Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie op het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) over de afhandeling van Woo-verzoeken door het ministerie van VWS (Kamerstukken 25295/32802-2059)
2023D29117 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de brief Beleidsreactie op het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding
(ACOI) over de afhandeling van Woo-verzoeken door het Ministerie van VWS (Kamerstuk 25 295, nr. 2059).
De voorzitter van de commissie,
Smals
De adjunct-griffier van de commissie,
Bakker
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
II. Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister met
daarin zijn reactie op het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding
(ACOI) naar aanleiding van een klacht van een journalist over de afhandeling van Wet
open overheid (Woo)-verzoeken. Deze leden danken de Minister voor het delen van zijn
reactie en hebben hierbij nog enkele vragen. De reactie op het advies gaat voornamelijk
over Woo-verzoeken gerelateerd aan de coronacrisis waarbij de teller inmiddels op
440 verzoeken sinds de start van de coronacrisis staat. Genoemde leden zijn benieuwd
naar wat het totaal aantal verzoeken op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport is.
De leden van de VVD-fractie lezen de opmerking van de Minister waarin hij aangeeft
dat er veel uitdagingen zijn en dat hij alles wat in zijn macht ligt doet om verzoekers
sneller en efficiënter van de gevraagde informatie te voorzien. Kan de Minister aangeven
hoe op dit moment op het ministerie wordt omgegaan en rekening wordt gehouden met
het gegeven dat alles middels Woo-verzoeken opgevraagd kan worden? Hoe wordt de tijd
die hiermee gemoeid is, efficiënt gebruikt?
Genoemde leden begrijpen dat – gezien de hoeveelheid verzoeken – het op tijd afhandelen
van verzoeken een uitdaging is en niet altijd lukt, maar zien dat de Minister werk
maakt van openbaarheid. Zij willen dan ook de Minister vragen naar zijn visie op de
afhandeling van de Woo-procedures. In zijn brief geeft de Minister aan dat hij in
de reactie inzicht geeft in hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
op korte termijn gaat zorgen voor verbetering. Deze leden vragen dan ook hoe de Minister
kijkt naar toekomstige Woo-procedures. Acht hij de aangegeven verbeteringen ook geschikt
voor de lange termijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de documenten omtrent het advies
van het ACOI over de afhandeling van Woo-verzoeken door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Zij hebben daarbij nog enkele vragen. Deze leden zijn positief over
de inzet van de Minister om met journalisten, op advies van het ACOI, in gesprek te
treden over onder andere prioritering in bepaalde stukken en vertrouwde inzage. Genoemde
leden lezen dat de Minister het belang van zorgvuldige en terughoudende toepassing
van de weigeringsgrond onderschrijft. Genoemde leden sluiten hierbij aan en zijn van
mening dat wanneer een weigering plaatsvindt op basis van de weigeringsgrond van artikel 5.1,
tweede lid, onder i, van de Woo, (de i-grond), dit ook goed onderbouwd dient te worden.
Dit is ook het juridische uitgangspunt.
Genoemde leden achten een transparante overheid van groot belang en hebben tegelijkertijd
begrip voor de complexe afweging in het belang van de staat. Zij willen het belang
van veiligheid van wetenschappers en onderzoekers bij deze benadrukken. Zeker gezien
de recente, zorgelijke, ontwikkeling dat wetenschappers steeds meer te maken krijgen
met bedreiging, intimidatie en haatreacties.
Kan de Minister al verder uitweiden over wat allemaal op de website moet komen, gezien
de fase 1 tot juni 2023 duurt? In dit kader vragen de leden van de D66- fractie ook
aan de Minister wat de terugkoppeling was van de verzoekers als het gaat om de bruikbaarheid
van de website. Tevens vragen genoemde leden of de Minister verder in kan gaan over
of op dit moment ook stappen worden gezet op het gebied van structurele veranderingen
in de informatiehuishouding van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De leden van de D66-fractie benadrukken dat tijdens het commissiedebat Wet open overheid
van 16 maart jongstleden, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
die tevens de coördinerend Minister is voor de Woo, heeft toegezegd om een invoeringstoets
uit te voeren. Genoemde leden gaan ervan uit de dat de specifieke uitdagingen die
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondervindt bij deze casus, ook
wordt meegenomen in de analyse van de toets. Kan de Minister dit bevestigen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het advies van het ACOI en de
reactie van de Minister daarop in zijn brief. Deze leden hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen. Tevens hebben zij nog vragen over de antwoorden op vragen van
de Minister over Coronawobs1.
