat daarom
een grondslag om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen over indexering.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang ontwerpbesluit
reële prijzen Jeugdwet. Zij steunen de inzet om te komen tot reële prijzen en pleiten
ervoor dat aanbieders een eerlijke vergoeding krijgen voor de zorg die ze leveren.
Deze leden geloven dat een eerlijke prijs een belangrijk voorwaarde is om hoge kwaliteit
te kunnen vragen van de aanbieders. Daarbij vinden deze leden het in het bijzonder
belangrijk dat ook de complexe jeugdzorg een eerlijke vergoeding krijgt voor het leveren
van zorg. Op dit onderwerp zijn deze leden benieuwd of de AMvB voldoende kansen biedt
voor tariefdifferentiatie op basis van de zwaarte van zorg. Daarnaast zijn er zorgen
dat dit ontwerpbesluit onvoldoende kans biedt om rekening te houden met de verschillen
tussen verschillende soorten van aanbieders. Graag een reflectie hierop van de Staatssecretaris.
Het beoogd effect van deze amvb is dat gemeenten enerzijds en aanbieders anderzijds
bij het opstellen van een contract zorgvuldiger tot een reële prijs komen. Een reële
prijs brengt ook mee dat er meer sprake zal zijn van tariefdifferentiatie zodat aanbieders
die complexere zorg aanbieden hogere prijzen ontvangen dan aanbieders die minder complexe
zorg leveren. De vraag of de amvb ook daadwerkelijk leidt tot meer tariefdifferentiatie
zal worden gemonitord. Aan de hand van de informatie uit deze monitor zal worden gewogen
of (aanvullende) acties nodig zijn. Daarnaast zijn in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken
opgenomen over standaardisatie van specialistische zorg die uiteindelijk zal leiden
tot de uitwerking van landelijke tarieven. Ook dat zal zorgen voor meer tariefdifferentiatie.
Wat voegt deze AMvB toe ten opzichte van de handreiking?
In de praktijk maakt nog niet elke gemeente gebruik van de kostprijselementen, zoals
is afgesproken in de Handreiking. Ik vind het belangrijk dat alle gemeenten een reële
prijs opbouwen conform de kostprijselementen, zodat zorgvuldiger een reële prijs kan
worden bepaald. Met deze amvb worden alle gemeenten daartoe verplicht.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de inhoud van de hervormingsagenda betekent
voor dit ontwerpbesluit? Hoe verhouden beide documenten zich tot elkaar?
De amvb maakt deel uit van de afspraken die in de Hervormingsagenda Jeugd zijn gemaakt.
De mogelijkheid om aan te besteden via open house constructies wordt kort genoemd
in voorliggende stukken. Welke voordelen ziet de Staatssecretaris voor gemeenten in
het aanbesteden via een open house constructie? En welke nadelen ziet de Staatssecretaris
hierin.
Open House kan onder bepaalde omstandigheden voordelen bieden. Bijvoorbeeld indien:
– De gemeente niet volledig bekend is met het zorglandschap en voldoende dienstverlening
wil contracteren;
– Er meer vraag naar de dienstverlening is dan aanbod; om het aanbod te stimuleren kan
open house goed werken;
– Open House kan keuzevrijheid aan de zorggerechtigde burger bieden. Echter, dit kan
ook via aanbesteding: de gemeente kan cliënten ook laten kiezen uit diverse via een
aanbesteding geselecteerde aanbieders.
Open House heeft echter ook nadelen:
– Door het veelvuldig gebruik van «open house» als inkoopmethode is het aantal aanbieders
fors gestegen en is het zorglandschap minder overzichtelijk geworden. Het is voor
gemeenten daardoor lastiger om goed met de aanbieders samen te werken en sturing te
geven via contractmanagement.
– De procedure biedt aanbieders geen zekerheid over de hoeveelheid omzet die zij kunnen
verkrijgen.
– Aanbieders moeten voortdurend concurreren om cliënten, wat samenwerking met andere
aanbieders in de weg kan staan.
