Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel) : Memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
35 754 Voorstel van wet van de leden Bikker, Mohandis, Kuik, Westerveld, Van der Staaij, Dijk, Van Esch en Van der Plas tot wijziging van de Wet publieke gezondheid ter bevordering en verankering van integrale suïcidepreventie (Wet integrale suïcidepreventie)
Nr. 9 MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING
ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Suïcide is een groot maatschappelijk probleem, dat in Nederland jaarlijks ruim 1.800
levens1 kost (ruim vijf personen per dag). Bij elke suïcide worden ongeveer 135 mensen in
de omgeving getroffen: 250.000 mensen worden per jaar geraakt door suïcides.2 Dit zijn bijvoorbeeld vrienden, klasgenoten, werkgevers, collega’s, hulpdiensten,
zorgprofessionals en omstanders.
De ontwikkeling van de afgelopen jaren stemt niet positief. Het aantal suïcides per
100.000 inwoners is sinds 2018 min of meer stabiel. Daarnaast blijft het aantal jongeren
met gedachten aan zelfdoding hoog sinds de flinke stijging in de lockdownperiode door
corona (circa 14%).3
Het bestaande suïcidepreventiebeleid vanuit de overheid is incidenteel en projectmatig
van aard, terwijl de problematiek helaas structureel is. Het overheidsbeleid bestaat
uit een landelijke agenda suïcidepreventie en een onderzoeksprogramma. Daarnaast is
er een instellingssubsidie op jaarbasis waarmee onder andere wordt voorzien in een
landelijke hulplijn. De initiatiefnemers constateren echter dat er geen sprake is
van een structurele borging van het overheidsbeleid suïcidepreventie. De continuïteit
van dat suïcidepreventiebeleid de afgelopen jaren is goeddeels afhankelijk gebleken
van initiatieven vanuit de Tweede Kamer en van vermelding in het regeer- of coalitieakkoord.
Verlenging of vernieuwing van de landelijke agenda suïcidepreventie, middelen voor
een onderzoeksprogramma en extra middelen voor de suïcidepreventiehulplijn komen er
vaak als gevolg van toezeggingen in debatten, amendementen en moties.4 Zonder herhaald initiatief vanuit de Tweede Kamer zou onderzoek naar suïcidaliteit
en zou de nationale organisatie voor suïcidepreventie (Stichting 113 Zelfmoordpreventie)
op losse schroeven zijn komen te staan. Door de steeds terugkerende onzekerheid over
de toekomstige inzet en bijbehorende middelen van de (Rijks)overheid is het voor uitvoerende organisaties moeilijk om momentum te behouden of
zelfs continuïteit te garanderen. Suïcidepreventie vergt visie die verder reikt dan
de volgende subsidieaanvraag.
Suïcide kan in meer gevallen worden voorkomen, mits er over een lange periode een
breed pakket aan preventieve maatregelen wordt ingezet. Deze maatregelen dienen gericht
te zijn op drie niveaus: de algemene bevolking, vooraf bekende risicogroepen en mensen
met suïcidaal gedrag.5 Voor de directe omgeving van mensen die kampen met suïcidaliteit zijn voorlichting
en ondersteuning nodig. Ook zijn scholing, trainingen en concrete handreikingen en
handvatten nodig voor (zorg)professionals en de organisaties die met hen en met risicogroepen
te maken hebben. Leren over suïcidaliteit door onderzoek en daaruit conclusies kunnen
trekken ter ontwikkeling en verbetering van suïcidepreventiebeleid is onontbeerlijk,
evenals het voorlichten van en het verlagen van drempels om te spreken over suïcidaliteit
in de algemene bevolking. Daarnaast zijn veiligheidsmaatregelen in de openbare ruimte
(zoals hekken bij spoor en gebouwen) van belang en vraagt suïcidepreventie om verantwoorde
berichtgeving in de media. Om gedurende een lange periode in een dergelijk breed pakket
aan maatregelen te investeren, is de inzet van velen nodig, waar nodig geïnitieerd,
geregisseerd en gefaciliteerd door de landelijke overheid.
Daarom stellen de initiatiefnemers deze wet integrale suïcidepreventie voor. Hiermee
wordt suïcidepreventie een wettelijke overheidstaak waarvoor structureel beleid wordt
gemaakt en er duurzame en brede aandacht en inzet blijft voor suïcidepreventie. Het
initiatief voor beleid dat tot nu toe vaak uit de Tweede Kamer kwam, komt met deze
wet bij de regering te liggen. Met de wettelijke verankering van suïcidepreventiebeleid
beogen de initiatiefnemers dat suïcidepreventiebeleid zowel landelijk als lokaal zich
verdiept (steeds effectiever), verbreedt (integraal, over meerdere beleidsterreinen)
en verspreidt (door heel Nederland).
Door de faciliterende en regisserende rol van de overheid te borgen in de wet, wordt
de vraag of de taak van suïcidepreventie bij de overheid ligt, positief beantwoord. De energie
kan dan gaan naar beantwoording van de vraag hoe kan worden gewerkt aan het verminderen van het aantal suïcides.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
Het doel van dit wetsvoorstel is het structureel borgen van suïcidepreventiebeleid.
Daarvoor stelt het wetsvoorstel drie elementen voor. Ten eerste legt het wetsvoorstel
de primaire verantwoordelijkheid vast van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (hierna: VWS) voor het vaststellen van suïcidepreventiebeleid, in overleg
met andere Ministers voor zover het hun terrein betreft. Ten tweede is voor gemeenten
de plicht opgenomen om, in aansluiting op het landelijke beleid, gemeentelijk beleid
te voeren voor suïcidepreventie: een belangrijke nieuwe pijler onder het Nederlandse
suïcidepreventiebeleid. Ten derde is er een grondslag opgenomen voor een suïcidepreventiehulplijn,
zoals er ook een wettelijke basis is gelegd voor andere hulplijnen6.
Dit wetsvoorstel richt zich op overheden en hun verantwoordelijkheid om te zorgen
voor suïcidepreventiebeleid en legt geen verplichtingen op aan mensen die zelf kampen
met suïcidale gedachten.
2.1. Probleembeschrijving
In Nederland sterven ruim vijf personen per dag door suïcide. Bij mannen komt suïcide
ruim twee keer zo vaak voor als bij vrouwen. De grootste risicogroep zijn mannen tussen
de 40 en 70 jaar oud. Suïcide is doodsoorzaak nummer één onder jongeren van 10 tot
25 jaar. Daarnaast zijn er nog suïcidepogingen die ook een enorme impact hebben. Naar
internationale schatting komen suïcidepogingen 20 tot 25 keer vaker voor dan suïcide.7
In Nederland komt dit neer op bijna 50.000 pogingen per jaar, 135 pogingen per dag.
Dit kunnen er ook veel meer zijn: veel pogingen worden niet geregistreerd of als zodanig
herkend. De spoedeisende hulp wordt ongeveer 15.000 keer per jaar bezocht door mensen
met zelf toegebracht letsel (40 keer per dag).8 Suïcidepogingen komen vooral voor onder jonge vrouwen.
Nabestaanden die iemand verloren hebben aan zelfdoding blijven achter met gevoelens
zoals verdriet, schuld, woede en onbegrip. Betrokken families verkeren na drie maanden
rouw in slechtere gezondheid dan families die iemand verloren zijn aan natuurlijke
oorzaken.9 Mensen die een naaste zijn verloren door zelfdoding hebben een verhoogd risico op
suïcide, een suïcidepoging, depressie en opname in een psychiatrische instelling.
Verlies door zelfdoding kan ook consequenties hebben op praktisch en financieel vlak,
bijvoorbeeld door uitval op werk.10
Suïcidepreventie
Suïcidepreventie wordt omschreven als alle acties gericht op het voorkomen van suïcides
of pogingen daartoe. Aan een (poging tot) suïcide gaat in de regel suïcidaal gedrag
vooraf. Suïcidaal gedrag verwijst naar het geheel aan gedachten, voorbereidingshandelingen
en pogingen die een zekere intentie uitdrukken om zichzelf te doden.11 De multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag benadrukt
dat het begrip «intentie» niet begrepen moet worden in de zin dat een persoon altijd
een vrije keus heeft in zijn gerichtheid op dood en sterven: «Niet zelden is er sprake
van een wanhoopsdaad, een onvrije keuze waarbij de patiënt zich gedreven voelt door
de omstandigheden en/of door onmacht.» 12
Op individueel niveau is suïcidaliteit een proces van bewustzijnsvernauwing, waarbij
mensen vanuit een emotionele crisis een einde willen maken aan hun lijden op dat moment.13 Ze hebben daarbij vaak ambivalente gedachten. Enerzijds willen ze dood, anderzijds
willen ze blijven leven: ze willen vooral weg uit deze situatie.14
Suïcidale gedachten ontstaan door een wisselwerking tussen genetische, psychische,
sociale en culturele factoren, soms gecombineerd met eerder doorgemaakte trauma’s
en verlieservaringen.15 Mensen met een kwetsbaarheid voor suïcidale gedachten hebben in hun suïcidale periode
vaak last van een stapeling van deze problemen. Hierbij kan men denken aan een combinatie
van een psychisch probleem, verlieservaringen, trauma, eenzaamheid en financiële problemen.
Op zo’n moment is het voor die persoon lastig om te bepalen of en hoe hij kan doorleven
met de lijdensdruk. Hierdoor kan die persoon op dat moment vaak niet goed oordelen
over het wel of niet doorleven.