Genoemde leden lezen in de brief van de Minister hij «de oproep tot overleg met journalisten en aanpassing werkwijze begrijpt en onderschrijft». En ook dat er inmiddels op 25 april 2023 een bijeenkomst is gehouden op het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor alle journalisten die Woo-verzoeken hebben
ingediend. Deze leden hebben de indruk dat tot zover alles redelijk in lijn is met
het advies van het ACOI. Genoemde leden zijn er echter niet gerust op dat zij hier
de geboorte van een werkelijk open bestuurscultuur zien en willen toch graag de Minister
oproepen om dit «begin van overleg» als een nieuwe start te zien in het contact met
verzoekers en dit ook toe te passen op andere gebieden en met betrekking tot andere
verzoekers en dit overleg ook vooral zo goed mogelijk uit te bouwen en dit te blijven
zien als belangrijk aandachtspunt. Graag ontvangen zij hierop een toezegging.
De leden van de PVV-fractie lezen in de brief van de Minister: «Het maken van dergelijke algemene afspraken om het proces te versnellen is naar mijn
mening in strijd met de zorgvuldigheid die de Woo van ons vereist. Artikel 4.4, derde
lid, van de Woo verplicht een bestuursorgaan uit oogpunt van zorgvuldigheid belanghebbenden
in de gelegenheid te stellen een zienswijze naar voren te brengen. Deze belanghebbenden
mag ik niet passeren met algemene afspraken». Deze leden willen de Minister dringend oproepen meer te kijken naar wat wel kan
in plaats van wat niet kan. De procedures zullen toch echt sneller moeten. «Zorgvuldigheid»
is geen toverwoord waarna Woo-procedures een eeuwigheid vertraagd kunnen worden, dat
is immers ook niet zorgvuldig. De journalist uit het verhaal heeft van februari 2021
tot 1 maart 2023 (!) moeten wachten voor hij zijn gevraagde informatie (deels) had
ontvangen. Dat is echt niet acceptabel! Deze leden denken dat er in ieder geval basale
algemene afspraken gemaakt moeten worden over levering en verder zou de Minister in
ieder geval moeten proberen om met afzonderlijke belangrijke partijen tot meer gedifferentieerde
afspraken te kunnen komen om het proces zo veel mogelijk te kunnen versnellen. Gaat
de Minister hier mee aan de slag?
In antwoord op de vijfde vraag van de schriftelijke Kamervragen antwoordt de Minister
dat op dat moment 125 juristen aan de afhandeling van de coronawobs werken. Tijdens
een debat afgelopen week zei de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
dat het er inmiddels 200 zijn. Klopt dit? Deelt de Minister de mening dat als 125
of 200 juristen aan de oplevering van de coronawobs werken, dat een gepubliceerde
productie van 30 (deel)besluiten in 2022 echt heel gering is2? Inmiddels hebben genoemde leden gezien dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport de afgelopen tijd niet eerder gepubliceerde besluiten uit 2022 wel openbaarde.
Deze leden willen toch graag weten of de opgeleverde productie aan de norm voldoet
en of die, gezien het grote aantal juristen dat eraan werkt, niet flink omhoog kan
en moet. Graag ontvangen zij hierop een reactie van de Minister.
De Minister antwoordt op de tweede vraag van de schriftelijke Kamervragen dat het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 428 coronawobs heeft ontvangen, en
dat er tot 15 februari 2023 in totaal 138 zijn afgehandeld (werkvoorraad is dan 290).
Deze leden vragen waarom dit niet overeenkomt met de publicaties van besluiten van
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op wobcovid19.rijksoverheid.nl.
Op deze site staan slechts 94 documenten opgenomen, waarvan zelfs de helft deelbesluiten
zijn. Kan de Minister dit ophelderen? Deelt hij de mening dat het aantal van 94 dan
wel 138 afgehandelde coronawobs zeer gering is, te meer als er met 125 of 200 juristen
aan wordt gewerkt? Op welke termijn zijn alle coronawobs afgehandeld?
Deze leden willen graag weten hoeveel coronawobs nog niet zijn afgehandeld uit de
jaren 2020, 2021, 2022 en uit 2023. Deze leden ontvangen graag een overzicht van het
onderhanden werk (volledig anoniem) waarin het onderwerp van het verzoek is opgenomen,
de ontvangstdatum (voor de duur), een voortgangsstatus en een planning voor oplevering.
