Nota van wijziging : Tweede nota van wijziging
35 498 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht)
Nr. 13 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 10 juli 2023
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel R, wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 200 komt te luiden:
Artikel 200
1. Tegen de beslissing op het verzoek om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde
gegevens kan hoger beroep worden ingesteld binnen vier weken te rekenen van de dag
van de uitspraak.
2. Tegen de beslissing op het verzoek om een of meer andere voorlopige bewijsverrichtingen
staat geen hogere voorziening open, tenzij de rechter anders bepaalt. De termijn voor
het instellen van de hogere voorziening bedraagt in dat geval vier weken.
2. In artikel 207, eerste lid, wordt «van feiten die de deurwaarder ter plaatste persoonlijk
heeft waargenomen» vervangen door «van persoonlijk door de deurwaarder waargenomen
feiten op een niet voor het publiek toegankelijke plaats».
Toelichting
Deze nota van wijziging bevat wijzigingen in twee artikelen in onderdeel R van het wetsvoorstel.
Artikel 200
In het voorgestelde artikel 200 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
is een appelverbod opgenomen voor beslissingen van de rechter op een verzoek om een
of meer voorlopige bewijsverrichtingen, tenzij de rechter toestemming verleent om
een rechtsmiddel tegen zijn beslissing in te stellen.
Voorgesteld wordt om bij deze nota van wijziging met een nieuw eerste lid hierop een
uitzondering te maken voor de beslissing op een verzoek om inzage, afschrift of uittreksel
van bepaalde gegevens (het inzagerecht) voorafgaand aan een procedure. Hiermee worden
hoger beroep en cassatie mogelijk zonder dat hiervoor eerst toestemming nodig is van
de rechter die de beslissing over het inzagerecht heeft gegeven. Vanuit de praktijk
is mij gebleken dat het toch wenselijk is om hoger beroep en cassatie open te stellen
tegen beslissingen over het inzagerecht. Bij inzageverzoeken gaat het, anders dan
bij de overige voorlopige bewijsverrichtingen, in het merendeel van de gevallen om
een verzoek om kennis te krijgen van vertrouwelijke gegevens waarbij de uitvoering
van de bewijsverrichting (de inzageverstrekking) bovendien zonder verder rechterlijk
toezicht plaatsvindt. Vanwege het veelal vertrouwelijke karakter van gegevens waarvan
inzage wordt verzocht, is het voor de praktijk belangrijk dat een beslissing over
het inzagerecht, of dat nu een toe- of afwijzing van het inzageverzoek is, aan een
hogere rechter kan worden voorgelegd zonder dat hiervoor eerst rechterlijke toestemming
nodig is.
Gelet op het doel van het inzagerecht en het voorkomen van grote vertraging bij het
verkrijgen van relevante informatie over een geschil wordt voorgesteld om voor het
instellen van hoger beroep tegen een beslissing op een inzageverzoek een verkorte
termijn te hanteren van vier weken vanaf de dag van de uitspraak. Op grond van artikel 402,
tweede lid, Rv brengt deze verkorte termijn mee dat de cassatietermijn acht weken
bedraagt, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak.
Voor de overige voorlopige bewijsverrichtingen – een getuigenverhoor, een deskundigenbericht
en een plaatsopneming of bezichtiging – geldt ook een verkorte termijn van vier weken
voor het instellen hoger beroep als de rechter dat heeft opengesteld. Volledigheidshalve
wordt opgemerkt dat de termijn voor het instellen van het beroep begint te lopen vanaf
de dag van de uitspraak waarbij het hoger beroep is opengesteld (HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924).
Artikel 207
In het wetsvoorstel wordt het proces-verbaal van constateringen met de status van
een authentieke akte zowel in de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) als in het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geregeld. Op grond van artikel 2 Gdw valt het
opmaken van een proces-verbaal onder de ambtshandelingen van de deurwaarder. Het proces-verbaal
van constateringen in het voorgestelde artikel 207 Rv betreft hierop een processuele
aanvulling voor die gevallen dat de waarneming van de deurwaarder feiten betreft op
een niet voor het publiek toegankelijke plaats, bijvoorbeeld de vaststelling van een
bepaald productieproces in een fabriekshal of de vaststelling dat bepaalde software
zich op een computer bevindt. In de toelichting op het voorgestelde artikel 207 staat
dat alleen als het om waar te nemen feiten op een niet voor het publiek toegankelijke
plaats gaat, eerst verlof van de voorzieningenrechter moet worden gevraagd. In de
voorgestelde wettekst van artikel 207 is dit niet even duidelijk opgenomen. Bij deze
nota van wijziging wordt dit alsnog gedaan.
Wanneer het gaat om waar te nemen feiten vanaf een wel voor het publiek toegankelijke
plaats, bijvoorbeeld de hoogte van een heg of de staat van een woning die zichtbaar
is vanaf de openbare weg, is er dus niet eerst verlof van de rechter nodig voor het
laten opmaken van een proces-verbaal met de status van een authentieke akte als bedoeld
in artikel 2 Gdw.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming