Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de IBO-rapport ouderenzorg (Kamerstuk 29389-118)
2023D33779 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport over de brief «IBO-rapport ouderenzorg» (Kamerstuk 29 389, nr. 118).
De voorzitter van de commissie,
Smals
De adjunct-griffier van de commissie,
Bakker
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
II. Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister over het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)-rapport Ouderenzorg
«Niets doen is geen optie». Deze leden hebben de volgende vragen en opmerkingen. Zij
steunen de inzet van de Minister om de financiële houdbaarheid van de ouderenzorg
te verbeteren en vragen de Minister welke stappen zijn gezet om het maatschappelijk
gesprek met ouderen, zorgverleners, mantelzorgers, zorginstellingen, verzekeraars
en andere belanghebbenden aan te gaan over de toekomst van de ouderenzorg en welke
rollen en verantwoordelijkheden alle belanghebbenden hierin hebben of kunnen innemen.
Voorts vragen deze leden welke stappen worden ingezet om de doelen met betrekking
tot woningbouw te halen.
Genoemde leden lezen dat de Minister verschillende maatregelen uit het rapport het
komende jaar in beeld wil brengen. Verwacht de Minister daarbij nieuwe uitdagingen
tegen het lijf te lopen? Welke acties zet de Minister in om het verstevigen van de
randvoorwaarden om tot houdbare ouderenzorg te komen, te concretiseren en te versnellen?
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat ouderen kunnen rekenen op zorg
die bestaat uit bewezen effectieve interventies, die bijdragen aan de kwaliteit van
leven. Zij vragen de Minister wanneer het aan ZonMw gevraagde onderzoeksprogramma
voor passende zorg in de Wet langdurige zorg (Wlz) gereed en afgerond zal zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief aangaande het zogenoemde
IBO Ouderenzorg. Allereerst zijn deze leden verheugd het rapport ontvangen te hebben,
al is de oorspronkelijk gestelde opleverdatum sterk overschreden. Kan de Minister
toelichten waar deze vertraging door ontstaan is? De relevantie van het rapport is
daarmee des te urgenter geworden. Genoemde leden hebben nog enkele vragen. Aangezien
het kabinet nog een inhoudelijke reactie zal geven op de voorgestelde maatregelen,
zullen deze leden slechts vragen stellen over de analyse binnen het IBO-rapport.
Kan de Minister reflecteren in hoeverre zij, in demissionaire staat, de vijf aanbevelingen
kan uitvoeren? Kan de Minister daarbij ook aangeven wanneer de ambtelijke werkgroep,
de technische werkgroep macrobeheersing zorguitgaven (TWMZ), naar verwachting maatregelen
verder kan uitwerken?
In de analyse van de zorg en ondersteuning aan ouderen in hoofdstuk 3 lezen de leden
van de D66-fractie dat de ouderen in de toekomst gemiddeld meer te besteden zullen
hebben en vermogender zullen zijn, dan de ouderen van nu. In hoeverre vindt de Minister
het eerlijk (en aannemelijk) dat ouderen die inderdaad meer vermogen en besteedbaar
inkomen hebben, meer meebetalen aan de zorg die zij ontvangen? Ook constateren deze
leden dat de eigen betalingen in de ouderenzorg vergeleken met andere landen in Nederland
laag liggen. Hoe reflecteert de Minister hierop? Aanvullend wordt een verklaring van
de hoge kosten in de langdurige zorg gegeven dat Nederland beschikt over een in verhouding
groot aantal bedden in instellingen, waarbij ook wonen, maaltijden en activiteiten
collectief worden betaald. Op basis waarvan is het huidige aantal verpleeghuisplekken
(waar nu een groeistop op is gezet) vastgesteld? Wanneer komt er duidelijkheid voor
wie die verpleeghuisplekken precies zijn? Genoemde leden maken zich zorgen over de
mensen die nu in Zorgzwaartepakket (ZZP) 4 vallen. Hoeveel van deze groep mensen staan
nu volgens de Minister op een wachtlijst voor een verpleeghuisplek? En hoeveel van
deze mensen kunnen als kwetsbaar worden beschouwd? Deelt de Minister de analyse dat
juist kwetsbare mensen met ZZP 4 bij een eventuele afschaffing van de toegang tot
het verpleeghuis een risico hebben tussen wal en schip te vallen?
Deze leden lezen ook dat er een kostenverschil van 7% door de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) bij aanbieders van verpleeghuiszorg is geconstateerd. In hoeverre zijn deze
kostenverschillen uitlegbaar volgens de Minister? Deelt de Minister ook de analyse
dat het stellen van maximumtarieven onvoldoende werkt als financiële prikkel om doelmatiger
te werken?
Het rapport laat er geen misverstand over bestaan: de inzet van arbeidsbesparende
technologie is niet alleen effectief, het is ook noodzakelijk. Deelt de Minister de
analyse dat de inzet hiervan te vrijblijvend is en daarom onvoldoende op gang komt?
Welke stappen heeft zij zelf genomen om de vrijblijvendheid hiervan te verminderen
en heeft dit volgens haar tot concrete verbetering geleid?
De leden van de D66-fractie lezen dat er wordt gekeken naar het beter benutten van
gemeenschapskracht. In hoeverre is de Minister van mening dat dat de gemeenschapskracht
beter benut kan en moet worden en zijn initiatieven als buurthuizen wat haar betreft
hier goede voorbeelden van? In hoeverre ziet de Minister kansen om het mantelzorg
potentieel te verhogen en welke maatregelen kunnen daartoe genomen worden volgens
haar?
Genoemde leden zien dat ook in het IBO-rapport beramingen zijn gemaakt van de maatregel
uit het coalitieakkoord om wonen en zorg te scheiden. Kan de Minister toelichten welke
stappen zij in dit traject heeft genomen? In hoeverre zijn daar nog wetswijzigingen
voor nodig door een volgend kabinet?
Binnen het IBO staat ook dat vanwege de onrendabele top er stimuli nodig zijn om woningcorporaties
te verleiden om meer geclusterde woonvormen voor ouderen te realiseren. Hoe rijmt
de Minister dit met het verlagen van de normatieve huisvestingscomponent (nhc)? In
hoeverre heeft zij al uitvoering gegeven aan de motie van het lid Sahla1?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben zowel de brief over het IBO-rapport Ouderenzorg
als het rapport gelezen en maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele verduidelijkende
en aanvullende vragen te stellen. Het rapport en de brief van de Minister schetsen
een verontrustend beeld over de betaalbaarheid van de ouderenzorg en het probleem
voldoende werknemers in de zorg te houden en te vinden. We krijgen er natuurlijk wel
wat voor terug. Dat is kwalitatief goede zorg voor ouderen thuis en in het verpleeghuis.
Genoemde leden vinden dat die andere kant niet uit het oog moet worden verloren.
Ook blijkt dat ouderen later en korter in het verpleeghuis verblijven, zo begrijpen
deze leden. De Inspectie hoort steeds vaker dat cliënten gemiddeld nog maar acht maanden
in een verpleeghuis wonen met een zwaardere zorgvraag. Hoe kijkt de Minister tegen
deze verandering aan?
Genoemde leden lezen in de brief dat het aantal ouderen de komende jaren gaat groeien.
Nederland vergrijst en staat aan het begin van de vergrijzingsgolf terwijl andere
landen al veel verder zijn. Wat kan Nederland van die andere landen leren? Welke lessen
zijn er te trekken om voor de Nederlandse situatie verstandige keuzes te maken?
