Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. aanscherpingen particulier en thuisonderwijs (Kamerstuk 36200-VIII-232)
2023D30855 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 19 juni 2023 inzake de aanscherpingen particulier
en thuisonderwijs (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 232) en over de lijst van vragen en antwoorden over cijfers schoolverzuim vrijstellingen
funderend onderwijs (Kamerstuk 26 695, nrs. 121 en 122).
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie
Huls
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
• Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
• Inbreng van de leden van de SGP-fractie
II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Aanscherping
particulier en thuisonderwijs». Deze leden zijn van mening dat elk kind recht heeft
op goed onderwijs en steunen dus het voorstel van de Minister om de eisen voor thuisonderwijs
verder aan te scherpen. Zij hebben nog enkele vragen.
Thuisonderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister heeft gekozen voor voortgangstoetsen
om zicht te houden op de ontwikkeling van kinderen in het thuisonderwijs. Op welke
manier worden deze voortgangstoetsen vormgegeven? Door wie of welke instantie worden
deze voortgangstoetsen vormgegeven? Wat wordt de frequentie van deze voortgangstoetsen?
Op welke manier gaat de Minister erop toezien dat deze toetsen zonder onregelmatigheden
worden gemaakt?
De leden van de VVD-fractie delen de mening van de Minister dat het onwenselijk is
dat er niet bekend is welk onderwijs kinderen precies krijgen en óf ze überhaupt onderwijs
krijgen in het thuisonderwijs. Is de Minister van plan om deze gegevens alsnog te
verzamelen? Zo ja, hoe gaat de Minister dit aanpakken?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de kwaliteit en ontwikkeling van iedere vorm
van onderwijs moet worden gewaarborgd en dat alle kinderen in hun lessen niet alleen
kennis en vaardigheden moeten opdoen, maar ook moeten leren omgaan met andere kinderen.
Hoe wilt de Minister dit waarborgen in het thuisonderwijs wanneer deze kinderen alleen
les krijgen? Hoe wordt er toezicht gehouden op het feit dat de onderwijsinhoud niet
in strijd is met de burgerschapsopdracht, voorbereiding op vervolgonderwijs en omgang
met andere kinderen bij thuisonderwijs?
Internationale scholen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de burgerschapsopdracht ook wil
laten gelden voor b4-scholen1. De leden zijn verheugd dat hiermee de moties van de leden Rudmer Heerema en Rog
ten uitvoer worden gebracht2. Op welke onderdelen zal deze burgerschapsopdracht verschillen met de burgerschapsopdracht
voor reguliere scholen? Is de Minister het ermee eens dat het internationale karakter
van deze scholen geen excuus mag zijn om de basiswaarden van de Nederlandse rechtstaat
niet te respecteren? Kan de Minister schetsen hoe het toezicht op de burgerschapsopdracht
er op deze scholen uit zal zien? Wat is de huidige relatie van de onderwijsinspectie
met deze scholen en de buitenlandse autoriteiten onder wiens toezicht deze scholen
staan? Op wat voor termijn gaat de Minister de voorgestelde wijzigingen implementeren?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over particulier-
en thuisonderwijs en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie delen de zorgen van de Minister over particulier onderwijs
en thuisonderwijs. Deze leden denken dat een wettelijk kader en toezicht een deel
van de oplossing kan bieden, maar niet de gehele oplossing. De leden bemerken dat
de Minister graag meer toezicht wil houden op de verschillende vormen van thuisonderwijs,
elk met verschillende accenten in het toezicht, maar geen analyse deelt over hoe deze
forse groei te verklaren is.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om de verdubbeling van b3-scholen tussen
2015 en 2022. Deze leden vragen of de Minister inzichtelijk kan maken welke scholen
dit zijn. Daarbij vragen de leden of de Minister bereid is om onderzoek te doen naar
de groei in b3-scholen, om deze groei te verklaren. Zij vragen ook wat de precieze
argumentatie van de Minister is om alleen in te zetten op socialisatie bij b3-scholen
en niet op mogelijke andere opties, zoals sociale veiligheid en schoolklimaat.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief ook een verdriedubbeling in de leerlingen
vrijgesteld van de leerplicht vanwege richtingsbezwaren tussen 2013/2014 en 2021/2022.