Suïcidaliteit is vaak een proces van een eerste gedachte naar meer concrete plannen
tot het uitvoeren van een poging. Hierbij evolueert suïcidaliteit niet lineair, maar
met ups en downs.16 Het hebben van gedachten over suïcide komt relatief veel voor, maar leidt meestal
niet tot het doen van een poging.17 Het hebben van een concreet plan om suïcide te plegen, niet bang te zijn voor de
dood, het gevoel anderen tot last te zijn en nergens (meer) bij te horen verhoogt
het risico op het daadwerkelijk plegen van suïcide. Een suïcidepoging zonder dodelijke
afloop in het verleden geeft een sterk verhoogd risico op een latere poging met dodelijke
afloop.18
Dit wetsvoorstel richt zich uitsluitend op suïcides en suïcidepogingen, waarbij euthanasie
en hulp bij zelfdoding als bedoeld in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek
en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) nadrukkelijk worden uitgezonderd. In die situatie
is er sprake van een levensbeëindiging via een gereguleerd traject. Suïcide in de
zin van het onderhavige wetsvoorstel betreft daarentegen een gebeurtenis waarbij een
persoon «eenzaam en radeloos sterft» door zelfdoding.
Vroeger werd suïcide vaak gezien als een autonome keuze voor de dood. Inmiddels wordt
algemeen onderkend dat het overgrote deel van de mensen dat zichzelf doodt, niet dood
wil, maar een einde wil aan het lijden op dat moment.19
Initiatiefnemers erkennen dat het huidige stelsel van geestelijke gezondheidszorg
problemen kent zoals lange wachtlijsten in de GGZ en jeugdzorg. Hierdoor is passende
zorg niet altijd toegankelijk. Het oplossen van deze problematiek speelt ook een rol
in het terugdringen van suïcides, maar reikt buiten de kaders van dit wetsvoorstel.
Beide zaken zijn volgens de initiatiefnemers ook complementair aan elkaar. Er moet
ingezet worden op een betere toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg én
suïcidepreventiebeleid moet beter verankerd worden bij de overheid.
Vroege herkenning en behandeling kan suïcide voorkomen20
Iedere vorm van suïcidaal gedrag verdient het om serieus te worden genomen. Hoe sneller
suïcidaal gedrag wordt herkend en behandeld, hoe groter de kans dat een interventie
aanslaat en iemand tot andere oplossingen kan komen dan tot suïcide. In een vroeg
stadium, waarbij iemand wel speelt met de gedachte aan suïcide, maar ook nog aan andere
dingen kan denken en er nog geen of in mindere mate sprake is van entrapment (klemzitten), is het raadzaam om suïcidaal gedrag te bespreken en te zoeken naar
alternatieven. Het gesprek is er dan op gericht om mensen te ondersteunen in het verkennen
van deze alternatieven en hen te stimuleren om na te denken over redenen om te blijven
leven. Naarmate mensen meer vertrouwen hebben in een andere oplossing dan de dood,
zal een pijnlijke situatie minder snel leiden tot het gevolg geven aan de suïcidale
gedachten. Maar als mensen hun omstandigheden als ondraaglijk ervaren en als onoplosbaar
gaan zien, zullen zij meer en meer entrapment ervaren en meer gaan geloven dat suïcide de enige uitweg is.
Met specifieke behandeling kunnen zorgverleners proberen de suïcidaliteit te behandelen
op verschillende manieren. Maar mensen met een doodswens zoeken veelal niet uit zichzelf
hulp. Daarom zullen professionals op sleutelposities alert en vaardig moeten zijn
om suïcidaal gedrag te herkennen en bespreekbaar te maken. Dit betekent dat suïcidepreventie
vraagt om kennis bij en inzet van velen. In het bijzonder van mensen die de persoon
met suïcidaal gedrag tegenkomen in hun leven of werk. Denk naast familie en vrienden
bijvoorbeeld aan de werkgever, het gemeenteloket, het sociaal wijkteam, de politie,
het onderwijs, erfbetreders (zoals dierenartsen), de huisarts, het ziekenhuis of de
(geestelijke gezondheids)zorg. Om al deze mensen te bereiken, zijn publiekscampagnes
en communicatiestrategieën noodzakelijk. Met die middelen kunnen mensen bewust worden
gemaakt van de signalen en kunnen mensen worden gemobiliseerd tot het aangaan van
het gesprek, alsmede door het aanbieden van laagdrempelig gesprekstraining.
2.2. Suïcidepreventie als taak van de overheid: landelijk en lokaal
De maatschappij hecht in toenemende mate aan preventie van suïcides, maar dit is op
zichzelf nog onvoldoende om de benodigde integrale aanpak te realiseren.
Suïcidepreventie vraagt om overheidsinterventie op landelijk niveau: een heldere regierol,
zoals dit al bij brandpreventie, verkeersveiligheid en milieukwesties het geval is.
Zodat niet wordt opgetreden vanuit één ministerie, maar vanuit alle ministeries die
het betreft, vanuit gemeenten, vanuit organisaties en vanuit individuen. Dit vanwege
het publiek belang en het risico dat zonder die heldere regierol onvoldoende structurele
aandacht zal uitgaan naar het voorkomen van suïcide in ons land.
Op het niveau van de lokale overheid gebeurt er al het een en ander, maar nog niet
structureel en in alle gemeenten. In dertien GGD-regio’s werken gemeenten met andere
partijen aan suïcidepreventie.21 Zo’n 50 gemeenten hebben zelf suïcidepreventiebeleid, waarbij het beleid varieert
in omvang en integraliteit. Initiatiefnemers zijn ervan overtuigd dat de lokale overheid
een belangrijke rol moet hebben in suïcidepreventiebeleid omdat op lokaal niveau veel
kennis is over de situatie en behoeften van inwoners. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor
dat elke gemeente in de gemeentelijke nota gezondheidsbeleid formuleert wat zij op
het gebied van suïcidepreventie voornemens is te doen. Dit wetsvoorstel laat in grote
mate open wat de inhoud van dit beleid dient te zijn. Veel gemeenten gebruiken de
lokale nota om onder andere het nationaal preventieakkoord en het sportakkoord lokaal
te vertalen. Een lokale uitwerking van de landelijke agenda suïcidepreventie zou daar
eveneens goed bij passen.
2.3. Relatie voorstel tot andere wetgeving en wetgeving in andere landen
2.3.1 Relatie voorstel tot andere wetgeving
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg).
De Wpg legt vooral taken op het gebied van de collectieve preventie bij gemeenten zoals de jeugdgezondheidszorg. De Wpg kent echter ook taken voor de centrale overheid, zoals bevolkingsonderzoek. Zoals omschreven in de Wpg omvat de publieke gezondheidszorg
gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of
specifieke groepen daaruit, waaronder het voorkomen en het vroegtijdig opsporen van
ziekten. De initiatiefnemers vinden daarmee de Wpg een goede plek om preventiebeleid,
en specifiek suïcidepreventiebeleid te borgen. Het RIVM stelt dat het monitoren en
signaleren van psychosociale problemen een taak is van de publieke gezondheidszorg.22
Voor de suïcidepreventietaken wordt nu voorgesteld de bestaande praktijk te bevestigen,
te versterken en te verbreden. Dat wil zeggen dat de primaire verantwoordelijkheid
bij de Minister van VWS blijft, maar dat die deze verantwoordelijkheid nadrukkelijker
coördinerend en waar van toepassing in overleg met andere Ministers invult. En ook
de verantwoordelijkheid van gemeenten is expliciet opgenomen in het wetsvoorstel.
Vanuit de landelijke agenda suïcidepreventie worden gemeenten daarin ook nu al gefaciliteerd.
Er is een aantal gemeenten dat deze taak oppakt vanuit de verantwoordelijkheid voor
gemeentelijk gezondheidsbeleid, maar hoewel het aantal gestaag groeit, zijn het er
nog maar relatief weinig. Zo is er slechts beperkt sprake van borging van de activiteiten
vanwege het ontbreken van structurele middelen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het stoppen
van initiatieven van gemeenten bij het beëindigen van de projectsubsidie vanuit de
landelijke agenda suïcidepreventie.
De initiatiefnemers zijn van mening dat het onderwerp suïcidepreventie zowel op rijksniveau
als op gemeentelijk niveau zelfstandige inspanning vergt. Hiermee beogen de initiatiefnemers
een eind te maken aan de vrijblijvendheid waarmee dit beleidsterrein wordt benaderd.
Voor suïcidepreventie wordt op rijksniveau het vaststellen van beleid voorgeschreven
door de Minister van VWS en door de andere Ministers voor zover suïcide hun beleidsterrein
raakt. De vrijblijvendheid wordt ook verminderd doordat de Minister van VWS jaarlijks
verantwoording over de voortgang aflegt aan de Tweede Kamer. Deels kan worden verwezen
naar de invulling van het landelijke beleid zoals opgenomen in de bestaande landelijke
agenda suïcidepreventie, deels zullen ook nieuwe doelen gesteld kunnen worden. Vanuit
de landelijke nota gezondheidsbeleid (artikel 13, eerste lid, Wpg) bepalen gemeenten
de prioriteiten voor hun eigen gemeente (artikel 13, derde lid, Wpg), waarbij ze ook
doelstellingen omschrijven voor de publieke gezondheidszorg, de jeugdgezondheidszorg,
de ouderengezondheidszorg en infectieziektebestrijding (artikel 2, 5, 5a en 6 Wpg).
Zij geven aan welke doelstellingen zij hebben, welke acties zullen worden ondernomen
en welke resultaten ze willen behalen. Het wetsvoorstel voegt daar een lokale uitwerking
van landelijk suïcidepreventiebeleid aan toe.
Het onderhavige wetsvoorstel regelt een wettelijke grondslag voor een hulplijn waar
mensen in principe anoniem contact mee kunnen opnemen23, waarbij geldt dat het hier om laagdrempelige hulpverlening gaat. Dat de gesprekken
niet direct tot de hulpvrager herleidbaar zijn, maakt het eenvoudiger om te spreken
over suïcidaliteit. Bij de hulplijn gaat het niet om bieden van goede zorg in de zin
van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. De wettelijke grondslag voor deze
hulplijn is naar analogie van de Luisterlijn vormgegeven. De Luisterlijn heeft zijn
grondslag in artikel 3a.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De hulplijn
voor suïcidepreventie is bedoeld voor iedereen die zelf suïcidale gedachten heeft,
voorbereidende handelingen treft, een suïcidepoging doet, maar ook voor hen die zich
zorgen maken over mensen in hun omgeving bij wie ze deze gedachten of handelingen
vermoeden of zien.