Deze leden nemen aan dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zo’n
overzicht heeft.
Begrijpen genoemde leden de Minister goed met het achtste antwoord van de schriftelijke
Kamervragen dat het in 2022 dus 300.000 euro kost om een coronawob af te handelen
en dat dat in 2023 nog meer gaat kosten? Deze leden vragen voor welk uurtarief de
125 of 200 juristen die de coronawobs afhandelen, gemiddeld werken. Deze leden vragen
naar aanleiding van de antwoorden op de vragen over de dwangsommen die VWS betaalt
over coronawobs op welke termijn het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
de coronawobs waarop de dwangsommen betrekking hebben, denkt af te handelen.
Het valt deze leden op dat tussen de coronawobs die wel gepubliceerd zijn, nog steeds
een hoop documenten (paar honderd) staan die missen. Deze leden lichten er zomaar
eentje uit. Welk document hoort bij nummer 00000078-PHOTO-2020-04-27-10-26-40.jpg
(uit Woo-besluit Chatberichten)? Wanneer worden de ontbrekende documenten gepubliceerd?
Daarnaast is er bij coronawobs vaak sprake van documenten die opgeschort zijn, die
dus nog niet verstrekt worden omdat derde-belanghebbenden nog hun zienswijze moeten
geven. Deze leden constateren dat de verstrekking van deze documenten na afhandeling
van de zienswijzen niet leidt tot publicatie van deze documenten. Genoemde leden willen
graag weten of de Minister voornemens is om deze documenten alsnog openbaar te maken.
Deze leden vragen waarom zaken worden weggelakt onder de noemer «buiten verzoek».
Zolang het geen gesprekken over het weer of privéaangelegenheden betreft, is er toch
geen reden tot weglakken? Datzelfde geldt voor weglakken onder de noemer «dubbel».
Wat maakt het uit of zaken die gepubliceerd worden, dubbel zijn? Genoemde leden vragen
waarom gepubliceerde coronawobs vaak niet-doorzoekbaar zijn. Deelt de Minister de
mening dat ze altijd doorzoekbaar moeten zijn?
De leden van de PVV-fractie zien tot hun spijt dat de Minister op het punt van de
toepassing van de i-grond (dat wil zeggen bescherming goed functioneren van de staat)
weer volledig in zijn afweermodus gaat. «Dit onderdeel van uw advies («meer concepten al dan niet gedeeltelijk openbaar te
maken en in het bijzonder om bij concepten een nadere toelichting te geven) neem ik
niet over.» Hier laat de Minister zijn eigen afwegingen het zwaarst wegen. Genoemde leden willen
daar tegenover stellen dat zij als volksvertegenwoordigers de belangen van de kiezers
en van de bevolking minstens zo zwaar vinden wegen als de belangen van de door de
Minister genoemde instituties of individuele wetenschappers en andere deskundigen.
In ieder geval zou, naar de mening van deze leden, ernaar gestreefd moeten worden
om een goed afgewogen balans te vinden tussen bovengenoemde deelbelangen. Het evenwicht
ligt nu veel te veel richting de Staat en veel te weinig richting de belangen van
de burgers van dit land. Dit is onacceptabel naar de mening van de leden van de PVV-fractie
en moet echt anders. Het moet echt mogelijk zijn om desnoods geanonimiseerd voor de
betrokken Outbreak Management Team (OMT)-leden en wetenschappers meer van bovengenoemde
documenten en verslagen van vergaderingen openbaar te maken zonder daarbij de belangen
van de betrokken wetenschappers en ambtenaren te schaden. Zoals het ACOI in zijn overwegingen
stelde: «Anders dan in zijn voorganger de Wob, is in de Woo het recht op toegang tot informatie
voor iedereen verankerd». Deze leden krijgen hierop graag een reactie.