Deze leden lezen dat de Minister hier meer waarborgen wil bieden voor kinderen, waar
de leden positief tegenover staan. Toch vragen zij of de Minister meer inzicht kan
geven in deze groep kinderen en jongeren.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe de huidige verdeling is naar aard
van de vrijstelling en of de Minister inzicht heeft in de groei per categorie. Daarbij
vragen deze leden of de Minister bereid is om onderzoek te doen naar deze groei in
algemene zin, om deze groei (bij voorkeur naar categorie) te verklaren en mogelijke
oorzaken te achterhalen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief aanscherpingen particulier
en thuisonderwijs. De vrijheid van onderwijs is een groot goed. Het geven van thuisonderwijs
valt daar ook onder en is een wereldwijd geaccepteerde vorm van onderwijs die deze
leden dan ook in Nederland naast schoolonderwijs wil behouden. Wel hebben de leden
nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen of nog wordt onderzocht hoe het komt dat het aantal
leerlingen dat thuisonderwijs krijgt verdrievoudigd is en het aantal particuliere
scholen groeit. Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Zo nee, zou het niet beter zijn om eerst te onderzoeken wat de reden is voor de enorme
groei in plaats van de regels en ruimte die zij hebben tegen het licht te houden?
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel procent van de leerlingen dat thuisonderwijs
volgt gebruikmaakt van richtingsbezwaren. Welke richtingen gaat het om bij het aanvragen
van een ontheffing van de leerplicht?
De leden van de CDA-fractie vragen voorts wat de reden is dat de Minister bij informeel
onderwijs niet achter de voordeur in wilt grijpen, maar dit zeer diep ingrijpen in
de persoonlijke levenssfeer voor het thuisonderwijs wel toe wil passen.
Deze leden vragen welk probleem de Minister eigenlijk wil oplossen met de voorgestelde
maatregelen. Hoe weet de Minister dat het probleem ernstig genoeg is? En welke wetenschappelijke
onderbouwing is er dat met de voorgestelde maatregelen het probleem verholpen wordt?
De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de thuisonderwijzers zijn betrokken
bij de voornemens van de Minister om het thuisonderwijs aan te scherpen. Hoe vaak
spreekt de Minister met hen? Op welke manier houdt de Minister rekening met de ontwikkelingen
en initiatieven van thuisonderwijzers?
Deze leden willen bovendien graag weten wat de Minister verstaat onder socialisatie
en wanneer er volgens de Minister in voldoende mate sprake is van socialisatie, zodat
particulier- en thuisonderwijs hier in de ogen van de Minister aan kan voldoen. Is
de Minister dan voornemens om te kijken naar gedragskenmerken of kijkt de Minister
naar hoe vaak er sprake is van interactie met andere kinderen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister voornemens is om alle kerndoelen
te laten gelden voor thuisonderwijs of dat het eerder om de basisvaardigheden gaat.
Vindt de Minister dat, door alle vereisten voor regulier onderwijs te laten gelden
voor thuisonderwijs, er in voldoende mate recht wordt gedaan aan het specifieke karakter
van thuisonderwijs?
Deze leden willen weten hoe vaak de Minister zou willen dat kinderen die thuisonderwijs
krijgen een voortgangstoets moeten afleggen. Welke eisen gelden er hiervoor voor particulier
onderwijs? Zou de Minister zich voor kunnen stellen dat er ouders zijn die voor particulier
of thuisonderwijs kiezen, omdat ze van mening zijn dat er in het reguliere onderwijs
te veel getoetst wordt?
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie op welke onderdelen de Minister voornemens
is om het wetsvoorstel «waarborgen thuisonderwijs» aan te passen. Gaat dit wetsvoorstel
nog naar de Raad van State voor advies?
