Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de appreciatie van de Top van de Raad van Europa van 16-17 mei in Reykjavik (Kamerstuk 20043-135)
2023D32772 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties
de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Buitenlandse
Zaken over de Appreciatie van de Top van de Raad van Europa van 16 en 17 mei in Reykjavik
(Kamerstuk 20 043, nr. 135).
De voorzitter van de commissie,
Rudmer Heerema
De griffier van de commissie,
Westerhoff
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
III Volledige agenda
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken het kabinet voor de toegezonden Appreciatie van
de Top van de Raad van Europa van 16–17 mei in Reykjavik. Zij merken wel op dat zij
deze qua informatievoorziening op het punt van het recht op een schone leefomgeving
onder de maat vinden. Hetzelfde geldt voor de beantwoording van de schriftelijke vragen
over dit onderwerp die op 12 juni naar de Kamer is gezonden.1 Zij stellen daarom nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het kabinet geen inhoudelijk antwoord wil
geven op de vraag wat de inzet en inbreng is geweest en ook de komende periode is
van Nederland tijdens de «CDDH
Drafting Group on Human Rights and Environment», maar slechts schrijft dat Nederland «actief deelneemt»? Is het kabinet niet van
mening dat de Kamer desgevraagd recht heeft om te weten wat de Nederlandse inzet is?
Daarom nogmaals de vraag: wat was de inzet en inbreng van Nederland en wat zal deze
in de toekomst zijn? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie aan hoeveel van
de inmiddels zeven ontmoetingen van de Drafting Group Nederland heeft deelgenomen?
Klopt het dat hier in de regel Nederlandse diplomaten bij aanwezig waren? En kan de
inzet van Nederland bij elk van deze ontmoetingen met de Kamer worden gedeeld? Zo
niet, waarom niet? Als er verslagen worden gemaakt van de bijeenkomsten van de Drafting
Group, kunnen die met de Kamer worden gedeeld? Kan het kabinet ook aangeven waar de
«actieve deelname» van Nederland tijdens de vergaderingen van de werkgroep uit bestaat
en de komende periode zal bestaan? Luisteren de Nederlandse vertegenwoordigers alleen
maar en maken zij notulen die vervolgens op het ministerie in Den Haag worden bestudeerd,
of mengen zij zich zelf ook in de discussie en maken zij inhoudelijke opmerkingen
tijdens de beraadslagingen? Indien het laatste het geval is, wat is de inbreng van
deze diplomaten en wat is het mandaat hiervoor? Is dit op het ministerie in Den Haag
afgestemd, en, zo ja, is dit geaccordeerd door de Minister of in de ministerraad of
een onderraad daarvan?
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog vragen over de redenering van het kabinet
dat zij pas een geïnformeerd standpunt kan innemen over een juridisch instrument ten
aanzien van het recht op een schone leefomgeving als «noodzaak en haalbaarheid in
kaart zijn gebracht». Op zichzelf begrijpen de leden van de VVD-fractie dat er op
dit moment nog geen definitief kabinetsstandpunt ligt, maar zij vragen zich wel af
wat de uitgangspunten van het kabinet zijn omtrent noodzaak en haalbaarheid? Kan het
kabinet hier meer over zeggen? Op welke criteria worden de noodzakelijkheid en haalbaarheid
van een nieuw apart recht op schone leefomgeving beoordeeld? En worden deze criteria
ingebracht door de Nederlandse diplomaten tijdens de vergaderingen van de Drafting
Group?
Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op dat zij in vraag drie van de eerdergenoemde
schriftelijke vragen informeerden naar de actieve inzet van het Nederlandse kabinet
en diplomatieke dienst. Hierop volgt een ambtelijk passief geformuleerd, beschrijvend
antwoord («pas wanneer de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het
gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering, in kaart zijn gebracht»)
dat wegschrijft dat Nederland zelf ook aan tafel zit. Klopt het dat Nederland zelf
ook deelneemt aan dit in kaart brengen? Zo ja, kan het kabinet dan aangeven wat de
inbreng is? Zo nee, wie brengen het dan in kaart en waarom doet Nederland niet mee
aan het in kaart brengen?
In het antwoord op vraag zeven van de eerdergenoemde schriftelijke vragen is te lezen
dat in de Drafting Group wordt onderzocht of het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens (EHRM) de bevoegdheid zou moeten krijgen om te oordelen over een eigenstandig
recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu. Wat is de inbreng van Nederland
bij dit onderzoek? Welke organisaties en belanghebbenden zijn er bij dit onderzoek
en specifiek de Nederlandse inzet daarbij betrokken? En wat vinden andere lidstaten
zoals Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in de Raad van Europa belangrijk
bij de beantwoording van deze vraag of het EHRM deze bevoegdheid zou moeten krijgen?
Om de parlementaire betrokkenheid bij het voorliggende initiatief te versterken zouden
de leden van de VVD-fractie, naast een adequate beantwoording van bovenstaande vragen,
graag zien dat het kabinet voorafgaand aan iedere bijeenkomst van de Drafting Group
een geannoteerde agenda naar de Kamer stuurt, waarin de inzet van Nederland uiteen
wordt gezet. Is het kabinet daartoe bereid? De leden van de VVD-fractie merken op
dat dit gezien de mogelijk verstrekkende gevolgen van een uitbreiding van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) passend zou zijn en dat vergelijkbare parlementaire
betrokkenheid ook plaatsvindt bij de totstandkoming van EU-regelgeving via onder andere
BNC-fiches, het parlementair behandelvoorbehoud en de subsidiariteitstoets. Dat deze
instrumenten niet zijn geformaliseerd in de Raad van Europa kan en mag volgens de
aan het woord zijnde leden geen reden zijn voor het kabinet om de Kamer nauwelijks
te betrekken bij de gesprekken die worden gevoerd. Is het kabinet het daarmee eens?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet bereid is, wanneer de conclusies
van de Drafting Group zijn vastgesteld, voorafgaande aan besluitvorming door het Comité
van Ministers deze conclusies met de Kamer te delen, zodat over de inhoud van deze
conclusies debat kan worden gevoerd voorafgaand aan deze besluitvorming. Zo nee, waarom
niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsappreciatie van de
Raad van Europa-top. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Allereerst vinden deze leden het jammer dat de brief van het kabinet van 14 juni veeleer
een verslag is en géén appreciatie, met uitzondering van de een na laatste zin. De
leden van de SP-fractie hadden verwacht dat een appreciatie de vinger legt op de zere
plek: wat weerhoudt de Raad van Europa om zijn volle potentieel te benutten?
Deze leden zijn net als het kabinet blij met de herbevestiging en bekrachtiging van
het bestaande normatieve kader. Toch vragen de leden van de SP-fractie wat het kabinet
concreet anders gaat doen voor een «sterkere en effectievere Raad van Europa» en hoe
het kabinet gaat bijdragen aan bovengemiddeld belangrijke elementen uit de eindverklaring
als «vergroting van de betrokkenheid van lidstaten» en «versterken van toezicht op
de naleving van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens»? De leden
van de SP-fractie missen ook een appreciatie van de verhouding tussen de Raad van
Europa en de Europese Politieke Gemeenschap, in het bijzonder het hoge duplicatiegehalte.
Tot slot betreuren deze leden dat de premier deze top aanwendde om nieuws over F-16’s
voor Oekraïne met de wereld te delen, iets wat toch nauwelijks in lijn met de geest
van deze top was, namelijk multilaterale samenwerking voor vrede en recht.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de kabinetsbrief inzake de Appreciatie
van de Top van de Raad van Europa van 16–17 mei in Reykjavik. De inbreng van dit lid
in het schriftelijk overleg hierover lijkt inhoudelijk erg op haar inbreng in het
schriftelijk overleg van 13 juli 2023 over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse
Zaken. Het lid van de BBB-fractie wil daarom ook naar dat schriftelijk overleg verwijzen.
In dit schriftelijk overleg heeft het lid van de BBB-fractie nog één aanvullende vraag.
Deze ene vraag gaat over de intensiverende samenwerking van internationale organisaties,
met name de EU. Het lid van de BBB-fractie vindt het belangrijk dat Nederland niet
nog meer soevereiniteit overdraagt aan de EU. Samenwerken prima, maar niet nog meer
macht naar Brussel. Uit de stukken komt niet naar voren wat er concreet met de intensiverende
samenwerking bedoeld wordt. Kan de Minister uitleggen wat hiermee in de praktijk bedoeld
wordt? Op welke beleidsterreinen gaat Nederland de samenwerking intensiveren en hangen
hier consequenties aan vast?
II Antwoord/ Reactie van de Minister
III Volledige agenda
– Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over de Appreciatie van de Top van de
Raad van Europa van 16–17 mei in Reykjavik (Kamerstuk 20 043, nr. 135)
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. (Rudmer) Heerema, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.W. Westerhoff, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.