Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 385 Wijziging van de Wet langdurige zorg en de Algemene Kinderbijslagwet in verband met de invoering van ambtshalve toekenning en toekenning met terugwerkende kracht van dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I ALGEMEEN
1. Aanleiding
Ouders van kinderen met een ernstige ziekte of aandoening verlenen extra zorg aan
hun kind. Dit brengt eveneens extra kosten met zich mee. Om ouders tegemoet te komen
in deze kosten, kunnen zij recht hebben op het dubbele bedrag van de kinderbijslag:
de dubbele kinderbijslag intensieve zorg (hierna: DKIZ).
Het doel van dit wetsvoorstel is het verminderen van de complexiteit van de regeling
voor ouders van kinderen met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierna:
Wlz) en de aanpak van niet gebruik. Ten eerste wordt de regeling vereenvoudigd door
mogelijk te maken dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) de Sociale
Verzekeringsbank (hierna: SVB) uit eigen beweging een signaal stuurt indien een nieuwe
Wlz-indicatie is vastgesteld, waarna de SVB de DKIZ ambtshalve, dus zonder aanvraag
van ouders, kan toekennen. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat het CIZ ouders van
kinderen met een Wlz-indicatie gericht informeert over het recht op DKIZ. Ten tweede
wordt het mogelijk gemaakt DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen, zodat ouders
minder financiële ondersteuning mislopen als zij DKIZ later aanvragen. Deze memorie
van toelichting wordt ondertekend in overeenstemming met de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk wordt het doel van het wetsvoorstel toegelicht. Hoofdstuk 2 gaat
in op de inhoud van de wet en de knelpunten bij de huidige aanvraagprocedure. Daarop
volgend wordt het wetsvoorstel op hoofdlijnen beschreven. Hierbij is onder meer aandacht
voor gegevensuitwisseling in de praktijk. In hoofdstuk 3 wordt de verhouding met nationale
regelgeving en hoger recht weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitkomsten
van de uitvoeringstoetsen van het CIZ en de SVB. In hoofdstuk 5 worden de financiële
gevolgen voor het wetsvoorstel beschreven en wordt ingegaan op de gevolgen voor regeldruk.
Hoofdstuk 6 gaat over de wijze waarop dit voorstel wordt geëvalueerd. In hoofdstuk
7 wordt ingegaan op de uitkomsten van de externe adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens
en de Afdeling advisering van de Raad van State. In hoofdstuk 8 wordt kort ingegaan
op de inwerkingtreding.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Algemene Kinderbijslagwet bij intensieve zorgbehoefte
Het recht op DKIZ bestaat voor ouders met thuiswonende kinderen in de leeftijd van
3 tot 18 jaar bij wie sprake is van intensieve zorg in de zin van artikel 7a, eerste
lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW). Er is voor ruim 33.000 kinderen
recht op DKIZ.1 Daarnaast kunnen ouders van kinderen die in een instelling verblijven wegens een
ziekte of beperking in aanmerking komen voor de verdubbeling van de kinderbijslag.
Voor deze verdubbeling van de kinderbijslag gelden aanvullende voorwaarden, zoals
dat de ouders hun uitwonende kind in belangrijke mate onderhouden.
Ouders van thuiswonende kinderen met een intensieve zorgbehoefte kunnen aanvullend
op de DKIZ nog een extra bedrag krijgen: de AKW+. Achtergrond van de AKW+ is dat ouders
die ervoor kiezen om voor hun kind met intensieve zorgbehoefte te zorgen -en dit belangijker
vinden dan de arbeidsparticipatie van beide partners-, hiervan geen belemmering moeten
ondervinden. Met de AKW+ worden deze ouders gecompenseerd voor inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK) die zij door deze keuze mislopen.
De beschreven onderdelen van de kinderbijslag bij een intensieve zorgbehoefte worden
in onderstaande afbeelding weergegeven:
De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de DKIZ, die wordt uitgevoerd door
de Sociale Verzekeringsbank. Ouders kunnen bij de SVB een aanvraag voor DKIZ doen.
Vervolgens vraagt de SVB aan het CIZ advies of er sprake is van intensieve zorg. Intensieve
zorg kan blijken uit een Wlz-indicatie; een al eerder op aanvraag van de ouder onder
de Wlz vastgesteld recht op zorg voor het kind. Deze kinderen zijn vanwege een aandoening
blijvend aangewezen op 24-uurszorg in de nabijheid of permanent toezicht. Het is daarom
evident dat er in het geval van een Wlz-indicatie ook sprake is van «intensieve zorg»
als bedoeld in de AKW. Daarom is er geen aanvullend onderzoek nodig van het CIZ. Voor
kinderen zonder een Wlz-indicatie onderzoekt het CIZ aan de hand van een vastgesteld
beoordelingskader of er sprake is van intensieve zorg en brengt hierover advies uit
aan de SVB. Hierbij geeft het CIZ ook een geldigheidsduur van het advies mee aan de
SVB, op basis waarvan de SVB de geldigheidsduur van diens besluit inzake de DKIZ bepaalt.
Bij afloop van de geldigheidsduur van het besluit moeten ouders opnieuw een aanvraag
indienen en het CIZ adviseert vervolgens weer over intensieve zorg. Ongeveer één op
de vier ouders ontvangt DKIZ vanwege hun kind met een Wlz-indicatie.2 Onderstaand figuur geeft het huidige aanvraagproces en de rollen van de SVB en het
CIZ weer:
2.2 Knelpunten bij huidige aanvraagprocedure DKIZ
Uit beleidsonderzoek is gebleken dat de aanvraagprocedure van de DKIZ ingewikkeld
is: één op de drie ouders haakt tijdens een aanvraag af.3 Uit Op 29 april 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over dit onderzoek en de vervolgacties.4 De SVB heeft hier ook op gewezen in de knelpuntenbrief die met de Stand van de uitvoering
van 6 juli 2021 aan de Kamer is verstuurd. Naar aanleiding van deze inzichten is onderzocht
welke mogelijkheden er zijn voor vereenvoudiging. Zo is gebleken dat de aanvraagprocedure
van DKIZ ingewikkeld is voor ouders. Mede als gevolg van die complexiteit ontstaat
er niet-gebruik. Ouders maken geen aanspraak op hun recht, zij zetten de aanvraag
niet door of ronden dit pas later af. Dit geldt voor één op de drie ouders die een
aanvraag indienen. Het niet-gebruik van DKIZ wordt op basis van gegevens uit 2018
geschat op ongeveer 10% van de totale doelgroep; dat komt neer op zo’n 3.000 ouders.5 Iets meer dan de helft van het niet-gebruik doet zich voor bij ouders van kinderen
met een Wlz-indicatie (ca 1.600 ouders). Het andere deel van het niet-gebruik zit
bij ouders waarbij het CIZ de intensieve zorgbehoefte vaststelt aan de hand van het
beoordelingskader (ongeveer 1.350 ouders). Omdat er geen mogelijkheid bestaat om DKIZ
met terugwerkende kracht toe te kennen, zoals bij de reguliere kinderbijslag, lopen
ouders hierdoor geld mis wanneer zij op een later moment alsnog het aanvraagproces
afronden. Naast de complexiteit van de aanvraagprocedure, is soms ook de onbekendheid
van DKIZ een oorzaak van niet-gebruik.
Buiten dit wetsvoorstel zijn ook maatregelen genomen die hieraan bijdragen, maar die
geen wetswijziging vereisen. Zo spannen het CIZ en de SVB zich doorlopend in om de
communicatie te verbeteren richting ouders om de bekendheid te vergroten. Denk hierbij
aan communicatie aan belangrijke stakeholders, maar ook een passage in de Wlz-beschikking
die wijst op het recht op DKIZ.
2.3 DKIZ automatisch toekennen aan Wlz-doelgroep
Zoals eerder toegelicht is er in principe recht op DKIZ voor alle ouders van thuiswonende
kinderen met een Wlz-indicatie die tussen de 3 en 18 jaar oud zijn. Maar niet alle
ouders komen in actie en dienen een aanvraag in. Er is sprake van niet-gebruik voor
ouders van zo’n 1.600 kinderen.6 Ouders ervaren het aanvraagtraject soms als een (te grote) last op het moment dat
ze al een traject voor de Wlz-indicatie hebben doorlopen. Om niet-gebruik in de toekomst
te voorkomen en om de administratieve lasten voor deze ouders te verlagen, is onderzocht
of de verdubbeling van de kinderbijslag, zonder aanvraag door de ouders kan verlopen.
Deze vereenvoudiging blijkt niet mogelijk binnen de kaders van de bestaande wetgeving.
Op grond van de AKW kan kinderbijslag enkel op aanvraag van de ouder worden verstrekt.
Binnen de huidige regelgeving kan het CIZ met het oog op de dubbele kinderbijslag
alleen (bijzondere) persoonsgegevens delen in reactie op een adviesvraag van de SVB
aan het CIZ. Er is onderzocht of er op basis van de huidige wet- en regelgeving met
toestemming van ouders kan worden gewerkt. Het werken met toestemming blijkt geen
vereenvoudiging op te leveren ten opzichte van de huidige situatie: ouders moeten
dan nog steeds zelf in actie komen met mogelijk niet-gebruik tot gevolg.
Proactieve dienstverlening
In het coalitieakkoord 2021–2025 is de relatie tussen burger en overheid een belangrijk
speerpunt. Burgers moeten kunnen uitgaan van een betrouwbare en dienstbare overheid.
Zoals eerder toegelicht is er voor ouders van thuiswonende kinderen met een Wlz-indicatie
in principe recht op DKIZ. Als al sprake is van een Wlz-indicatie en de betreffende
ouder wil DKIZ ontvangen, is het indienen van een aanvraag om DKIZ in dat geval een
administratieve handeling die zou kunnen worden gemist. Het is immers evident dat
er in principe recht is op DKIZ. Door het CIZ direct een signaal te laten geven aan
de SVB dat er sprake is van een Wlz-indicatie, in plaats van afwachten tot een ouder
zelf in actie komt, kan een administratieve lastenverlaging voor ouders worden gerealiseerd.
Het gaat om ouders die al veel moeten regelen met de overheid voor hun kind: er wordt
al veel beroep op hen gedaan. Denk bijvoorbeeld aan het regelen van een persoonsgebonden
budget of de indicatiestelling voor de Wlz en daarnaast de zorg voor hun kind. Het
is van belang om de toegang tot DKIZ zo laagdrempelig mogelijk te houden en ouders
waar mogelijk te ontlasten. Met de voorgestelde vereenvoudiging wordt de dienstverlening
aan kwetsbare ouders verbeterd en wordt voorkomen dat zij onnodig financiële ondersteuning
mislopen. Om deze gegevensverwerking mogelijk te maken is, naast een wijziging van
de AKW, een wijziging nodig van de Wlz.
De beoogde vereenvoudiging kan worden bereikt door middel van proactieve dienstverlening,
waarbij burgers actief worden benaderd en geholpen om aanspraak te maken op het recht
op DKIZ. Deze vorm van dienstverlening komt in plaats van de huidige – reactieve –
wijze waarop de dienstverlening is vormgegeven. In deze reactieve vorm van dienstverlening
wacht de overheid op het initiatief van burgers, terwijl al duidelijk is dat er zeer
waarschijnlijk recht is op DKIZ. Er moet bijvoorbeeld enkel nog door de SVB worden
gecontroleerd of ouders voldoen aan de voorwaarden van de (enkele) kinderbijslag en
of het kind thuis woont bij de ouders.
Proactieve dienstverlening is mogelijk voor 25% van de doelgroep, namelijk ouders
van kinderen met een Wlz-indicatie. Er is voor deze kinderen sprake van intensieve
zorg, omdat zij blijvend zijn aangewezen op 24 uur zorg in nabijheid of onder permanent
toezicht. Er is onderzocht of er ook andere indicaties binnen de zorg zijn waaruit
direct blijkt dat er sprake is van intensieve zorg. Uit onderzoek en een verkenning
door het CIZ is gebleken dat er geen andere indicaties voorhanden zijn. Zo wordt binnen
andere domeinen waar sprake is van zorg aan kinderen, zoals de Jeugdwet en Zorgverzekeringswet,
het begrip «intensieve zorg» niet gedefinieerd7. De doelgroep van de twee regelingen loopt daardoor uit elkaar, waardoor toekenning
zonder aanvraag van de ouder niet mogelijk is. Voor ouders van kinderen met intensieve
zorg zonder Wlz-indicatie wordt buiten dit wetsvoorstel om onderzocht hoe de aanvraagsystematiek
kan worden vereenvoudigd.
Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld in de Wlz een grondslag te creëren voor een
actieve en structurele gegevensuitwisseling tussen het CIZ en de SVB. Dit gebeurt
door middel van de signalering van CIZ aan SVB, zonder aanvraag van de ouders. Ook
gaat het om het proactief informeren van ouders over de DKIZ. Concreet houdt deze
wijziging in dat het CIZ een signaal afgeeft aan de SVB als er een Wlz-indicatie is
vastgesteld. De SVB beoordeelt of de ouders van het betreffende kind aanspraak maken
op verdubbeling van de kinderbijslag. Er wordt een signaal gestuurd van het CIZ naar
de SVB, waaruit de SVB kan opmaken dat er sprake is van een Wlz-indicatie. Hierbij
wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande gegevensuitwisseling. In het huidige
proces wisselen de SVB en het CIZ de gegevens uit nadat de ouder een aanvraag heeft
ingediend bij de SVB. De SVB vraagt dan advies aan het CIZ, die vervolgens constateert
dat er sprake is van intensieve zorg, blijkend uit een Wlz-indicatie en informeert
de SVB hierover. Het gaat om een code waaruit de SVB kan afleiden dat er sprake is
van intensieve zorg wegens een Wlz-indicatie en er recht is op DKIZ. Er worden verder
dus geen dossiers met medische gegevens gedeeld. Verder vindt de gegevensuitwisseling
alleen plaats voor kinderen die binnen de leeftijdscategorie van de DKIZ (van 3 tot
18 jaar) vallen.
Met deze actieve en structurele gegevensuitwisseling wordt niet-gebruik van DKIZ onder
ouders van kinderen met een Wlz-indicatie in de toekomst voorkomen. De tweede wijziging
in het kader van proactieve dienstverlening heeft betrekking op het huidige niet-gebruik
van DKIZ onder ouders van kinderen met een Wlz-indicatie. Dit voorstel beoogt een
verwerkingsgrondslag voor het CIZ met als doel deze ouders proactief te wijzen op
hun mogelijke recht op DKIZ. Hiervoor is het nodig dat het CIZ de gegevens van een
eerder positief advies aan de SVB wegens een Wlz-indicatie in de eigen systemen vergelijkt
met alle Wlz-indicaties voor kinderen van 3 tot 18 jaar. Dit wetsvoorstel voorziet
in een wettelijke grondslag voor deze bestandsvergelijking, met als doel vereenvoudiging
voor ouders en het voorkomen van niet-gebruik door het gericht informeren van ouders
bij wie sprake is van niet-gebruik.
Deze bestandsvergelijking is al eenmaal uitgevoerd zonder wettelijke grondslag. De
reden hiervoor is dat het belang voor ouders groot is. Zoals toegelicht in hoofdstuk
1 is uit onderzoek gebleken dat het niet-gebruik bij ouders van kinderen met een Wlz-indicatie
5% is (ongeveer 1.600 ouders). Zonder de bestandsvergelijking zouden ouders deze financiële
ondersteuning blijven mislopen, tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
De Tweede Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over deze mailing door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.8 Daarbij is de Tweede Kamer tevens geïnformeerd over de afweging om in dit uitzonderlijke
geval de mailing uit te voeren, ondanks dat deze in strijd is met privacyregelgeving,
en de waarborgen voor de privacy die hierbij in acht zijn genomen. Een belangrijke
afweging om de mailing uit te voeren is dat het een uitzondering betreft vooruitlopend
op de wettelijke grondslag die met dit voorstel wordt geïntroduceerd. Een tweede afweging
is dat de mailing een belangrijk maatschappelijk doel dient: voorkomen dat ouders
financiële ondersteuning blijven missen.
De mailing aan ouders is dus eenmalig zonder wettelijke grondslag uitgevoerd. De nieuwe
grondslag die dit wetsvoorstel beoogd, maakt het mogelijk om deze mailing te evalueren
en te bezien in hoeverre er nog sprake is van niet-gebruik. Indien er nog sprake blijkt
te zijn van niet-gebruik, zal een eenmalige herhaalmailing worden verstuurd aan ouders,
op basis van de wettelijke grondslag. Het is ook mogelijk dat er na de mailing nog
meer niet-gebruik ontstaat bij ouders die tussen de eerste mailing en de inwerkingtreding
van de ambtshalve toekenning in dit wetsvoorstel een Wlz-indicatie krijgen voor hun
kind, maar geen DKIZ aanvragen. Zij worden ook bereikt met de herhaalmailing. In de
toekomst zal de ambtshalve toekenning aan ouders voorkomen dat er opnieuw niet-gebruik
ontstaat.
2.4 Het mogelijk maken om dubbele kinderbijslag intensieve zorg met terugwerkende
kracht toe te kennen
Het is niet mogelijk om DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen, zoals bij de
«gewone» kinderbijslag. Het recht op DKIZ gaat in, vanaf de eerste dag van het kwartaal
waarin de ouder de aanvraag indient. Het is voor het CIZ niet mogelijk vast te stellen
of er sprake is van intensieve zorg in het verleden. Dit komt allereerst door de doorlopende
ontwikkeling van de jonge doelgroep. Ook kunnen er veel verschillende oorzaken zijn
voor intensieve zorg. Soms is dat duidelijk aanwijsbaar, bijvoorbeeld als er een ongeval
is geweest. In verreweg de meeste gevallen is sprake van een bepaalde ontwikkeling
(bijvoorbeeld ten gevolge van een ziektebeeld) waardoor de zorgintensiteit ook anders
kan zijn op verschillende toetsmomenten. De beoordeling van intensieve zorg in het
verleden is dus vaak niet mogelijk.
Invoeren terugwerkende kracht DKIZ
Hoewel intensieve zorgbehoefte van een kind in verreweg de meeste gevallen niet met
terugwerkende kracht kan worden vastgesteld, is het wel aannemelijk dat er veelal
eerder sprake is van intensieve zorg dan het moment dat ouders DKIZ aanvragen. Zij
zijn eerst bezig met de diagnose van hun kind en de aanvraag van andere voorzieningen.
Zij zullen over het algemeen eerst de stappen zetten om te onderzoeken wat er precies
speelt bij hun kind, wat uiteindelijk resulteert in het verkrijgen van een medische
diagnose. Pas daarna zullen zij de benodigde stappen zetten voor (financiële) ondersteuning
voor de zorg van hun kind. Denk aan het verkrijgen van medische hulpmiddelen of bijvoorbeeld
de nodige zorg. Vaak raken ouders pas in dat proces bekend met DKIZ, bijvoorbeeld
door de informatie over DKIZ op het Wlz-besluit. Desondanks is een toekenning met
terugwerkende kracht onder de huidige wetgeving niet mogelijk. Ouders krijgen hierdoor
pas later de financiële ondersteuning die voor hen bedoeld is.
Bovendien betekent het ook dat ouders het extra bedrag van kinderbijslag boven op
de verdubbeling van de kinderbijslag kunnen mislopen (AKW+), indien zij hier recht
op hebben.
De regering vindt het onwenselijk dat ouders de gevolgen dragen van het feit dat de
beoordeling van intensieve zorg in het verleden niet mogelijk is, terwijl deze intensieve
zorg er vaak wel al is. Daarom wordt voorgesteld om het met deze wijziging mogelijk
te maken om DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen. Het doel is om de financiële
ondersteuning die ouders mislopen, te beperken. Omdat het in de meeste gevallen niet
uitvoerbaar is om intensieve zorg in het verleden op een precies startpunt vast te
stellen, wordt één algemene termijn voor terugwerkende kracht van toepassing voor alle ouders. Er wordt dus geen beoordeling gedaan over intensieve zorg in het verleden.
Waar het uitgangspunt nu is: «het kan niet voor de hele groep, dus gebeurt het niet»,
wordt het omgedraaid: «voor welke termijn is het aannemelijk dat in veruit de meeste
gevallen sprake was van intensieve zorg?» Het voorstel houdt dus in dat op het moment
dat een aanvraag gedaan wordt, wordt aangenomen dat er al eerder sprake was van intensieve
zorg, maar dat een ouder vanwege de omstandigheden niet eerder de aanvraag heeft gedaan.
Door deze aanname is geen nadere beoordeling nodig.
Termijn terugwerkende kracht
Bij de uitwerking van dit voorstel is bezien voor welke termijn van terugwerkende
kracht het aannemelijk is dat er voor de meeste kinderen reeds sprake was van intensieve
zorg. Voor de termijn wordt aangesloten bij de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag.
Om te bezien welke termijn passend is, is een afweging gemaakt tussen het risico op
over- en ondercompensatie en de samenhang met andere regelingen. Het uitgangspunt
is dat het aannemelijk is dat er eerder sprake is van intensieve zorg, dan dat ouders
DKIZ aanvragen. De vraag is echter hoelang het voor de meeste ouders duurt om DKIZ
aan te vragen. Het is niet mogelijk gebleken om die periode op basis van data-analyse
in kaart te brengen.
Wel is het mogelijk om een vergelijking te maken met ouders die een hernieuwde DKIZ-aanvraag
indienen, wanneer het advies over intensieve zorg van het CIZ verloopt. Dit is aan
de orde wanneer het recht op DKIZ niet is gebaseerd op een Wlz-indicatie, maar op
een onderzoek van het CIZ aan de hand van het beoordelingskader. Uit de data-analyse
blijkt dat verreweg de meeste ouders binnen drie maanden nadat het CIZ ouders attendeert
dat zij opnieuw DKIZ moeten aanvragen, dit ook doet (ruim 80%). Nog eens 10% van de
ouders doet dit binnen 3 tot 6 maanden. 90% van de ouders doet de heraanvraag dus
binnen een half jaar. De overige 10% doet er langer over.
Naar analogie kan worden gesteld dat ouders die voor het eerst een aanvraag indienen
hier zo’n drie maanden tot zes maanden over doen. De verwachting is echter dat dit
in het gros van de gevallen langer duurt, omdat zij -in tegenstelling tot de heraanvragers-
niet bekend zijn met de regeling en de aanvraagprocedure. Bovendien ontvangen heraanvragers
een brief in de maand waarin de indicatie verloopt, waarin ze erop gewezen worden
dat de lopende indicatie vervalt en ze een nieuwe aanvraag voor DKIZ moeten indienen
bij de SVB. Deze herinneringen zijn niet mogelijk bij ouders die DKIZ voor het eerst
aanvragen. Daarom is het risico op overcompensatie met een termijn van 6 maanden terugwerkende
kracht zeer beperkt. De termijn van zes maanden terugwerkende kracht geldt zowel voor
ouders die DKIZ voor het eerst aanvragen, als voor ouders die een heraanvraag indienen.
Wanneer ouders binnen drie maanden aanvragen, zal de terugwerkende kracht ook drie
maanden zijn; er kan geen overlap zijn.
Ongeveer 75% van de ouders vraagt zelf de dubbele kinderbijslag aan. Voor ouders van
kinderen met een Wlz-indicatie zal het korter duren om DKIZ toegekend te krijgen,
omdat met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de toekenning automatisch verloopt (25%
van de DKIZ-doelgroep). Zij hoeven immers niet eerst bekend te zijn met DKIZ en hoeven
niet zelf in actie te komen om de aanvraag in te dienen. Maar ook voor deze ouders
geldt dat er eerder sprake zal zijn van intensieve zorg; er moet een diagnose worden
vastgesteld en ouders moeten nog een aanvraag indienen voor de Wlz. Met een termijn
van zes maanden kan daardoor sprake zijn van enige overcompensatie.
Een ander aspect dat van belang is voor de afweging voor een passende termijn, is
de samenhang binnen de volksverzekeringen. Bij de kinderbijslag en binnen de overige
volksverzekeringen, zoals de AOW en Anw, is een termijn van één jaar terugwerkende
kracht van toepassing. Bij deze regelingen wordt gecontroleerd of mensen in dat jaar
al aan de voorwaarden voldeden en dus recht hebben op de regeling. Een jaar terugwerkende
kracht invoeren voor DKIZ zonder een controle op het recht ligt daarmee niet voor
de hand.
Bezien vanuit de termijn van terugwerkende kracht voor andere regelingen en de verwachte
mate van onder- en overcompensatie is de termijn van een half jaar het meest passend.
Deze generieke, maximale termijn geldt dus voor alle ouders die een aanvraag indienen
voor DKIZ en voor alle ouders die zonder aanvraag DKIZ toegekend krijgen na de ambtshalve
signalering door het CIZ. Hierbij is sprake van een termijn waarbij het voor de meeste
ouders aannemelijk dat er al sprake was van intensieve zorg.
Voorbeeld terugwerkende kracht in de praktijk
Deze termijn werkt terug vanaf het kwartaal dat ouders DKIZ aanvragen. De termijn
terugwerkende kracht behelst dus het huidige kwartaal met een half jaar terugwerkend.
Twee voorbeelden van hoe dit in de praktijk uitpakt:
1. Ouders die op 30 april een aanvraag DKIZ indienen, hebben dan recht voor het kwartaal
van 1 april. Het recht op DKIZ start 1 oktober t-1. Er is dan sprake van 6 maanden
terugwerkende kracht.
2. Ouders die op 30 juni een aanvraag DKIZ indienen hebben dan ook recht voor het kwartaal
van 1 april en dan twee kwartalen terug in de tijd: dus januari en dan oktober van
t-1. Het recht op kinderbijslag gaat dus in op 1 oktober voor een aanvraag die is
gedaan op 30 mei in t+1. De (uiterste) termijn terugwerkende kracht behelst dan in
de praktijk 9 maanden. Onderstaande tabel geeft de huidige situatie en de nieuwe situatie
weer.
Datum aanvraag
Datum ingang onder huidig recht
Datum ingang met 6 maanden terugwerkende kracht
30 april 2026
1 april 2026
1 oktober 2025
30 juni 2026
1 april 2026
1 oktober 2025
2.5 Verlaging van de kinderbijslag (dekking)
Het basisbedrag van de kinderbijslag wordt met dit wetsvoorstel 33 eurocent per kwartaal
verlaagd. Op deze manier leveren alle ouders een zeer beperkte bijdrage voor een kleine
groep van ouders met kinderen met een intensieve zorgbehoefte. Tevens is de financiële
impact voor ouders beperkt gelet op de verhogingen van de kinderbijslag als gevolg
van indexatie. Tweemaal per jaar wordt de kinderbijslag geïndexeerd op basis van de
consumentenprijsindex (cpi). Ter illustratie: per 1 juli 2023 is de kinderbijslag
nog zo’n 44 euro hoger dan op 1 januari 2022.9
3. Verhouding nationale regelgeving en hoger recht
3.1 Mensenrechten
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat het CIZ uit eigen beweging, dat wil
zeggen zonder een aanvraag van de ouder, persoonsgegevens uitwisselt met de SVB. Met
het wetsvoorstel wordt geregeld dat het CIZ dit verplicht is te doen voor alle ouders
van kinderen bij wie een Wlz-indicatie wordt vastgesteld. Ook wordt het mogelijk gemaakt
dat het CIZ een bestandsvergelijking maakt tussen de bestaande bestanden binnen het
CIZ die persoonsgegevens bevatten. Hierbij is het recht op bescherming van de privacy
van de betrokken ouders en hun kinderen aan de orde, zoals neergelegd in artikel 10
van de Grondwet, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en
politieke rechten en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het uitwisselen en verwerken van persoonsgegevens door overheidsinstellingen vormt
in beginsel inmenging in de privacy van de burgers op wie die persoonsgegevens betrekking
hebben. Een inmenging in de privacy is toegestaan, voor zover dit bij wet is voorzien,
een legitiem doel dient en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Met het
onderhavige voorstel wordt voorzien in een basis in de Wlz voor zowel het delen van
persoonsgegevens uit eigen beweging door het CIZ aan de SVB als het maken van de bestandsvergelijking
binnen het CIZ. Deze wettelijke basis wordt neergelegd in artikel 9.1.3 van de Wlz.
De uitvoering van DKIZ is een door de wetgever vastgelegde voorziening die uitgevoerd
wordt door de SVB en waar het CIZ advies voor geeft. De voorgestelde wijzigingen zien
op vereenvoudiging van de regeling door middel van gegevensverwerking enerzijds en
de invoering van terugwerkende kracht anderzijds. De gegevensverwerking is noodzakelijk
om gegevens van de Wlz en DKIZ te koppelen en het recht automatisch toe te kunnen
kennen en rechthebbenden gericht te informeren. Deze doelen kunnen niet op een andere
manier bereikt worden dan door gegevensverwerking. De inbreuk op de privacy dient
daarom het doel dat beoogd is.
Ook is er geen minder ingrijpend middel voorhanden dat hetzelfde doel kan bereiken.
In dit kader is onderzocht of het werken met «toestemming» hetzelfde doel kan bereiken.
Toestemming van de betrokkene is een mogelijke grondslag voor verwerking van persoonsgegevens.
Deze grondslag verdient de voorkeur omdat de betrokkene direct geïnformeerd is en
regie houdt over diens gegevens. Deze grondslag is echter niet goed bruikbaar voor
het verzamelen van persoonsgegevens voor doeleinden van sociale zekerheid. In de eerste
plaats, omdat er een afhankelijkheidsrelatie is tussen de burger en de SVB. Op grond
van artikel 7 van de AVG is vereist dat de betrokkene zijn toestemming vrijelijk heeft
gegeven. Gelet op de afhankelijkheidsrelatie, is dat in dit geval niet mogelijk, ook
gelet op de aanwijzingen hierover van de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).10 In de tweede plaats verdraagt het vragen van toestemming zich niet goed met de centrale
doelstelling van dit voorstel, namelijk om de DKIZ voor ouders te vereenvoudigen en
hun administratieve lasten te verlichten. Bij toestemming blijft een expliciete handeling
door de ouders noodzakelijk.
Dit voorstel is juist bedoeld om die expliciete handeling weg te nemen en ouders te
ontzorgen. Geconcludeerd is daarom dat toestemming niet mogelijk is en dat de huidig
voorgestelde gegevensuitwisseling de minst ingrijpende wijze van verwerking van persoonsgegevens
is om het doel te bereiken.
3.2 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en Uitvoeringswet Algemene verordening
gegevensbescherming (UAVG)
Grondslagen voor huidige gegevensuitwisseling
Op dit moment worden door de SVB en het CIZ (gezondheids)gegevens verwerkt ten behoeve
van de uitvoering van de DKIZ. Het gaat om gegevens van kinderen ten aanzien van wie
ouders een aanvraag doen voor DKIZ. Omdat de verwerking van de gegevens, gelet op
de achtergrond van de DKIZ, per definitie informatie geeft over de gezondheidstoestand
van het kind, moeten de gegevens worden aangemerkt als gezondheidsgegevens in de zin
van artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna:
de AVG). Op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringswet AVG
(hierna: de UAVG) mogen deze gegevens verwerkt worden ten behoeve van de uitvoering
van aanspraken die voortvloeien uit de gezondheidstoestand van de betrokkene. Voor
de SVB is deze verwerking nader geconcretiseerd in artikel 7a, vijfde lid, van de
AKW. In het Besluit uitvoering kinderbijslag is in artikel 12 bepaald dat het CIZ
medische gegevens verwerkt ten behoeve van het afgeven van een advies over de vraag
of sprake is van intensieve zorg. Er is daarmee voor zowel de SVB als voor het CIZ
sprake van een transparante wettelijke grondslag in de zin van artikel 9, tweede lid
onder b van de AVG. Ten behoeve van de uitvoering van deze taak verwerken beide organisaties,
op grond van artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (hierna:
de Wabb), het burgerservicenummer van het betrokken kind. Voor het CIZ is dit tevens
expliciet geregeld in artikel 9.1.1, zesde lid, van de Wlz. Deze gegevens worden enkel
verwerkt voor zover er een aanvraag wordt gedaan voor DKIZ.
Grondslag proactieve signalering
De wetswijzigingen met het oog op vereenvoudiging van de aanvraagprocedure voor DKIZ
en proactieve benadering van ouders die zeer waarschijnlijk recht hebben op DKIZ faciliteren
de uitwisseling en verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van
de DKIZ door de SVB en het CIZ. Gelet daarop is de AVG van toepassing. Deze is nader
uitgewerkt in de UAVG.
Ingevolge artikel 5 van de AVG moet iedere verwerking transparant, behoorlijk en rechtmatig
zijn. Dit wetsvoorstel voorziet in de uitwerking van deze vereisten. Met een wettelijke
grondslag is transparant dat de verwerking plaatsvindt. De uitvoeringsinstanties zijn
gehouden om dit op een behoorlijke wijze te laten geschieden, conform de daarvoor
geldende informatiebeveiligingseisen. Een verwerking van persoonsgegevens is alleen
rechtmatig, indien en voor zover aan ten minste een van de grondslagen uit de AVG
is voldaan. Zoals hierboven toegelicht is «toestemming» in dit geval niet bruikbaar
als grondslag. Hieronder wordt uitgewerkt dat in dit geval artikel 9, tweede lid,
onderdeel b van de AVG jo artikel 30, eerste lid onderdeel a van de UAVG als grondslag
fungeert voor de volgende twee verwerkingen:
1. de signalering uit eigen beweging door het CIZ aan de SVB; en
2. de bestandsvergelijking binnen het CIZ om te komen tot de signalering uit eigen beweging
door het CIZ aan mogelijk rechthebbende personen;
Noodzakelijke persoonsgegevens
Voor de ambtshalve signalering van het CIZ zijn de volgende persoonsgegevens nodig:
• het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld;
• begin en – indien van toepassing – einddatum van de Wlz-indicatie;
• de geboortedatum van het kind ter verificatie van het BSN;
• het burgerservicenummer (BSN) van het kind.
Verwerking van de geboortedata van de betrokken kinderen is nodig voor de signalering
door het CIZ aan de SVB, zonder aanvraag van de ouders. De geboortedatum dient ter
verificatie van het BSN van het kind, gelet op de verplichting daartoe die artikel
12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb, deze wordt hieronder
verder uitgewerkt) stelt.
Voor de informatievoorziening aan ouders om huidig niet-gebruik te bestrijden en de
evaluatie van het informeren van deze ouders zijn de volgende gegevens nodig:
• het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld van een verzekerde die
de leeftijd heeft, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;
• het aan de Sociale Verzekeringsbank verstrekte gegeven of de verzekerde is aangewezen
op een bepaalde mate van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van
de Algemene Kinderbijslagwet;
• het burgerservicenummer van de verzekerde.
Verder staan nog niet alle gegevens vast, waardoor voor deze doelen een delegatiegrondslag
is opgenomen. De gegevens die met dit wetsvoorstel in de wet worden opgenomen, zijn
het burgerservicenummer, het gegevens dat het CIZ het recht op zorg op grond van de
Wlz heeft vastgesteld en het advies dat het CIZ desgevraagd aan de SVB heeft verstrekt.
Verwerking van het gegeven dat sprake is van een Wlz-indicatiebesluit ten aanzien
van een betrokken kind en de verwerking van het burgerservicenummer, is noodzakelijk
bij alle drie de hierboven genoemde verwerkingen. Zonder verwerking van het gegeven
dat sprake is van een Wlz-indicatiebesluit kan het CIZ, bij afwezigheid van een verzoek
van de SVB, niet bepalen of sprake is van een mogelijk recht op DKIZ. Deze gegevens
zijn volgens artikel 4, onderdeel 15 van de AVG gezondheidsgegevens, omdat zij informatie
geven over de gezondheid van de betrokkene. De AVG staat verwerking van gezondheidsgegevens
niet toe, tenzij daarvoor een bijzondere rechtvaardiging bestaat. De noodzakelijke
verwerking door bestuursorganen van deze gegevens voor een goede uitvoering van wettelijke
voorschriften die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand
van de betrokkene, vormt een dergelijke bijzondere rechtvaardiging (zie artikel 9,
tweede lid, onderdeel b, van de AVG en artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG)). De verwerking
van voornoemde gezondheidsgegevens is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de
wettelijke voorschriften in de Wlz en de AKW die voorzien in een aanspraak op DKIZ.
De signalering aan de SVB en de informatievoorziening aan mogelijk rechthebbende ouders
zorgt voor een betere uitvoering van de DKIZ, te weten door meer ouders gebruik te
laten maken van hun aanspraak. Deze aanspraak is afhankelijk van de gezondheidstoestand
van het betrokken kind, te weten of sprake is van een intensieve zorgbehoefte, zoals
vastgesteld door het CIZ.
Ten aanzien van de verwerking van het burgerservicenummer wordt verwezen naar paragraaf
3.4 van deze toelichting.
Waarborgen
Ten behoeve van de evenredigheid van de verwerking worden een aantal waarborgen getroffen.
Voor de signalering door het CIZ aan de SVB wordt de betrokkene gedurende een termijn
van ten minste twee weken de mogelijkheid geboden om aan te geven geen prijs te stellen
op de gegevensverwerking. Het CIZ geeft, bij de beschikking ten aanzien van de Wlz-indicatie
aan, dat betrokkene waarschijnlijk recht heeft op DKIZ en dat gegevens van betrokkene
voor die reden met de SVB gedeeld zullen worden. Hierbij wordt vermeld welke gegevens
gedeeld zullen worden. Het CIZ geeft aan dat de betrokkene het kenbaar kan maken als
die geen prijs stelt op het delen van de persoonsgegevens en stelt hier een termijn
voor van ten minste twee weken.
Het is van belang dat dit laagdrempelig kan, bijvoorbeeld door een telefoontje of
mailtje aan het CIZ. Het CIZ geeft duidelijk aan via welke weg(en) de betrokkene dit
kenbaar kan maken. Dan worden de gegevens van betrokkene niet gedeeld met de SVB.
Het staat betrokkene daarna uiteraard vrij om alsnog zelf een aanvraag te doen voor
DKIZ bij de SVB. Door deze mogelijkheid voor een opt-out weten betrokkenen vooraf
welke gegevens gedeeld zullen worden en hebben zij de gelegenheid om hiertegen te
acteren als zij het niet eens zijn met de verwerking.
Ten aanzien van de gerichte informatievoorziening is de gerichtheid van de voorziening
een eigenstandige waarborg. Het is van belang dat de overheid informatie verstrekt
over voorzieningen waar iemand mogelijk recht op heeft. Door dit zo gericht mogelijk
te doen, hoeven minder persoonsgegevens verwerkt te worden. Als bijvoorbeeld alle
mensen met een Wlz-indicatie een brief over DKIZ ontvangen, dan worden van veel mensen
onnodig gegevens verwerkt, omdat zij niet binnen de DKIZ-doelgroep vallen. Door de
bestandskoppeling kan voorkomen worden dat mensen die al DKIZ ontvangen een brief
ontvangen. Hun gegevens worden niet verder verwerkt dan de enkele bestandskoppeling.
Verder wordt het met de nieuwe grondslag mogelijk dat er evaluatie plaatsvindt van
de mailing aan ouders om niet-gebruik te bestrijden. Naast de twee toegelichte gegevensverwerkingen
waarvoor een grondslag wordt gecreëerd in de Wlz, wordt er ook informatie op geaggregeerd
niveau met SZW gedeeld, bijvoorbeeld in hoeverre ouders gebruik maken van de opt-out
waardoor het CIZ gegevens van hun kind niet deelt met de SVB. Hiervoor is het niet
nodig dat er persoonsgegevens worden verstrekt aan SZW.
De laatste wettelijke waarborg is dat de grondslag die nodig is om het huidige niet-gebruik
tegen te gaan, van tijdelijke aard is. Zoals eerder toegelicht ontstaat er door de
automatische toekenning in de toekomst geen niet-gebruik meer bij ouders van een kind
met een Wlz-indicatie. De tijdelijkheid van de grondslag is een waarborg die zorgt
voor dataminimalisatie en proportionaliteit. Het uitgangspunt is dat de grondslag
één jaar van toepassing is, omdat dit voldoende tijd is om ouders te informeren, te
evalueren en indien nodig nog vervolgacties te ondernemen.
Naast de wettelijke waarborgen, is ook voorzien in waarborgen in het proces om te
monitoren of de gegevensuitwisseling in de praktijk goed verloopt. Deze waarborgen
zijn zowel gericht op de verzending als de ontvangst van de ambtshalve signalering
en de opvolging daarvan. Ten eerste richt het CIZ een proces in, zodat er binnen het
CIZ een notificatie wordt afgegeven aan het beheerteam, als er een bericht niet goed
wordt doorgegeven aan de SVB. Deze monitoring is van groot belang omdat er voor de
SVB geen andere aanleiding is om uit eigen beweging DKIZ toe te kennen.
Ten tweede wordt er een feedbackloop ingericht tussen het CIZ en de SVB ten aanzien
van de ontvangst van de ambtshalve signalering door de SVB. Dit houdt in dat de SVB
automatisch een ontvangstbericht stuurt aan het CIZ zodra de SVB de ambtshalve signalering
heeft ontvangen. Op deze manier kan het CIZ monitoren of de ambtshalve signalering
is aangekomen bij de SVB en zo nodig actie ondernemen. Ten derde wijst het CIZ ouders
in de Wlz-beschikking op de termijn waarbinnen zij bericht van de SVB kunnen verwachten.
Mocht de ouder onverhoopt dan toch geen bericht ontvangen van de SVB, kan deze de
SVB benaderen. De SVB kan dan op basis van de ontvangen ambtshalve signalering alsnog
aan de slag met de beslissing over de DKIZ. De aanvang van het recht op DKIZ is in
de situatie van ambtshalve signalering gekoppeld aan het moment dat het recht op zorg
aanvangt op grond van het indicatiebesluit. Met deze drie waarborgen wordt de kans
verkleind dat door een systeemfout bij het CIZ of de SVB de ambtshalve signalering
uitblijft, of geen opvolging krijgt.
Tot slot zijn er waarborgen voor een evenredige uitvoering in het beleid. Zo is het
mogelijk dat het CIZ een Wlz-indicatie intrekt. Dit kan indien het CIZ vaststelt dat
er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of
volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of gebeurt indien
het kind niet langer op langdurige zorg is aangewezen. Het intrekken van een Wlz-indicatie
gebeurt in de praktijk zeer zelden. Mocht dit gebeuren, dan geeft het CIZ dit (geautomatiseerd)
door aan de SVB. Indien daarmee de einddatum van het recht op DKIZ in het verleden
komt te liggen, betekent dit dat de DKIZ ten onrechte of tot een te hoog bedrag is
verleend. Als gevolg daarvan zal de SVB de beschikking tot toekenning van DKIZ mogelijk
met terugwerkende kracht herzien of intrekken. In dat geval vordert de SVB op grond
van artikel 24 van de AKW de onverschuldigd betaalde DKIZ in principe bij de ouder
terug, tenzij er een dringende reden is om hiervan af te zien. Indien er sprake is
van te veel betaalde inkomensondersteuning ten gevolge van een fout van de overheid,
wordt alleen herzien en teruggevorderd als er sprake is van een voor de ouder duidelijke
fout. Daarnaast hanteert de SVB in veel gevallen een herzieningstermijn van maximaal
vijf jaar.11 Deze situaties volgen echter niet uit de nieuwe systematiek van ambtshalve signaleren
en toekennen, maar zijn nu ook al van toepassing en vloeien voort uit het recht op
DKIZ.
Afweging belang van privacy en financiële ondersteuning
Het belang van vereenvoudiging en niet-gebruik moet worden afgewogen tegen het belang
van privacy van (het kind) van ouders. De gegevens van het kind worden gedeeld met
de SVB, zonder een aanvraag van de ouders. Dit betekent een inbreuk op het recht op
privacy van het kind, voor het (financiële) belang van ouders. Het belang van vereenvoudiging
en niet-gebruik weegt zwaarder en daarom wordt deze gegevensverwerking als gerechtvaardigd
beschouwd. Zoals in paragraaf 2.2 toegelicht gaat het om ouders van wie veel wordt
gevraagd; enerzijds wegens de extra zware zorgtaak die zij hebben en anderzijds door
de administratieve lasten die daarbij komen kijken. Daarnaast zijn er waarborgen in
de gegevensuitwisseling om de inbreuk op de privacy te beperken, zoals hiervoor toegelicht.
3.3 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Dit voorstel regelt dat de SVB na ontvangst van een ambtshalve signalering van het
CIZ uit eigen beweging besluit over de toekenning van DKIZ. Daarnaast zal de aanvraagprocedure
blijven bestaan. Zodoende kunnen ouders die van de SVB geen beschikking tot toekenning
van DKIZ ontvangen nog steeds via een aanvraag een beschikking verkrijgen.
Bij de beschikking zonder aanvraag van de ouders, is zoveel mogelijk aangesloten bij
de contouren van de aanvraagprocedure. Aanpassing is echter nodig waar in de bestaande
regeling specifiek is aangesloten bij de aanvraag, zoals ten aanzien van termijnen.
Zo wordt het ingaan van het recht op dubbele kinderbijslag niet meer alleen gekoppeld
aan het kalenderkwartaal waarin de aanvraag om dubbele kinderbijslag werd ingediend.
Hieraan is toegevoegd dat het ingaan van het recht op dubbele kinderbijslag, indien
van een signalering door het CIZ sprake is, gekoppeld is aan de startdatum van de
Wlz. Hiervoor is gekozen, omdat er vanaf dat moment ook sprake is van intensieve zorg
voor DKIZ. Ten aanzien van de nadere gegevensuitwisseling door het CIZ kan dit op
grond van het huidige vijfde lid van artikel 7a van de AKW. Hierin is expliciet bepaald
dat de SVB gezondheidsgegevens kan uitwisselen. Omdat het CIZ in het Besluit uitvoering
kinderbijslag (hierna: BUK) is aangewezen als medisch adviseur valt hier ook de gegevensuitwisseling
van CIZ aan SVB onder.
Voor de termijn waarbinnen de SVB inzake kinderbijslag beschikt, kent de AKW een eigen
regeling. Hierin is geregeld dat de beschikking wordt gegeven binnen een termijn van
tenminste twee weken na ontvangst van de aanvraag. Voor het geval van een signalering
door het CIZ, wordt hieraan toegevoegd dat deze termijn voor de beschikking van de
SVB aanvangt na ontvangst van de signalering. Indien deze termijn niet wordt gehaald,
wordt de mogelijk rechthebbende persoon aan wie de kinderbijslag wordt uitbetaald
daarvan schriftelijk in kennis gesteld. Betaling van de dubbele kinderbijslag vindt,
indien van toepassing, plaats binnen drie maanden na ontvangst van de signalering
van het CIZ.
In de meeste gevallen zal de SVB na signalering van het CIZ overgaan tot toekenning
van DKIZ. Het kan evenwel voorkomen dat de SVB concludeert dat toch geen sprake is
van een recht op DKIZ. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als ouders niet voldoen
aan de voorwaarden van de (enkele) kinderbijslag. In geval van een negatief besluit
van de SVB na signalering van het CIZ, stuurt de SVB hiervan een bericht aan de ouder
die al kinderbijslag ontvangt. Indien er geen kinderbijslag wordt uitbetaald ten aanzien
van het betreffende kind, wordt de kennisgeving gestuurd aan degene aan wie het Wlz-indicatiebesluit
is gericht. Dit is de wettelijk vertegenwoordiger van het kind. In verreweg de meeste
gevallen zal dit de ouder betreffen. In sommige gevallen zal voor het kind een andere
vertegenwoordiger zijn aangewezen. Omdat het verzenden van dit bericht valt onder
de taak die de SVB uitvoert, namelijk de deugdelijke uitvoering van de dubbele kinderbijslag,
is de SVB bevoegd om het gegeven van de vertegenwoordiger te verwerken en de brief
in die hoedanigheid te adresseren. Dit bericht geldt als een negatieve beslissing
in de zin van artikel 6:2, aanhef en onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht (fictief
besluit). Hiertegen staan, zoals bij alle besluiten van de SVB, bezwaar en beroep
bij de SVB open. Het bericht wordt daarom voorzien van een motivering en bezwaarclausule.
Indien na bezwaar blijkt dat het ambtshalve verstrekken van DKIZ ten onrechte achterwege
is gebleven, wordt het recht op DKIZ alsnog vastgesteld vanaf dezelfde datum als wanneer
direct na de ambtshalve signalering tot ambtshalve toekenning was overgegaan.
3.4 Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb)
De SVB en het CIZ maken gebruik van het burgerservicenummer van het kind bij de uitvoering
van de DKIZ en het afgeven van een Wlz-indicatie. Gebruik van het burgerservicenummer
is ook aan de orde bij de uitvoering van de vereenvoudigde aanvraagprocedure voor
DKIZ en de proactieve benadering van ouders die zeer waarschijnlijk recht hebben op
DKIZ. Dit is nodig om persoonsverwisseling te voorkomen.
Verstrekking en verwerking van het burgerservicenummer dient op grond van artikel
87 van de AVG in samenhang met artikel 46 van de Uitvoeringswet UAVG plaats te vinden
op basis van een wettelijke grondslag. Overheidsorganen kunnen bij het verwerken van
persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik maken van het
burgerservicenummer. Dit kan op grond van artikel 10 van de Wabb. Op basis hiervan
kan de SVB het burgerservicenummer gebruiken voor de uitvoering van diens taken ten
aanzien van de DKIZ op basis van de AKW. Voor het gebruik van het burgerservicenummer
door het CIZ met het oog op de DKIZ voorziet dit voorstel in de wettelijke grondslag.
Het gaat om artikel 9.1.3 Wlz. Artikel 12 van de Wabb schrijft voor dat gecontroleerd
moet worden of het juiste burgerservicenummer verwerkt wordt. In dit geval wordt daarvoor
de geboortedatum van het kind benut.
3.5 Caribisch Nederland
De AKW is ten aanzien van de DKIZ en de Wlz niet van toepassing in Caribisch Nederland.
Voor verzekerden onder de AKW die zelf woonachtig zijn in Caribisch Nederland, of
wier kind woonachtig is in Caribisch Nederland, kan wel een recht op gewone kinderbijslag
bestaan, op grond van artikel 7b AKW in samenhang met artikel 12 van het Besluit regels
export uitkeringen. Daarnaast kent Caribisch Nederland sinds 2016 een kinderbijslag,
op grond van de Wet kinderbijslagvoorziening BES. Een verdubbeling van de kinderbijslag
wegens een thuiswonend kind dat intensieve zorg behoeft, maakt geen onderdeel van
de kinderbijslagvoorziening BES. Het kabinet wil DKIZ ook invoeren op Caribisch Nederland
om ouders van kinderen met een zorgbehoefte tegemoet te komen.12 Hiervoor bereidt het kabinet een afzonderlijk wetsvoorstel voor, tot wijziging van
de Wet kinderbijslagvoorziening BES.
4. Uitvoering
Het wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan het CIZ en de SVB13.
CIZ
Uit de uitvoeringstoets van het CIZ blijkt dat het versturen van de gerichte mailing
op zijn vroegst met ingang van 2024 uitvoerbaar is, uitgaande van tijdige inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel. De voorbereiding van de mailing kost naar verwachting zo’n drie
maanden. Voor de ambtshalve signalering ten aanzien van kinderen met een Wlz-indicatie
is er een afhankelijkheid met de aanbesteding van een nieuw ICT-systeem. CIZ is bezig
met de aanbesteding van een nieuw zaaksysteem dat per toeval gelijk loopt met de gewenste
startdatum. Hierdoor is de invoering van de ambtshalve signalering door het CIZ bij
tijdige inwerkingtreding op zijn vroegst pas mogelijk met ingang van 1 april 2024.
Daarom wordt voorzien in de mogelijkheid dit onderdeel van het wetsvoorstel later
in werking te laten treden. Verder geeft het CIZ aan negen maanden de tijd nodig te
hebben voor de voorbereidingen om de uitvoering gereed te hebben voor de ambtshalve
toekenning.
Daarnaast blijkt uit de uitvoeringstoets dat het CIZ verwacht geen uitvoering te geven
aan de ambtshalve signalering voor kinderen jonger dan drie jaar en ouder dan 17 jaar.
Dit komt omdat de opt-out voor deze groepen niet uitvoerbaar is.
Voor de groep kinderen onder de drie jaar worden er per jaar een tiental Wlz-indicaties
afgegeven. DKIZ kan pas worden aangevraagd vanaf drie jaar. Voor deze groep is ambtshalve
signalering niet mogelijk, omdat de termijn die geldt voor de opt-out, niet uitvoerbaar
is. Dit komt doordat het CIZ de opt-out verzendt bij het vaststellen van de Wlz-indicatie.
Bij de groep kinderen onder de drie jaar zou er dan een opt-out uitgevraagd worden
terwijl er nog geen recht op DKIZ bestaat.
Indien ouders ermee instemmen dat de gegevens worden gedeeld met SVB, zal dit pas
gebeuren rond de verjaardag van het kind om DKIZ automatisch toe te kennen. In de
tussentijd kunnen ouders nog van gedachten veranderen, waaraan het CIZ dan niet meer
zou kunnen voldoen. Het CIZ stelt in de uitvoeringstoets voor om, indien het CIZ een
Wlz-indicatie afgeeft voor een jonger kind dat jonger is dan drie jaar, de ouders
per brief te informeren over de mogelijkheid om DKIZ aan te vragen bij de SVB zodra
het kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt. De regering volgt het CIZ in dit
voorstel.
Wat betreft de nieuwe bevoegdheid van CIZ om een brief te sturen aan ouders die geen
aanspraak maken op hun recht op DKIZ, onderschrijft CIZ dat de timing van het verzenden
van de brief in overleg met SVB moet gebeuren.
Voor de groep kinderen van 17 jaar geeft het CIZ aan dat het gaat om kinderen die
18 jaar worden en met ingang van hun 18e verjaardag een Wlz-indicatie krijgen. Volgens artikel 11, tweede lid, AKW is er recht
op kinderbijslag indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de
voorwaarden voor enkele kinderbijslag en dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg.
Dit betekent onder meer dat op die eerste dag het kind nog geen 18 jaar oud is en
dat er sprake is van intensieve zorg. In de situatie die het CIZ in de uitvoeringstoets
signaleert, is er dus mogelijk wel recht op enkele kinderbijslag, maar niet op dubbele
kinderbijslag. Immers: aan de voorwaarde dat het kind nog geen 18 jaar oud is, is
op de eerste dag van het kalenderkwartaal voldaan, maar er is dan nog geen sprake
van intensieve zorg die volgt uit een Wlz-indicatie.
Ook geeft CIZ aan dat in de wettekst gesproken wordt van de term «ouders», welke beter
vervangen zou worden door de term «vertegenwoordigers» van kinderen met een intensieve
zorgbehoefte. Dit is meegenomen in de wettekst met betrekking tot de Wlz en aangepast
in «vertegenwoordiger van de verzekerde».
SVB
De SVB is verheugd dat er stappen worden gezet om de DKIZ te verbeteren en te vereenvoudigen
voor ouders. De SVB acht het wetsvoorstel bij tijdige inwerkingtreding uitvoerbaar
per 1 januari 2024. Wel is het noodzakelijk dat de SVB, net zoals het CIZ, negen maanden
voor de datum van inwerkingtreding kan starten met de systeemtechnische voorbereidingen.
Verder benoemt SVB in haar uitvoeringstoets een aantal aandachtspunten, namelijk de
terugwerkende kracht, de financiering van het wetsvoorstel, de timing van de brief
om niet-gebruik te bestrijden en het expliciteren van de grondslag om gegevens van
ouders te verwerken die geen recht hebben op DKIZ. Deze zullen hieronder worden besproken.
Als eerste aandachtspunt geeft de SVB aan positief te zijn over het introduceren van
een terugwerkende kracht. Echter wijst de SVB erop dat de gekozen termijn van zes
maanden afwijkt van de terugwerkende kracht in de reguliere enkele AKW en dubbele
AKW voor uitwonende kinderen vanwege zorg of onderwijs. De SVB stelt voor deze keuze
te evalueren in de invoeringstoets en te monitoren in hoeverre dit leidt tot schrijnende
situaties. SVB geeft aan niet te kunnen voorzien in welke gevallen de termijn van
maximaal zes maanden tot schrijnende situaties zou kunnen leiden en stelt daarom voor
dit in de invoeringstoets te evalueren. De regering acht het niet wenselijk om een
termijn van één jaar terugwerkende kracht in te voeren, zonder dat er controle op
het recht plaatsvindt, zoals dit geldt voor bijvoorbeeld de enkele kinderbijslag of
de AOW (zie voor verdere toelichting paragraaf 2.2). De regering volgt het advies
van de SVB op om bovenstaande te evalueren in een invoeringstoets.
Ten tweede geeft de SVB aan vragen te verwachten van ouders over de wijze van financiering
van het wetsvoorstel en de onderbouwing hiervoor nog zou moeten worden verduidelijkt.
Inmiddels is er besloten om dit wetsvoorstel op een andere wijze te financieren. De
financiering van het wetsvoorstel wordt toegelicht in paragraaf 5.1.
Ten derde wijst de SVB bij de nieuwe bevoegdheid van het CIZ om een brief te sturen
aan ouders om niet-gebruik te bestrijden, net zoals het CIZ, op het belang van de
timing van de brief aan ouders. Zoals hiervoor toegelicht onderschrijft ook het CIZ
het belang van de timing van de brief en dat dit in gezamenlijkheid zal worden bepaald.
Ten vierde geeft de SVB aan dat in uitzonderlijke gevallen bij de ambtshalve signalering
de situatie kan ontstaan dat het CIZ een signaal afgeeft ten aanzien van een kind,
maar dat blijkt dat de ouders geen recht hebben op DKIZ. In dat geval moet de SVB
de gegevens van de wettelijk vertegenwoordiger verwerken om een kennisgeving over
de negatieve beslissing te verzenden. De SVB vraagt of dit in het wetsvoorstel verduidelijkt
moet worden. De regering ziet die noodzaak niet. De taak van de SVB, namelijk het
uitvoeren van de DKIZ en het besluiten daaromtrent, brengt inherent met zich dat de
gegevens van de betrokkene verwerkt worden. De uitvoering van de taak, zoals die met
dit wetsvoorstel gecreëerd wordt, is daarmee aan te merken als een grondslag voor
gegevensverwerking in de zin van artikel 6, eerste lid onder e van de AVG. Het is
daarmee naar het oordeel van de regering niet noodzakelijk om in de wet nader te expliciteren
dat de gegevens van de geadresseerde van het besluit verwerkt mogen worden. Dit vloeit
inherent voort uit de taak die de SVB heeft. Daarnaast geldt ten aanzien van de nadere
gegevensuitwisseling dat het CIZ dit op grond van het huidige vijfde lid van artikel
7a van de AKW kan doen. Hierin is expliciet bepaald dat SVB gezondheidsgegevens kan
uitwisselen. Omdat het CIZ in het BUK is aangewezen als medisch adviseur valt hier
ook de gegevensuitwisseling van CIZ aan SVB onder. Indien de correspondentie is gericht
aan een vertegenwoordiger van het kind worden geen gezondheidsgegevens verwerkt –
immers is er sprake van een negatief advies – waardoor de grondslag voor de gegevensverwerking
voortvloeit uit de taak van de SVB.
Voor de financiële gevolgen wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
5. Financiële gevolgen
5.1 Budgettaire gevolgen voor het Rijk
Voor de SVB bedragen de incidentele uitvoeringskosten voor alle wijzigingen € 156.000.
Vanwege de hoogte van het bedrag, vangt de SVB dit op binnen het eigen budget. Voor
het CIZ bedragen de extra uitvoeringskosten circa € 70.000 in 2024 (waarvan een deel
in 2023 neerslaat) en structureel € 18.000 vanaf 2025.
De toekenning met terugwerkende kracht en de ambtshalve toekenning leiden samen tot
structureel € 3,7 miljoen hogere uitgaven aan voornamelijk de DKIZ en deels de AKW+.14 Ter dekking wordt het basisbedrag van de kinderbijslag verlaagd met € 0,33 per kwartaal.
Daarmee zijn er per saldo geen hogere uitkeringslasten.
5.2 Regeldrukkosten
Dit voorstel leidt tot een vermindering van de regeldruk voor ouders. Het voorstel
heeft geen effect op de administratieve lasten van bedrijven. De wijziging betreft
de automatische toekenning van DKIZ aan ouders van kinderen met een Wlz-indicatie.
Dit verlaagt de administratieve lasten en heeft dus ook een verlaging van de regeldruk
tot gevolg. Het invoeren van terugwerkende kracht heeft geen gevolgen voor de regeldruk.
In deze passage wordt de regeldruk berekend.
Doenvermogen
Een belangrijk aandachtspunt bij het vormgeven beleid is het doenvermogen van de doelgroep.
Het WRR heft het begrip «doenvermogen» geïntroduceerd en doelt hiermee op non-cognitieve
vermogens, zoals een doel stellen en een plan maken, in actie komen, volhouden en
om kunnen gaan met verleidingen en tegenslag15. Deze vermogens zijn, naast cognitieve vermogens, van belang met oog op redzaamheid
van burgers. Ondanks hun goede voornemens, handelen mensen niet altijd zoals zij willen
of bedacht hadden. Dus: weten leidt niet altijd tot doen. Dit is een belangrijk aandachtspunt
voor ouders van kinderen met een Wlz-indicatie: zij worden nu gewezen op het bestaan
van DKIZ en dat zij dit bij de SVB moeten aanvragen. Maar niet alle ouders doen dit,
gelet op het niet-gebruik onder de doelgroep. Verder is van belang dat stress en emotionele
gebeurtenissen drukken op het doenvermogen van mensen. Dit speelt ook bij ouders van
kinderen die intensieve zorg behoeven. Daarnaast moeten deze ouders veel regelen;
denk aan het komen tot een medische diagnose en de (financiële) ondersteuning die
zij moeten regelen via de overheid (bijvoorbeeld een Wlz-indicatie, via de Zorgverzekeringswet
(Zvw) of de Jeugdwet). Vanuit het doenvermogen bezien is het van belang om aandacht
te hebben voor de cumulatieve lasten. De aanvraag van de dubbele kinderbijslag telt
op bij de administratieve lasten van de eerdergenoemde regelingen. Het is van belang
om dergelijke optellingen van lasten te voorkomen. Door de toekenning van DKIZ voor
ouders met een Wlz-indicatie automatisch te laten verlopen, wordt cumulatie van lasten
voorkomen.
Berekening regeldruk
Om te bezien wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn voor de regeldruk is het nodig
het huidige proces te beschrijven, om vervolgens een vergelijking te maken met de
nieuwe situatie. In het huidige proces worden ouders in de Wlz-beschikking gewezen
op DKIZ en dat zij dit kunnen aanvragen bij de SVB. Voor de aanvraag moeten ouders
inloggen met hun DigiD op «Mijn SVB» en een aantal gegevens invullen, zoals de gegevens
van het kind. Ouders krijgen al «enkele» kinderbijslag en zijn dus bekend bij de SVB.
Er zijn daardoor een aantal gegevens al vooringevuld. Gegevens over de gezondheid
van het kind hoeven niet te worden ingevuld bij de aanvraag bij de SVB. In de toekomst
hoeven ouders zelf geen aanvraag meer te doen. Dit betekent een verlaging van de regeldruk.
Uit onderzoek blijkt dat 25% van de ouders die DKIZ ontvangen, dit krijgen voor een
kind met een Wlz-indicatie.16 Gemiddeld geeft het CIZ jaarlijks zo’n 20.000 keer advies aan de SVB over intensieve
zorg. Een kwart hiervan heeft een Wlz-indicatie; dus circa 5.000 ouders. Dat kan digitaal
of met een papieren formulier naar aanleiding van telefonisch contact met de SVB.
Naar verwachting duurt dit ongeveer 30 minuten. Het voorstel verlaagt de structurele
regeldrukkosten met € 37.500. Hierbij is uitgegaan van een uurtarief van € 15,– en
30 minuten voor het indienen van een aanvraag bij de SVB.
6. Evaluatie
Voorafgaand aan deze wijzigingen zijn verschillende verkenningen uitgevoerd (ex ante
evaluatie). Deze zijn eerder in de toelichting aan bod gekomen. Ze worden hieronder
op een rij gezet:
– Verkenning of het op basis van huidige wet- en regelgeving mogelijk is dat CIZ uit
eigen beweging een signaal afgeeft, zodat SVB DKIZ kan toekennen zonder aanvraag van
de ouders;
– Verkenning of CIZ ouders, waar sprake is van niet-gebruik, proactief kan informeren;
– Impactanalyse van CIZ en SVB om de verwachte gevolgen van het wetsvoorstel op de uitvoering
in kaart te brengen.
Conform het Coalitieakkoord 2021 – 2025 worden de effecten van de voorgestelde wetswijzigingen
op de uitvoering geëvalueerd door middel van een invoeringstoets. Met deze toets wordt
of de uitwerking in de praktijk is zoals beoogd. Zoals eerder toegelicht, zal het
effect van de gerichte informatievoorziening door het CIZ om bestaand niet-gebruik
te bestrijden, geëvalueerd (artikel 9.1.3, dertiende lid, Wlz). Tot slot wordt gemonitord
of, en zo ja in hoeverre, ouders gebruik maken van de mogelijkheid van de opt-out,
waardoor het CIZ de gegevens niet deelt met de SVB om DKIZ ambtshalve toe te kennen.
Op basis van de invoeringstoets zal bezien worden op welke manier er verder gemonitord
en geëvalueerd zal worden.
7. Advies en consultatie
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
zijn gevraagd advies over het wetsvoorstel uit te brengen. Tevens is het wetsvoorstel
van 14 juli 2022 tot en met 8 september 2022 in internetconsultatie geweest. Hieronder
worden de adviezen en consultatiereacties toegelicht.
Internetconsultatie
Tijdens de internetconsultatie zijn er twaalf reacties ontvangen. De reacties gaan
in op de complexiteit van DKIZ, de kosten van ouders en de termijn terugwerkende kracht.
Allereerst gaan vrijwel alle reacties in op de complexiteit. Twee reacties gaan in
op de complexiteit van het stelsel in algemene zin, waarbij in één reactie wordt gevraagd
of is overwogen om de regeling af te schaffen of samen te voegen met een andere regeling.
Vijf reacties gaan specifiek in op de complexiteit van het aanvraagproces, met name
voor ouders zonder Wlz-indicatie en voor ouders van een kind met een psychische aandoening.
Zij geven daarbij aan dat het beoordelingskader van het CIZ niet toereikend genoeg
is waardoor er voor bepaalde kinderen geen recht is op dubbele kinderbijslag en ouders
tussen wal en schip vallen. Ook wordt aangegeven dat de vereenvoudiging voor de Wlz-doelgroep
ook nodig is voor de overige doelgroep (beoordelingskader). Hierop reageert de regering
als volgt. De complexiteit van het beoordelingskader is in beeld en de Tweede Kamer
is geïnformeerd over het onderzoek van het CIZ onder ouders om te bezien welke vereenvoudiging
mogelijk is binnen het beoordelingskader17. Op de vraag of is overwogen om DKIZ af te schaffen of samen te voegen met een andere
regeling is het antwoord van de regering: met de Wet hervorming kindregelingen (WHK)
in 2015 is DKIZ geïntegreerd in de kinderbijslag om het aantal regelingen voor ouders
te verminderen.
Twee reacties gaan in op de hoogte van DKIZ. Er wordt aangegeven dat de kosten uiteenlopen
per ouder, en dat deze kosten vele malen hoger kunnen zijn dan de dubbele kinderbijslag.
Hierop reageert de regering dat de verdubbeling van de kinderbijslag bedoeld is als
een tegemoetkoming voor de extra kosten die ouders hebben en als blijk van waardering.
Het betreft dus een bijdrage en geen volledige compensatie voor daadwerkelijk gemaakte
kosten. De regering ziet daarom geen aanleiding om het bedrag van de DKIZ te wijzigen.
Enkele reacties gaan in op de financiële dekking van het wetsvoorstel (verlagen AKW+).
De regering reageert hierop met een alternatief dekkingsvoorstel naar aanleiding van
een nadere analyse in paragraaf 5.1.
Verder gaan twee reacties over de terugwerkende kracht. Er wordt aangegeven dat het
wenselijk is om de termijn van zes maanden te verlengen als aangetoond kan worden
dat er langer sprake is van intensieve zorg. Zoals in paragraaf 2.2 is toegelicht
is het niet goed uitvoerbaar om intensieve zorg in het verleden vast te stellen. Daarom
beoogt dit wetsvoorstel één algemene termijn die dus geldt voor alle ouders die recht
hebben op DKIZ.
Er vindt dus geen beoordeling in het verleden plaats.
In hoofdstuk 4 is bij de reactie op de uitvoeringstoets van de SVB toegelicht dat
met de invoeringstoets zal worden gemonitord of er schrijnende situaties ontstaan
omtrent de maximale termijn van zes maanden terugwerkende kracht. Uit de uitvoeringstoets
van de SVB blijkt dat dergelijke situaties op dit moment nog niet in beeld zijn.
Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (het college) heeft een advies uitgebracht ten
aanzien van de administratieve lasten en regeldruk en adviseert het wetsvoorstel in
te dienen. Het wetsvoorstel lost twee knelpunten in de uitvoering op, zonder dat daarvoor
extra handelingen van kind en ouders vereist zijn. De oplossing voor de ingewikkelde
aanvraagprocedure zorgt er zelfs voor dat er geen handelingen meer van hen noodzakelijk
zijn. Het college heeft waardering voor deze oplossing, omdat het mooi voorbeeld is
van hergebruik van gegevens binnen de overheid. Het zorgt niet alleen voor minder
administratieve lasten voor burgers, maar ook een beter doelbereik van de DKIZ, omdat
met de wijzigingen het niet-gebruik van deze financiële tegemoetkoming kan afnemen.
Ten slotte zijn werkbaarheid en de regeldrukgevolgen toereikend in beeld gebracht.
AP
De AP adviseert dat als vaststaat welke persoonsgegevens – nu en in de toekomst –
moeten worden uitgewisseld, deze in de betreffende wettelijke bepaling als zodanig
dienen te worden aangewezen. Een delegatiebepaling is dan niet nodig, aldus de AP.
De AP adviseert het wetsvoorstel niet in te dienen, tenzij in artikel 9.1.3, tiende
lid, Wlz concreet is aangegeven welke persoonsgegevens zullen worden verwerkt en artikel
9.1.3, veertiende lid, te schrappen. De AP verwijst hierbij naar de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel waarin expliciet de gegevens zijn opgesomd die het betreft. Een
delegatiegrondslag zou dan geen doel hebben. Het advies van AP is opgevolgd door alle
gegevens waarvan vaststaat dat deze verwerkt zullen worden in de Wlz op te nemen.
Dit betekent dat voor de ambtshalve signalering door het CIZ aan de SVB geen delegatiegrondslag
meer is opgenomen. Deze is wel opgenomen ten aanzien van de gegevensverwerking voor
de gerichte mailing en de evaluatie daarvan. Hiervoor zijn mogelijk aanvullende gegevens
nodig die nog niet vaststaan.
8. Inwerkingtreding
Beoogd is dat alle onderdelen met ingang van 1 april 2024 in werking treden. Daarmee
wordt afgeweken van kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals
neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden daarvoor
is dat eerdere inwerkingtreding van de onderdelen die zien op de ambtshalve signalering
door het CIZ niet mogelijk is, vanwege de samenloop met de aanbesteding van een nieuw
ICT-systeem zoals hiervoor toegelicht in het kader van de uitvoeringstoets van het
CIZ in hoofdstuk 4. Dit voorkomt dat de kwetsbare doelgroep financiële ondersteuning
blijft missen, doordat er nog geen terugwerkende kracht mogelijk is. Tegelijk is enige
flexibiliteit behouden voor het geval er vertraging ontstaat bij de implementatie
van het nieuwe ICT-systeem van het CIZ. Daartoe zijn de verschillende wijzigingen
in het wetsvoorstel ondergebracht in onderdelen die los van elkaar op verschillende
momenten in werking kunnen treden. Mocht het ICT-traject onverhoopt vertraging oplopen
en daardoor de ambtshalve signalering door het CIZ pas later kunnen worden geïmplementeerd,
dan kunnen de overige onderdelen van dit voorstel wel op een eerdere datum in werking
treden, zoals beoogd op 1 april 2024. Er is geen overgangsrecht van toepassing.
II. ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I WET LANGDURIGE ZORG
Onderdeel A (artikel 9.1.3, tiende tot en met dertiende lid)
Dit onderdeel voegt aan artikel 9.1.3 van de Wlz vier leden toe. Het tiende lid regelt
dat het CIZ persoonsgegevens verwerkt om ouders ambtshalve te informeren over een
mogelijk recht op DKIZ. Dit betreft de gerichte mailing aan ouders van een kind ten
aanzien van wie op het moment van inwerkingtreding van dit onderdeel het recht op
Wlz-zorg is vastgesteld, maar ten aanzien van wie het CIZ geen advies heeft gegeven
aan de SVB betreffende DKIZ. Ten behoeve van het ambtshalve informeren van de ouders
is het noodzakelijk dat het CIZ intern een bestandsvergelijking maakt. Hiertoe is
verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk, waaronder het burgerservicenummer van
het betreffende kind en het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld
voor het kind dat de leeftijd heeft van drie tot achttien jaar. Ook worden bij deze
bestandsvergelijking gegevens van ouders verwerkt die wel een advies van het CIZ hebben
ontvangen of er sprake is van intensieve zorg. Uit deze adviezen is ook op te maken
dat aan een kind het recht op Wlz-zorg is vastgesteld. Omdat het hier gaat om de verwerking
van gegevens van een kind wat recht heeft op Wlz-zorg is er sprake van de verwerking
van gegevens over de gezondheid. Een dergelijke verwerking vereist een wettelijke
grondslag. Met het tiende lid wordt deze grondslag gerealiseerd.
Deze wettelijke grondslag is tijdelijk en vervalt een jaar na de datum van inwerkingtreding
van dit onderdeel. De ouders die zullen worden aangeschreven door het CIZ en van wiens
kind de gegevens zullen worden verwerkt, zijn ouders van wie het kind een Wlz-indicatie
is toegekend voordat onderdeel B van dit wetsvoorstel over de ambtshalve signalering
door het CIZ in werking treedt. Na de inwerkingtreding van dat onderdeel zal het CIZ
bij toekenning van een Wlz-indicatie, en indien ouders geen gebruik maken van de opt-out,
ambtshalve de SVB informeren.
Het elfde lid biedt de wettelijke grondslag voor de noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens
door het CIZ ten behoeve van het vaststellen van de effectiviteit van het ambtshalve
gericht informeren. Dit betreft zowel de gerichte mailing die voor inwerkingtreding
van dit onderdeel heeft plaatsgevonden, als het ambtshalve informeren, bedoeld in
het tiende lid. Hiermee kan het CIZ monitoren of de door haar verstrekte informatie
heeft geleid tot meer DKIZ-aanvragen van de aangeschreven ouders. De gegevens waar
het om gaat zijn net als in het tiende lid onder meer het burgerservicenummer van
het betreffende kind en het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld
van een verzekerde die de leeftijd heeft van drie tot achttien jaar. Net als in het
tiende lid wordt ook het door het CIZ aan de SVB verstrekte advies verwerkt. Om dezelfde
reden als bij het tiende lid, is deze wettelijke grondslag tijdelijk en vervalt deze
een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit voorstel.
Het twaalfde lid biedt een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling nadere
regels te stellen met betrekking tot het tiende en elfde lid. Dit betreft bijvoorbeeld
nadere regels over welke categorieën persoonsgegevens worden verwerkt. Hiervoor zijn
mogelijk aanvullende persoonsgegevens nodig dan de persoonsgegevens, genoemd in het
tiende en elfde lid. Tegelijk met het vervallen van het tiende en elfde lid, zal ook
het twaalfde lid vervallen.
Het dertiende lid regelt dat verschillende wettelijke grondslagen voor de verwerking
van persoonsgegevens tijdelijk zullen bestaan. Dit gaat om de wettelijke grondslagen
inzake het ambtshalve gericht informeren (het tiende lid) en het evalueren van de
effectiviteit van het ambtshalve gericht informeren (het elfde lid) en de delegatiegrondslag
om nadere regels te stellen over het voorgaande (het twaalfde lid). Deze wettelijke
grondslagen worden gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruikt om niet-gebruik
door ouders van kinderen die op het moment van inwerkingtreding al over een Wlz-indicatie
beschikken, te adresseren. Na dit jaar vervallen de betreffende artikelleden. Ook
vervallen na dit jaar de nadere regels die op grond van het twaalfde lid zijn gesteld.
Onderdeel B, subonderdeel 1 (artikel 9.1.3, tiende en elfde lid (nieuw))
Dit onderdeel voegt in artikel 9.1.3 twee leden in voor de vier leden die bij onderdeel
A zijn toegevoegd, onder vernummering van die leden. Het tiende lid (nieuw) regelt
dat het CIZ persoonsgegevens aan de SVB verstrekt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van de taak van de SVB tot vaststelling of een recht op DKIZ bestaat of eindigt. Dit
doet het CIZ kosteloos op verzoek van de SVB naar aanleiding van een aanvraag van
een ouder of ambtshalve. De mogelijkheid blijft bestaan voor ouders van kinderen met
een Wlz-indicatie om zelf DKIZ aan te vragen, waarna het CIZ op verzoek van de SVB
persoonsgegevens verstrekt.18 Dit geldt bijvoorbeeld ook wanneer eerder met gebruik van de opt-out van de ambtshalve
verstrekking is afgezien (elfde lid). Het gaat om persoonsgegevens van kinderen voor
wie het recht op Wlz-zorg vanuit de Wlz is vastgesteld en die de leeftijd hebben,
bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW: van drie tot achttien jaar. Het recht
op DKIZ is in de AKW beperkt tot kinderen in deze leeftijdscategorie. Daarom is de
gegevensverstrekking beperkt tot de leeftijden, bedoeld in de AKW. De persoonsgegevens
die op grond van het tiende lid worden verstrekt zijn opgesomd in de onderdelen a
tot en met d. In dit specifieke geval zijn alle te verwerken gegevens opgenomen in
de wet, omdat reeds bekend is welke gegevensverwerking noodzakelijk is om het doel
te bereiken. Deze gegevens zijn het gecodeerde gegeven dat het CIZ het recht op Wlz-zorg
heeft vastgesteld van een verzekerde van drie tot achttien jaar, de ingangsdatum en
– indien van toepassing – de einddatum van dit besluit, de geboortedatum en het burgerservicenummer
van die verzekerde. In het tiende lid wordt met verzekerde het kind bedoeld. Alleen
verzekerden kunnen recht op zorg hebben op grond van de Wlz en in aanmerking komen
voor een Wlz-indicatie. DKIZ kan enkel worden toegekend aan degene die verzekerd is
op grond van de AKW en tot wiens huishouden het betreffende kind behoort. De verzekerde
op grond van de Wlz is dus niet dezelfde persoon als de verzekerde op grond van de
AKW.
Het elfde lid (nieuw) regelt dat voorafgaand aan de ambtshalve verstrekking, bedoeld
in het tiende lid (nieuw), ouders binnen een termijn van ten minste twee weken kunnen
aangeven dat zij niet akkoord zijn met deze verstrekking. Het CIZ draagt er zorg voor
dat deze opt-out wordt geboden bij het afgeven van het Wlz-indicatiebesluit. Voor
kinderen die nog geen drie jaar zijn op het moment dat ten aanzien van hen een Wlz-indicatiebesluit
wordt afgegeven, vindt geen opt-out plaats. Het CIZ stuurt aan de betreffende ouders
een brief die hen wijst op het mogelijke recht op DKIZ vanaf de derde verjaardag van
het kind (zie hierover paragraaf 4).
Voor een nadere toelichting op de inhoud en achtergrond van de wijzigingen in artikel
9.1.3 Wlz wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze memorie
van toelichting. Voor een nadere toelichting op de verwerking van persoonsgegevens
in relatie tot mensenrechten en de AVG, waaronder inzake de opt-out, wordt verwezen
naar paragraaf 3.1 respectievelijk 3.2.
Onderdeel B, subonderdelen 2 en 3 (artikel 9.1.3, veertiende en vijftiende lid (nieuw))
Onderdeel B, subonderdelen 2 en 3 wijzigen de leden die zijn toegevoegd bij onderdeel
A in verband met de vernummering van de artikelleden als gevolg van onderdeel B, subonderdeel
1. Subonderdeel 2 wijzigt de verwijzing in het veertiende lid (nieuw). Subonderdeel
3 wijzigt de verwijzingen in het vijftiende lid (nieuw). Deze wijzigingen zijn dus
louter technisch van aard.
ARTIKEL II ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET
Onderdeel A (artikel 12)
Onderdeel A wijzigt artikel 12, eerste en derde lid, van de AKW om het bedrag van
de kinderbijslag te verlagen, om de wijzigingen uit dit voorstel te kunnen financieren.
Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van het algemeen
deel van deze memorie van toelichting. In het eerste lid en in het derde lid, onderdeel
c, wordt het basisbedrag (tevens: het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf twaalf jaar)
verlaagd met € 0,33. In het derde lid, onderdeel a, wordt het kwartaalbedrag voor
kinderen jonger dan zes jaar verlaagd met € 0,23. In het derde lid, onderdeel b, wordt
het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf zes tot twaalf jaar verlaagd met € 0,28. Deze
bedragen worden op grond van artikel III voor inwerkingtreding van dit onderdeel geactualiseerd
met het oog op indexatie op de voet van artikel 13 AKW die nog volgt na indiening
van dit wetsvoorstel.
Onderdeel B (artikel 14, derde lid)
Onderdeel B wijzigt artikel 14, derde lid, van de AKW om mogelijk te maken dat DKIZ
met zes maanden terugwerkende kracht wordt toegekend. Het recht op DKIZ gaat niet
eerder in dan zes maanden voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin
daartoe een aanvraag is ingediend. Gelet op de bestaande kwartaalsystematiek van de
kinderbijslag betekent dit dat de totale terugwerkende kracht voor DKIZ tot bijna
negen maanden kan bedragen. Dit is het geval indien de aanvraag is ingediend op de
laatste dag van een kalenderkwartaal. Het recht kan later ingaan als sprake is van
een heraanvraag waarvan de DKIZ nog niet is verlopen: in dat geval wordt terugwerkende
kracht maximaal toegepast tot de eerste dag waarop het eerdere toegekende recht is
verlopen. Voor een nadere toelichting op de toekenning van DKIZ met terugwerkende
kracht wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze memorie van
toelichting.
Onderdeel C (artikel 14)
Onderdeel C wijzigt artikel 14 van de AKW om mogelijk te maken dat DKIZ ambtshalve
wordt toegekend.
Het eerste subonderdeel vervangt het eerste lid. Het eerste lid regelt de vaststelling
van enkele vormen van kinderbijslag door de SVB. Ter verbetering van de leesbaarheid
van dit artikellid is gekozen voor een vormgeving met drie onderdelen, waarbij onderdeel
a ziet op de (enkele) kinderbijslag, onderdeel b op de dubbele kinderbijslag, bedoeld
in artikel 7a, eerste lid, van de AKW en onderdeel c op de extra kinderbijslag (AKW+),
bedoeld in artikel 7a, tweede lid. Eveneens ter verbetering van de leesbaarheid is
de termijn voor indiening van de aanvraag inzake AKW+ uit dit artikellid gehaald en
verplaatst bij het tweede subonderdeel (wijziging derde lid). Met onderdelen a en
c is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten aanzien van (enkele) kinderbijslag en
AKW+. Onderdeel b regelt dat DKIZ niet alleen op aanvraag, maar ook ambtshalve kan
worden vastgesteld. Indien de SVB een ambtshalve signalering van het CIZ ontvangt,
stelt de SVB ambtshalve op basis van die signalering vast of sprake is van een recht
op DKIZ. De ambtshalve signalering is in onderdeel b aangeduid als informatie, verschaft
door het CIZ. Hierbij is verwezen naar het nieuwe artikel 9.1.3, tiende lid, van de
Wlz dat bij artikel I, onderdeel B, wordt ingevoegd. Voor een nadere toelichting op
de ambtshalve vaststelling van DKIZ wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen
deel van deze memorie van toelichting.
Het tweede subonderdeel vervangt het derde lid. Het nieuwe derde lid regelt de termijn
voor indiening van de aanvraag inzake AKW+. Deze termijn stond in het oude eerste
lid. Deze wijziging is ter verbetering van de leesbaarheid van het te wijzigen artikel
14 AKW. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De regeling van de terugwerkende
kracht uit het derde lid is verwerkt in het derde subonderdeel (vijfde lid).
Het derde subonderdeel voegt een vijfde artikellid toe aan artikel 14. Dit vijfde
lid regelt de terugwerkende kracht bij toekenning. De terugwerkende kracht bij toekenning
van (enkele) kinderbijslag is geregeld in de aanhef en onderdeel a. Het recht op (enkele)
kinderbijslag kan niet eerder ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van
het kalenderkwartaal waarin de aanvraag daartoe werd ingediend. Hiermee is geen inhoudelijke
wijziging beoogd ten opzichte van de aanvang van het recht op (enkele) kinderbijslag.
De terugwerkende kracht bij toekenning van DKIZ is geregeld in de aanhef en onderdeel
b. Het recht op DKIZ gaat niet eerder in dan zes maanden voorafgaand aan de eerste
dag van het kalenderkwartaal waarin daartoe een aanvraag is ingediend (subonderdeel
1°). Hiermee wordt niet beoogd inhoudelijk af te wijken van artikel II, onderdeel
B. Indien sprake is van ambtshalve vaststelling van DKIZ, als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel b, gaat het recht op DKIZ niet eerder in dan zes maanden voorafgaand
aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin het recht op zorg aanvang op grond
van het Wlz-indicatiebesluit (onderdeel 2°). Net als bij artikel II, onderdeel B,
kan de totale terugwerkende kracht voor DKIZ tot bijna negen maanden bedragen. Dit
is het geval indien de aanvraag is ingediend dan wel het recht op zorg is aangevangen
op de laatste dag van een kalenderkwartaal. Voor een nadere toelichting op de toekenning
van DKIZ met terugwerkende kracht wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemeen
deel van deze memorie van toelichting.
Onderdeel D (artikel 18)
Onderdeel D wijzigt artikel 18 van de AKW om de regeling van de betalingstermijn aan
te passen met het oog op de introductie van ambtshalve vaststelling van de DKIZ. Daarnaast
worden verschillende wijzigingen doorgevoerd ter verbetering van de leesbaarheid van
het artikel.
Subonderdeel 1 vervangt het eerste lid. Het eerste lid regelt de betaaltermijn van
enkele vormen van kinderbijslag door de SVB. Ter verbetering van de leesbaarheid van
dit artikellid is gekozen voor een vormgeving met drie onderdelen, waarbij onderdeel
a ziet op de (enkele) kinderbijslag, onderdeel b op de dubbele kinderbijslag, bedoeld
in artikel 7a, eerste lid, van de AKW en onderdeel c op de extra kinderbijslag (AKW+),
bedoeld in artikel 7a, tweede lid. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten
opzichte van de betaling van kinderbijslag, AKW+ en DKIZ die op aanvraag is vastgesteld.
Onderdeel b regelt de betalingstermijn van DKIZ. Indien sprake is van een aanvraag,
vindt betaling nog steeds zo spoedig mogelijk plaats, doch uiterlijk drie maanden
na indiening van de aanvraag. Indien sprake is van ambtshalve vaststelling van DKIZ,
vindt betaling zo spoedig mogelijk plaats, docht uiterlijk drie maanden na ontvangst
door de SVB van de ambtshalve signalering van het CIZ. Deze is aangeduid als de informatie,
bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b. Voor een nadere toelichting op de
betaaltermijn inzake de DKIZ na ambtshalve signalering wordt verwezen naar paragraaf
3.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Subonderdeel 2 vervangt het zesde lid. Deze wijziging dient enkel ter verbetering
van de leesbaarheid van dit artikellid. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Het artikellid is onderverdeeld in een aanhef en twee onderdelen. De aanhef, eerste
zin, gaat over de situatie waarin de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde
lid kinderbijslag zou moeten worden betaald geen aanvraag daartoe heeft ingediend.
In die gevallen wordt de kinderbijslag betaald aan de persoon die daartoe wel een
aanvraag heeft ingediend. De aanhef, tweede zin, gaat over de situatie waarin de persoon
aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou moeten worden betaald
alsnog een aanvraag daartoe heeft ingediend. Betaling van kinderbijslag geschiedt
dan aan die persoon. Indien de aanvraag is ingediend in de eerste twee maanden van
het kalenderkwartaal vangt de betaling aan die aanvrager aan na afloop van dat kalenderkwartaal
(onderdeel a). Is de aanvraag in de derde maand van het kalenderkwartaal ingediend,
dan vangt de betaling aan die aanvrager aan na afloop van het kalenderkwartaal volgend
op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag alsnog is ingediend (onderdeel b).
Onderdeel E (artikel 29c)
Onderdeel E wijzigt artikel 29c van de AKW om de regeling van de beschikkingstermijn
aan te passen met het oog op de introductie van ambtshalve vaststelling van de DKIZ.
Subonderdeel 1 wijzigt het eerste lid en tweede lid. Indien sprake is van ambtshalve
vaststelling van DKIZ, vangt de redelijke termijn voor beschikking aan na ontvangst
door de SVB van de ambtshalve signalering van het CIZ (eerste lid). Deze is aangeduid
als de informatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b. In die gevallen
is de redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst
van die informatie geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld
in het derde lid is gedaan (tweede lid).
Subonderdeel 2 wijzigt het derde lid. Daarin is geregeld dat de redelijke termijn
voor beschikking kan worden verlengd, indien een beschikking niet binnen die termijn
kan worden gegeven. Van deze verlenging wordt de aanvrager in kennis gesteld. Subonderdeel
2 wijzigt het derde lid voor gevallen waarin sprake is van een ambtshalve vaststelling
van DKIZ. In deze gevallen wordt de kennisgeving gestuurd aan degene aan wie de (enkele)
kinderbijslag ten aanzien van het betreffende kind wordt uitbetaald.
Subonderdeel 3 voegt een vierde artikellid toe aan artikel 29c. Deze toevoeging ziet
op de uitzonderlijke situatie waarin de SVB wel een ambtshalve signalering van het
CIZ ontvangt, maar vervolgens niet overgaat tot vaststelling van een recht op DKIZ.
Op grond van het vierde lid stuurt de SVB in die gevallen een bericht over de beslissing
tot niet-vaststelling van het recht op DKIZ. Dit geschiedt binnen een redelijke termijn
nadat de SVB de beslissing tot niet-vaststelling heeft genomen. Indien ten aanzien
van het betreffende kind (enkele) kinderbijslag wordt uitbetaald, wordt de kennisgeving
gestuurd aan de ouder aan wie dit wordt uitbetaald (onderdeel a). Indien geen kinderbijslag
wordt uitbetaald ten aanzien van het betreffende kind, wordt de kennisgeving gestuurd
aan degene aan wie het Wlz-indicatiebesluit is gericht (onderdeel b). Deze kennisgeving
geldt als een negatieve beslissing in de zin van artikel 6:2, aanhef en onderdeel
a, van de Algemene wet bestuursrecht (fictief besluit). Tegen dit fictieve besluit
staat bezwaar open bij de SVB.
Voor een nadere toelichting op de regeling omtrent de beschikkingstermijn inzake de
DKIZ na ambtshalve signalering wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen
deel van deze memorie van toelichting.
ARTIKEL III ACTUALISERING VAN DE BEDRAGEN IN ARTIKEL II, ONDERDEEL A
Dit artikel wijzigt de bedragen als bedoeld in artikel II, onderdeel A, vóór toepassing
van dat onderdeel. Het betreft de verlaagde bedragen van de kinderbijslag. Ten behoeve
van dekking voor dit wetsvoorstel wordt het basisbedrag van de kinderbijslag verlaagd
met € 0,33. De hoogte van de kinderbijslag loopt op naarmate kinderen ouder worden.
Voor kinderen tot zes jaar krijgen ouders 70% van het basisbedrag. De verlaging wordt
voor deze ouders € 0,23 per kwartaal. Voor ouders van kinderen in de leeftijd van
zes tot twaalf jaar geldt dat ouders 85% van het basisbedrag ontvangen. De kinderbijslag
wordt voor deze ouders met € 0,28 per kwartaal verlaagd. Met artikel III wordt bewerkstelligd
dat voor de vermindering van de kinderbijslag wordt gewerkt met de bedragen die op
het moment van toepassing van artikel II, onderdeel A, actueel zijn. Hierdoor wordt
rekening gehouden met indexaties die op grond van artikel 13 AKW nog zullen plaatsvinden
vóór toepassing van artikel II, onderdeel A. Daartoe vervangt artikel III, onderdeel
a, het basisbedrag in artikel 12, eerste lid, van de AKW door het op dat moment actuele
bedrag, verminderd met € 0,33. Ditzelfde doet artikel III, onderdeel d, voor het kwartaalbedrag
voor kinderen vanaf twaalf jaar. Artikel III, onderdeel b, vervangt het kwartaalbedrag
voor kinderen tot zes jaar door het op dat moment actuele bedrag, verminderd met € 0,23.
Artikel III, onderdeel c, vervangt het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf zes jaar
tot twaalf jaar door het op dat moment actuele bedrag, verminderd met € 0,28.
ARTIKEL IV INWERKINGTREDING
Het wetsvoorstel, eenmaal wet, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend
kan worden vastgesteld. Het voornemen is alle onderdelen in werking te laten treden
op 1 april 2024. Indien een latere inwerkingtreding van de ambtshalve signalering
door het CIZ is aangewezen, is het voornemen artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdelen
A en B, en artikel III in werking te laten treden met ingang van 1 april 2024. Artikel
I, onderdeel B, en artikel II, onderdelen C, D en E, kunnen dan op een later moment
in werking treden, bijvoorbeeld met ingang van 1 juli 2024.
Voor een nadere toelichting op de inwerkingtreding wordt verwezen naar paragraaf 8
van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.