Het aantal mensen dat in de zorg kan of wil werken zal dalen, maar ook zullen er in
de toekomst minder potentiële mantelzorgers per 65-plusser zijn. Dit vinden de leden
van de CDA-fractie een verontrustend toekomstbeeld. Wij lijken in een soort van klem
te zitten. Ziet de Minister dit ook? Wat gaat de Minister doen om werken in de ouderenzorg
aantrekkelijker te maken, zeker gezien de administratieve lasten waar verzorgenden
en verplegenden zich voor gesteld zien? Het programma Ontregel de Zorg levert vooralsnog
niets op in de praktijk. Op basis van de Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)-cijfers
is de regeldruk grofweg gelijk gebleven in de afgelopen twee jaar. Wanneer is het
onderzoek van de Raad van voor Volksgezondheid en Samenleving klaar met hun onderzoek?
Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Werner d.d.
28 maart 20232?
Genoemde leden lezen in de brief over administratieve lastendruk dat zorgaanbieders
uitgenodigd worden om, samen met alle relevante partijen, in het kader van dit experiment
in te zetten op het zo maximaal mogelijk vereenvoudigen van deze regelgeving. Hebben
zorgaanbieders en zorgkantoren de handschoen al opgepakt? Zo nee, wat gaat de Minister
doen om zorgaanbieders te motiveren? Daarnaast stelt de Minister dat het aantal zelfstandigen
zonder personeel (zzp'ers) dat nu werkzaam is voor zorgorganisaties niet proportioneel
is en dat zij nadenkt/ komt met een norm. Kan de Minister aangeven waar zij aan denkt?
Valt de ouderenzorg dan ook onder die norm?
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie aandacht voor het feit dat er dus straks
minder werkenden in de zorg zijn en minder mantelzorgers beschikbaar zijn. Deze constatering
roept voor de praktijk van alledag veel vragen op. Want men kan wel professionele
zorg stopzetten omdat het duur is of er geen medewerkers meer zijn, maar als er vervolgens
geen netwerk is van familieleden en/of mantelzorgers die het kan opvangen, wat dan?
Moet hier niet meer onderzoek naar gedaan worden? Genoemde leden vinden dit probleem
onderbelicht. Er kan onderzoek worden gedaan om het pakket te verkleinen, eigen bijdragen
verhogen etc., maar de informele zorg loopt blijkbaar ook tegen de grenzen aan. Ook
stelt het IBO-onderzoek dat de decentralisaties in 2015 de verwachting dat informele
zorg een gedeelte van de zorgvraag zou opvangen, niet heeft waargemaakt. Wat vindt
de Minister van deze constatering? Daarnaast wordt er aan verschillende kanten van
de mantelzorger getrokken. Ze werken, ze zorgen voor ouders/andere familieleden en
doen vrijwilligerswerk. De overheid kijkt nu alleen naar de ouderenzorg, maar de werkelijkheid
van de mantelzorger is veel complexer. Hoe kijkt de Minister tegen dit probleem aan?
Het rapport benadrukt dat een houdbare ouderenzorg inzet vergt van opeenvolgende kabinetten,
aldus de brief van de Minister. Nu is de situatie van het kabinet sinds de brief en
het uitkomen van het IBO-rapport, veranderd. Vervolgens lezen de leden van de CDA-fractie
dat het IBO-rapport oproept nader onderzoek te doen naar een aantal vraagstukken.
Kan de Minister schetsten hoe zij dit proces nu verder voor zich ziet?
Daarnaast rept het IBO-onderzoek ook over de komst van het wetsvoorstel Domein-overstijgende
samenwerking dat naar de Kamer zou komen. Hoe staat het met de voorbereiding van dit
wetsvoorstel, waar staat het nu precies? Met name omdat het IBO-rapport constateert
dat schottenproblematiek in het huidige stelsel leidt tot afwentelingsmogelijkheden
en investeringen in preventie en samenwerken lastiger maakt.
De leden van de CDA-fractie missen wel enkele punten in de brief van de Minister over
het IBO en het IBO-onderzoek zelf en vragen daar een reflectie van de Minister op.
