Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Nader verslag
35 746 Wijziging van de Wet dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische aanpassingen
Nr. 7
NADER VERSLAG
Vastgesteld 13 juli 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), belast met het
voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een nader verslag
uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
De adjunct-griffier van de commissie, Dekker
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging. Deze leden
constateren dat de regering met dit voorstel tot wijziging van de Wet dieren beoogt
om het doel van de wijziging van de Wet dieren in artikel 2.1, eerste lid door het
amendement-Vestering 35398–9 («het amendement») op een andere manier te bereiken,
opdat wet en regelgeving naleefbaar en handhaafbaar is en blijft.
De leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan het bevorderen van dierenwelzijn,
maar onderstrepen eveneens het belang van deugdelijke en uitvoerbare wetgeving. Om
die reden hebben deze leden destijds tegen het amendement gestemd. De betekenis en
impact van het amendement kon immers niet voldoende uit de formulering worden afgeleid.
Zij roepen graag in de herinnering dat het amendement – nadat het als hamerstuk door
de Eerste Kamer werd afgehandeld – dusdanig veel vragen opriep over uitwerking en
uitvoerbaarheid, dat de regering besloot tot een nadere juridische analyse.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) in november jongstleden deze analyse naar de Kamer stuurde, waarbij externe
partijen als de Landsadvocaat, het Openbaar Ministerie (OM), stakeholders, experts
en wetenschappers zijn geconsulteerd. Hieruit bleek inderdaad dat het amendement vooral
voor veel onduidelijkheid en daaruit voortvloeiende onzekerheid zou zorgen. Deze duidelijkheid
is wel nodig om tot een naleefbaar en handhaafbaar verbod te komen. Wat deze leden
betreft is het onwenselijk dat duidelijkheid over de impact van het amendement zou
moeten ontstaan op basis van door rechters te ontwikkelen toekomstige jurisprudentie.
Het zou immers niet aan de rechter moeten zijn om te interpreteren wat verstaan wordt
onder «de intrinsieke waarde van het dier»; dergelijke bepalingen moeten door experts
en wetenschappers worden opgesteld, vervolgens door de wetgever worden gedefinieerd,
zodat rechters daaraan kunnen toetsen. Deze leden steunen daarom de doelstelling van
de regering om met het voorliggende voorstel de genoemde problemen weg te nemen en
tegelijkertijd de doelstelling van het amendement te bereiken. Daarbij benadrukken
zij het belang van het sluiten van een convenant voor een «dierwaardige veehouderij»,
zodat het voorliggende voorstel ook van nadere uitwerking wordt voorzien.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nota van wijziging
inzake de wijziging van de Wet dieren. Deze leden onderstrepen het belang van de wijziging
om te komen tot een dierwaardige veehouderij. Zij willen echter benadrukken dat de
uitwerking van het convenant dierwaardige veehouderij van cruciaal belang is bij het
inhoudelijk beoordelen van de wijziging. Deze leden hopen dat het convenant spoedig
tot afronding zal komen, zodat de wijziging als geheel kan worden behandeld.