2.3.2. Wetgeving in andere landen
De maatschappelijk breed gevoelde noodzaak voor suïcidepreventie geeft het afgelopen
decennium in het buitenland steeds vaker de doorslag richting de structurele borging
van beleid en ook van wetgeving. Niet alleen verdwijnt strafbaarstelling van suïcide
steeds vaker uit de wet,24 trend is bovendien dat steeds meer landen suïcidepreventiewetgeving aannemen. De
gevoelde noodzaak tot gereguleerde actie wat betreft suïcidepreventie heeft al geleid
tot specifieke wetten en wettelijke bepalingen in Japan, Argentinië en Paraguay, alsook
in de Common Law landen Canada, Amerikaanse staten (Californië en Utah) en India.
De in Japan in 2006 ingevoerde wet lichten de initiatiefnemers er graag uit. Suïcidaliteit
was en is in Japan een groot probleem. In 2006 was het aantal suïcides per 100.000
inwoners 23,9, waar het gemiddelde in de wereld rond de 10 á 11 ligt per 100.000 ligt.
De Japanse wet is sterk beleidsmatig ingestoken en zet in de kern uiteen dat overheden,
organisaties, bedrijven en alle Japanners verantwoordelijk zijn voor de preventie
van suïcides. Iedere Japanner moet daarbij een beroep kunnen doen op overheden. Het
aantal suïcides per 100.000 inwoners was in 2019 gedaald naar 15,3.25
Het Verenigd Koninkrijk kiest voor structurele borging van suïcidepreventie door middel
van een kabinetslid dat speciaal belast is met mentale gezondheid en suïcidepreventie:
de Minister for Mental Health and Suicide Prevention.26
2.4. Drie elementen voor overheidsbeleid
In dit wetsvoorstel zijn drie elementen voor overheidsbeleid opgenomen ten behoeve
van integrale en structurele suïcidepreventie, die hierna verder worden uitgewerkt
wat betreft het wetsvoorstel en – waar van toepassing – nader worden uitgewerkt in
een algemene maatregel van bestuur:
1. Integraal beleid suïcidepreventie: vastgesteld door de Minister van VWS, in overleg
met andere Ministers die het aangaat;
2. Een 24-uurs-hulplijn die onafhankelijk is en gratis en anoniem beschikbaar is voor
hulpvragers;
3. Gemeentelijk beleid suïcidepreventie.
Ad 1. Integraal beleid suïcidepreventie
Door de Minister van VWS wordt gezorgd voor integraal beleid voor suïcidepreventie,
in overleg met de andere Ministers die het aangaat. Zo is het aan de Minister van
OCW om te zorgen voor aandacht voor suïcidepreventie op scholen en zal de Minister
van SZW worden betrokken vanuit het belang om werkgevers(organisaties) en werknemers(organisaties)
te betrekken bij suïcidepreventie. Het beleid wordt elke vier jaar opgesteld en de
voortgang wordt jaarlijks verantwoord aan de Tweede Kamer. Voor de initiatiefnemers
ligt het in de rede om dit integrale suïcidepreventiebeleid uit ten minste deze vier
elementen te laten bestaan: (1) het versterken van de brede mentale weerbaarheid (voorlichting),
(2) maatregelen voor het durven en leren praten over mentale problemen en suïcidale
gedachten, (3) extra aandacht schenken aan risicogroepen – doorvragen en helpen bij
het zoeken van hulp en (4) het bieden van effectieve zorg bij suïcidaliteit. In adviezen
van de WHO komen deze elementen ook terug. De WHO raadt namelijk aan om in elk geval
vier interventies in het landelijk beleid op te nemen: de toegang tot de middelen
voor zelfdoding zoveel mogelijk beperken (bijvoorbeeld hekken bij spoor en gebouwen,
kleine medicatiehoeveelheden op recept), interactie met de media voor verantwoorde
berichtgeving over zelfdoding, het bevorderen van sociaal-emotionele levensvaardigheden
bij adolescenten, en vroegtijdig identificeren en goede (na)zorg bieden aan iedereen
met suïcidaal gedrag.27
Initiatiefnemers beogen integraal suïcidepreventiebeleid dat bewustwording en adequaat
handelen in de hele maatschappij bevordert. 60 procent van alle mensen die overlijden
aan suïcide is niet bekend bij de GGZ.28 Deze mensen kunnen wel in beeld zijn bij de maatschappij als geheel zoals bij docenten,
werkenden in het sociaal domein, agenten, huisartsen en leden van verenigingen. Daarom
is suïcidepreventiebeleid niet alleen een taak binnen de GGZ. Dit betekent echter
niet dat de GGZ geen grote rol heeft in suïcidepreventie. Als 40 procent wél bekend
is bij de GGZ, is het van groot belang dat de kwaliteit en veiligheid van de GGZ verbetert.
Initiatiefnemers vinden dit een belangrijk onderdeel van suïcidepreventiebeleid.
Ad 2. Gratis en anonieme hulpverlening
Er is al een 24-uurs-hulplijn voor mensen die willen praten over suïcidaliteit. Hierin
wordt voorzien door Stichting 113 Zelfmoordpreventie. Aan deze organisatie is door
de Autoriteit Consument en Markt ook het nummer 113 toegewezen.29 Met dit wetsvoorstel wordt bestendigd dat de Minister van VWS blijvend zorg draagt
voor deze hulplijn, zodat personen op ieder moment van de dag kosteloos en niet direct
herleidbaar een telefonisch of elektronisch gesprek (zoals een chatgesprek) kunnen
voeren over suïcidaliteit in hun persoonlijke situatie of van iemand in hun omgeving.
Doel is het bieden van hulp en advies op het moment dat het nodig is, voor iedereen
die het nodig heeft. Dat kan een eerste, laagdrempelig gesprek zijn voor wie nog geen
hulp heeft kunnen vinden of heeft durven zoeken of een gesprek met een hulpverlener
die los staat van een eventueel langer lopende behandeling of begeleiding. De hulplijn
staat ook open voor mensen die zich zorgen maken over een ander, vanuit een persoonlijke
dan wel professionele relatie.
Ad 3. Gemeentelijk beleid suïcidepreventie
Cruciaal is dat – in aansluiting op het landelijke beleid – ook gemeenten suïcidepreventiebeleid
voeren. Dit wetsvoorstel schrijft niet voor hoe gemeenten invulling geven aan het beleid, maar dat ze er aandacht aan geven. Gemeenten mogen dit beleid zelf invullen, afhankelijk van
wat er lokaal het meest urgent en passend is. Juist de mogelijkheid van lokaal maatwerk
in de uitvoering kan in belangrijke mate leiden tot een versterking van dat beleid.
Lokale maatschappelijke partijen zoals docenten, agenten en huisartsen hebben soms
beter en eerder de mensen in beeld dan de GGZ-zorgverlener. Daarom is het essentieel
dat deze maatschappelijke partijen zijn toegerust om te signaleren, contact te maken
en te verwijzen. Op basis van de lokale analyse van hoog-risicogroepen en de sociale
kaart kunnen gemeenten bepalen op welke manier zij aandacht geven aan suïcidepreventie.
Ook kunnen gemeenten suïcidepreventie agenderen en voorstellen gezamenlijk vormgeven
met partners en werkgevers in bijvoorbeeld arbeidsmarktregio’s.
Het lokaal verder invullen van suïcidepreventiebeleid kan op verschillende manieren
vorm krijgen. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld zelf aan de slag gaan op basis van voorbeelden
vanuit de landelijke agenda suïcidepreventie, al dan niet met steun van 113 Zelfmoordpreventie.
Ook kunnen gemeenten hun middelen samenvoegen in een overkoepelend samenwerkingsverband
zoals de GGD of een andere gemeenschappelijke regeling, in de landelijke agenda suïcidepreventie
kunnen good practices worden opgenomen.
3. Grondrechten en mensenrechten
Het begrip suïcidepreventie komt niet in verdragsteksten voor. Wel zijn het recht
op leven en het recht op gezondheid als grondrechten opgenomen in verschillende internationale
verdragen.
Het recht op leven is vastgelegd in artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM). Daarnaast is dat recht ook opgenomen in meerdere andere verdragen
en in artikel 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Ook het
recht op gezondheid is het Handvest opgenomen (artikel 35). Op de precieze reikwijdte
en uitleg van deze grondrechten wordt hierna verder ingegaan.
3.1 Recht op leven
Artikel 2 EVRM regelt het recht op leven. Het recht op leven beschermt: niemand mag
opzettelijk van het leven worden beroofd. Maar artikel 2 EVRM omvat ook zogeheten
positieve verplichtingen. De overheid heeft de verplichting het recht op leven actief
te beschermen, onder meer in relaties tussen burgers onderling.30
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM)
volgt dat van schending van artikel 2 EVRM sprake kan zijn in situaties waarin de
overheid in individuele gevallen niet adequaat reageert op concrete, bij haar bekende
aanwijzingen dat er een kans op suïcide bestaat, en het om individuen gaat die op
een of andere manier in handen van of in het directe zicht van de overheid zijn.31
Ook in artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke
Rechten (hierna: IVBPR) is het recht heeft op leven neergelegd. Hierover stelt het
VN-Mensenrechtencomité32 in een General Comment (zie letterlijke citaat in noot):
The right to life constitutes a fundamental right, whose effective protection is the
prerequisite for the enjoyment of all other human rights.33
Ofwel, vrij vertaald: zonder een effectieve bescherming van het recht op leven, heb
je niets aan mensenrechten. Uit datzelfde Comment blijkt dat de verdragsstaat adequate
maatregelen moet nemen ter voorkoming van suïcide, in het bijzonder (maar dus niet uitsluitend) voor mensen in een bijzonder kwetsbare situatie.34
Suïcide is de eerste doodsoorzaak onder adolescenten.35 Daarom is het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind van de Verenigde
Naties ook van belang (hierna: Kinderrechtenverdrag). Centraal in het Kinderrechtenverdrag
staat het belang van het kind. Het belang van het kind dient een eerste overweging
te zijn bij elk overheidsoptreden. Elk kinderrecht, zo ook het recht op leven en het
recht op gezondheid, moet in dit licht worden uitgelegd. Suïcide wordt in het Kinderrechtenverdrag
niet genoemd. Echter, volgens artikel 6 van dat verdrag heeft elk kind het inherente
recht op leven en zijn staten verplicht om in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden
tot overleven en de ontwikkeling van het kind te waarborgen. Het recht op gezondheid
(artikel 24 Kinderrechtenverdrag) omvat mede preventie en preventieve zorg.