De leden van de PVV-fractie lezen verder dat: «De publicatie van eerder gemaakte afspraken en praktische handreikingen draagt mijns
inziens niet bij aan transparantie, omdat deze stukken geen volledig beeld geven van
de werkwijze en beoordeling door mijn ministerie. De handreikingen zijn in de loop
der tijd sterk gewijzigd en nog steeds aan verandering onderhevig vanwege de opbouw
en voortdurende leercurve van de organisatie». Genoemde leden zijn het hier niet mee eens. Juist gewijzigde handleidingen en inzichten
zijn van groot belang voor wetenschappelijk onderzoek (bijvoorbeeld door de Onderzoeksraad
Voor Veiligheid (OVV)), ook in een later stadium, om duidelijk te maken hoe deze in
de loop van de pandemie en op grond van gewijzigde omstandigheden zijn veranderd en
aangepast en dit moet júist ook een «leercurve» zijn om ons als land voor te (kunnen)
bereiden op een volgende pandemie. Daarbij moeten ook onafhankelijke wetenschappers
en journalisten de mogelijkheid hebben om deze informatie op hun merites te beoordelen
en daarover te publiceren. Onderschrijft de Minister dit standpunt?
Genoemde leden denken dat de Minister wat (voorzichtige) stappen heeft gezet ter verbetering
van openheid en openbaarheid van bestuur, maar deze leden zien toch ook nog een aantal
stevige tekortkomingen en wat van de oude terugtrekkende bewegingen van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarom zeggen deze leden nogmaals en met het
ACOI: Openbaarheid voor een ieder is de norm, en uitzonderingsgronden dienen spaarzaam
te worden toegepast. Openbare verantwoording bevordert (immers) integriteit!
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het advies
van het ACOI over de afhandeling van Woo-verzoeken door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Zij hebben hier nog een aantal vragen en opmerkingen over. Deze
leden lezen in het advies van het ACOI dat «vertrouwelijke inzage in een beperkte selectie van de geweigerde documenten [...]
[uitwees] dat een deel in aanmerking had moeten komen voor geanonimiseerde of gedeeltelijke
openbaarmaking». Hoe reageert de Minister op deze stelling? Wat zegt dit over de wijze waarop het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepaalt of documenten kunnen worden
geopenbaard? Heeft deze constatering van het ACOI geleid tot wijzigingen in het beoordelingsproces,
zodat dit bij andere Woo-verzoeken niet weer gebeurt?
De leden van de SP-fractie constateren dat de kritiek van het ACOI op de aangepaste
werkwijze van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zeer fors is: «Het Adviescollege meent dat de werkwijze de controlerende functie van de journalistiek
belemmert en dat ook de toegang tot overheidsinformatie voor eenieder in het gedrang
is». Zij lezen daarnaast dat het ACOI «het liefst [zou] zien dat VWS alsnog de resterende verzoeken individueel afhandelt
en daarvoor overleg zoekt met de verzoekers». Hoe reageert de Minister op deze forse uitspraken van het adviescollege? Is dit
voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport reden om bij toekomstige
vergelijkbare situaties niet meer te werken met een dergelijke aangepaste werkwijze?
Het ACOI gaf het advies «Ga alsnog in overleg met de journalistieke beroepsgroep en pas uw werkwijze aan zodat
journalisten hun functie weer kunnen vervullen». De leden van de SP-fractie vragen wat precies gebeurt bij het ministerie om deze
aanbeveling uit te voeren. Het ACOI gaf daarnaast het advies «Maak meer informatie openbaar door de i-grond spaarzaam toe te passen». Deze leden vragen wat precies gebeurt bij het ministerie om deze aanbeveling uit
te voeren. Het ACOI gaf ten slotte het advies «Wees maximaal transparant over motieven voor vertrouwelijkheid». Genoemde leden vragen wat precies gebeurt bij het ministerie om deze aanbeveling
uit te voeren.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de achterstand van het behandelen van
Woo-verzoeken inmiddels is afgenomen. Hoe lang was de wachttijd tussen het indienen
van een Woo / Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoek en de afhandeling hiervan
op het hoogtepunt en hoe lang is dit momenteel? Genoemde leden vragen de Minister
wanneer hij verwacht dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal
kunnen voldoen aan de eisen van de Woo.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse de beleidsreactie op het advies
van het ACOI gelezen. Dit roept wel enkele vragen op. Zij lezen dat het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil gaan werken met vertrouwelijke inzage van
documenten als er een vertrouwensband is tussen partijen. Hoe definieert de Minister
een vertrouwensband? Hoe wil de Minister op een eerlijke manier omgaan met de inzet
van de vertrouwelijke inzage? Kan de Minister specifiek ingaan op de toepassing van
de i-grond met als uitgangspunt «openbaar tenzij»? Wordt dit uitgangspunt nu voldoende
toegepast door het Minister en waar blijkt dat uit, gezien het advies van het ACOI?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga hebben met verbazing kennisgenomen van de brief van
de Minister met betrekking tot het advies van het ACOI over de afhandeling van Woo-verzoeken
door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zij hebben nog een aantal
vragen. Deze leden valt het op dat de Minister in zijn reactie aangeeft dat «de teller
op ruim 400 verzoeken staat sinds de coronacrisis» en merken op dat dit wat hen betreft
geen exorbitant hoog aantal is. Zelfs met alle uitdagingen en problemen die de Minister
meldt, moet het toch mogelijk zijn om deze verzoeken voortvarend en in volledigheid
af te handelen? Vindt de Minister niet dat informatieverzoeken over wat de grootste
crisis sinds de Tweede Wereldoorlog is geweest de allerhoogste prioriteit moet hebben
binnen het ministerie, dat in deze crisis een cruciale en leidende rol heeft gespeeld
bij het maken en uitvoeren van beleid met betrekking tot deze crisis?
Kan de Minister uitleggen waarom hij blijft vasthouden aan de zogeheten «gefaseerde
aanpak», terwijl het inmiddels duidelijk is dat het hierdoor voor journalisten en
parlementariërs vrijwel onmogelijk is om de vrijgegeven informatie adequaat te kunnen
duiden, beoordelen en toetsen? Waarom klaagt de Minister bij de beantwoording van
Kamervragen en berichtgeving in de (sociale) media op basis van vrijgegeven Wob/Woo-documentatie
steevast over de «verkeerde context» waarin deze informatie wordt gepubliceerd door
derden, terwijl zijn ministerie er door de afhandelingsstrategie van informatieverzoeken
eigenhandig voor zorgt dat duiding van deze vrijgegeven informatie bijzonder ingewikkeld
is? Waarom kan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de opgevraagde
informatie niet chronologisch en in de context behorend bij het betreffende Wob/Woo-verzoek
verstrekken? Vindt de Minister niet dat deze aanpak zorgt voor verstoring van democratisch
proces en de controlerende taak van de Kamer en de journalistiek bovendien frustreert?
De leden van de Groep Van Haga vinden het verwonderlijk dat de Minister in zijn brief
aangeeft dat de adviezen die het ACOI geeft en die bovendien gestoeld zijn op de wettelijke
grondslag van de Woo, «naar zijn mening» niet opgevolgd kunnen worden, onder andere
omdat deze de zorgvuldigheid van de Woo zouden aantasten. Hoe kan het dat inmiddels
meerdere partijen, rechters en staatsrechtelijk deskundigen de Minister hebben gewezen
op de bepalingen in de Woo en hebben geoordeeld dat de manier van handelen van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport juist tegengesteld is aan wat de
Woo voorschrijft, maar dat de Minister ervoor kiest om de wet vrij en naar eigen inzicht
te interpreteren? Kortom: waarom overtreedt de Minister bewust, actief en stelselmatig
de wet?
Genoemde leden hebben de Minister herhaaldelijk gevraagd om te concretiseren welk
«belang van de Staat» in het geding komt door het vrijgeven van informatie over de
coronacrisis waar middels Woo-verzoeken om wordt gevraagd. Waarom weigert de Minister
te verklaren op welke manier het verschaffen van transparantie over het coronabeleid
en de keuzes die zijn gemaakt een risico vormt voor het belang en goed functioneren
van de Nederlandse Staat? Waarom geeft de Minister geen gehoor aan de vele deskundigen
die aangeven dat hij de verschoningsgronden van de Woo helemaal niet (meer) mag inzetten?
Indien hij vindt dat hij van deze verschoningsgronden wel gebruik kan maken, omdat
«vertrouwelijkheid voor langere tijd noodzakelijk is», zoals hij beweert, welke (juridische)
onderbouwing en rechtvaardiging heeft hij hier dan voor nu de coronacrisis voorbij
is en er dus geen sprake meer is van een noodsituatie, anders dan het slechts noemen
van de verschoningsgrond zonder verantwoording daarvoor? Als wij ervan uitgaan dat
het kabinet en het OMT altijd naar eer en geweten hebben gehandeld, zelfs als er «controversiële
standpunten» en dusdanige gesprekken zijn geweest en de (epidemiologische, grondwettelijke,
maatschappelijke, economische) informatie, overwegingen en grondslagen waarop het
coronabeleid gebaseerd was logisch te onderbouwen zijn en de communicatie daarover
van het kabinet met, tussen en door andere adviserende en beslissingsbevoegde gremia
ook daarop gebaseerd was, is er toch geen reden om deze informatie geheim te houden,
aangezien hieraan sluitende en zuivere duiding kan worden gegeven en verantwoording
over kan worden afgelegd? De leden van de Groep Van Haga willen graag van de Minister
weten wanneer hij met de in zijn brief aangekondigde «nadere motivatie» van de i-gronden
zal komen en wat deze dan behelst.