De leden van de PvdD-fractie hebben met verbijstering kennisgenomen van de nota van
wijziging waarmee de regering de wijziging van de Wet dieren naar aanleiding van het
amendement-Vestering wil terugdraaien. Ruim twee jaar geleden hebben de Tweede en
de Eerste Kamer de Wet dieren gewijzigd om eindelijk een 20 jaar oude kabinetsbelofte
na te komen. De belofte van het tweede paarse kabinet uit 2002, verwoord in de nota
dierenwelzijn van Minister Brinkhorst, dat we binnen 10 tot 20 jaar dieren niet langer
zouden aanpassen aan het systeem, maar andersom.1 De belofte die in 2007 nog eens werd herhaald door kabinet Balkenende IV, in de nota
dierenwelzijn van Minister Verburg.2 Dieren zouden worden verlost van ingrepen, krappe kooien en dichte stallen zonder
daglicht die geen ruimte bieden voor natuurlijke gedragsbehoeften. Maar in de 21 jaar
die volgden sinds 2002 hebben landbouwministers de bal telkens weer bij de agrosector
gelegd. Er zijn soms mooie beloften gedaan aan dieren, maar er is ingezet op sectorplannen,
afspraken en convenanten. Het resultaat is dat veel van de geconstateerde welzijns-
en gezondheidsproblemen in de nota’s van oud-Ministers Brinkhorst en Verburg nu nog
altijd aan de orde van de dag zijn. Dat is de reden dat zowel de Tweede als de Eerste
Kamer heeft ingestemd met de wetswijziging, om zo dieren eindelijk de ruimte te geven
om te kunnen leven naar hun aard.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat regering nu schrijft dat met de voorliggende
wijziging het doel van de wijziging in artikel 2.1, eerste lid («het amendement»)
op een andere manier zal worden bereikt, waardoor de wet en regelgeving naleefbaar
en handhaafbaar is. Deze leden wijzen erop dat wat er nu voorligt, slechts een lege
verwijzing is naar een nog op te stellen algemene maatregel van bestuur (AMvB) en
dat die invulling pas plaats zal vinden nadat verschillende partijen tot afspraken
zijn gekomen in het convenant dierwaardige veehouderij. Wat, wanneer en of dat iets
oplevert, is nu nog totaal onbekend. Deze leden wijzen hierbij naar het proces rond
het landbouwakkoord dat onlangs na zeven maanden stuk liep. Ook de regering bevestigt
in onderdeel 6 dat deze nota van wijziging als zodanig nog geen gevolgen met zich
meebrengt: «Pas bij de nog te ontwikkelen AMvB zullen de gevolgen van de keuzes die
daarin worden gemaakt in beeld worden gebracht. De precieze gevolgen zullen daarom
beschreven worden bij de AMvB waarin dit verbod wordt ingevuld.»
Ook de Raad van State (RvS) wees erop dat deze gang van zaken op gespannen voet staat
met de Grondwet. Eerst werd al de inwerkingtreding van een door beide Kamers aangenomen
wet uitgesteld, wat louter zou mogen gebeuren vanwege technische, niet-beleidsmatige
factoren. Dit om te voorkomen dat met uitstel van inwerkingtreding de wil van de medewetgever
wordt genegeerd. Ook de RvS benadrukte dat niet duidelijk is op welke wijze het convenant
zal worden ingevuld om het doel van het amendement te realiseren. Bovendien is de
bepaling in de nota van wijziging veel minder omvattend dan het verbod in het aangenomen
amendement.
De leden van de PvdD-fractie zijn dan ook stellig van mening dat op basis van deze
lege toevoeging aan artikel 2.2 nog geen enkel oordeel kan worden gevormd over de
vraag of de invulling inhoudelijk vergelijkbaar zal zijn met het doel dat de Tweede
en Eerste Kamer beoogden met de wijziging van artikel 2.1. Derhalve kan deze nota
wat deze leden betreft nog niet verder inhoudelijk worden behandeld totdat onderliggende
invulling gereed is.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende nota van wijziging.
Deze leden delen de analyse dat invoering van de geamendeerde bepaling niet uitvoerbaar
en niet handhaafbaar is en waarderen de inzet van de regering voor een alternatieve
route. Zij hebben nog wel enkele vragen.
2. Hoofdlijnen van de nota van wijziging
2.3.1 De verboden zien op houders van dieren in de veehouderij
De leden van de VVD-fractie lezen dat de indiener van het amendement, blijkens de
toelichting, heeft beoogd om het amendement alleen voor dieren in de veehouderij te
laten gelden en dus niet voor bijvoorbeeld gezelschapsdieren. Het is goed dat de regering
dit met het voorliggende voorstel verduidelijkt. Op welke wijze wordt gedefinieerd
wat «dieren in de veehouderij» zijn ten opzichte van «andere dieren, zoals gezelschapsdieren»?