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen bij de brief van
het kabinet over het aangescherpt toezicht op thuis- en particulier onderwijs.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel bevoegde docenten werkzaam zijn bij de zogenaamde
b3-scholen. Wat zou de impact kunnen zijn op het verkleinen van het lerarentekort,
indien deze docenten in het regulier onderwijs aan de slag zouden gaan? En hoe verklaart
de Minister de forse toename van dit type scholen? Deelt het kabinet de mening dat
de groei van particulier onderwijs op termijn ondermijnend kan werken voor het algemeen
toegankelijke karakter van goed onderwijs in Nederland? En is het kabinet bereid de
stichting van particuliere scholen aan banden te leggen of tenminste aan strengere
regels te laten voldoen?
De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om te redeneren
vanuit een positie van begrip voor de rol van particulier en thuisonderwijs. Is het
kabinet het er niet mee eens dat er reeds een zeer brede vrijheid van onderwijs is
en dat vrijstellingen daarvan eigenlijk alleen op medische gronden gegeven zouden
moeten kunnen worden?
Deze leden willen weten dat wanneer het kabinet spreekt over een bredere discussie
over de wenselijkheid of onwenselijkheid van thuisonderwijs, het dan niet logisch
zou zijn om eventuele wetgevingsinspanningen ook daarop te richten.
De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet kan aangeven op welke gronden ouders
vrijstelling aanvragen en krijgen van de leerplicht voor hun kind. Op welke levensovertuigingen
wordt een beroep gedaan? Ziet het kabinet een sterke stijging in de aanvraag tot vrijstelling
met een beroep op een bepaalde levensovertuiging of verschilt dit sterk?
De leden van de SP-fractie constateren dat uit Ingrado-onderzoek blijkt dat leerplichtambtenaren
een groot deel van de thuisonderwijsvolgende leerlingen niet voldoende in zicht heeft.
Hoe helpt het aanscherpen van de regels dan? En op welke manier zou hier dan toezicht
op gehouden moeten worden? Zou niet beter tenminste een deel van deze vrijstellingen
afgeschaft kunnen worden?
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van de voorstellen inzake
particulier en thuisonderwijs. Deze leden delen de zorgen over de grote toename van
het aantal leerlingen dat thuisonderwijs volgt. De leden vragen of de Minister een
verband ziet tussen het passend onderwijs dat is ingevoerd in 2010 en de grote stijging
van leerlingen dat thuisonderwijs volgt. In de brief lezen zij niet terug dat de Minister
voornemens heeft om dit aantal te reduceren. Vindt de Minister dit een zorgelijke
ontwikkeling? Of vindt de Minister het vooral een zorgelijke ontwikkeling dat er maar
mondjesmaat toezicht is?
Het stelt de leden van de leden van de PvdA-fractie teleur dat het naar het oordeel
van de toenmalige Minister moeilijk is te beoordelen of de motie van de toenmalige
leden Çelik en Biskop3 heeft geleid tot een trendbreuk in de groei van het aantal vrijstellingen van de
leerplicht onder a. Nu had Galilei Galileo als een van zijn stelregels: «Meet wat
meetbaar is, maak meetbaar wat nog niet meetbaar is» en daarmee heeft hij de wetenschap
sprongen vooruit geholpen. Kan de huidige Minister inmiddels melden wat er sinds 2018
meetbaar werd gemaakt op dit punt?
De leden van de PvdA-fractie zien thuisonderwijs principieel niet als een goede oplossing
bij ouders die om enige redenen hun kind niet naar een school in hun buurt zien gaan.
Als passend onderwijs voor kinderen en jongeren met een beperking nog altijd niet
voldoende passend is, dan moet het vooral eens passend worden gemaakt en als ouders
om levensbeschouwelijke redenen geen school kunnen vinden die overeenstemt met hun
levensbeschouwing, dan kunnen zij nog altijd naar een openbare school. Een openbare
school staat immers neutraal tegen verschillen levensbeschouwingen zonder de levensbeschouwelijke
diversiteit in onze samenleving te negeren. Mocht er in een gemeente onvoldoende aanbod
zijn van openbaar onderwijs, dan dient de betreffende gemeente het onderwijsaanbod
van deze richting aan te vullen. In hoeverre deelt de Minister deze visie?