In General Comment36 nr. 20 (2016) van het Comité voor de rechten van het kind inzake «de gezondheid
en ontwikkeling van adolescenten in de context van het Verdrag inzake de rechten van
het kind» staat onder nummer 35 het volgende:
«Geestelijke gezondheid en psychosociale problemen als zelfmoord, zelfbeschadiging,
eetstoornissen en depressie zijn de voornaamste oorzaken van een slechte gezondheid,
ziekelijkheid en sterfte onder adolescenten, met name in kwetsbare groepen. (...)
Het Comité benadrukt dat Staten die partij zijn een aanpak zouden moeten kiezen op
basis van volksgezondheid en psychosociale ondersteuning in plaats van te veel medicalisering
en institutionalisering. Er is een allesomvattende multisectorale aanpak nodig door
middel van geïntegreerde systemen van geestelijke gezondheidszorg voor adolescenten
waarbij ouders, leeftijdsgenoten, de bredere familie en de school betrokken zijn en
hulp en ondersteuning geboden wordt door daarvoor opgeleide medewerkers.»
Het met dit wetsvoorstel borgen van de rol van de overheid bij het voorkomen van suïcides,
geeft wat de initiatiefnemers betreft goed invulling aan de voornoemde verdragsbepalingen.
3.2 Recht op gezondheid
Ook in het recht op gezondheid zien de initiatiefnemers een belangrijke grondslag
voor het beleid van de overheid ten aanzien van suïcidepreventie, -zorg en -nazorg.
Dit mensenrecht heeft internationaal en nationaal breed erkenning gevonden. Het is
terug te vinden in artikel 12 Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en
Culturele Rechten (IVESCR), artikel 11 Europees Sociaal Handvest, artikel 35 Handvest
van de Grondrechten van de Europese Unie en een aantal categorale verdragen zoals
artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag. Ook in onze eigen Grondwet is dit grondrecht
opgenomen. Het VN Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten stelt dat
Staten de verplichting hebben om zo snel en effectief mogelijk toe te werken naar
volledige realisatie van het recht op gezondheid (artikel 12 IVESCR). Dit wordt ook
wel progressieve realisatie genoemd. Stappen terug van deze progressieve realisatie
– zoals het stoppen van ingezette preventieactiviteiten – zijn in beginsel niet toegestaan.37
Het eerste lid van artikel 22 Grondwet schrijft voor dat de overheid maatregelen treft
ter bevordering van de volksgezondheid. Deze instructienorm is tweeledig. Enerzijds
dient de overheid zorg te dragen voor een kwalitatief goede, bereikbare en toegankelijke
gezondheidszorg. Die zorg strekt zich ook uit tot mensen die suïcide overwegen of
een poging daartoe hebben gedaan, alsook zijn/haar naasten die hiermee worden of zijn
geconfronteerd. Anderzijds omvat dit mensenrecht de plicht van de overheid tot preventie,
zoals Dute38 in zijn oratie «De vrijblijvendheid voorbij» heeft betoogd. In de woorden van Dute,
«de overheid heeft de verantwoordelijkheid om behalve aan de beschikbaarheid, kwaliteit
en toegankelijkheid van voorzieningen voor gezondheidszorg ook aan preventie en gezondheidsbevordering
maximale aandacht te geven. Het is de taak van de overheid om het individu optimaal
in staat te stellen een gezond leven te leiden.»39 Toegespitst op de preventietaak ten aanzien van suïcide: van de overheid mag worden
verwacht dat zij al het redelijke doet om te voorkomen dat mensen ontijdig een eind
maken aan hun leven.
Er zijn veel terreinen waarop de overheid al langere tijd een duidelijke rol speelt
wat betreft preventie. Denk aan brandveiligheid, verkeersveiligheid en – vanuit het
perspectief van de volksgezondheid – tabaksontmoediging, alcoholpreventie en preventie
van overgewicht.
Aandacht voor de determinanten van gezondheid is noodzakelijk om de gezondheid in
de volle breedte via het recht te beschermen. Daarom richten de Grondwet en de mensenrechtenverdragen
zich niet alleen op de zorg, maar ook op de determinanten ervan.40
In het Preadvies van de Vereniging voor Gezondheidsrecht van 2019, met de titel «Ongezond
gedrag: de rol van het recht», wordt beschreven dat preventie meer vanuit het perspectief
van het recht op gezondheid zou moeten worden benaderd.41 Daartoe is toegang tot gezondheidszorg een belangrijke voorwaarde,42 maar ook de leefomgeving is cruciaal alsmede de algemene sociaaleconomische omstandigheden.
Toebes citeert de conclusie van het WHO-rapport Closing the gap in a generation: dat sociale determinanten gezondheidsverschillen veroorzaken die vermijdbaar en tevens
onrechtvaardig zijn en dat het adresseren van deze gezondheidsverschillen een zaak
is van «sociale rechtvaardigheid» (social justice).43 Een determinant in geval van suïcide is bijvoorbeeld het hebben van schulden. Onderzoek
in Zweden en het Verenigd Koninkrijk laat zien dat mensen met schulden een veel grotere
kans hebben op suïcidale gedachten, suïcidepogingen en overlijden door suïcide.44 Suïcidepreventiebeleid heeft dus ook te maken met beleidsterreinen die niet direct
met gezondheid te maken lijken te hebben.
4. Maatschappelijke gevolgen
4.1 Algemene gevolgen
Met dit wetsvoorstel beogen de initiatiefnemers te bereiken dat de overheid de regie
voert. Maatschappelijke draagvlak voor suïcidepreventie alleen is immers onvoldoende
om de benodigde integrale aanpak daadwerkelijk te realiseren. De overheid moet de
breed gevoelde noodzaak tot structurele investering in suïcidepreventie onderschrijven,
gezien de maatschappelijke impact op jaarlijks meer dan 250.000 mensen. Daarom de
taak voor de overheid om de regie op te pakken en het goede voorbeeld te geven door
te laten zien dat suïcidepreventie een onderwerp is dat met eenzelfde mentaliteit
moet worden benaderd als bijvoorbeeld verkeersveiligheid. Met een overheid die regie
voert zou suïcidepreventie na verloop van tijd ook beter in de maatschappij, bij werkgevers,
de zorg, onderwijs, verankerd moeten zijn. Zodat zowel overheid als maatschappij alerter
zijn op signalen en beter weet te reageren op deze signalen. Dit wetsvoorstel biedt
het raamwerk voor (het faciliteren van) een breder suïcidepreventiebeleid en verduurzaamt
de inzet ervan. Initiatiefnemers vinden het belangrijk dat onafhankelijk van financieel
ongunstige tijden voor de overheidsfinanciën inzet op suïcidepreventie plaatsvindt.
Gelet op het feit dat financiële problemen en werkloosheid, die in economisch zwaardere
tijden vaker voorkomen, belangrijke risicofactoren zijn als het gaat om zelfdoding,
is de inzet juist in zulke tijden van nog groter belang.45, 46
Suïcidaliteit leidt tot een jaarlijks verlies van ruim 1.800 levens, tot zo’n 50.000
pogingen tot suïcide en nog eens een veelvoud aan levens van naasten die nooit meer
hetzelfde zullen zijn. Ook mensen die met suïcide te maken tijdens het werk, zoals
conducteurs en machinisten, kunnen met serieuze psychische klachten te maken krijgen.
Suïcidaliteit is een maatschappelijk probleem, dat vraagt om een integrale aanpak
op landelijk zowel als gemeentelijk niveau, breder dan de zorg alleen. Daarom achten
de initiatiefnemers het gerechtvaardigd en noodzakelijk om specifieke bepalingen hierover
in de Wet publieke gezondheid op te nemen. Het is immers van het grootste belang deze
mensen «binnenboord» te houden omdat suïcide, zoals hierboven uiteengezet, het sluitstuk
is van een complex van factoren die over het algemeen van tijdelijke aard zijn. Eén
van de mogelijke gevolgen van de aandacht voor suïcidepreventie is dat het onderliggende
complex aan factoren dat kan bijdragen aan het ontstaan van suïcidaliteit, ook in
het zicht komt: eenzaamheid, financiële druk, een verhardende samenleving waar «normaal
zijn» en het perfecte plaatje een dwangbuis worden binnen een scherpe afrekencultuur.
Uiteindelijk voorkomen we suïcide samen, in een samenleving die naar elkaar omziet.
Een tweede gevolg van dit wetsvoorstel is de structurele borging van financiële middelen
en beleid om suïcides te voorkomen en daarmee de mogelijkheid om doelen voor de langere
termijn te stellen en daar naartoe te werken. Ten opzichte van wat er zo’n tien jaar
geleden werd gedaan, wordt er gelukkig al meer gedaan aan suïcidepreventie. Veel gebeurt
echter op basis van relatief kortlopende projecten en programma’s, terwijl de strijd
tegen suïcides er een van de lange adem is. Dit wetsvoorstel beoogt dan ook projecten,
programma’s en de laagdrempelige hulpverlening via de hulplijn van structurele beleidskaders
en financiering te voorzien.