De potentie van gemeenschapskracht bijvoorbeeld. Genoemde leden kunnen zich voorstellen
dat als meer geïnvesteerd wordt in welzijnsactiviteiten voor ouderen in gemeenten,
dit ervoor zorgt dat er minder of later zorg nodig is. Wat kan de Minister doen om
dit te bevorderen? Dan constateert de NZa kostenverschillen van ongeveer 7% in de
ouderenzorg en stellen dat zorgkantoren onvoldoende kunnen sturen op uitgavenbeheersing.
Deelt de Minister dit punt en zo ja, wat kan hieraan worden gedaan? Wat moet er gebeuren
om zorgkantoren wel in deze positie te brengen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling de brief over het IBO-rapport
Ouderenzorg gelezen. Deze leden hebben al vaker gewezen op de noodzaak van een krachtig
beleid in plaats van te kiezen voor bezuinigingen in de langdurige zorg en zorgkantoren
die moeten sturen op langer thuis wonen, zonder dat voldoende zorg thuis is gegarandeerd.
Zij worden hierin bevestigd door het IBO-rapport. Om de door het rapport noodzakelijk
geachte ombuigingen te kunnen invullen worden drie typen maatregelen genoemd, gericht
op meer doelmatigheid, beperking van collectief gefinancierde zorg en meer eigen betalingen.
Genoemde leden vragen in hoeverre een politieke keuze een rol speelt, over wat wij
collectief willen betalen voor ouderenzorg, op welke wijze deze collectieve betaling
(meer) solidair kan worden ingevuld en wat de mening van de Minister in deze is.
Deze leden lezen dat om het pad richting houdbare ouderenzorg op te kunnen gaan, er
randvoorwaarden gelden, die in deze kabinetsperiode worden verstevigd. Wat is er nu
concreet gedaan, en gewijzigd ten opzichte van voor deze kabinetsperiode, ten aanzien
van de versterking van de organisatie van het sociale netwerk en de ondersteuning
en zorg voor ouderen? De leden van de PvdA-fractie vragen sinds wanneer de door de
Minister geschetste ontwikkeling bekend is, dat het aantal ouderen en de vraag naar
ouderenzorg de komende jaren flink zal toenemen. Deze leden vragen wat in deze kabinetsperiode
concreet, in de dagelijkse praktijk, is bereikt op het gebied van de ouderenzorg,
anders dan dat er veel programma’s, werkgroepen en overlegstructuren zijn ingezet
en plannen zijn gemaakt.
Welke maatregelen heeft dit kabinet, gezien de grote problemen in de ouderenzorg,
die alleen maar dreigen toe te nemen, alvast genomen om de zorg ten minste niet extra
te belasten? Waarom geldt er nog steeds marktwerking in de ouderenzorg, waarom worden
huisarts en wijkverpleging via concurrentie ingekocht en waarom is er nog aanbesteding
in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Waarom is nog steeds sprake van ingewikkelde
regelingen die mensen die zorg nodig hebben niet begrijpen, waarom is er sprake van
overlap en afschuifgedrag in de drie wetten (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wlz en Wmo)
en is er niet één loket waar mensen die ouderenzorg nodig hebben terecht kunnen? Waarom
wordt nu pas gedacht aan een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in ouderenzorg? Is
ooit gedacht aan het verhogen van de vermogenstoets? Kan aangegeven worden wat de
gevolgen zijn van verhoging van het percentage? Waarom is nog steeds het abonnementstarief
niet afgeschaft, terwijl de aanzuigende werking voldoende bewezen is en mensen gebruikmaken
van huishoudelijke zorg terwijl zij dat zelf gemakkelijk kunnen betalen? Waarom wordt
het aantal verpleeghuisplekken niet afgestemd op de te verwachten vraag en waarom
wordt geen alternatief ontwikkeld voor het niet kunnen voldoen aan voldoende woningen
(clusterwoningen) voor ouderen? Waarom wordt het beleid niet meer gericht op buurtgerichte
zorg thuis, werken met home teams waarin huisarts, wijkverpleegkundige en maatschappelijk
werk samen werken? Waarom worden innovatieve zorgconcepten zoals Multidisciplinaire
Eerstelijnsouderenzorg met een Specialist Ouderengeneeskunde (MESO)-zorg van mevrouw
Bertolet (samenwerking huisarts en specialist ouderengeneeskunde) en de Wijkkliniek
van Cordaan in Amsterdam (acute zorg voor ouderen en nadruk op revalidatie en terug
naar huis) niet structureel gefinancierd? Wat is er concreet gedaan aan het zorgen
voor meer ruimte voor informele zorg en initiatieven van burgers, zoals bijvoorbeeld
«voorzorgcirkels» waar gezonde vitale ouderen samen met buurtbewoners, familieleden
en vrijwilligers ondersteuning en zorg bieden aan mensen die dat wel nodig hebben?