De leden van de PvdA-fractie vragen tot slot of de Minister al meer inzicht kan geven
in de manier waarop voortgangstoetsen worden afgenomen bij leerlingen die thuisonderwijs
volgen. En lezen deze leden in de brief terecht een vooraankondiging om de discussie
over de wenselijkheid van thuisonderwijs te heropenen? Wat betreft de aanscherping
van socialisatie op de b2- en b3-scholen; welke mogelijkheden om de socialisatie aan
te scherpen ziet de Minister precies?
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de brief van de Minister met interesse gelezen.
Deze leden onderschrijven het belang van onderwijs dat voor elke leerling aan bepaalde
basisvoorwaarden voldoet, ook bij particulier onderwijs en thuisonderwijs. De leden
hebben wel enkele vragen met betrekking tot de brief.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat het aantal leerlingen dat
thuisonderwijs volgt vanwege richtingsbezwaren sinds 2013–2014 meer dan verdriedubbeld
is. Tegelijkertijd lezen deze leden in de brief dat de vrijstellingsprocedure, die
deze vorm van onderwijs mogelijk maakt, geen waarborgen heeft voor leerplichtambtenaren
om in gesprek te komen met deze ouders en na te gaan of deze kinderen daadwerkelijk
onderwijs ontvangen in de thuisomgeving. De Minister stelt dat «niet in beeld is»
of deze leerlingen onderwijs krijgen. Hoe is het mogelijk dat deze situatie, waarvan
voor een groep kinderen niet gecontroleerd kan worden of zij onderwijs krijgen, al
zo lang bestaat? Welke maatregelen heeft het kabinet eerder genomen om deze situatie
te beëindigen? Hoe gaat het voorgenomen wetsvoorstel van de regering ervoor zorgen
dat gewaarborgd wordt dat alle leerlingen, die thuisonderwijs volgen vanwege richtingsbezwaren,
onderwijs genieten dat voldoet aan de gewenste basisvereisten? Hoe kan de Minister
daarop toezien? Hoe wordt bijvoorbeeld getoetst of wordt voldaan aan de burgerschapsopdracht
bij deze leerlingen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat iemand die leerplichtig is
vanaf dag één moet kunnen vertrouwen op goed onderwijs, of dat nu bekostigd of particulier
is. Op dit moment is het zo dat initiatiefnemers van particuliere scholen zich tot
vier weken na de start van het onderwijs kunnen melden en pas daarna door de Inspectie
van het Onderwijs wordt gecontroleerd of de school aan regelgeving voldoet. Vorig
jaar kondigde de Minister aan om uiterlijk midden 2023 een wetsvoorstel in te dienen
om deze praktijk te veranderen. Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brieven
en de beantwoording. Deze leden van de fractie hebben op diverse punten behoefte aan
toelichting van de Minister.
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten grote waarde aan de vrijheid van onderwijs,
die ouders in staat stelt om voor hun kinderen onderwijs te kiezen, passend bij hun
overtuiging en waarde. Dat kan uiteindelijk erin resulteren dat ouders hun kinderen
niet naar een school sturen, als alle scholen in de omgeving niet aansluiten bij die
overtuiging. Tegelijkertijd is de vrijheid van onderwijs niet absoluut, net zoals
de meeste andere grondrechten. Deze leden begrijpen dat het wenselijk is kaders te
kunnen stellen, als grenzen worden overschreden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister stelt dat de omgeving waarin
onderwijs wordt gegeven nooit in strijd mag zijn met de burgerschapsopdracht. Deze
leden zien dat het onderscheid tussen de opvoeding en thuisonderwijs, juist vanwege
het bijzondere karakter van de laatste, in de praktijk geregeld niet zo scherp te
trekken is. Ziet de Minister het gevaar dat, als onbedoeld neveneffect, ook de opvoeding
van ouders wordt begrensd? Zo ja, hoe wil de Minister garanderen dat dit niet gaat
gebeuren?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister geen zicht heeft óf kinderen
met een vrijstelling voor leerplicht thuisonderwijs krijgen en wil daarom wettelijk
waarborgen regelen. Heeft de Minister momenteel aanleiding om ervan uit te gaan dat
er ouders met een vrijstelling zijn die hun kinderen momenteel geen onderwijs bieden?