Daarmee wordt het onterechte verschil verkleind tussen het beleid rond suïcides en
andere manieren om op onnatuurlijke wijze te overlijden. Andere manieren om op onnatuurlijke
wijze te overlijden worden namelijk anders benaderd dan suïcides. Bij deze andere
wijzen, bijvoorbeeld bij brandslachtoffers, verkeersdoden, doden op en nabij spoorwegovergangen
of door moord, worden de oorzaken gezocht en weggenomen met onderzoek en structureel
beleid.
Ten aanzien van spoorwegovergangen: jaarlijks vinden er ongeveer dertig overwegbotsingen
plaats en komen er zo’n tien mensen ongewild om het leven bij een overwegongeval,
aldus een onderzoek van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid.47 De Onderzoeksraad noemt het «onacceptabel» dat deze gemiddeld tien personen jaarlijks
omkomen op het spoorwegnet van de overheid. Van de statistiek met het aantal incidenten
dat leidde tot het nemen van maatregelen, waren suïcides echter expliciet uitgesloten.
Specifiek in 2019 waren er namelijk 194 doden door suïcide op het spoor, waarvan zo’n
116 (60%) ook plaatsvonden op of nabij een spoorwegovergang; de aandacht vanuit de
overheid (zoals door inspectie) ging echter uit naar de 9 dodelijke ongelukken. Alleen
vanuit ProRail en NS is er wel aandacht voor suïcidepreventie op het spoor. Volgens
onderzoek voorkomen de maatregelen uitgevoerd door ProRail, NS en andere vervoerders
per jaar 85 zelfdodingen.48
Ten aanzien van verkeersveiligheidsbeleid: de verkeersveiligheid heeft sinds 1900
een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Aanvankelijk werden ongelukken afgedaan als pech.
Vanaf 1920 werd gefocust op de bestuurder, vanaf 1950 op het voertuig en op preventie,
vanaf 1970 op een systeemaanpak en sinds de jaren negentig wordt gefocust op duurzame
veiligheid. De volwassenwording van een vakgebied in vogelvlucht.49 Waren er in de jaren zeventig nog ruim 3.200 verkeersdoden te betreuren, nu zijn
dat er rond de 700, terwijl het inwoneraantal sindsdien is gestegen en er bovendien
een veelvoud is van het aantal voertuigen, alsook de complexiteit en snelheid ervan.50
Ten aanzien van moord delen initiatiefnemers een voorbeeld van anekdotische aard.
Een ouder van een jongere die overleed door suïcide verwonderde zich over het verschil
tussen het onderzoek dat werd gedaan na een moord ten aanzien van het onderzoek dat
werd gedaan na de suïcide van haar dochter. Bij een twintig jaar oude moordzaak werd
nog alles uit de kast getrokken om te achterhalen wat er was gebeurd. Daarvan was
na de vroegtijdige dood van haar dochter geen sprake. Nadat duidelijk was dat het
om een suïcide ging, verdween alle nieuwsgierigheid en daarmee alle onderzoek en betrokkenheid.
Wat suïcides betreft was – en is er nog wel – sprake van een bepaald fatalisme. Hardnekkige,
wetenschappelijke mythes, zoals: «een suïcide kun je niet voorkomen» en: «suïcide
is een bewuste keuze van mensen die moet worden gerespecteerd», zijn weerlegd. Toch
is dat nog lang niet altijd terug te zien in het beleid. Hoewel er op sommige plekken
in de samenleving langzaamaan meer actiebereidheid ontstaat – denk aan de psychosociale
autopsie in het kader van suïcide onder 10- tot 20-jarigen in 201751 en het opnemen van het STORM-project52 – doemt verder nog vaak het beeld op dat suïcide als niet te beïnvloeden doodsoorzaak
wordt gezien en behandeld. Het is nog geen vanzelfsprekendheid dat effectieve interventies
worden ingezet. Onderzoek naar gemiste aanwijzingen, triggers voor de suïcide zelf
en de gekozen methode wordt niet gedaan. Dat soort onderzoek zou niet alleen de nabestaanden
de door hen zo vaak gewenste duidelijkheid kunnen verschaffen, maar zou ook kunnen
helpen bij de preventie van toekomstige suïcides. In geval van suïcides zou men bijvoorbeeld
mogen verwachten dat de positieve plicht van de overheid om het recht op leven actief
te beschermen wordt ingevuld door standaard onderzoek te doen na een suïcide zodat
er kan worden bezien wat er is gebeurd, of het redelijkerwijs had kunnen worden voorkomen
en of het zich nog elders kan voordoen, net als bij onder andere verkeersongevallen
inmiddels gebruikelijk is. Zo beschouwd, bevindt suïcidepreventie zich in sommige
opzichten nog in de startblokken.
Met dit wetsvoorstel wordt dan ook een inhaalslag beoogd, door structurele inzet in
plaats van via een «projectencarrousel» zoals beschreven in «Op de groei». Ook voor
suïcidepreventie moeten lange termijndoelen worden gesteld, weg van de politieke waan
van de dag. «Doelen die een lange adem en structurele bekostiging vergen. We moeten
gaan denken in decennia in plaats van in de looptijden van projecten.»53
De nu vaak door overheden eerst gestelde vraag of ze wel een rol hebben wat betreft suïcidepreventie, wordt met dit wetsvoorstel positief
beantwoord, zodat kan worden gefocust op de vraag hoe suïcides kunnen worden voorkomen. Dit wetsvoorstel beoogt bij te dragen aan de versnelling
van de cultuurverandering met betrekking tot suïcide. Zodat er sprake is van dezelfde
alertheid en er dezelfde maatschappelijke vragen worden gesteld na een suïcide als
na ander onnatuurlijk overlijden. Dat er bijvoorbeeld standaard onderzoek wordt gedaan
na een suïcide om inzicht te krijgen in de achtergrond en aanleiding van de suïcide,
om ervan te kunnen leren, zodat volgende suïcides kunnen worden voorkomen.
4.2 Specifieke gevolgen
Het wetsvoorstel legt geen verplichtingen op aan burgers, al dan niet kampend met
suïcidale gedachten. Maar het heeft wel een duidelijk doel: om met het suïcidepreventiebeleid
het aantal suïcides en suïcidepogingen te verminderen. De werkelijke impact van de
voorgestelde wet is afhankelijk van het te voeren overheidsbeleid en is daarmee afhankelijk
van de nog te nemen politieke besluiten en het niveau van ambitie en inzet van de
overheid.
Het uiteindelijke doel wordt mede bereikt door beter zicht te krijgen op factoren
die op suïcide van invloed zijn. Dit vergt een lange adem en vele inspanningen en
kan uiteindelijk bereikt worden als diverse tussenliggende doelstellingen worden gerealiseerd.
De overheid probeert met het suïcidepreventiebeleid vele partijen te stimuleren om
er gezamenlijk alles aan te doen om suïcides te voorkomen.
De meeste direct meetbare, specifieke gevolgen van dit wetsvoorstel hangen af van
nog in te vullen beleid. Wat betreft de anonieme hulplijn kan bijvoorbeeld worden
gekeken naar het aantal effectief geholpen hulpvragers en het percentage van die hulpvragers
dat de eerste keer de hulplijn bereikt. Ook kan worden gekeken naar een toename in
kennis van het suïcidale proces en de effectiviteit van interventies.
Dit wetsvoorstel introduceert de verplichting tot het voeren van gemeentelijk beleid
voor suïcidepreventie. Hiertoe worden extra middelen beschikbaar gesteld. Bovendien
wordt de regierol van het Ministerie van VWS geëxpliciteerd, alsook de rol van de
andere ministeries waar het hun beleidsterrein betreft. Zo wordt de ruimte geboden
voor de noodzakelijke verbreding, versnelling en intensivering van het proces van
ontwikkeling van nationaal en gemeentelijk suïcidepreventiebeleid. Dit wetsvoorstel
bevat geen materiële normen. Hoewel de inhoud en het ambitieniveau van het in te voeren
beleid steeds worden bepaald op het moment van vaststellen ervan, is beleid voor suïcidepreventie
logischerwijs altijd gericht op het realiseren van een zo laag mogelijk aantal suïcides.
5. Uitvoering
De Minister van VWS is primair verantwoordelijk voor suïcidepreventie. Van hem wordt
een rol als regisseur verwacht: initiërend, coördinerend, controlerend en sturend,
omdat suïcidepreventie een taak is voor de hele maatschappij. Vandaar dat er ook is
opgenomen dat overleg met de betreffende Ministers nodig is bij hun thema’s: ook de
inzet en actieve betrokkenheid van andere ministeries is noodzakelijk. De Minister
van VWS coördineert de inzet van de andere ministeries op dit terrein.
Voor de vereiste acties voor integraal suïcidepreventiebeleid, het eerste element
uit het wetsvoorstel (zie 2.4), kan een plek worden gevonden in bestaande structuren
van de meerjarige landelijke agenda suïcidepreventie en het meerjarige onderzoeksprogramma.
De landelijke agenda wordt onderschreven door onder andere zorgkoepels, brancheverenigingen,
onderwijspartijen, inspecties en vervoerpartijen. Zij zetten zich in om strategische
doelen te halen, zoals het durven en leren praten over suïcide. Dit gebeurt met bijvoorbeeld
een publiekscampagne, trainingen aan professionals in de zorg, onderwijs en sociaaleconomische
sector, de ontwikkeling van lespakketten en kennisontwikkeling over onder andere medicatie-
en gebouwveiligheid (zie ook de artikelsgewijze toelichting). Welke organisaties en
overheidspartijen daadwerkelijk betrokken zijn bij de uitvoering hangt af van de precieze
invulling van het beleid. De Minister van VWS zal in ieder geval verantwoordelijk
zijn voor de coördinatie en de uitvoering van het beleid. Hij zal in ieder geval jaarlijks
en deswenst vaker de verantwoording van de voortgang aan de Tweede Kamer sturen, zodat
de Tweede Kamer haar controlerende taak kan uitoefenen en waar nodig beleid of acties
tussentijds bijgesteld kunnen worden.