Voorts willen de leden van de Groep Van Haga graag een uitleg van de Minister over
zijn directe en intensieve betrokkenheid bij het afhandelen van Wob/Woo-verzoeken
met betrekking tot de coronacrisis. Uit documentatie naar aanleiding van een Woo-verzoek
van de Groep Van Haga blijkt duidelijk dat zowel de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, als de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, bij de afhandelingsstrategie
en woordvoeringslijn over dit verzoek nauw betrokken zijn. Kan de Minister uitleggen
wat hiervan de reden is? Is het gebruikelijk dat bewindspersonen zich op een dusdanig
intensieve wijze persoonlijk bezighouden met Woo-verzoeken, of gebeurt dat alleen
bij verzoeken die betrekking hebben op de coronacrisis en/of bepaalde verzoekers?
Waarom ontbreken de gevraagde chat- en sms-berichten betreffende het onderwerp van
het Woo-verzoek geheel? Zijn deze berichten er in het geheel niet en betekent dat
dus dat de Ministers en/of hun ambtenaren en/of het OMT en/of andere gremia nooit
sms- en/of app-contact hebben gehad met betrekking tot de «onbedoeld en ongewild»
bewaarde OMT-opnames waar in het Woo-verzoek om gevraagd wordt? Hebben de Ministers
over deze opnames en het Woo-verzoek weleens contact (gehad) met (oud)OMT-leden en
zo ja, op welke manier? Kan de Minister verklaren waarom uit de opgeleverde documentatie
blijkt dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich bij de afhandeling
van het Woo-verzoek van de Groep Van Haga voornamelijk bezig lijkt te houden met het
proces van afhandeling en het de-escaleren van situaties (in de media) die mogelijk
nadelig kunnen uitpakken voor het ministerie en/of van het kabinet en niet met de
inhoud van het Woo-verzoek? Hoe reflecteert de Minister op zijn eigen onafhankelijkheid
in deze kwestie, daar hij zelf op enig moment deel uitmaakte van het OMT? Vindt hij
niet dat het beter zou zijn als hij zich niet bemoeide met het afhandelen van corona-Woo-verzoeken
en dat het wellicht zelfs beter zou zijn als de afhandeling van dergelijke verzoeken
in zijn geheel zou worden belegd bij een ander ministerie, bijvoorbeeld het Ministerie
van Justitie en Veiligheid, teneinde elke (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen?
Kan de Minister ook uitleggen waarom hij een advies van een commissie die door het
kabinet zelf nog maar kort geleden in het leven is geroepen, juist met als doel meer
openheid en transparantie van bestuur te bewerkstelligen, in de wind slaat en daarvoor
bovendien geen logische onderbouwing biedt? Is het ACOI dan slechts een symbolisch
en beeldvormend orgaan? Indien dat niet het geval is, kan de Minister dan aangeven
wanneer het oordeel en de adviezen van dit orgaan door het kabinet wel ter harte worden
genomen en daaraan opvolging wordt gegeven? Welke criteria worden daarvoor dan gehanteerd
en bestaat er een concreet en gefundeerd afwegingskader?
Kan de Minister de volgende passage uit zijn brief nader verklaren: «Artikel 2.4, vijfde lid, van de Woo is opgenomen ter voorkoming van desinformatie
in situaties waarin overheidsorganen willens en wetens minder betrouwbare informatie
naar buiten brengen als ware deze juist en volledig. Deze bepaling is derhalve niet
geschreven om stukken openbaar te maken die op grond van weigeringsgronden in de Woo
vertrouwelijke behandeling rechtvaardigen. Het Secretaris Generaal / plv. Secretaris
Generaal Programmadirectie Openbaarheid Team F Kenmerk 3598473-1048681-PDO Pagina 5
van 1 bieden van dergelijke contextinformatie past enkel in uitzonderingssituaties»?