Gaat het dan om de lijst in bijlage 2 als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit houders
van dieren? Zo nee, op basis van welke criteria worden «dieren in de veehouderij»
aangewezen, wanneer is eigenlijk sprake van «dieren in de veehouderij», zo vragen
deze leden. Hoe beziet de regering het hobbymatig houden van landbouwhuisdieren? Valt
dit ook onder de reikwijdte van de wet? Op welke manier gaat de aangekondigde huis-
en hobbydierenlijst hierbij een rol spelen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de geamendeerde bepaling zowel ziet op
dieren in de veehouderij als gezelschapsdieren. De indieners van het betreffende amendement
hebben later aangegeven dat het niet de bedoeling was om de geamendeerde bepaling
van toepassing te laten zijn op gezelschapsdieren. In de voorliggende nota van wijziging
is deze lijn overgenomen. Komt dat niet neer op het meten met twee maten, zo vragen
deze leden. Acht de regering een dergelijk onderscheid vanuit het perspectief van
het dier gerechtvaardigd?
2.3.2 Gedragsbehoeften van dieren in de veehouderij die onder het verbod vallen worden
aangewezen
De leden van de VVD-fractie vinden het goed om te lezen dat het verbod op het permanent
onthouden van dieren op aangewezen gedragsbehoeften gaat worden ingevuld op basis
van beschikbare wetenschappelijke kennis over de gedragsbehoeften van de verschillende
soorten landbouwhuisdieren. Het is van belang dat bij die invulling de wetenschap
wordt betrokken. Deze leden vragen de regering op welke wijze de aangewezen gedragsbehoeften
in de loop van tijd ook kunnen worden gewijzigd. Immers, de wetenschap is dynamisch
en inzichten kunnen veranderen. Hoe voorziet de regering dat eenmaal aangewezen gedragsbehoeften
kunnen worden aangepast op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten en waarborgt
de regering bij verandering de positie van ondernemers, die vaak langjarig grote investeringen
moeten doen voor verandering van hun bedrijfsvoering?
De leden van de D66-fractie lezen dat er is gekozen om te spreken over «gedragsbehoeften»
in plaats van «natuurlijk gedrag». Kan de regering nader toelichten waarom deze wijziging
is aangebracht? Natuurlijk gedrag voorziet even goed in het welzijn van het dier.
In welke mate worden gedragsbehoeften gedefinieerd en hoe wordt de reikwijdte van
deze gedragsbehoefte vormgegeven? Zal bij elk diersoort en/of diercategorie een eigen
gedragsbehoefte worden gedefinieerd op basis van wetenschappelijke inzichten en de
zes leidende principes zoals beschreven door de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA)?3
De leden van de SGP-fractie horen graag of de regering bij de uitwerking van het voorgestelde
artikel 2.2, twaalfde lid, rekening houdt met de wijze waarop andere Europese lidstaten
invulling geven aan regelgeving voor het voorzien in gedragsbehoeften van dieren in
de veehouderij. Houdt de regering bij de genoemde uitwerking ook rekening met de uitvoerbaarheid
en de in de Kamer breed gedeelde wens voor een duurzaam verdienmodel voor boeren?
Deze leden willen erop wijzen dat hoe meer verbetering van het dierenwelzijn via regelgeving
wordt afgedwongen, hoe minder ketenpartijen genegen zijn de bijbehorende kosten te
vergoeden via de marktprijs.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in artikel 1.3 van de Wet dieren wordt
aangegeven dat dieren moeten worden gevrijwaard van beperking van hun natuurlijk gedrag
«voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd». Is de veronderstelling juist
dat dit het kader is waar binnen de artikelen 2.1 en 2.2 moeten worden gelezen moeten?
De leden van de SGP-fractie vinden «gedragsbehoeften» een breed begrip waar veel onder
valt. Deze leden willen erop wijzen dat het erom gaat dat duidelijke welzijnsproblemen
worden voorkomen. Een beperking van bepaalde gedragsbehoeften, zoals het niet altijd
beschikbaar zijn van een uitloop, hoeft niet per se te betekenen dat het welzijn wordt
geschaad en dieren pijn en stress ondervinden. Deelt de regering de mening dat het
moet gaan om essentiële gedragsbehoeften en/of gedragsbehoeften die bij het beperken
ervan het welzijn van dieren aantoonbaar schaden, zo vragen deze leden.