De uitvoering van het tweede element, de landelijke hulplijn, kan aansluiten bij de
bestaande hulplijn (0800-0113 (gratis) en 113 (gebruikelijke telefoonkosten)). Deze
wordt bemand door vrijwilligers en professionals van 113 Zelfmoordpreventie.
De uitvoering van het gemeentelijke suïcidepreventiebeleid, het derde element van
het wetsvoorstel, is de verantwoordelijkheid van de colleges van burgemeester en wethouders.
In gemeentelijk gezondheidsbeleid leggen gemeenten regelmatig vast hoe zij de landelijke
nota gezondheidsbeleid lokaal invulling geven. Lokaal beleid wordt veelal in samenwerking
met de GGD opgesteld en uitgevoerd. Een aantal gemeenten voert nu al suïcidepreventiebeleid
uit, onder andere via de zogenoemde Supranet Communities, lokale coalities van onder
andere onderwijs, zorg, gemeente, verenigingen. Deze gemeenten geven invulling aan
de ambitie om een maatschappelijk vangnet te vormen om suïcides te voorkomen. Dit
doen zij met publiekscampagne, trainen van mensen om gedachten over suïcide bespreekbaar
te maken en helpen bij het zoeken van hulp («gatekeepers»), gerichte aandacht voor
risicogroepen en netwerkzorg.54
6. Toezicht en handhaving
De Minister van VWS draagt zorg voor de coördinatie en uitvoering van het landelijke
suïcidepreventiebeleid en overlegt met andere betrokken ministeries. Voor de jaarlijkse
verantwoording aan de Tweede Kamer heeft de Minister van VWS ook een coördinerende
rol inzake het beleid van andere betrokken ministeries.
De Inspectie gezondheidszorg en jeugd (IGJ) en Toezicht sociaal domein (TSD) hebben
nu al een rol bij het verbeteren van de zorg en ondersteuning rondom suïcides binnen
de zorg en het sociaal domein. Zoals ook de samenwerking met andere ministeries noodzakelijk
is, zo is in ieder geval ook de aansluiting van Inspectie Justitie en Veiligheid,
de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid relevant.
7. Financiële gevolgen
De financiële middelen die benodigd zijn voor de uitvoering van dit wetsvoorstel zijn
deels te vinden in bestaande middelen voor suïcidepreventie. Deels zullen nieuwe middelen
moeten worden vrijgemaakt.
De bestaande financiële kaders zijn als volgt: er zijn structurele middelen beschikbaar
voor suïcidepreventie die voornamelijk bestemd zijn voor de hulplijn, voorlichting
en in beperkte mate communicatie en onderzoek. Het gaat om € 11,6 miljoen in 2023,
oplopend naar € 13,7 miljoen per jaar structureel per 2025. Daarnaast is er tot en
met 2025 jaarlijks 4,8 miljoen euro beschikbaar voor de derde landelijke agenda suïcidepreventie.
Omdat het wetsvoorstel relatief beleidsarm is, zullen de werkelijke kosten van het
wetsvoorstel afhankelijk zijn van het te voeren integrale suïcidepreventiebeleid.
De huidige middelen zijn min of meer voldoende voor de huidige ambities in de landelijke
agenda en voor het aantal mensen dat de hulplijn benadert. Als deze ambities omhoog
gaan zullen de benodigde financiële middelen ook stijgen. Dit is een politiek besluit
en is niet aan de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel.
De hulplijn is te bereiken via de nummers 0800-0113 en 113. Het nummer 0800-0113 is
gratis (geen gebruikelijke telefoonkosten) maar het nummer 113 niet. Om ook het nummer
113 gratis te maken is eenmalig een investering van circa € 1,2 miljoen nodig.55
Voor de gemeentelijke taak om suïcidepreventiebeleid te voeren, zullen nieuwe financiële
middelen worden vrijgemaakt, via een decentralisatie-uitkering. Deze taak is nieuw
voor de meeste gemeenten en het is daarom gepast om deze nieuwe taak te voorzien van
financiële middelen. Initiatiefnemers gaan ervan uit dat gemeenten de reguliere financiering
van de gemeentelijke nota publieke gezondheid in kunnen zetten om lokaal suïcidepreventiebeleid
op te stellen. Voor het uitvoeren van dit beleid is extra budget nodig. Initiatiefnemers
zien de systematiek van de Supranet Community die sommige gemeenten nu al toepassen
als passend voor lokaal suïcidepreventiebeleid. Supranet Community is een wetenschappelijk
gevalideerde interventie, gebaseerd op het model van de European Alliance Against
Depression.56 Een coalitie van maatschappelijke regiopartners werkt binnen een community aanpak
samen op vier niveaus, lopend van universele preventie met een publiekscampagne en
training voor zogeheten gatekeepers, naar selectieve preventie voor risicogroepen
en geïndiceerde preventie in de vorm van netwerksamenwerking. Omdat in veel gemeenten
suïcides (gelukkig) relatief weinig frequent zijn, werken gemeenten nu vaak op regionale
schaal samen en met andere maatschappelijke partners. Om elke gemeente een solide
basis te kunnen geven zou jaarlijks 55–60 cent per inwoner beschikbaar moeten zijn.
Dit komt neer op € 10 miljoen per jaar.
Met een decentralisatie-uitkering kan ervoor gekozen worden om eerst aan een beperkt
aantal gemeenten een uitkering te verstrekken. Initiatiefnemers kunnen zich namelijk
voorstellen dat niet alle gemeenten voldoende voorgesorteerd zijn om direct vanaf
de inwerkingtreding van de wet aan lokaal suïcidepreventiebeleid te werken. Ook kunnen
meerdere gemeenten, bijvoorbeeld de gemeenten van een GGD-regio, samen een decentralisatie-uitkering
aanvragen. De Minister van VWS kan zelf een afwegingskader ontwikkelen op basis waarvan
hij de beschikbare middelen wil verdelen. Initiatiefnemers vinden het in de rede van
het wetsvoorstel liggen als zoveel mogelijk gemeenten die suïcidepreventiebeleid willen
uitvoeren hier met passende financiële middelen toe gestimuleerd worden. Initiatiefnemers
vinden het verstandig om bij de uitkering enkele afspraken te maken over de voortgang
en monitoring van het beleid. Mocht na een evaluatiemoment blijken dat gemeenten nauwelijks
voortgang boeken in het halen van hun beleidsdoelen, is een uitkering die meer sturingsmogelijkheden
vanuit het Rijk biedt het overwegen waard.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat de uitgaven aan suïcidepreventiebeleid niet
in verhouding staan tot de maatschappelijke schade als gevolg van een zelfdoding en
tot de uitgaven die aan verkeersveiligheid worden gedaan. Uit een door Deloitte opgesteld
rapport blijkt dat de maatschappelijke schade 2,8 miljoen per suïcide bedraagt (prijspeil
2021).57 Dat bedrag is vergelijkbaar met het bedrag dat we als maatschappij bereid zijn om
een verkeersdode te voorkomen.58 Suïcidepreventie leent zich veel minder voor kosten-intensieve infrastructurele
maatregelen zoals die voor verkeersveiligheid wel mogelijk zijn. Voor suïcidepreventie
zullen dergelijke bedragen dan ook bij lange na niet in zicht komen. Wel is het de
vraag of het huidige bedrag dat direct aan suïcidepreventie wordt besteed – minder
dan € 9.000 per suïcide59 – zich in voldoende mate verhoudt tot de omvang van de problematiek en de maatschappelijke
schade.
8. Evaluatie
Elke vier jaar wordt het landelijke suïcidepreventiebeleid opnieuw vastgesteld. Bij
die gelegenheid wordt vanzelfsprekend het beleid herijkt. Bij die gelegenheid kan
ook gelijk worden bezien of de Rijksoverheid en de gemeenten voldoende invulling geven
aan het beleid voor suïcidepreventie en de effectiviteit ervan. Elk jaar verantwoordt
de Minister zich over de voortgang van het landelijke suïcidepreventiebeleid. Dan
is het ook mogelijk om de inzet te intensiveren of bij te sturen. Er is dus geen afzonderlijke
evaluatiebepaling opgenomen.
9. Advies en consultatie
Eind november 2020 is met zo’n dertig mensen in een rondetafelgesprek gesproken over
de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel. Er was een sterke vertegenwoordiging vanuit – op
persoonlijke titel deelnemende personen van – organisaties voor patiënten en nabestaanden,
de (GGZ-)zorg, de wetenschap (o.a. epidemiologisch, juridisch), infrastructuur, de
GGD, gemeenten en 113 Zelfmoordpreventie. Tijdens het rondetafelgesprek is het wetsvoorstel
over suïcidepreventie in ruime meerderheid omarmd. Een van de centrale vragen was
hoe te komen tot een minder vrijblijvende benadering van het onderwerp, zonder dat
een cultuur van afrekening ontstaat. Ook werd het belang benadrukt van het goed opleiden
van hulpverleners in de materie om handelingsverlegenheid te voorkomen.
Hoewel werd gerealiseerd dat de maatschappij op dit punt misschien niet direct kan
worden gestuurd met wetgeving, werd het gezien als een belangrijk signaal als de overheid
op dit punt de centrale regie pakt en (lokale) overheden, de sociaaleconomische sector
en alle anderen activeert wat betreft suïcidepreventie. Een dergelijke rol wordt als
cruciaal gezien om suïcidepreventie naar een volgend niveau te brengen. Dit wetsvoorstel
borduurt voort op de ontwikkeling die te zien is in het maatschappelijk klimaat, door
normgeving via de wet zou die ontwikkeling in een stroomversnelling terecht moeten
komen.