Zou de Minister, als hij hier informatie over heeft, deze met de Kamer willen delen?
Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de Minister in hoeverre hij heeft
gesproken met ouders die thuisonderwijs geven en ouderverenigingen voor thuisonderwijs.
Heeft de Minister in kaart gebracht waar eventueel de zorgen en behoeften liggen van
ouders die thuisonderwijs geven? Zo nee, is hij bereid dit alsnog te doen?
De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat vertrouwen in burgers de basis voor
beleid en regelgeving moet zijn. Mocht dat vertrouwen worden beschaamd, zou wetgeving
eventueel aan de orde zijn. Deelt de Minister dat uitgangspunt? Ligt het niet eerder
in de rede, zo vragen deze leden, om op vrijwillige basis met ouders en ouderverenigingen
in gesprek te gaan en te onderzoeken hoe de overheid eventueel ouders kan ondersteunen
in het geven van beter thuisonderwijs? Kan de Minister hierop reflecteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister onder meer wettelijk wil
verankeren dat ouders in hun onderwijs in ieder geval aandacht besteden aan de kerndoelen
en aan burgerschap. Op welke manier wil de Minister deze wettelijke verankering gaan
handhaven? Ziet hij een vorm van toezicht voor zich en zo ja, op welke manier? Daarnaast
lezen deze lezen dat de Minister onder meer voortgangstoetsen wilt invoeren. Krijgen
deze voortgangstoetsen een vrijblijvend karakter? Zo nee, wat zijn de consequenties
van het niet voldoende maken van deze toetsen?
De leden van de ChristenUnie-fractie delen tot slot met de Minister het belang van
het recht op onderwijs voor alle kinderen en zien dat te veel kinderen nog langdurig
thuis zitten. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het aantal onnodige thuiszitters
teruggebracht wordt naar 0. Hoe staat het met de voortgang van dit punt? Kan de Minister
delen wat hier in de afgelopen tijd op is gedaan en wat zijn plannen de komende jaren
hierop zijn?
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het particulier
en thuisonderwijs. Deze leden constateren dat de overheid het recht op onderwijs voor
bepaalde groepen kinderen momenteel onvoldoende waarborgt, maar zij vinden dat bij
plannen om dit probleem te verhelpen de fundamentele vrijheden van ouders en kinderen
voldoende moeten worden gerespecteerd.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het totaal aantal leerlingen buiten het
reguliere onderwijs minder dan een procent bedraagt. Voor wat betreft het thuisonderwijs
gaat het om gemiddeld vijf kinderen per gemeente. Deze leden vragen tegen die achtergrond
een nadere toelichting op de opmerking dat lokale bestuurders de aantallen zien stijgen.
Kan de Minister aangeven welke bestuurders het betreft en in hoeverre die stijgingen
zich vooral in bepaalde gemeenten of gebieden voordoen?
De leden van de SGP-fractie signaleren dat uit de in de beslisnota genoemde brief
van de gemeente Veendam blijkt dat de stijging van de aantallen sterk geconcentreerd
zijn in een beperkt aantal gemeenten en dat de aantallen in veel gemeenten stabiel
en verwaarloosbaar blijven4. Zo zou bijvoorbeeld in de gemeenten Emmen sprake zijn van een opvallende stijging
van 8 naar 37 kinderen tussen 2016 en 2022. Is het gezien de feitelijke situatie niet
raadzaam om te bezien wat de oorzaken in die specifieke gemeenten zijn in plaats van
generiek beleid voor het hele land dat mogelijk nog niet in staat zal zijn de specifieke
oorzaken van de behoefte aan thuisonderwijs weg te nemen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister ook de ontwikkeling van het aantal
b2-scholen en b4-scholen in beeld kan brengen.
1. Verschillende onderwijssoorten
De leden van de SGP-fractie hebben er moeite mee dat in de brief van meet af aan de
indruk wordt gewekt dat aanscherpingen nodig zijn voor de onderwijssoorten buiten
het reguliere onderwijs met het oog op de belangen van kinderen, zonder maar het begin
van een inhoudelijke analyse te bieden wat de staat van dat onderwijs is en waar zich
concrete en reële knelpunten zouden voordoen. De onderbouwing is dun tot afwezig.
Deze leden voegen eraan toe dat, hoezeer zij het reguliere onderwijs een warm hart
toedragen, de andere onderwijssoorten soms zelfs gunstig afsteken. Topuniversiteiten
zoals Harvard deden in het verleden zelfs specifiek aan werving binnen het thuisonderwijs
vanwege de uitstekende intellectuele en sociale vorming van deze kinderen. De leden
zouden graag zien dat de Minister hierop reflecteert. Bovendien vragen zij of de Minister
ook heeft verkend welke lessen mogelijke juist van deze onderwijssoorten te leren
zijn voor de verbetering van het reguliere onderwijs. Het is immers bekend dat deze
onderwijssoorten door hun hoge betrokkenheid en persoonlijke aandacht minder last
hebben van de problemen waar sterk geïnstitutionaliseerde scholen als «leerfabrieken»
of, zoals men vroeger benoemde, «kinderpakhuizen» mee te kampen hebben. De leden van
de SGP-fractie dagen de Minister uit om met een open blik naar de wereld te kijken,
ook als die zich buiten het reguliere onderwijs afspeelt. Is hij bereid een onderzoek
te doen naar goede voorbeelden voor de verbetering van het reguliere onderwijs?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de Minister het risico beoordeelt dat door
verdergaande harmonisering van wetgeving juist steeds meer de kracht en meerwaarde
van onderwijssoorten buiten het reguliere onderwijs onder druk komen te staan. Deze
leden vragen bovendien hoe de Minister ernstig heeft overwogen dat deze soorten nu
eenmaal zonder bekostiging van de overheid functioneren en dat alleen daarom zeer
grote terughoudendheid gepast is. De leden wijzen erop dat de Raad van State al bij
eerdere wezenlijke aanscherpingen in de particuliere sfeer waarschuwde dat dit zich
zeer moeilijk verdraagt met de vergaande vrijheden die dit onderwijs toekomen op basis
van de Grondwet.
2. De kern
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister onderkent dat de kaders van het
reguliere onderwijs niet zomaar als model en uitgangspunt kunnen dienen voor particuliere
scholen en al helemaal niet voor het thuisonderwijs. Deze leden vragen of de Minister
de verschillende onderwijssoorten buiten het reguliere onderwijs echt ieder op hun
eigen merites wil beoordelen, zodat eisen inzake toetsing, curriculum en bevoegdheden
niet zomaar als norm gesteld worden. Gaat de Minister het wetsvoorstel wat dat betreft
grondig heroverwegen?
2.1 Waarborgen voor kwaliteit
De leden van de SGP-fractie constateren dat onderdelen van de wetgeving zoals de burgerschapsverplichting
in de sfeer van het thuisonderwijs betekenen dat onderwijs en opvoeding elkaar vrijwel
overlappen. Het invoeren van toezicht op eisen aan burgerschap leidt daarom al snel
tot toezicht op de opvoeding achter de voordeur. Deze leden vragen hoe de Minister
de fundamentele vrijheden van ouders kan waarborgen.