2.3.3 Toegestane ingrepen bij dieren in de veehouderij worden heroverwogen
De leden van de VVD-fractie hebben dezelfde vragen bij dit onderdeel «toegestane ingrepen»
van de wet, als bij het vorige onderdeel «aangewezen gedragsbehoeften». Kan de regering
hier een toelichting geven op de wijziging van ingrepen bij verandering van wetenschappelijke
inzichten en de waarborging van de positie van ondernemers en/of veehouders bij verandering
die vaak langjarig, grote investeringen moeten doen voor verandering van hun bedrijfsvoering?
De leden van de D66-fractie lezen dat lichamelijke ingrepen onder de Wet dieren verboden
zijn, tenzij een ingreep bijvoorbeeld een diergeneeskundige noodzaak heeft. Deze diergeneeskundige
noodzaak kan voortkomen uit de wijze waarop een dier is gehouden, zoals bij het couperen
van varkensstaarten. Deze leden vinden deze – vaak pijnlijke – ingrepen bij dieren
niet echt noodzakelijk. Deze ingrepen worden enkel gedaan omdat er wordt gekozen voor
een bepaalde manier van het houden van dieren. Het anders houden van dieren kan ervoor
kan zorgen dat deze ingrepen niet meer «nodig» zijn. Dat zou een win-winsituatie zijn
voor dieren. Hoe garandeert deze wijziging en de lagere regelgeving dat de wijze waarop
dieren worden gehouden niet meer zal leiden tot een zogenaamd «noodzakelijk diergeneeskundige»
ingreep, conform de doelstelling van het amendement? Deze leden willen benadrukken
dat het van belang is dat er in de lagere wetgeving geen fraudegevoelige geitenpaadjes
mogen zitten die lichamelijke ingrepen toch mogelijk maken.
2.3.5 Het bereiken van de doelstelling van het amendement
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een ontwerp-AMvB zal worden opgesteld waarbij
«zowel de gedragsbehoeften worden aangewezen waarop het nieuw voorgestelde verbod
betrekking heeft als wijzigingen worden doorgevoerd in de lijst van lichamelijke ingrepen
die in het Besluit diergeneeskundigen zijn opgenomen en die thans zijn toegestaan.»
Deze AMvB wordt opgesteld aan de hand van het nog te sluiten convenant dierwaardige
veehouderij. Deze leden vragen de regering naar de voortgang van de lopende gesprekken
over het convenant. Wanneer verwacht de regering tot afspraken te komen? Heeft zij
voor zichzelf hiervoor een deadline opgesteld? Zo ja, wanneer? Is het – wetstechnisch,
dus los van de wenselijkheid daarvan – mogelijk om de nota van wijziging in werking
te laten treden zonder een gesloten convenant en zonder nadere uitwerking in/van lagere
wet- en regelgeving?
2.5 Het in werking treden van het amendement
De leden van de VVD-fractie constateren dat de inwerkingtreding van de wetswijziging
die met het amendement is doorgevoerd in de Wet dieren is voorzien per 1 juli 2024,
ook als de voorliggende nota van wijziging nog niet door het parlement is behandeld.
Tegelijkertijd lezen deze leden dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)
benadrukt dat, mocht het geamendeerde artikel 2.1 onverhoopt toch in werking treden,
de NVWA «niet in staat zal zijn toe te zien op de naleving omdat het amendement niet
handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig is.» Deze leden vragen de regering om
uitvoerig in te gaan op de vraag hoe zij van plan is om uitvoeringsorganisaties zoals
de NVWA, maar ook de rechtspraak en de agrarische sector te ondersteunen op het moment
dat het geamendeerde artikel 2.1 onverhoopt toch in werking treedt. Kan de regering
beschrijven welke juridische consequenties hier mogelijk volgen voor veehouders? Is
de zorg van deze leden terecht, dat ondernemers hiermee vogelvrij zijn verklaard voor
juridische procedures van bijvoorbeeld dierrechtenorganisaties en zo ja, wat vindt
de regering hiervan? Deelt de regering de mening dat deze technische wetswijziging
toch doorgang moet vinden in het belang van de rechtszekerheid van ondernemers, ondanks
de demissionaire staat van het kabinet?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering de eerder geamendeerde bepaling
van kracht wil laten worden per 1 juli 2024 als de voorliggende nota van wijziging
niet zou worden aanvaard. Zij hebben enkele vragen hierover. Artikel 2.1 is bedoeld
als vangnetbepaling voor situaties waarin specifieke wetsbepalingen niet toereikend
zijn. Deze specifieke wetsbepalingen met regels voor het welzijn van dieren in de
veehouderij en met betrekking tot ingrepen zijn aanwezig (artikel 2.2 en 2.8 van de
wet). Is de veronderstelling juist dat veehouders niet via artikel 2.1 kunnen worden
afgerekend op de houderijwijze en ingrepen die via de (oorspronkelijke) artikelen
2.2 en 2.8 worden toegestaan? Wat zou de invoering van de geamendeerde bepaling in
plaats van de nota van wijziging concreet gaan betekenen voor veehouders en houders
van gezelschapsdieren?