In de verdere uitwerking van het wetsvoorstel hebben initiatiefnemers zich laten adviseren
door Stichting 113 Zelfmoordpreventie over de omvang, kenmerken en achtergronden van
suïcides en suïcidepogingen, effectief beleid, huidig landelijk en lokaal beleid en
ambities op dat vlak.
10. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Het overgangsrecht wordt geregeld in artikel II van dit wetsvoorstel. Het bepaalt
dat de Minister van VWS het landelijke beleid betreffende suïcidepreventie zo spoedig
mogelijk na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel vaststelt op de in dit wetsvoorstel
voorgestelde wettelijke grondslag. Na die vaststelling hebben gemeenten één jaar de
tijd om hun gemeentelijk suïcidepreventiebeleid vast te stellen. Als de eerstvolgende
gemeentelijke nota gezondheidsbeleid meer dan een jaar na de eerste vaststelling van
het landelijke suïcidepreventiebeleid wordt vastgesteld, zullen gemeenten voor deze
eerste keer apart hun doelen en acties ten aanzien van suïcidepreventie opstellen.
Daarna kan het gemeentelijke suïcidepreventiebeleid meegaan in het ritme van de gemeentelijke
nota gezondheidsbeleid. Logischerwijs begint de verplichting van het college van burgermeester
en wetshouders om het beleid uit te voeren pas te lopen op het moment dat de gemeenteraad
het beleid heeft vastgesteld. Vervolgens zal steeds het ritme van de landelijke nota
gezondheidsbeleid worden gevolgd.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
Onderdeel A
In dit onderdeel wordt voorgesteld twee begripsbepalingen toe te voegen aan artikel 1
van de Wpg. Het eerste begrip betreft suïcide. Het gaat hierbij om een handeling waarmee
opzettelijk een eind wordt gemaakt aan het eigen leven. Onder suïcide wordt niet begrepen
een zelfdoding waarbij een arts hulp bij zelfdoding heeft verleend als bedoeld in
de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Meer in gewone
taal wordt er met suïcide gedoeld op iemand die eenzaam en radeloos sterft door zelfdoding,
ofwel iemand die handelt met de bedoeling om zichzelf te doden om te ontsnappen aan
voor hem of haar ondraaglijke gevoelens, gedachten en beelden, kortom met de bedoeling
zijn of haar lijden te stoppen. Met deze definitie sluiten de initiatiefnemers zo
nauw mogelijk aan op de begripsbepaling die gehanteerd is in het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie
(hierna: WHO) over suïcidepreventie.60 De WHO geeft in dit rapport aan dat er in het veld vele definities worden gehanteerd
en dat er een lopende discussie is over specifieke nuanceverschillen in de verschillende
definities van suïcide. Voor de toepassing van dit wetsvoorstel achten de initiatiefnemers
deze definitie voldoende omvattend, terwijl wordt erkend dat er meerdere definities
gehanteerd worden in de sector. Daarnaast wordt voorgesteld een definitie van suïcidepreventie
toe te voegen. Suïcidepreventie richt zich niet alleen op suïcides voorkomen, maar
ook op het voorkomen van pogingen daartoe. Er is geen expliciete definitie opgenomen
van suïcidepoging, maar er kan worden gedacht aan het moment waarop het voornemen
tot suïcide zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
Onderdeel B
In onderdeel B wordt voorgesteld een nieuwe paragraaf in te voegen in hoofdstuk II
van de Wpg. Hoofdstuk II van de Wpg bevat de taken van de publieke gezondheidszorg.
Voorgesteld wordt hieraan de taak «integrale suïcidepreventie» toe te voegen, net
als is opgenomen in citeertitel van dit wijzigingsvoorstel. Op die manier wordt uitdrukking
gegeven aan het feit dat iedereen nodig is om suïcide te voorkomen en dat de overheid
als eerste aan zet is om organisaties en mensen hiervoor te mobiliseren en activeren.
Gelet op het meer specifieke karakter van suïcidepreventie is plaatsing in een nieuwe
paragraaf 6 van hoofdstuk II het meest in de rede geacht.
Artikel 12b
Het voorgestelde artikel 12b bevat de taak van de Minister van VWS om integraal beleid
vast te stellen op het gebied van suïcidepreventie en zorg te dragen voor de coördinatie
en uitvoering hiervan. In de literatuur wordt standaard de RIVM-definitie van integraal
gezondheidsbeleid gehanteerd. Van integraal gezondheidsbeleid wordt volgens die definitie
gesproken wanneer beleid erop is gericht om «gezondheid of determinanten hiervan in
samenhang te beïnvloeden. Dit beleid richt zich niet alleen op het individu, maar
ook op zijn of haar omgeving. In de meest brede zin betekent dit dat de belangrijkste
sectoren binnen en buiten het volksgezondheidsdomein samenwerken aan het aspect gezondheid.»61 Suïcidaliteit is een breed maatschappelijk probleem dat het terrein van meerdere
ministeries raakt. De Minister van VWS stelt het beleid daarom niet (geheel) zelf
vast, maar heeft een regierol vanuit waar hij suïcidepreventie stimuleert. Als eindverantwoordelijke
dient de Minister van VWS het beleid vast te stellen in overleg met de andere – voor
zover het hun beleidsterreinen betreft – medeverantwoordelijke bewindspersonen. Het
Loket gezond leven van het RIVM verwoordt het als volgt: «Door domeinoverstijgend
te werken, kan een samenhangend beleid gemaakt worden dat een integrale aanpak vormgeeft.
Hierdoor wordt tegelijkertijd ingegrepen op factoren die een rol spelen en worden
gezondheidsproblemen efficiënt aangepakt.»62 Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan het onderwijs, de sociaaleconomische sector,
vervoersbedrijven, gedetineerden, mensen met een migratieachtergrond en agrariërs.
Zoals beschreven in paragraaf 2.4 bestaat integraal suïcidepreventiebeleid ten minste
uit vier elementen (voorlichting, leren praten over mentale problemen en suïcidale
gedachten, aandacht voor risicogroepen en bieden van effectieve zorg bij suïcidaliteit).
Voor de effectiviteit van suïcidepreventiebeleid is het namelijk van belang dat er
niet uit een of enkele elementen wordt gekozen maar een samenhangend beleid wordt
gevormd.
Het tweede lid bepaalt dat het landelijke suïcidepreventiebeleid elke vier jaar vastgesteld
wordt en dat daarbij aansluiting gezocht wordt bij het ritme van de landelijke nota
gezondheidsbeleid.
Het derde lid bevat de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen,
waaronder in ieder geval regels over de inhoud en de wijze van totstandkoming van
het vast te stellen beleid. Inzet van het wetsvoorstel is om het beleid voor suïcidepreventie
te borgen, te verbreden en te versnellen. Het staat de initiatiefnemers voor ogen
dat in de algemene maatregel van bestuur in ieder geval de hierna beschreven drie
instrumenten worden opgenomen.
Het vierde lid bevat de verplichting van de Minister van VWS om de Tweede Kamer jaarlijks
een verantwoording te sturen van de voortgang van het integrale beleid waarin hij
zich als coördinerend bewindspersoon verantwoordt hoe de voortgang is op alle betrokken
beleidsterreinen.
De drie instrumenten zijn:
1. Landelijke agenda suïcidepreventie
In de eerste plaats een landelijke agenda suïcidepreventie, het overheidsinstrument
voor implementatie van een integrale aanpak voorzien van preventieve maatregelen.
De ontwikkeling en implementatie van nationale en lokale suïcidepreventieplannen wordt
al jaren bepleit door de WHO en door de International Association for Suïcide Prevention
(IASP). Dit landelijke en lokale overheidsbeleid is gericht op de implementatie van
werkzame universele, selectieve en geïndiceerde suïcidepreventiemaatregelen. Een onderzoek
uit 2019 naar het effect van nationale preventieprogramma's op suïcides in de algemene
bevolking liet zien dat suïcidecijfers na implementatie van deze programma’s daalden
ten opzichte van de cijfers in landen zonder landelijke programma’s.63
Met het initiëren van beleid toont een overheid commitment en verantwoordelijkheid
voor suïcidepreventie en worden de omvang en urgentie van het probleem door betrokken
partijen erkend.64
Zoals hiervoor vermeld vraagt effectief landelijk en lokaal suïcidepreventiebeleid
om een integrale aanpak, met een mix van diverse typen preventieve maatregelen.65 Veel maatregelen zijn op zichzelf onvoldoende effectief om een complex fenomeen als
suïcide te voorkomen.66, 67 De landelijke agenda suïcidepreventie is bedoeld om periodiek de juiste combinatie
van «stand alone» of nieuwe maatregelen te bepalen en in te voeren.
2. Communicatiestrategie
In de tweede plaats een communicatiestrategie. De drempel om hulp te vragen en te
praten over suïcide, maar ook te vragen naar suïcidale gedachten is nu vaak nog te
hoog. De hulpvraag van de betrokkene, de familie, vrienden, andere naasten of de zorg(verlener)
komt daardoor niet, onvoldoende of te laat op gang. Hoewel de gêne om te praten over
suïcidaliteit of te vragen om hulp iets is verminderd, is de algemene, overkoepelende
rol van de overheid nodig om dat (sneller) te doorbreken. De evaluatie van de nationale
publiekscampagne gericht op het stimuleren van praten over suïcide, heeft aangetoond
dat de bereidheid om hulp te vragen bij psychische problemen toenam.68
Een communicatiestrategie heeft tot doel om (1) bekendheid en vindbaarheid van hulpinstanties
te vergroten, (2) een veilige communicatie over suïcidaliteit te realiseren in onder
andere de media en (3) suïcidaliteit bespreekbaar te maken in en door de maatschappij.