Wat is er concreet gedaan om te zorgen voor voldoende specialisten ouderenzorg in
de wijk? Wat is er concreet gedaan aan structurele ondersteuning voor mantelzorgers
en vrijwilligers? Wat is er concreet gedaan en bereikt ten aanzien van het salaris
en het imago van het beroep wijkverpleegkundige? Wat is er gedaan en bereikt ten aanzien
van het aantal stageplekken en het behoud van medewerkers voor de zorg? Wat is er
precies gedaan en bereikt wat betreft preventie om gezondheidsproblemen bij ouderen
te voorkomen of om mensen te wijzen op anticiperen op het ouder worden?
Deze leden zijn op de hoogte van het Wonen en Zorg voor Ouderen (WOZO)-programma,
het IZA, preventieprogramma’s en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg
& Welzijn (TAZ), maar zij vragen wat er concreet is bereikt, anders is dan voorheen,
of wat binnen afzienbare tijd behaald wordt: niet in papieren programma’s, maar in
de praktijk. Wat is tot nu toe, c.q. binnen afzienbare termijn, de concrete, meetbare
opbrengst van de in het coalitieakkoord genomen maatregelen als het scheiden van wonen
en zorg, doelmatiger organiseren van behandeling binnen de langdurige zorg, meerjarige
contracteren, valpreventie en het doorontwikkelen van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
De leden van de PvdA-fractie lezen telkens de nieuwe norm van dit kabinet: «thuis
als het kan, zelf als het kan, digitaal als het kan». Zij kunnen echter nergens vinden
hoe deze «norm» wordt ingevuld in de praktijk. Wie bepaalt of iemand thuis «kan» en
door welke factoren wordt dat bepaald? Gaat het om medische factoren of ook om omgevingsfactoren?
Zo ja, op grond van welke objectieve criteria wordt dan bepaald of iemand thuis «kan»
blijven wonen met voldoende levenskwaliteit? Hetzelfde geldt voor de andere twee onderdelen
van de norm, «zelf als het kan» en «digitaal als het kan». Deze leden zien dit graag
eens ingevuld door deze Minister en wijzen in dit verband ook op de conclusie van
de NZa, dat de manier waarop de langdurige zorg nu is georganiseerd niet langer houdbaar
is. De NZa roept de Minister op om duidelijke keuzes te maken. Genoemde leden gaan
ervan uit dat de Minister deze keuzes nu graag door zal schuiven naar een volgend
kabinet, maar vragen tenminste de voorbereiding voor deze keuzes wel voortvarend uit
te voeren. Zij vragen de Minister aan te geven welke keuzes aan de orde zijn, welke
opties er zijn en welke gevolgen deze (kunnen) hebben. Wat moet bijvoorbeeld precies
veranderen in de betaaltitels en het kwaliteitskader om niet het institutionaliseren
te stimuleren maar de eigen regie van mensen?