De leden van de SGP-fractie horen tevens graag waarom de regering de geamendeerde
bepaling per 1 juli 2024 zou willen invoeren. Hoe weegt de regering mee dat de Kamer
later zelf heeft aangegeven dat eerst onderzoek nodig is naar wat natuurlijk gedrag
is in relatie tot beter dierenwelzijn van gedomesticeerde dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1192)? Is dit onderzoek al afgerond? Deze leden willen er ook op wijzen dat de Kamer later
zelf heeft aangegeven dat een impactanalyse met betrekking tot de handhaafbaarheid
noodzakelijk was. Deze impactanalyse geeft aan dat de geamendeerde bepaling slecht
te handhaven is. Acht de regering het niet verstandig te wachten met het doorzetten
van de inwerkingtreding tot de Kamer meer helderheid heeft geschapen?
4. Dierwaardige veehouderij
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat er momenteel samen met een brede groep partijen
wordt gewerkt aan het convenant dierwaardige veehouderij. Het traject zal deze zomer
doorlopen. Op 1 oktober 2023 moet er volgens eerdere afspraken een convenant liggen.
Het convenant heeft als doel om een invulling te zijn voor de AMvB’s die onder de
Wet dieren (artikel 2.2 en 2.8) komen te hangen. Ligt de uitwerking van dit convenant
volgens de regering op schema en ligt de tot nu tot genoemde deadline om tot een convenant
te komen, in lijn met de door haar gewenste planning?
Het lid van de BBB-fractie hoort verder graag of de regering het voornemen heeft om
alle in het convenant overeengekomen zaken integraal over te nemen in de nu voorgenomen
wijziging van de Wet dieren, inclusief de randvoorwaarden van juridische borging,
financiering en verdienvermogen voor de veehouder. Er ligt volgens betrokkenen namelijk
veel tijdsdruk op het proces. Vanwege deze tijdsdruk hebben een aantal wetenschappers
een stuk opgesteld dat door in ieder geval de landbouwsectoren met veel kritiek is
ontvangen. Dit vooral omdat de wetenschappers in twee weken tijd iets moesten opleveren
waar jaren onderzoek voor nodig is. Gezien het feit dat de wetenschap op dit vlak
überhaupt nog in de kinderschoenen staat, is er volgende dit lid terecht veel kritiek
op de onderbouwing. Kan de regering aangeven of ze op de hoogte is van deze kritiek
en kan ze aangeven of ze dit begrijpt en wat haar eigen visie hierop is? Alle mogelijke
stappen en wat ervoor nodig is, moeten nog voor de deadline van 1 oktober 2023 worden
ingevuld. Zodra daar duidelijkheid over is, moet er ook nog een sociaaleconomische
impactanalyse worden gemaakt. Niet alleen wat de gevolgen zijn voor het verdienmodel
van de boer, maar ook wat dat voor de consument gaat betekenen. Kan de regering aangeven
of ze voornemens is de sociaaleconomische impactanalyse uit te voeren en wat hiervoor
de planning is en hoe zich dat verhoudt tot de door haar gewenste ingangsdatum van
de wet van 1 juli 2024?