Moeten genoemde leden hieruit nu concluderen dat de overheid dus «willens en wetens
minder betrouwbare informatie naar buiten kan brengen als ware deze juist en volledig»,
maar dat deze informatie niet gecontroleerd en getoetst hoeft te worden als daartoe
een informatieverzoek wordt gedaan, op basis van de wet? De overheid kan hiermee dus
altijd alle «minder betrouwbare» informatie die is gecommuniceerd als waarheid een
«vertrouwelijke behandeling» toebedelen en kan daarmee dus waarheidsvinding, effectuering,
controle en evaluatie blokkeren. Kan de Minister uitleggen waarom hij dit geoorloofd
vindt en hoe hij dat rijmt met de volgens het kabinet «ontwrichtende rol van desinformatie
in onze samenleving»?
Ook willen de leden van de Groep Van Haga graag van de Minister weten waarom hij cruciale
epidemiologische informatie bewust buiten het bereik van de Woo houdt, bijvoorbeeld
door deze informatie onder te brengen bij privaatrechtelijke organisaties en/of het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (waarmee deze informatie dus onder de Wet
CBS komt te vallen), door niet-privacygevoelige informatie te koppen aan wel-privacygevoelige
informatie, waardoor deze informatie niet geopenbaard hoeft te worden en door de Europese
transparantierichtlijnen niet op te volgen.
Afrondend willen deze leden graag een antwoord en reflectie van de Minister op de
volgende vraag: vindt de Minister niet dat door het weigeren van transparantie en
openheid van bestuur het door de Minister zo belangrijk geachte «belang van de Staat»
juist ernstig in gevaar komt, aangezien het vertrouwen in de politiek hierdoor zienderogen
afneemt en dat zorgt voor groeiende maatschappelijke onrust en polarisatie?
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft met verbazing de reactie van de Minister gelezen naar aanleiding
van het advies van het ACOI. Dit advies is uitgebracht naar aanleiding van een klacht
van een journalist over de afhandeling van Woo-verzoeken door het ministerie. Verschillende
onderdelen van het advies van het ACOI worden volgens genoemd lid door de Minister
te gemakkelijk naast zich neergelegd. Het baart het lid Omtzigt zorgen dat een groot
deel van de Wob- en Woo-verzoeken naar COVID-19 nog lang niet zijn afgehandeld en
dat naar verwachting een groot aantal nieuwe bezwaar en beroepsprocedures komen. Daarnaast
liggen er heldere rechterlijke uitspraken. Het lid concludeert dat het uitvoeren van
de rechterlijke uitspraken over Wob- en Woo-verzoeken inzake COVID-19 geen prioriteit
heeft voor de regering. Is de Minister het eens met het lid Omtzigt dat het ministerie
zichzelf niet boven de wet kan plaatsen en dat de huidige afhandeling van verzoeken
journalisten belemmert om hun werk goed uit te kunnen voeren?
Het lid Omtzigt heeft een motie3 ingediend die de regering verzocht alle uitspraken van de rechter over de opvolging
van de Wob-/Woo-verzoeken uit te voeren en binnen twee maanden te rapporteren over
de uitvoering van deze motie. Tot de grote verbazing van genoemd lid werd deze motie
verworpen door de vier regeringspartijen, die daarmee aangaven dat er kennelijk uitzonderingen
zijn wanneer de regering zich niet aan de uitspraken van de rechter hoeft te houden.
Genoemd lid wil graag een volledig overzicht van alle rechterlijke uitspraken over
Wob/Woo-zaken die corona-gerelateerd zijn. Bij elk van deze uitspraken wil hij graag
de volgende gegevens ontvangen:
– Inhoud van het Wob-verzoek en inschatting van het Ministerie van de werklast die daarmee
gepaard gaat;
– Uitspraak van de rechter (indien openbaar met link);
– Heeft de regering de uitspraak volledig opgevolgd, gedeeltelijk opgevolgd of niet
opgevolgd? (Als gedeeltelijk: welk gedeelte)
– Dwangsom, boete: is de regering een dwangsom, boete verschuldigd en zo ja, is die
opgeëist en uitbetaald?
Genoemd lid ontvangt deze lijst graag binnen een maand.