Elementen van communicatie maken in de praktijk onderdeel uit van (elementen van)
landelijke agenda suïcidepreventie: dat kan ook een prima plek zijn om invulling te
geven aan deze taak. Initiatiefnemers vinden goede communicatie in en door de maatschappij
een randvoorwaarde voor effectief overheidsbeleid (in bijvoorbeeld de landelijke agenda).
Daarom ligt het voor de initiatiefnemers in de rede dat een communicatiestrategie
als apart instrument een plek in de AMvB krijgt.
3. Onderzoeksprogramma suïcidepreventie
In de derde plaats het onderzoeksprogramma suïcidepreventie om kennis te genereren
over suïcidaliteit en suïcidepreventie. Een structureel onderzoeksprogramma is noodzakelijk
om de kennis over suïcidaliteit en suïcidepreventie te vergroten en inzicht te houden
op actuele trends in risicogroepen en mensen die overlijden door suïcide. Er is onderzoek
nodig naar het suïcidale proces (waarom pleegt iemand suïcide), alsook naar effectieve
interventies en behandelingen (welke combinatie van maatregelen is nodig om suïcide
te voorkomen) en naar de implementatie in de praktijk (hoe kunnen we de bestaande
kennis het beste in de praktijk brengen en de samenwerking rond dit thema stimuleren).
Bij het opstellen van de landelijke agenda suïcidepreventie, de communicatiestrategie
suïcidepreventie en het onderzoeksprogramma suïcidepreventie ligt het in de rede dat
de Minister van VWS samen optrekt met vertegenwoordigers uit de wetenschap en de praktijk,
waarbij ook wordt gedacht aan (vertegenwoordigers van) cliënten, naasten en nabestaanden.
Er is nog heel veel niet of in onvoldoende mate bekend over (de effectiviteit van)
suïcidepreventie. Wel is bekend dat multidisciplinaire samenwerking cruciaal is. Vandaar
dat deze instrumenten steeds in samenspraak met de wetenschap en de praktijk zullen
worden opgesteld, zodat deze zijn gebaseerd op de actuele stand van de wetenschap
en de praktijk.
Artikel 12c
Een belangrijk hoofdelement van het beleid ten aanzien van suïcidepreventie is het
zorgdragen voor gratis en anonieme advisering van mensen die kampen met suïcidale
gedachten of pogingen, dan wel hun naasten om hen te helpen suïcide te voorkomen.
Het is van belang dat er een plek is waar zij terecht kunnen, desgewenst niet-herleidbaar.
Een gesprek met de hulplijn is oordeelsvrij: de autonomie van de hulpvrager wordt
in het gesprek versterkt en de hulplijn heeft geen relatie met een mogelijke behandelaar,
familie, vrienden, overheid of een levensovertuiging. In het voorgestelde artikel 12c
wordt zeker gesteld dat er in ons land altijd een hulplijn voor suïcidepreventie zal
zijn, naar analogie van het fundament dat voor het werk van de Kindertelefoon is opgenomen
in artikel 1a.1 van de Jeugdwet en voor het werk van de Luisterlijn in artikel 3a.1.2
van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Net als bij de Kindertelefoon en de
Luisterlijn is er ook hier gekozen voor een techniekonafhankelijke, functiegerichte
omschrijving («elektronisch gesprek»), aangezien er over een aantal jaren mogelijk
nieuwe communicatiemogelijkheden bestaan. Voor suïcidepreventie wordt in eerste instantie
in ieder geval de voortzetting van de huidige hulplijn voor suïcidepreventie van Stichting
113 Zelfmoordpreventie beoogd. De hulplijn is laagdrempelig en geniet al landelijke
bekendheid. Mensen kunnen er anoniem en gratis terecht. De website is altijd bereikbaar
en mensen kunnen de hulplijn ook via de (mobiele) telefoon of chat bereiken. De hulplijn
biedt een luisterend oor, maar kan iemand wanneer dit nodig is ook op het spoor zetten
van andere hulpverlening. De hulplijn is al ingericht en bereikbaar, zowel op het
nummer 0800-0113 (gratis en anoniem in die zin dat het nummer ook niet op de factuur
verschijnt) alsook op het driecijferige telefoonnummer 113. Dit laatste nummer is
niet gratis voor de hulpvrager – deze betaalt de gebruikelijke belkosten – en evenmin
volstrekt anoniem (want het verschijnt vooralsnog op de factuur). Initiatiefnemers
beogen ook het nummer 113 gratis voor de hulpvrager te maken.
Het gebruik van het nummer 113 als hulplijn voor suïcidepreventie is geregeld via
de Telecomwet en het bijbehorende Nummerplan Telefoon- en ISDN-diensten.
Onderdeel C
Het suïcidepreventiebeleid dat op grond van het voorgestelde artikel 12b, eerste lid,
Wpg moet worden vastgesteld, wordt met dit onderdeel opgenomen in de gemeentelijke
nota gezondheidsbeleid, zoals genoemd in artikel 13, eerste lid, van de Wpg. In het
tweede lid van artikel 13 wordt de gemeenteraad opgedragen om gemeentelijke doelstellingen
te formuleren ten aanzien van diverse taken in de publieke gezondheidszorg (artikelen 2,
5, 5a en 6). Aan dit tweede lid wordt het voorgestelde artikel 12b (eerste lid) toegevoegd.
Het gevolg hiervan is dat de gemeentelijke nota dus ook doelstellingen, acties en
gewenste resultaten moet bevatten van het gemeentelijke beleid inzake suïcidepreventie.
Het wetsvoorstel schrijft niet voor hoe het gemeentelijk beleid eruit moet zien. Door
middel van het landelijke suïcidepreventiebeleid worden wel good practices gedeeld die gemeenten naar hun eigen context kunnen vertalen.
Overkoepelende doelstelling is de implementatie van een integrale aanpak die bestaat
uit diverse onderdelen conform de aanbevelingen van de WHO.69 Daarbij gaat het om het verminderen van het aantal suïcides en suïcidepogingen in
Nederland. Per gemeente gaat het in de regel om relatief kleine aantallen. Het wetsvoorstel
mikt in eerste instantie vooral op het bereiken van intermediaire doelstellingen op
de diverse onderdelen uit de integrale aanpak die naar verwachting uiteindelijk het
verminderen van het aantal suïcides en suïcidepogingen wel tot effect zullen hebben.
Denk daarbij aan het wegnemen van drempels om te praten over suïcidale gedachten,
gemeten in aantal inwoners dat is bereikt met een publiekscampagne om gêne voor het
vragen naar suïcidale gedachten weg te nemen. Denk ook aan het in kaart brengen van
risicogroepen: mensen met een verhoogd risico om suïcidale gedachten te ontwikkelen.
En denk aan het trainen van mensen om gedachten over suïcide bespreekbaar te maken
en veiligheid in te schatten («gatekeepers»). Een ander voorbeeld is het binnen de
ketenaanpak aanhaken van sociale wijkteams, huisartsenposten, politie, lokale initiatieven
met ervaringsdeskundigen et cetera. Een laatste voorbeeld is het beveiligen van gevaarlijke
locaties zoals langs het spoor en het beperken van de toegang tot gevaarlijke middelen
door bijvoorbeeld kleine medicatiehoeveelheden.
Artikel II
Het overgangsrecht wordt geregeld in het voorgestelde artikel II. Hierin is bepaald
dat het landelijk suïcidepreventiebeleid op grond van de wettelijke grondslag in dit
wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt vastgesteld.
Tot die tijd kunnen de nu lopende landelijke agenda suïcidepreventie en – zo nog van
toepassing – het onderzoeksprogramma suïcidepreventie natuurlijk doorlopen.
Om te voorkomen dat pas twee jaar na vaststelling van de volgende landelijke nota
gezondheidsbeleid gemeentelijke doelstellingen op het gebied van suïcidepreventiebeleid
worden vastgesteld (het reguliere ritme) is bepaald dat gemeenten binnen een jaar
na de eerste vaststelling van het landelijke suïcidepreventiebeleid gemeentelijk suïcidepreventiebeleid
opstellen. Een jaar lijkt voldoende tijd, nu gemeenten in het landelijke suïcidepreventiebeleid
good practices aangereikt zullen krijgen, die zij in hun gemeente kunnen implementeren70. Hierna loopt de vaststelling van de gemeentelijke doelstellingen in de pas met het
ritme van artikel 13, tweede lid, van de Wpg, dus vaststelling binnen twee jaar na
de vaststelling van de landelijke nota gezondheidsbeleid.
Artikel III
Dit artikel bevat een noodzakelijke samenloopbepaling met het voorstel van wet houdende
wijziging van de Wpg vanwege de invoering van een vergunningplicht en een meldplicht
ter zake van het verrichten van handelingen met poliovirus en enkele andere wijzigingen
(Kamerstukken 36 334). Dit betreft een puur technische vernummering van de via beide wetsvoorstellen in
te voegen nieuwe artikelen.
Artikel IV
De inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal geschieden bij koninklijk besluit, met
inachtneming van de vaste verandermomenten. Louter zekerheidshalve is voorzien in
de mogelijkheid dat voor de verschillende artikelen en onderdelen een verschillende
inwerkingtredingsdatum kan worden bepaald.
Artikel V
Bij suïcidepreventie ligt de focus nu nog voor een belangrijk deel op de geestelijke
gezondheidszorg. Met de citeertitel «Wet integrale suïcidepreventie» wordt aangegeven
dat dit wetsvoorstel beoogt te bereiken dat er vanuit de hele maatschappij wordt ingezet
op suïcidepreventie. Ieder vanuit diens rol en mogelijkheden.
Bikker Mohandis Kuik Westerveld Van der Staaij Dijk Van Esch Van der Plas
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Mirjam Bikker, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
A. Kuik, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Mohammed Mohandis, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Jimmy Dijk, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Caroline van der Plas, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
E.M. van Esch, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Lisa Westerveld, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
C.G. van der Staaij, Tweede Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.