2.2 Schoolklimaat
De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat de Minister spreekt van een schoolklimaat
en in dezelfde paragraaf ook het thuisonderwijs een plek geeft. Hoe geeft hij zich
rekenschap van het feit dat bij thuisonderwijs naar zijn aard geen sprake is van een
schoolklimaat en dat de overheid bij een veilig klimaat in de sfeer van het thuisonderwijs
eigenlijk meteen in de sfeer van maatregelen van kinderbescherming terechtkomt? Waar
ziet de Minister ruimte om buiten de sfeer van de kinderbescherming voorwaarden te
stellen inzake de veiligheid van kinderen zonder in strijd te geraken met het fundamentele
recht op gezinsleven?
3.1 Particulier onderwijs
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de Minister zich voorstelt dat extra regels
mogelijk en nodig zijn voor het leren omgaan met anderen nu de burgerschapsopdracht
in b2-scholen en b3-scholen al onverkort van toepassing is verklaard. Het is toch
essentieel onderdeel van de burgerschapsopdracht dat kinderen leren omgaan met verschillen?
Overweegt de Minister zelfs de frequentie van het aantal contacten met anderen bij
wet te gaan regelen?
De leden van de SGP-fractie vinden het bedenkelijk dat de Minister de suggestie wekt
dat de kwaliteit van de socialisatie in het particuliere onderwijs zorgelijk zou zijn
vanwege de beperkte omvang van de school. Kan de Minister aangeven wat volgens hem
een te beperkte omvang is en kan hij inzichtelijk maken in hoeveel gevallen het om
kleine voorzieningen gaat? Deze leden vragen ook op welke geobjectiveerde gegevens
de Minister zijn suggestie baseert en of hij beseft dat deze groepen het gevoel kunnen
krijgen dat ze zonder nadere onderbouwing zomaar in een kwade reuk worden gesteld.
Deze leden vragen of de Minister ermee bekend is dat onderzoeken in het verleden juist
geregeld lieten zien dat de sociale ontwikkeling van kinderen in het thuisonderwijs
en het particuliere onderwijs zeer goed ontwikkeld was, zelfs beter dan het reguliere
schoolonderwijs.
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister in beginsel vertrouwt op de vormen
van accreditatie die momenteel gelden of dat het nieuwe beleid als compensatie gezien
moet worden voor het beperkte vertrouwen erin. Deze leden vragen of de Minister inzichtelijk
wil maken hoe het burgerschapsonderwijs, dat momenteel al plaatsvindt, zich verhoudt
tot de wettelijke kaders. En zijn er daadwerkelijk signalen dat deze scholen de basiswaarden
van de rechtsstaat niet zouden respecteren?
3.2 Thuisonderwijs
De leden van de SGP-fractie menen dat een te somber beeld geschetst wordt van de onbekendheid
met de situatie van kinderen in het thuisonderwijs. Deze leden constateren dat in
veel gevallen al gesprekken gevoerd worden met ouders en kinderen. Bovendien wijzen
de leden erop dat op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad ouders niet zonder
consequenties kunnen blijven weigeren om enige toelichting te geven. Zij vragen hoe
de Minister deze gegevens weegt.
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister wil verkennen of in het wetsvoorstel
de strafrechtelijke aanpak van het thuisonderwijs vervangen kan worden door een bestuursrechtelijke.
Deze leden constateren dat de strafrechtelijke benadering een grote druk legt op het
gezin, die bovendien lang kan duren. Vanuit het belang van het kind is die belasting
van het gezin niet wenselijk.
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister onderkent dat het gelet op de aard
van het thuisonderwijs niet werkbaar is om alle kerndoelen van toepassing te verklaren.
Deze leden wijzen er bovendien op dat het thuisonderwijs juist ook allerlei alternatieve
vormingsactiviteiten met zich brengt die dan in de knel kunnen komen. Hoe wil de Minister
gaan afbakenen wat echt de minimale, onmisbare elementen van het onderwijsprogramma
van het thuisonderwijs zijn?
De leden van de SGP-fractie vragen tot slot hoe de Minister bij zijn aankondiging
van verplichte voortgangstoetsen gewogen heeft dat in het reguliere onderwijs juist
nog steeds veel kritiek bestaat op te veel toetsing. Beperkt de voortgangstoets zich
tot de overgangen tussen schoolsoorten?
II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.