Mede gezien bovenstaande nadelen is in de Hervormingsagenda Jeugd opgenomen dat ik
op basis van een nadere analyse zal nagaan of het opportuun is deze methode uitsluitend
onder voorwaarden respectievelijk in bijzondere omstandigheden toe te passen en de
wettelijke mogelijkheden daartoe te verkennen.
Het college moet een reële prijs stellen door kostprijsgegevens op te halen. Is het
logisch dat gemeenten individueel kostprijsgegevens moeten ophalen via bijvoorbeeld
marktonderzoek of overlegtafels? Is het niet te arbeidsintensief?
Het staat gemeenten vrij hoe zij de reële prijs bepalen (mits voorzien van in achtneming
van de kostprijselementen in de amvb). In de nota van toelichting worden drie voorbeelden
genoemd hoe een reële prijs kan worden bepaald. Zo kan het college een kostprijsonderzoek
verrichten, een marktconsultatie uitvoeren of fysieke en digitale overlegtafels organiseren
bij een aantal aanbieders die de in te kopen of te subsidiëren zorg kunnen leveren.
Bij alle methoden dienen de betrokken aanbieders transparant te zijn over de opbouw
van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze moeten laten zien hoe ieder van de in deze
amvb genoemde kostprijselementen in de kostprijs per uur wordt verdisconteerd. Daartoe
biedt de Handreiking handvatten. Daarnaast is in de Hervormingsagenda Jeugd opgenomen
dat gemeenten en aanbieders voor jeugdzorg die tenminste regionaal wordt ingekocht
gezamenlijk gaan onderzoeken of er een vereenvoudiging kan plaatsvinden van kostprijsonderzoeken,
zodat de administratieve lasten voor gemeenten en jeugdzorgaanbieders worden verminderd.
De leden van de PvdA-fractie moedigen aan dat er wordt ingezet op meer transparantie
vanuit aanbieders richting gemeenten. Kunnen we dezelfde transparantie die we van
aanbieders verwachten ook van gemeenten vragen over hoe zij komen tot een reële prijs
met bijvoorbeeld een kostprijsonderzoek?
Het college kan op verschillende manieren bepalen wat een reële prijs is. Zo kan het
college een kostprijsonderzoek verrichten, een marktconsultatie doen of overlegtafels
organiseren bij een aantal aanbieders die de in te kopen of te subsidiëren zorg kunnen
leveren. Bij alle methoden dienen gemeenten transparant te zijn over de totstandkoming
van prijzen. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein kan gemeenten (en aanbieders) daarbij
ondersteunen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit
reële prijzen Jeugdwet. Zij hebben nog wel wat vragen over de voorgestelde algemene
maatregel van bestuur (AMvB).
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze AMvB het beoogd effect heeft dat
colleges prijzen meer gaan differentiëren, zodat voor complexe zorg hogere prijzen
worden betaald dan voor minder complexe zorg. Kan de Staatssecretaris uitleggen op
welke manier deze AMvB voor dat beoogd effect gaat zorgen? Aangezien genoemde leden
geen verplichting zien in deze AMvB om hogere prijzen te gaan betalen voor complexe
zorg. Op welke manier gaat deze AMvB dit wel stimuleren? En waarom is er niet voor
gekozen om een verplichting hierover op te nemen in de AMvB? Zeker omdat dit soort
tariefdifferentiatie ook wordt genoemd in de concept Hervormingsagenda11 en de Kamer hier ook voorstander van is. Genoemde leden vinden het een gemiste kans
om dit niet nu al sterker vast te leggen in deze AMvB, zeker omdat het voornemen hiertoe
toch al is uitgesproken in de Hervormingsagenda. Zou de Staatssecretaris hierop kunnen
reflecteren?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat dat de AMvB géén landelijke normering
van de verschillende kostprijselementen bevat en ook niet de mogelijkheid geeft om
op landelijke niveau specifieke producten van een prijs te voorzien. Genoemde leden
vinden ook dit een gemiste kans. Het afgelopen jaar is in meerdere debatten door genoemde
leden – en ook vele andere partijen in de Kamer – de wens uitgesproken voor een landelijk
tarief. Ook het jeugdzorgveld en de gemeenten zijn hiervoor als het bijvoorbeeld gaat
om jeugdbescherming. In debatten werd steeds verwezen naar de Hervormingsagenda en
naar voorliggende AMvB. Nu de AMvB er ligt staat er niets in over landelijke tarieven,
behalve dat in het kader van de Hervormingsagenda gesprekken lopen over landelijke
contractering en de mogelijkheden van landelijke prijzen voor bepaalde zorgvormen.