Het ministerie heeft tot nu toe steeds geweigerd (voorbereidende) documenten van het
OMT (ook Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-onderzoeken) openbaar
te maken. Er is sprake van een onnavolgbare weigering van documenten met een beroep
op de bescherming van het goed functioneren van de Staat (Woo, artikel 5.1, tweede
lid onder i). Er is daarnaast een gebrekkige motivering van de weigering van documenten
op basis van de i-grond. Het lid Omtzigt verzoekt de Minister de (actuele) werkinstructies
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op basis waarvan bepaald
wordt wanneer een verzoeker een document (deels) geweigerd wordt of juist wel wordt
gedeeld, binnen twee weken openbaar te maken en met de Kamer te delen.
Het lid Omtzigt vindt het onbegrijpelijk dat de Minister het advies van het ACOI niet
opvolgt om de weigering van voorbereidende documenten van het OMT te heroverwegen,
ook als het gaat om de informatie/documenten over de werkwijze, prognoses en scenario’s.
De reden waarom dit niet zou kunnen volgens de Minister, wordt volgens het lid Omtzigt
voorkomen door persoonlijke beleidsopvattingen te anonimiseren. Er is absoluut geen
reden volgens het lid Omtzigt om voorbereidende documenten van het OMT niet te delen,
aangezien zij een essentiële rol hebben gespeeld in de nationale crisissituatie en
het kabinetsbeleid en er daarom inzicht moet zijn in totstandkoming van adviezen/overwegingen
en besluitvorming. Genoemd lid leest dat de Minister als argument aanvoert dat het
OMT alleen goed kan functioneren, wanneer sprake is van absolute vertrouwelijkheid.
Hoe reflecteert de Minister dan op het feit dat OMT-leden regelmatig de publiciteit,
journalisten en talkshows hebben opgezocht? Hoe verenigt de Minister dit met de grond
waarop hij nu weigert in het belang van het functioneren van de Staat deze informatie
openbaar te maken? Het lid Omtzigt verzoekt de Minister dit besluit om het advies
van het ACOI niet op te volgen, te heroverwegen. Is de Minister bereid zijn besluit
te heroverwegen, tevens als het gaat om concepten (gedeeltelijk) openbaar te maken?
Het lid Omtzigt is het met het ACOI eens dat weigering op basis van i-grond spaarzamer
moet worden toegepast. Er wordt te vaak een beroep gedaan op uitzonderingsgronden.
Genoemd lid vindt het dan ook terecht dat de Minister aangeeft dat op de inventarislijst
bij documenten die geheel of gedeeltelijk zijn geweigerd onder toepassing van de i-grond,
zo spoedig mogelijk een verduidelijking komt te staan van deze weigering. Het lid
vraagt wanneer deze verduidelijking bij geweigerde documenten gereed kan zijn en om
deze inventarislijst met verduidelijking ook zo snel mogelijk aan de Kamer te doen
toekomen. Tevens benadrukt hij dat dit vanzelfsprekend zou moeten zijn om motivering
aan te leveren bij ieder document die wordt geweigerd onder toepassing van de i-grond.
Graag ontvangt het lid Omtzigt een reactie hierop.
Het ACOI concludeerde dat het ministerie niet levert waar de verzoekers om vragen,
namelijk een tijdige openbaarmaking van specifiek de informatie die voor hen van belang
is. Het lid Omtzigt leest dat informatie wordt geleverd op moeilijk te doorgronden
wijze. Er wordt veel meer informatie verstrekt dan gevraagd en dit gebeurt ook nog
in stukjes via moeilijk te doorgronden opeenvolgende deelbesluiten. Is de Minister
het met het genoemde lid eens dat dit het werk van journalisten bemoeilijkt? Herkent
de Minister deze werkwijze hoe documenten worden aangeleverd vanuit het ministerie
en wat wordt precies gedaan om te voorkomen dat deze werkwijze zich voortzet?
Tot slot ontvangt het lid Omtzigt binnen een week nog graag een reactie naar aanleiding
van de toezegging van de Minister, inmiddels twee maanden geleden, om de directeur
van het RIVM te vragen om informatie te verstrekken over de vraag of de wijzigingen
in het conceptadvies van het OMT-advies gedragen worden door het conceptverslag en
het verslag van de vergadering van 14 april 2020, mogelijk na raadpleging van de personen
die deelgenomen hebben aan de vergadering van 14 april.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.