De NZa vindt dat de uitgangspunten van het WOZO: «zelf als het kan, thuis als het
kan, digitaal als het kan» concreter in de wet omschreven moeten worden. Het moet
volgens de NZa duidelijk zijn welke zorg, voor welke doelgroep en in welke setting,
wel of juist niet meer via de Wlz geleverd kan worden. Deze leden vragen het kabinet
deze invulling op te stellen aan de hand van de huidige stand van zaken en de beschikbare
rapporten en programma’s. Het is dan aan een volgend kabinet dat over te nemen of
er wijzigingen in aan te brengen. Op deze manier wordt geen tijd verloren door politieke
procedures, nu het om een inhoudelijk belangrijk probleem gaat dat voor veel mensen
bepaalt of en hoe zij nog zorg kunnen krijgen als zij dat nodig hebben.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe realistisch de genoemde aantallen ten aanzien
van de versnelling van woningbouw zijn. Hoe realistisch is het om nog steeds te benoemen
dat er in 2030 minstens 290.000 nieuwe woningen voor ouderen zijn? Hoge inflatie,
gestegen rente, hogere bouwprijzen en onzeker overheidsbeleid zorgen ervoor dat op
veel plaatsen sprake is van een bouwstop. Wat heeft dit voor gevolgen en hoe wordt
daarop geanticipeerd?
Genoemde leden vragen een uitgebreid en duidelijk overzicht van hoe andere landen
in Europa de problemen in de ouderenzorg oplossen, welke landen in meer of mindere
mate vergelijkbaar zijn met Nederland en welke van die oplossingen in Nederland toegepast
zouden kunnen worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze leden
hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Zij zijn zeer kritisch op het gepubliceerde
IBO-rapport over de ouderenzorg. Kan de Minister toezeggen dat geen van de genoemde
beleidsopties doorgang zal vinden tijdens het huidige kabinet?
Genoemde leden zijn het eens met de strekking dat «Niets doen geen optie is». De ouderenzorg
is vastgelopen. Het is niet moeilijk om schokkende verhalen te vinden van ouderen
die urenlang in hun eigen vuil op bed liggen. Ondertussen geven medewerkers in de
ouderenzorg aan dat hun werk kapot is gemaakt, dat de werkdruk immens is en dat ze
steeds vaker overwegen om te stoppen of al gestopt zijn. Tegelijkertijd zijn dit allemaal
mensen die destijds bewust voor het vak hebben gekozen en aangeven dat het werken
met ouderen prachtig is, maar niet op deze manier. Het is daarom teleurstellend dat
dit IBO-rapport zo nauw ingestoken is. Er wordt alleen gekeken naar het huidige stelsel
en er is bijvoorbeeld niet gekeken naar beleidsopties die inzetten op het verhogen
van de vitaliteit van de ouderen van de toekomst. Verder worden zaken als de huishoudelijke
hulp en dagbesteding voornamelijk neergezet als kostenposten waar eventueel op bespaard
zou kunnen worden. Dat de eventuele besparingen van het afschaffen van de huishoudelijke
hulp en dagbesteding op de totale zorgkosten tegen kunnen vallen, wordt overigens
nog wel in de tekst van het rapport benoemd. Zo staat in het rapport over het afschaffen
van de huishoudelijke hulp: «Daarnaast kan het leiden tot een grotere (en duurdere) zorg en ondersteuningsvraag
op een later moment. De huishoudelijke hulp die wekelijks bij een oudere over de vloer
komt heeft ook een (vroeg)signalerende rol». Genoemde leden zijn daarom verbaasd dat deze bezuinigingsmaatregel, ondanks deze
kritiek van de schrijvers zelf, toch nog steeds genoemd wordt als beleidsoptie in
het rapport. Hoe kijkt de Minister zelf naar deze kanttekeningen die bij verschillende
beleidsopties in het rapport zijn gezet? Hoe bruikbaar zijn de beleidsopties die voorgesteld
zijn in dit rapport als deze kanttekeningen niet meegewogen zijn in de budgettaire
effecten?
Ondertussen staat het kabinet achter het mantra «thuis als het kan, zelf als het kan,
digitaal als het kan». Dit lezen genoemde leden ook weer terug in de brief. Het schept
een idyllisch beeld. Genoemde leden gunnen ouderen die in hun eigen huis willen blijven
wonen uiteraard die mogelijkheid, maar er zijn veel ouderen die dit niet kunnen of
willen en aan hen wordt geen perspectief geboden. Het scheiden van wonen en zorg heeft
de wooncomponent zoveel mogelijk geprivatiseerd. Doordat de overheid niet meer opdraait
voor deze woonkosten wordt dit als een besparing gezien, hoewel het de zorg niet efficiënter
heeft gemaakt. Een zorgverlener die verschillende huizen moet bezoeken is namelijk
inefficiënter dan een zorgverlener die in een geclusterde woon-zorgcomplex zijn/haar
werk kan verrichten. Daarnaast zorgt het scheiden van wonen en zorg voor een aantrekkelijk
verdienmodel. Private equity investeert volop in commerciële woon-zorgcomplexen. Ouderen
worden vervolgens geconfronteerd met hoge huren en servicekosten voor deze woningen.
Ouderen die dit niet kunnen betalen, moeten alsnog gedwongen thuis blijven wonen.
Verder trekken commerciële woon-zorgcomplexen ook personeel weg bij niet-commerciële
zorginstellingen. Commerciële woon-zorgcomplexen kunnen namelijk betere arbeidsvoorwaarden
aanbieden in de vorm van meer loon en minder zwaar werk. Hoe kijkt de Minister tegen
deze neveneffecten van het scheiden van wonen en zorg aan?
Genoemde leden zijn teleurgesteld dat dit kabinet niet gekomen is met een duidelijke
visie op de ouderenzorg en dat dit rapport hiervoor ook geen handvaten geeft. Hoe
aan de ouderenzorg in de toekomst vorm zal worden geven is natuurlijk voor elk toekomstig
kabinet een uitdaging, maar de ouderenzorg simpelweg wegzetten als een kostenpost
waarop continu bezuinigd moet worden, is mensonterend en getuigt van een gebrek aan
lef en visie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang te benadrukken dat onze
samenleving er rijker van wordt als we ouderen zoveel mogelijk onderdeel laten zijn
van onze samenleving en zij in het midden van de gemeenschap waardig oud kunnen worden.
Goede zorg voor de meest kwetsbaren is wat deze leden betreft onderdeel van dit waardig
ouder worden. Met die blik zullen deze leden de opties vanuit het IBO beoordelen.
Zij lezen in het IBO vooral maatregelen die ingaan op de financiële opgave in de ouderenzorg.
Is dat wat betreft de Minister ook de grootste en meest urgente opgave, of is de personele
opgave wellicht groter en urgenter?
In de beleidsreactie op het IBO lezen genoemde leden over de maatschappelijke dialoog
die gestart wordt over de toekomst van de ouderenzorg. Deze leden vinden het belangrijk
dat deze dialoog gevoerd wordt in de hele breedte van de samenleving, zodat mensen
met wisselende inkomenssituatie, woonsituatie, netwerk en gezondheid meedenken. Op
welke manier gaat de Minister deze dialoog organiseren en hoe zorgt zij ervoor dat
deze dialoog in de volle breedte van de samenleving gevoerd wordt?
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat de beleidsrichting van het WOZO-programma
er een is van «langer thuis wonen». Tegelijk zien zij dat het Zorginstituut Nederland
(het Zorginstituut) in de Pakketagenda ter discussie stelt of eerstelijnszorg thuis
qua personele inzet en financiën te verkiezen is boven intramurale zorg, in het bijzonder
als een cliënt geen of nauwelijks een eigen netwerk heeft. Hoe kijkt de Minister tegen
de inschatting van het Zorginstituut aan en hoe gaat zij met deze spanning om?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de (inmiddels demissionair)
Minister voor inzake het IBO-rapport ouderenzorg. Zij heeft hierover een aantal vragen
en opmerkingen. De werkgroep brengt in kaart wat de budgettaire opgave is om in 2029
de uitgavengroei voor de ouderenzorg te beperken tot de demografische groei en de
ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). Kan de Minister aangeven waarom
deze criteria als uitgangspunt zijn gekozen en niet het oplossen van de huidige verstopping
van de zorgketen, de veel te lange wachtlijsten en het reeds aanwezige verlies van
kwaliteit van leven?
De maatregelen worden in onderlinge samenhang en in nauwe samenwerking met het veld
uitgewerkt onder de paraplu van het WOZO-programma3. In dit programma en het IZA4, inclusief een versterking van de eerste lijn, wordt gewerkt aan de invulling van
randvoorwaarden, die nodig zijn om verdergaande maatregelen, zoals in het IBO-geschetst,
mogelijk te maken en ouderen perspectief te geven. In beide trajecten wordt bijgedragen
aan het versterken van de zorg thuis en het sociaal domein, wat nodig is om de «beweging
naar de voorkant» te faciliteren. Ook is, in het kader van de voorjaarsnotabesluitvorming
2023, besloten tot het herintroduceren van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage
Wmo-breed, dus behalve voor hulp bij het huishouden ook voor alle andere Wmo-voorzieningen
waarop het abonnementstarief nu van toepassing is. Daarbij is het uitgangspunt dat
de Staatssecretaris van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de
uitwerking zoveel mogelijk aansluit bij de vormgeving van de eigen bijdrage zoals
die voorheen was, met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op
de Wmo.
Nu al is er echter sprake van zorgmijding bij een op de vijf Nederlanders. Zorgmijding
vanwege financiële redenen. Zoals bijvoorbeeld het mijden van tandartszorg doordat
mensen niet meer in het basispakket hiervoor verzekerd zijn. Uit onderzoek blijkt
dat goede mondzorg essentieel is voor algehele mentale en fysiek gezondheidszorg.
Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister dan ook of zij het belang van goede
mondzorg onderschrijft. En zo ja, of zij het net als het genoemde lid verstandig zou
vinden om er alles aan te doen om zorgmijding op dit terrein te bestrijden. Het lid
van de BBB-fractie vindt het uit het basispakket halen van mondzorg «penny wise and pound foolish», oftewel een zeer onverstandige bezuiniging die netto helemaal geen bezuiniging is.
Voorkomen is beter dan genezen.
De Minister geeft aan: «We kunnen, moeten én willen anders. De nieuwe norm is dan ook: thuis als het kan,
zelf als het kan, digitaal als het kan.» Genoemd lid vindt dit ook een mooi streven, maar vraagt wel of het realistisch is.
Juist omdat er zoveel druk zit op het eerst punt: thuis als het kan. We willen meer
arbeidsparticipatie van de Nederlander. Dat gaat ten koste van mantelzorg. Mantelzorg
die juist essentieel is om mensen langer thuis te kunnen houden. Mensen langer thuis
houden vraagt ook om meer mensen in de thuiszorg, meer eerstelijnszorg, meer tijd
voor eerstelijnszorg en voor adequate huisvesting. Het lid van de BBB-fractie vraagt
de Minister dan ook waar zij op baseert dat er genoeg extra mantelzorgers zullen komen,
genoeg medewerkers in de thuiszorg en voldoende eerstelijnszorg met ook voldoende
tijd voor de burger met een hulpvraag en voor voldoende passende huisvesting.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.