Ten tijde van het ingaan van deze AMvB is de Hervormingsagenda waarschijnlijk al getekend.
Genoemde leden vragen waarom dit punt niet al meegenomen is in de AMvB? Eer dat er
weer een nieuwe AMvB ligt of wet zijn we weer een flinke tijd verder. Zij vragen uitleg
van de Staatssecretaris waarom dit niet is meegenomen in de AMvB, hoe de gesprekken
over landelijke tarieven verlopen en hoe de Staatssecretaris dit snel gaat regelen?
Gemeenten zijn reeds op grond van de Jeugdwet verplicht om een goede verhouding te
borgen tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering, en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij
dient rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten die
dergelijke diensten leveren en hun arbeidsvoorwaarden. Daaruit vloeit dus al voort
dat gemeenten een reële prijs dienen te betalen. Over het algemeen zal dat betekenen
dat er een hogere prijs moet worden betaald voor complexere zorg dan voor minder complexe
zorg.
Voorliggende amvb helpt gemeenten om te bepalen wat een reële prijs is door voor te
schrijven welke kostprijselementen in de reële prijs voor jeugdzorg verdisconteerd
dienen te worden en aanbieders te verplichten transparantie te bieden over de opbouw
van kostprijzen.
In de Hervormingsagenda Jeugd is afgesproken dat betrokken partijen allereerst uniforme
product- en dienstomschrijvingen en kwaliteitscriteria vaststellen voor de zorgvormen
die op regionaal en landelijk niveau zullen worden ingekocht. Vervolgens gaat een
onafhankelijke landelijke organisatie mede op basis daarvan landelijke tarieven uitwerken.
Gegeven deze volgordelijkheid kan een verplicht landelijk tarief op dit moment nog
niet worden opgenomen in de amvb, maar ik onderschrijf de maatregel en zal hier nauwkeurig
aandacht aan besteden bij de operationalisatie van de Hervormingsagenda Jeugd.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de nota van toelichting dat in het geval
van jeugdhulp met verblijf het ook huisvestingskosten betreft, inclusief kosten die
de aanbieder moet maken om voldoende capaciteit beschikbaar te hebben en te houden.
Deze kosten worden echter niet genoemd in de AMvB zelf. Waarom is ervoor gekozen om
dit niet expliciet op te nemen in de artikelen van de AMvB? Genoemde leden hebben
dezelfde vraag over indirect cliëntgebonden tijd. Dit speelt een grote rol in de jeugdzorg,
maar wordt niet specifiek genoemd in de AMvB, alleen in de nota van toelichting. Waarom
is ervoor gekozen dit niet op te nemen in de AMvB zelf? Op die manier kunnen eventuele
discussies hierover worden voorkomen.
In de amvb zijn vier kostprijselementen opgenomen die ten minste in de prijs verdisconteerd
dienen te worden. Daarbij is aangesloten bij de Handreiking. Zoals nader uitgewerkt
in de handreiking en toegelicht in de nota van toelichting op de amvb gaat het hierbij
onder meer om andere cliëntgebonden kosten, zoals huisvestingskosten. Verder gaat
het onder meer om de kosten van beroepskrachten, zoals indirect cliëntgebonden kosten.
Er zijn geen signalen bekend dat hier in de praktijk discussies over zijn in het kader
van de Handreiking.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het ontwerpbesluit reële prijzen
Jeugdwet en de overige documenten. Zij heeft hier nog een aantal vragen over.
In de documenten valt te lezen dat er gestreefd wordt naar reëlere prijzen in de zorg.
Het verhaal hieromheen klinkt voor het lid van de BBB-fractie logisch. Echter vraagt
het lid van de BBB-fractie waarom er alleen maar gesproken wordt over de kosten?