In de ogen van het lid van de BBB-fractie vergt een zorgvuldig proces gewoon meer
tijd, wat de invoering op 1 juli 2024 onmogelijk maakt. De regering heeft de mogelijkheid
om het geamendeerde artikel 2.1 nog niet in werking te laten treden zou dat volgens
dit lid zeker moeten overwegen om van behoorlijk bestuur te kunnen spreken. Overweegt
de regering dit ook en zo nee, waarom niet? Een aantal zaken, waaronder het verdienmodel
van de boer, vielen voor het traject om te komen tot een convenant dierwaardige veehouderij
onder het niet-landbouwakkoord. Daar waar men in het niet-landbouwakkoord geen basis
kon vinden, ligt dat nu ook opeens op het bord van de kerngroep Dierwaardige Veehouderij.
Volgens betrokkenen is hier echter geen budget voor beschikbaar. Kan de regering aangeven
hoe ze dit ziet en hoe ze deze uitdaging denkt op te lossen?
6. Gevolgen
6.2 Gevolgen voor houders van dieren in de veehouderij, de agrarische praktijktoets
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat het de bedoeling is om voor elke stap op dierenwelzijn
voorwaarden te noemen waaraan moet zijn voldaan om de volgende stap te kunnen zetten.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan vergunningverlening voor het bouwen van een Beter Leven
stal. Als de lat hoger wordt gelegd, is het niet meer mogelijk om een plus uit de
markt te krijgen. Extra eisen leiden tot extra kosten die niet aan de retail en/of
de consument kunnen worden doorberekend omdat door de open grenzen buitenlandse producten
met lagere eisen, dan de Nederlandse producten van de markt drukken. Het verdienmodel
van de boeren is essentieel voor het toekomstperspectief van de gehele sector. Onderkent
de regering dat en hoe denkt de regering te borgen dat onderhavige wet niet juist
zorgt voor verplaatsing van dierhouderij naar landen waar volgens veel lagere standaarden
wordt gewerkt, waardoor wereldwijd het dierenwelzijn door onderhavige wet juist per
saldo achteruitgaat?
Het lid van de BBB-fractie vraagt de regering of zij om voorgaande redenen van plan
is inzet te plegen om landbouw(-producten) uit te zonderen in vrijhandelsverdragen.
Zo nee, waarom niet en welke stappen gaat zij wel nemen om de sector voor Nederland
te behouden? Nederlandse boeren zijn qua dierwelzijn wereldtop volgens de World Organisation
for Animal Health (WOAH). Nog verder te willen gaan op het gebied van dierenwelzijn
vergt keuzes van de Europese Unie (EU) op het gebied van importeisen, net zoals we
bijvoorbeeld ook eisen stellen op het gebied van kinderarbeid. Heeft de regering dit
al ingebracht in de EU? Zo nee, waarom niet?
Het lid van de BBB-fractie vraagt de regering of zij onderschrijft dat een «level
playing field» belangrijk is om meer dierwelzijn economisch mogelijk te maken. Zo
ja, waarom kondigt de regering dan regelmatig nieuwe maatregelen aan die alleen voor
Nederland gelden? Dit brengt een «level playing field» volgens dit lid juist verder
uit beeld. Voorbeelden zijn de eisen aan het vangen van poten van pluimvee en transporttemperaturen
waarbij Nederland zwaardere eisen stelt dan de EU-wetgeving noodzakelijk maakt.
6.4 Gevolgen voor de rechtspraak
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat deze wet uiteraard gevolgen heeft voor die
delen van het dier die niet in Nederland worden gegeten. De concurrentiepositie holt
zo achteruit. We eten in bijvoorbeeld in Nederland vooral de kipfilet van de kip,
de rest moet worden verkocht tegen wereldmarktprijs. Om rendabel te kunnen zijn, moet
de opbrengst van het filet in Nederland nog verder omhoog. Terwijl producten van lagere
standaarden, ook op gebied van milieu en voedselveiligheid, niet kunnen worden geweerd.
Niet uit de EU en niet uit derde landen. Hoe kijkt de regering aan tegen deze gevolgen
voor de rechtmatigheid?
8. Financiële gevolgen
Het lid van de BBB-fractie refereert aan de vragen gesteld bij paragraaf 6.2 en 6.4
over de genoemde gevolgen voor de prijs van Nederlands vlees en het verdienmodel voor
boeren en de rest van de keten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.L. Dekker, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Tegen |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Tegen |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.