Gemeenten moeten een goede verhouding borgen tussen de prijs voor de levering van
jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en de eisen die worden
gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de reeds
beschikbare kwaliteitskaders voor jeugdzorg. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken
gemaakt over een structuur voor kwaliteit en blijvend leren, waarin gewerkt wordt
aan gedragen kwaliteitskaders en richtlijnen. Deze zullen als zij uitgewerkt en vastgesteld
zijn uiteindelijk ook worden betrokken bij inkoopcontracten. Een reële prijs voor
jeugdzorg kan niet worden berekend zonder inzicht in de kosten. Om die reden wordt
in de amvb voorgeschreven welke kostprijselementen in de reële prijs voor jeugdzorg
verdisconteerd dienen te worden en dat aanbieders transparantie bieden over de opbouw
van de kostprijzen.
In de Jeugdzorg kampen we met enorme personeelstekorten en kinderen/jongeren staan
erg lang op wachtlijsten en sommigen kunnen helemaal niet geholpen worden. Waarom
heeft de Staatssecretaris hier niets mee gedaan in het ontwerpbesluit?
Het beoogd effect van deze amvb is dat aanbieders alle relevante kosten in beeld hebben,
goede kwaliteit kunnen leveren, een gezonde bedrijfsvoering kunnen voeren en een aantrekkelijke
werkgever blijven. Als aanbieders meer conform zwaarte van zorg worden betaald zullen
zij bijvoorbeeld beter in staat zijn goed opgeleid, gemotiveerd en voldoende personeel
te werven en te behouden. Daarmee speelt de amvb een kleine maar belangrijke rol bij
de benodigde hervorming van de organisatie van het jeugdstelsel. Daarbij is van belang
dat de amvb niet op zichzelf staat maar moet worden bezien in samenhang met andere
maatregelen. Zo is voor wat betreft de aanpak van personeelstekorten in de Hervormingsagenda
Jeugd opgenomen dat alle betrokken stakeholders in de jeugdzorg (professionals, werkgevers,
gemeenten, brancheverenigingen en sociale partners) de gezamenlijke ambitie hebben
om een transitie in gang te zetten met gerichte maatregelen op het behoud van personeel,
investeren in leren en ontwikkelen van personeel en ruimte voor innovatieve werkvormen.
Sinds voorjaar 2021 hebben we de Aanpak Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg
voor de Jeugd (OZJ). Deze aanpak zet in op het structureel aanpakken van oorzaken
van wachttijden zodat het stelsel duurzaam verbetert en jongeren sneller passende
hulp krijgen. Regio’s worden daarbij ondersteund in het meer data gedreven werken
met behulp van het gemeentelijke/regionale dashboard, dat sinds 1 juli beschikbaar
is voor alle gemeenten. Er is daarnaast een landelijk leernetwerk dat nog verder wordt
ontwikkeld. In dit leernetwerk worden inzichten uit regio’s breed gedeeld zodat regio’s
van elkaar kunnen leren.
Verder valt te lezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk geen gevolgen ziet voor
de regeldruk voor aanbieders. In beginsel klinkt dit goed omdat de regeldruk niet
toeneemt. Echter ziet het lid van de BBB-fractie graag dat de regeldruk afneemt binnen
de zorg. Waarom wordt er in dit ontwerpbesluit geen rekening gehouden met het verminderen
van die regeldruk?
De amvb kan bij de totstandkoming van contracten een bijdrage leveren aan het beperken
van administratieve lasten, doordat nieuwe contracten in de toekomst op meer gelijksoortige
wijze tot stand zullen komen. Hierdoor ontstaat er meer uniformiteit. Daarnaast worden
er andere maatregelen getroffen om administratieve lasten bij aanbieders te verminderen.
Zo wordt in het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» bijvoorbeeld
geregeld dat bepaalde vormen van jeugdzorg regionaal moeten worden ingekocht en dat
de daarbij behorende administratieve processen in de regio worden geharmoniseerd.
Daarnaast zijn er in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt voor het standaardiseren
en vereenvoudigen van de uitvoering en inkoop en het verlagen van de administratieve
lasten. Deze afspraken zien onder meer op standaardisatie van contracten en het stoppen
met tijdschrijven en microsturing.12
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier