Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie op het evaluatierapport van Amsterdam UMC/Trimbos over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) (Kamerstuk 25424-648)
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
35 370
Zorg en dwang
Nr. 669
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 juni 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 13 maart 2023 over de beleidsreactie op het evaluatierapport van Amsterdam UMC
en het Trimbos Instituut over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
(Wzd) (Kamerstukken 25 424 en 35 370, nr. 648).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 april 2023 aan de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 26 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
I Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de vaste
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 april jongstleden naar aanleiding
van de brief die ik u op 13 maart van dit jaar heb gestuurd. Dit betrof de beleidsreactie
op de wetsevaluatie van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd)1. Leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Eerste
Kamer hebben eveneens vragen gesteld naar aanleiding van deze beleidsreactie. De antwoorden
aan de Eerste Kamer zijn als bijlage bijgevoegd.
Om te beginnen wil ik u, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, bedanken
voor de inbreng van de leden van de fracties van de VVD, D66, de PVV, het CDA, de
SP, de PvdA, GroenLinks, de ChristenUnie, de SGP en de BBB. Uit de vragen spreekt
het grote belang dat u hecht aan de rechtsbescherming van kwetsbare mensen die te
maken krijgen met gedwongen zorgverlening op grond van de Wvggz en de Wzd en dat u
het belangrijk vindt om lering te trekken uit de lessen uit het verleden. Ik deel
met u het belang van beide zaken.
Voordat ik de vragen beantwoord die door de fracties zijn gesteld, wil ik nogmaals
benadrukken dat er over het belangrijkste doel van de wetten geen verschil van inzicht
bestaat: namelijk om mensen die met gedwongen zorg te maken krijgen goede rechtsbescherming
te bieden. Andere belangrijke doelstellingen van de wetten hebben te maken met het
terugdringen van het toepassen van dwang en het vergroten van de eigen regie van mensen
die te maken krijgen met gedwongen zorg. Helaas is de conclusie nu de Wvggz en Wzd
ongeveer drie jaar in werking zijn, dat dit onvoldoende is gelukt. Mede door de complexiteit
van de wetgeving komen deze doelen nu onvoldoende uit de verf en leidt de rechtsbescherming
die «op papier» sterk lijkt, in de praktijk tot uitvoeringsproblemen.
Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven, vind ik het van groot belang om de
balans tussen het stellen van noodzakelijke regels en de uitvoerbaarheid van procedures
goed in het oog te houden bij het aanpassen van beide wetten. Daarom heb ik een aantal
leidende principes geformuleerd die de gewenste richting aangeven op de grote thema’s
van de Wvggz en de Wzd. Ik noem ze hier nogmaals: terug naar de kern om mensen rechtsbescherming
te bieden wanneer gedwongen zorg aan de orde is, minder gedetailleerde regels die
meer gebaseerd zijn op principes, begrijpelijke en toegankelijke wetgeving. Meer tijd
voor zorgverlening doordat de procedures in de Wvggz en de Wzd minder administratie
en tijdsbeslag vragen. Ook de synergie tussen beide wetten moet verbeteren. Met deze
uitgangspunten wil ik met urgentie werken aan het verbeteren van deze wetten. Samen
met u hoop ik toe te werken naar een uitvoerbare wet die bijdraagt aan de essentie:
doeltreffende en effectieve rechtsbescherming bieden aan mensen die met gedwongen
zorg te maken krijgen.
Hieronder beantwoord ik de gestelde vragen van de leden van de fracties van de VVD,
D66, de PVV, het CDA, de SP, de PvdA, GroenLinks, de ChristenUnie, de SGP en de BBB,
in de volgorde van de brief waar ze in gesteld worden.
II Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het evaluatierapport
van Amsterdam UMC en het Trimbos Instituut over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
(Wzd). Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister met deze wetten ook belangrijke
doelstellingen wil bereiken die te maken hebben met het terugdringen van het toepassen
van dwang en het vergroten van de eigen regie van mensen die om wat voor reden ook
gedwongen zorg nodig hebben. Deze leden vinden het goed dat de Minister een aantal
wijzigingen wil doorvoeren om het gebruik van deze instrumenten toegankelijker te
maken. Hoe wordt in de voorgestelde wijzigingen, die de Minister wil aanbrengen om
de eigen regie te versterken, oog gehouden voor eenvoud voor de patiënt en betrokkenen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om de toets van wilsbekwaamheid
alleen toe te passen bij het moment dat verplichte zorg daadwerkelijk wordt geleverd
en niet meer als, bijvoorbeeld, de zorgmachtiging wordt afgegeven. Genoemde leden
vragen de Minister hoe er in de nieuwe situatie omgegaan zou worden met verzet van
een patiënt tegen het afgeven van een zorgmachtiging als deze wilsbekwaamheidstoets
op dat punt zou komen te vervallen. Wordt er dan per definitie wel/geen rekening gehouden
met de wil van de patiënt? Waar ligt de grens en wie bepaalt die grens in de nieuwe
situatie?
Indien dwang toch onvermijdelijk blijkt, dient die zorg transparant en toetsbaar te
worden uitgevoerd. Daarom is het belangrijk dat alle zorg goed wordt vastgelegd volgens
in beide wetten opgenomen zorgvuldige procedures. Dit proces kan en moet echter beter
en minder tijdrovend. Hoe wordt dit gewaarborgd?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister in algemene zin af of zij ook Europese
instellingen heeft geconsulteerd, gezien de vele raakvlakken tussen Nederlands recht
en internationale- en Europese rechtsverdragen op het gebied van fundamentele mensenrechten.
Zo nee, is zij dit nog van plan te doen? Zo ja, wat zijn de voornaamste aanbevelingen
van deze instellingen? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het beter is
om dit aan de voorkant al goed uit te zoeken, in plaats van achteraf geconfronteerd
te worden met juridische tegenslagen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de onderzoekers pleiten voor een door veldpartijen
en overheid gedragen actieprogramma om – vooruitlopend op wetsaanpassing – te komen
tot verbetering van de werkbaarheid, uitvoerbaarheid en effectiviteit van de Wvggz
en de Wzd. Hoe wordt dit actieprogramma vormgegeven?
Voorts hebben genoemde leden een vraag over de beweging van regels naar principes.
Zij streven naar wetgeving die meer «principal based» is en niet tot op detailniveau
vastlegt hoe zaken geregeld moeten worden. Op deze manier is meer maatwerk mogelijk
dat past bij de zorgbehoefte van de mensen die met gedwongen zorg te maken krijgen.
Het terugdringen van dwang zal ook samen met zorgverleners moeten worden gedaan. Hoe
wordt er uitgegaan van professionele zeggenschap?
De leden van de VVD-fractie zien dat de Minister niet voornemens is om nu een breder
kostenonderzoek uit te laten voeren. Dit ondanks het feit dat dit wordt aanbevolen
en dat de wetswijzingen wellicht juist sneller ingevoerd kunnen worden als de kosten
op voorhand al enigszins bekend zijn. Gezien voorgaande redenen zouden genoemde leden
toch pleiten voor het uitvoeren van een kostenonderzoek. Is de Minister bereid dit
te doen? Zo nee, waarom wil zij nog geen breder kostenonderzoek uit laten voeren?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt voorgesteld om de vaste evaluatietermijn
in de Wzd grotendeels te laten vervallen. Zorgverleners kunnen in overleg met de cliënt
of vertegenwoordiger besluiten wanneer evaluaties plaatsvinden. Deze leden zijn blij
om te lezen dat cliënten erop moeten kunnen vertrouwen dat onvrijwillige zorg alleen
wordt ingezet als het echt niet anders kan en dat deze tijdig en grondig worden geëvalueerd.
Bij welke partij(en) ligt het initiatief voor deze evaluatie? Hoe wordt geborgd dat
werkdruk of personeelstekort niet in de weg komt te staan van het plaatsvinden van
de evaluatie wanneer deze nodig is?
Ook merken de leden van de VVD-fractie op dat het wellicht efficiënter is om besluiten
alleen opnieuw te beoordelen als dit specifiek wordt gevraagd door cliënten of hun
naasten of door een zorgverlener. Waarom wordt hier niet voor gekozen?
Net als de Minister hechten de leden van de VVD-fractie eraan dat er voor deze kwetsbare
groep waarborgen zijn die rekening houden met deze doelgroep en de aard van de zorg.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zal om deze reden betrokken worden bij
het toezicht. Wat zijn de effecten van het betrekken van de IGJ op de effectiviteit
van de besluitvorming? Deze vraag hebben deze leden ook met betrekking van het verstevigen
van de rol van de cliëntenraad binnen de Wzd.
Genoemde leden lezen dat het ook een voornemen is om het onderscheid dat de Wzd kent
aan te passen als het gaat om intramurale en ambulante zorg, zodat cliënten dezelfde
rechtsbescherming krijgen. Hoe ziet de Minister het wegnemen van dit onderscheid voor
zich?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister voornemens is de positie
van de vertrouwenspersonen te verstevigen. In deze context vragen genoemde leden de
Minister hoe dit uit zal pakken voor kleine zorginstellingen. Hoe worden overbodige
administratieve lasten voorkomen?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat er een vereenvoudiging zal worden aangebracht
in het aanleveren van gegevens. Zorgaanbieders moeten bepaalde informatie over gedwongen
zorg registreren, zodat zij zelf goed zicht hebben op de bij hen toegepaste verplichte
en onvrijwillige zorg. Genoemde leden vinden het goed dat er oog is voor het verminderen
van onnodige administratieve druk. Hoe zal ervoor gezorgd worden dat bij de vereenvoudiging
van het aanleveren van gegevens, de aangeleverde gegevens betrouwbaar blijven?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de Minister of het niet beter is om weer
tot één overkoepelende wet te komen. Dit was eerder natuurlijk al het geval en er
waren toentertijd geldige redenen om de wetten op te knippen. Echter lijkt dit niet
het beoogde effect gehad te hebben. Is het niet overzichtelijker om de wetten samen
te voegen en tot een overkoepelende stelselwet te komen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsreactie
van de Minister op het evaluatierapport van de bovengenoemde wetten. In oktober van
vorig jaar oordeelden het Amsterdam UMC, het Trimbos Instituut en de GGD Amsterdam
hard over de wetten. Er waren in totaal zeventig aanbevelingen voor verbeteringen.
De leden van de D66-fractie zien dat de Minister die aanbevelingen ter harte heeft
genomen, maar maken zich tegelijkertijd zorgen over de haalbare uitvoerbaarheid van
de wetten. Daartoe hebben zij enkele vragen.
Algemene aandachtspunten
Volgens het evaluatierappoort zijn de wetten «in belangrijke mate mislukt». Niet eerder
werd in een evaluatie zóveel aanbevelingen gedaan voor wijzigingen in de wet. In de
brief van de Minister geeft zij aan dat ze met veel van die aanbevelingen aan de slag
gaat. Daarmee zal een nieuw wetsvoorstel in grote mate een andere zijn dan de wetten
die er nu liggen. De leden van de D66-fractie verzoeken de Minister om bij het uiteindelijke
wetsvoorstel in 2024 toe te lichten, middels een vergelijkbare tabel als bij deze
brief, of en op welke manier uitvoering is gegeven aan elk van de zeventig aanbevelingen
en welke zij naast zich neer heeft gelegd.
De leden van de D66-fractie constateren dat het proces in de totstandkoming van deze
wetten voor verbetering vatbaar is. Al geruime tijd voorafgaand aan de invoering werd
gewaarschuwd voor de complexiteit van de wetten. Daar zijn verschillende partijen
debet aan. In hoeverre deelt de Minister deze constatering met de leden van de D66-fractie
en hoe kan de herhaling van dit proces voorkomen worden?
De leden van de D66-fractie constateren op basis van de reactie van de Minister op
de evaluatie, met tevredenheid, dat er meer ruimte wordt ingebouwd voor vertrouwen
en flexibiliteit. Tegelijkertijd wordt er op meerdere momenten gegevens gedeeld op
verzoek van de behandelend arts. De leden van de D66-fractie zouden graag willen voorstellen
om het uiteindelijke wetsvoorstel ook aan de Autoriteit Persoonsgegevens voor te leggen,
om de wetten te toetsen op privacy-veiligheid.
Specifieke vragen Wvggz
Uit de brief van de Minister maken de leden van de D66-fractie op dat de onmogelijkheid
tot een hoger beroep binnen de Wvggz gehandhaafd blijft. In hoeverre is de rechtspositie
van de betrokkene gewaarborgd en welke alternatieve routes biedt de Wvggz voor verweer?
De leden van de D66-fractie krijgen signalen dat het wederkerigheidsbeginsel dat in
de Wvggz staat opgenomen onvoldoende wordt uitgevoerd. Hoe is de Minister van plan
om dit beter te verankeren, bijvoorbeeld op het gebied van het ter beschikking stellen
van geschikte woningen, dagbesteding of schuldhulpverlening?
Specifieke vragen Wzd
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister voornemens is om de procedure
van het opnemen van een patiënt en het toepassen van onvrijwillige zorg los van elkaar
te trekken en om artikel 21 grondig te herzien. Is zij het met genoemde leden eens
dat deze procedures zowel door de zorgprofessionals als door patiëntenorganisaties
getoetst moeten zijn?
Ondanks de herziening van het hierboven genoemde artikel zullen herbeoordelingen in
2025 niet nodig zijn, om een uitvoeringslast te voorkomen. De Minister schrijft dat
de situatie van de meeste cliënten na vijf jaar niet gewijzigd is. Wat ligt ten grondslag
aan deze veronderstelling?
Ook is het een voornemen van de Minister om het onderscheid tussen intramurale en
ambulante zorg in de Wzd aan te passen. Echter, we zien nu al dat dit verschil meer
diffuus wordt, bijvoorbeeld door een toename in geclusterde woonvormen (met volledig
pakket thuis (vpt) zorg). Tegelijkertijd moeten veel instellingen überhaupt nog starten
met de Wzd in de ambulante zorg. Hoe houdt het vernieuwde voorstel rekening met deze
verschillende woon- en zorgvormen?
Binnen de Wzd is een cliëntenvertrouwenspersoon (CVP) aangesteld die de rechtspositie
van cliënten moet verstevigen. Echter, in een brandbrief van de Landelijke Faciliteit
CVP (LFCVP) geeft de organisatie te kennen dat zorgkantoren met een beperkt budget
CVP’s moeten inkopen. Dit heeft weerslag op de kwaliteit en de rechtsbescherming van
cliënten: «De CVP Wzd heeft een grote caseload en kan de gestelde kwaliteitseisen in het kwaliteitskader
niet behalen». Kan de Minister hierop reflecteren?
Overlap en aansluiting tussen de wetten
De leden van de D66-fractie constateren tenslotte dat er momenteel geen goede aansluiting
tussen beide wetten is. Instellingen kiezen vanwege de complexiteit vaak om één van
de twee wetten uit te voeren. Kan de Minister toelichten hoe zij meer synergie in
die samenhang wil bewerkstelligen? In hoeverre weegt de Minister ook af of het niet
nuttiger is om beiden in één wet te vatten, zo vragen de genoemde leden haar.
Positieve ervaringen
Tenslotte constateren de leden van de D66-fractie dat er ook enige positieve geluiden
waarneembaar zijn. Het is belangrijk dat deze verhalen tussen zorgorganisaties onderling
worden gedeeld, zodat de beeldvorming rondom de wetten ook wordt bijgesteld. Welke
stappen neemt de Minister op dit vlak, zo vragen de leden van de D66-fractie haar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling de beleidsreactie gelezen op
de evaluatie van de dwangwetten Wvggz en Wzd. De conclusie van het evaluatierapport
«de Wvggz en de Wzd zijn in belangrijke mate mislukt» kwam niet geheel onverwacht
maar is niettemin zorgwekkend. Deze leden hebben daarom een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij de conclusie deelt dat beide
wetten, de Wvggz en de Wzd, mislukt zijn. Wat is het alternatief en het plan van de
Minister nu er maar liefst zeventig verbeterpunten worden benoemd? Hoe wordt de veiligheid
van de cliënten geborgd? Welk deel van deze zeventig knelpunten lost zich nog op,
aangezien deze evaluatie na twee jaar wel erg kort op de invoering komt?
De leden van de PVV-fractie vinden het feit dat er sinds de invoering van beide wetten
nauwelijks sprake is van afname van dwangzorg zorgwekkender dan eventuele knelpunten
of toename van administratieve lasten. Het doel was immers tot minder dwangzorg te
komen. En minder dwangzorg betekent op zich weer minder administratieve lasten. Deze
leden vinden ook dat er geen aanpassingen zouden moeten komen die enerzijds de administratieve
lasten verlichten, maar anderzijds de rechtspositie van de patiënt/cliënt beperken.
Zij ontvangen in dit kader graag een toezegging van de Minister. Wat de administratieve
lasten kan verlichten en tegelijkertijd de rechtspositie van de patiënt kan versterken,
is het instellen van onafhankelijke commissies als voorbereiding op de zorgmachtiging
(zoals oorspronkelijk de bedoeling was). Dit ontlast immers de zorgaanbieders en is
een betere waarborg voor onafhankelijkheid ten aanzien van de patiënt. Hoe ziet de
Minister dit?
De leden van de PVV-fractie hebben begrip voor de stelling dat wetgeving niet altijd
het gepaste of meest geschikte instrument is om bepaalde doelstellingen te bereiken.
Echter, in het geval van beide dwangwetten achten deze leden wettelijke regels wel
degelijk belangrijk. De Minister geeft echter aan dat minder dwang vooral zal moeten
komen door met de praktijk in te zetten op bewustwording, kennisvergroting en door
ervoor te zorgen dat zorgverleners daadwerkelijk in staat zijn om persoonsgerichte
zorg te verlenen. Genoemde leden hopen dat dit niet zal leiden tot het vervangen van
wettelijke regels door veldnormen en richtlijnen. Rechtsbescherming kan beslist niet
gevat worden in richtlijnen als het om dwangzorg gaat. Hiervoor zijn wettelijke regels
nodig. Graag krijgen deze leden hier een bevestiging op van de Minister.
De leden van de PVV-fractie hebben verder twijfels bij een aantal maatregelen, zoals
het versoepelen van de toets van wilsbekwaamheid, of het schrappen van de hoorplicht
door de burgemeester bij een crisisopname. Het feit dat procedures hierdoor sneller
verlopen vinden genoemde leden geen goed argument. Hoe komt dit de rechtspositie van
de patiënt/cliënt ten goede, zo vragen deze leden de Minister. En is er inmiddels
een geschikt aanbod van crisisbedden gerealiseerd door de zorgkantoren? Hoe gaat de
Minister ervoor zorgen dat alle zorgaanbieders de juiste gegevens verstrekken aan
de IGJ? De leden van de PVV-fractie erkennen dat het van belang is dat de Wzd-functionaris
over de benodigde kennis en kunde beschikt die nodig is om onvrijwillige zorg te toetsen.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de verpleegkundig specialisten hierover beschikken?
Kan de Minister haar antwoord uitgebreid toelichten?
De leden van de PVV-fractie zijn mordicus tegen dwangzorg in de thuissituatie. In
geval van dwangzorg moet er volgens deze leden juist 24-uurs zorg in de nabijheid
beschikbaar zijn en dat kan niet georganiseerd worden in de thuissituatie. Als er
sprake is van dwangzorg, moet er ook sprake zijn van een beschermde woonomgeving in
een instelling. Bij voorkeur kleinschalig, maar niet in de thuissituatie. Veel verpleegkundigen
hebben aangegeven dat bij zorg in de thuissetting de huidige wetgeving onwerkbaar
is en dat er bijvoorbeeld voor een kleine beslissing, zoals het openen van de koelkast
om te checken of er misschien eten ligt wat over de houdbaarheidsdatum is, er al een
heel Wzd-traject nodig is. Volgens deze leden ligt hier nu juist het knelpunt, als
cliënten zo nodig van de Minister (langer) thuis zelfstandig moeten blijven wonen
in plaats van in een ggz-instelling of een verpleeghuis, dan gaan zij er in hun eigen
huis ook per definitie zelf over of er door derden in de koelkast gekeken wordt of
niet. Hoe ziet de Minister dit?
De leden van de PVV-fractie missen tot slot de ervaringen en conclusies van patiënten/cliënten
en hun naasten. Wat is hun oordeel over beide wetten? Deze leden vinden zowel de evaluatierapporten
als de beleidsreactie van de Minister nogal eenzijdig gericht op de zorgaanbieders.
Hoe wordt het patiëntperspectief meegenomen? Cliëntenorganisaties waarschuwen ervoor
dat als de aanbevelingen van de evaluatiecommissie Wet zorg en dwang worden overgenomen,
de rechten van mensen met dementie en mensen met een verstandelijke beperking in gevaar
zijn. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat de Minister de
positie van cliënten en hun naasten versterken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik de Minister enkele verduidelijkende
vragen te stellen. De brief van de Minister stelt een aantal wijzigingen van de Wvggz
en de Wzd voor. Onderhavige wet gaat uit van geen gedwongen zorg. Denkt de Minister
dat dit principiële uitgangspunt van de wet overeind blijft staan als de wet gewijzigd
wordt zoals zij thans voor zich ziet?
Kan de Minister aangeven hoe het in praktijk gesteld is met dwang en drangmaatregelen.
Is er sprake van een cultuurverandering om verplichte zorg terug te dringen en daar
waar nodig zo goed en netjes mogelijk in te zetten?
Veel van de aanbevelingen vragen om nader onderzoek gericht op vereenvoudiging van
de regelingen, bijvoorbeeld als het gaat om de administratieve belasting en gegevensuitwisseling.
Ook wordt bepleit om de voorschriften over het (schriftelijk) informeren van de patiënt
te vereenvoudigen en daarbij meer in te zetten op persoonlijk contact. Dit kunnen
de leden van de CDA-fractie goed volgen. Het beperken van administratieve lasten in
de uitvoering is noodzakelijk. Anderzijds willen deze leden niet uit het oog verliezen
dat er rechtsbescherming moet zijn tegen het inperken van grondrechten, het terugdringen
van dwang en het borgen van persoonlijke vrijheid, zeggenschap en integriteit, naar
het gedachtegoed van het VN-verdrag handicap en het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM). Ziet de Minister dit spanningsveld en kan de Minister hierop reflecteren
in relatie tot de voorgestelde wijzigingen? En hoe zou er meer geüniformeerd en gedigitaliseerd
kunnen worden? Immers, de zorg wordt soms gefinancierd via de Wet langdurige zorg
(Wlz), soms via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en soms via de Zorgverzekeringswet
(Zvw). Gaan daarvoor deadlines gesteld worden? En in hoeverre gaat er verplicht gebruik
gemaakt worden van apps zoals OZOverbindzorg om communicatie tussen cliënt, zorgverleners
en mentoren/familie te vereenvoudigden?
De leden van de CDA-fractie vragen voorgaande omdat de Minister in haar Kamerbrief
aangeeft de centrale doelstelling van de wetten, het bieden van rechtsbescherming
voor patiënten en cliënten, weer voorop te stellen. Dat betekent ook dat ze nadrukkelijk
zal kijken naar andere manieren dan wetgeving om de overige doelen, zoals het verbeteren
van zorg, te bereiken. Betekent dit dat de Minister dus het voornemen heeft van regels
naar principes te gaan? Hoe verhoudt dit zich tot de rechtsbescherming van patiënten
en cliënten? De leden van de CDA-fractie vindt dat rechtsbescherming een taak is van
de overheid en dat dit wettelijk geregeld moet blijven worden. Zij zien richtlijnen
meer als handvatten om de praktische uitwerking van de wet vorm te geven. Hoe ziet
de Minister dit? Wat vindt de Minister van de gedachte dat als er veel minder administratieve
verplichtingen komen er meer wordt gewerkt op basis van principes/uitgangspunten,
maar dat de IGJ meer toezicht hierop gaat houden en handhaaft?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie van de Minister
op het evaluatierapport van Amsterdam UMC en het Trimbos Instituut. Zij hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
In de beleidsreactie komt naar voren dat het bieden van rechtsbescherming voor patiënten
en cliënten de centrale doelstelling moet worden van deze wetten. De leden van de
SP-fractie ondersteunen dit. Om te waarborgen dat deze rechtsbescherming straks ook
daadwerkelijk bij de aanpassingen voorop wordt gesteld, vragen de leden van de SP-fractie
of de Minister bereid is om bij elke voorgenomen aanpassing van de Wvggz en Wzd een
toets te doen waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat elke voorgenomen aanpassing voor
invloed heeft op de rechtspositie en rechtsbescherming van de betrokken patiënt.
Verder komt in de beleidsreactie naar voren dat het belangrijk is om het begrip verzet
te verduidelijken. De leden van de SP-fractie ondersteunen dit. Aangezien onduidelijkheid
over het verzetscriterium op dit moment risico’s met zich meebrengt in de praktijk,
vragen de leden van SP-fractie of de Minister kan aangeven op welke termijn deze onduidelijkheid
weg kan worden genomen.
Tot slot willen de leden van de SP-fractie benadrukken dat op dit moment er in de
praktijk veel last wordt ondervonden door de uitvoering van de Wvggz en Wzd. Zij steunen
daarom de conclusie van de beleidsreactie dat noodzakelijke en aanzienlijke wijzigingen
nodig zijn. Dit is echter geen oplossing voor de last die op dit moment ervaren wordt.
De leden van de SP-fractie vragen daarom de Minister wat er op dit moment gedaan kan
worden voor de zorgverleners en patiënten/cliënten tot de wetswijzigingen zijn doorgevoerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling de beleidsreactie gelezen op
het evaluatierapport van Amsterdam UMC en het Trimbos Instituut. Deze leden steunen
het streven naar betere rechtsbescherming en naar meer eigen regie en zeggenschap
voor patiënten en cliënten. Dat daarbij vertegenwoordigers van patiënten en cliënten
en patiëntenvertrouwenspersonen (PVP) intensief betrokken moeten worden staat voor
deze leden voorop. Met de stichting PVP vinden deze leden het essentieel dat bij iedere
aanpassing steeds moet worden getoetst of de rechtspositie van de patiënt gebaat is
met de aanpassing en of er afdoende rechtsbescherming gewaarborgd is en blijft. Hoe
gaat dat worden vormgegeven? Hetzelfde geldt voor de eigen-regie-instrumenten; hoe
wordt inzichtelijk getoetst of iedere voorgenomen aanpassing in de praktijk ook echt
(meer) mogelijkheden biedt om eigen regie te kunnen voeren? De leden van de PvdA-fractie
vragen op welke wijze de Minister van plan is in te zetten op bewustwording en kennisvergroting
ten aanzien van het minder toepassen van dwang. Zij menen net als de Minister dat
ook het hebben van voldoende tijd om alternatieven in te zetten een rol kan spelen.
Hoe wil de Minister hierop inzetten, gezien het al bestaande tekort aan arbeidskrachten
in de zorg?
De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat in deze eerste evaluatie nog geen afname
in de toepassing van dwang is te zien, ook al is wel een onderzoek verschenen dat
aangeeft dat er sprake is van een significante afname van gedwongen zorgverlening.
Deze leden vinden het een goede zaak dat patiënten en cliënten actief betrokken worden
bij de besluitvorming over gedwongen zorg. Op welke wijze kan gestimuleerd worden
dat deze tendens van meer aandacht voor voorkomen van gedwongen zorg zich (versneld)
voortzet? Wat zou daar vanuit de overheid aan kunnen worden bijgedragen?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister op welke wijze de voortgang van het
voorgestelde vervolg op alle aanbevelingen, zoals vermeld in bijlage 1, gemonitord
zal worden. Welk tijdspad wordt gehanteerd, hoe wordt dat bijgehouden en hoe wordt
de Kamer daarover geïnformeerd?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister ook wat precies wordt bedoeld met
het nadrukkelijk, waaraan wordt nu gedacht en hoe gaat dat snel worden opgepakt.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister tevens in hoeverre de synergie tussen
beide wetten verbeterd kan worden, zodat de problemen rond de overgang tussen de wetten
worden opgelost. Zij vragen de Minister voor-en nadelen van het samenvoegen van de
twee wetten nog eens uiteen te zetten.
Wvggz
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister waarom de voorgenomen aanpassingen
van de Wvggz inzake voorbehoud van «acuut levensgevaar voor betrokkene» in artikel
2:1 lid 6 aangewezen is. Bij acuut levensgevaar zou een wilsbekwame wens of voorkeur
niet te hoeven worden gevolgd. Wordt hiermee voor de Wvggz een andere insteek gekozen
dan bijvoorbeeld voor de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)? Zo ja,
waarom?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister waarom drie jaar na inwerkingtreding
van de Wvggz de wettelijk voorziene multidisciplinaire richtlijn voor verplichte zorg
en interpretatie van het begrip verzet, er nog steeds niet is. Waarom wordt verwezen
naar de richtlijn assertieve zorg terwijl deze interpretaties biedt die vormen van
verplichte zorg niet of onvoldoende als zodanig herkent? Hoe kan zo snel mogelijk
gekomen worden tot duidelijkheid over de aard en betekenis van het verzetscriterium
in de Wvggz? En hoe kan er in dit verband voor worden gezorgd dat de IGJ ook nadrukkelijk
toezicht houdt op rechtsbescherming en niet alleen op kwaliteit en veiligheid?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de opvattingen
van MIND over de beleidsevaluatie en de reactie van de Minister daarop. Zij vragen
of en in hoeverre bij het opstellen van aanpassingen rekening gehouden zal worden
met de vijf criteria die MIND formuleert: rechtsbescherming altijd waarborgen, eigen
regie in de praktijk realiseren, naasten betrekken, zorg op maat leveren en kwaliteit
van zorg verbeteren en intensiveren van toezicht.
Deze leden vragen hoe ervoor gezorgd gaat worden dat alle zorgaanbieders betrouwbare
gegevens verstrekken aan de IGJ en op welke termijn dit gerealiseerd zal worden.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister verder of het instellen van onafhankelijke
commissies, die naast een adviserende rol aan de rechter ook de rol van procureur
op zich namen als het tot een rechtszaak kwam, kan worden heroverwogen. Immers, pilots
lieten positieve resultaten zien, betrokken cliënten en hun naasten voelden zich beter
gehoord. Aangezien de sector nu hoge administratieve lastenen procedurele kosten ondervindt,
zouden de onafhankelijke commissies wellicht een oplossing kunnen bieden en daarmee
zou dan bovendien de onafhankelijkheid in de voorbereidingsprocedure beter zijn gewaarborgd.
Wzd
De leden van de PvdA-fractie krijgen signalen dat mensen die met onvrijwillige zorg
te maken krijgen dankzij de Wzd ook positieve ervaringen hebben. Kunnen daar voorbeelden
van worden benoemd? In hoeverre wordt er onderzoek gedaan naar de positieve gevolgen
van deze wet in de praktijk?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister een reactie op de enquête die door
Alzheimer Nederland, KansPlus, het LSR, LFB, Per Saldo en Ieder(in) is uitgezet bij
de personen en hun vertegenwoordigers die te maken hebben met de wet. Op welke wijze
zal worden gezorgd voor meer bekendheid en deskundigheid bij de mensen die te maken
hebben met onvrijwillige zorg, hun vertegenwoordigers én zorgprofessionals over de
geest van de wet en het toepassen van de wet bij onvrijwillige zorg?
Deze leden vragen de Minister tot slot hoe ervoor gezorgd zal worden dat de wet vooral
meer gericht zal zijn op de preventieve werking in het stappenplan en de wetsevaluatie.
Immers, zo vragen deze leden, zou zelfregulering de rechtspositie van cliënten en
naasten kunnen verzwakken en is het niet juist de bedoeling om in te zetten op wettelijke
verankering en een stevige rechtspositie voor cliënten, hun (wettelijk) vertegenwoordigers
en naasten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Algemeen
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de beleidsreactie van de Minister met interesse
gelezen, vooral omdat de conclusies van het evaluatierapport van Amsterdam UMC en
het Trimbos Instituut over de Wvggz en de Wzd ongekend hard waren. Er wordt geconcludeerd
dat de doelen van de wetten in belangrijke mate zijn mislukt. De Minister neemt deze
conclusies ter hand en wil deze harde woorden om zetten in beter uitvoerbare wetgeving.
Dat ondersteunen genoemde leden, maar toch zijn zij ook benieuwd naar enige reflectie
van de Minister op deze harde conclusie. Hoe kijkt de Minister er zelf naar, dat drie
jaar na de inwerkingtreding van deze wetten deze conclusie al wordt getrokken en dat
al zulke forse aanpassingen moeten worden gedaan? En wat vindt de Minister ervan dat
het evaluatierapport maar liefst zeventig aanbevelingen hiervoor geeft? Wat leert
de Minister uit dit wetstraject en hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit bij
volgende (andere) wetgeving niet ook kan gebeuren? Genoemde leden erkennen overigens
dat de Kamer hier ook een rol bij heeft.
Leidende principes voor gedwongen zorg wetgeving
De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich vinden in de leidende principes die
worden aangehaald die als toetsingskader gaan dienen. Met name het punt «begrijpelijkheid»
is een punt waar genoemde leden vaak zelf ook op hameren. Het is enorm belangrijk
dat de mensen die het betreft weten en begrijpen wat hun rechten zijn. Nog te vaak
zijn formulieren en documenten in te ingewikkelde en ambtelijke taal. En ook voor
zorgverleners is het belangrijk dat zij weten wat ervan hun wordt verwacht. Voor de
leden van de GroenLinks-fractie is de rechtsbescherming en de rechtspositie van de
patiënt – zeker als het gaat om gedwongen zorg – ook een leidend principe. Kan de
Minister elke voorgenomen aanpassing inzichtelijk toetsen aan de betekenis van die
aanpassing voor de rechtspositie en voor de rechtsbescherming van de betrokken patiënt?
Deze leden vinden het ook belangrijk dat bij aanpassingen van de wet gekeken wordt
naar de manier waarop de eigen regie van de patiënt kan worden versterkt, en naasten
beter kunnen worden betrokken. Kan de Minister deze criteria ook hanteren bij het
maken van aanpassingen aan de wet?
Rechtsbescherming en eigen regie betrokkene binnen de Wvggz
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister de huidige instrumenten voor
eigen regie wil verduidelijken en optimaliseren en waar nodig procedures wil flexibiliseren.
Genoemde leden begrijpen dit en vinden het belangrijk dat de betrokkene eigen regie
kan voeren als dit mogelijk is. Is de Minister bereid om elke voorgenomen aanpassing
met betrekking tot de eigen-regie instrumenten inzichtelijk en praktijkgericht te
toetsen op de daadwerkelijke mogelijkheden voor betrokkenen om eigen regie te kunnen
(her)pakken?
Toets van wilsbekwaamheid
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister voornemens is om de wilsbekwaamheidstoets
niet langer op drie momenten te laten plaatsvinden, maar op één moment. Genoemde leden
begrijpen dat er zorgen zijn vanuit het veld over dat dit een verslechtering is van
de rechtspositie en rechtsbescherming van de patiënt. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Specifiek wordt verwezen naar de uitzondering dat bij acuut levensgevaar voor betrokkene
diens wilsbekwame wensen en voorkeuren ten aanzien van verplichte zorg niet hoeven
te worden gehonoreerd (artikel 2.1, lid 6 Wvggz). Door die uitzondering zou de Wvggz
uit de pas lopen met de WGBO en vigerende regelingen over euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Klopt dat? Zo ja, waarom wordt daarvoor gekozen? Is de Minister eventueel bereid dit
voorbehoud van acuut levensgevaar voor de betrokkene in artikel 2.1, lid 6 te schrappen?
Zo niet, waarom niet?
Vier-weken-periode
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister overweegt om aanpassingen
te doen aan de rol van de geneesheerdirecteur in de procedure rondom de voorbereiding
van de zorgmachtiging. Is de Minister ermee bekend dat er vanuit het veld positieve
geluiden zijn rondom het plan uit het oorspronkelijke wetsvoorstel, namelijk het instellen
van onafhankelijke commissies? Zo ja, wordt dat weer heroverwogen? Hoe kijkt de Minister
naar het argument dat het instellen van onafhankelijke commissies kan tegemoetkomen
aan de wens om administratieve lasten en werkdruk te verminderen en tegelijk de onafhankelijkheid
van de voorbereidingsprocedure beter kan waarborgen?
Assertieve en verplichte zorg
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een van de belangrijke vragen die in
de evaluatie wordt opgeworpen is of verzet voldoende herkend wordt binnen de kaders
van de zorgmachtiging. Het evaluatierapport stelt dat het toezicht van de IGJ niet
alleen moet zijn op de letterlijke bepalingen van de wet, maar ook juist op de werkelijkheid
daarachter (waaronder de interpretatie van het verzetscriterium). Wat doet de IGJ
om misverstanden in de praktijk over de betekenis van het verzetscriterium weg te
nemen? En wat is de Minister van plan op de korte termijn om onduidelijkheid in de
praktijk over de aard en betekenis van het verzetscriterium weg te nemen? Is de Minister
bereid om het essentiële inspectietoezicht te borgen op de in de wet nagestreefde
rechtsbescherming en niet alleen op kwaliteit en veiligheid? Kan de Minister het begrip
«verzet» beter en eenduidig omschrijven, zodat partijen hier hetzelfde mee bedoelen
en er in de praktijk op dezelfde manier uitvoering aan kan worden gegeven? Deze vraag
stellen genoemde leden zowel voor de Wvggz als de Wzd.
Het vertrouwenswerk binnen de Wvggz en Wzd
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij en positief dat de Minister de positie
van de vertrouwenspersonen wil verstevigen. Vertrouwenspersonen doen zeer belangrijk
werk en zijn juist binnen dit soort wetgeving van essentieel belang. Ook vinden genoemde
leden het belangrijk dat de positie van cliënten/patiënten en naasten worden versterkt.
Hoe gaat de Minister dat doen en op welke manier wordt de positie van de PVP en CVP
hierin geborgd? Op welke manier gaat de Minister er ook voor zorgen dat het bestaan
van de PVP en CVP beter onder de aandacht wordt gebracht? En waarom ziet de Minister
geen taak voor de CVP om alle zorgaanbieders te bezoeken die niet geregistreerd zijn?
Hebben niet alle cliënten het recht op een CVP? En wordt hiermee niet het risico gelopen
dat misstanden worden gemist, zeker omdat deze cliënten zelf niet altijd zelfstandig
in staat zijn om misstanden te melden? Hoe gaat de Minister er beter voor zorgen dat
alle zorgaanbieders betrouwbare gegevens verstrekken aan de IGJ?
Overig
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog twee overige vragen. De eerste gaat
over huisregels op de accommodatie. Genoemde leden begrijpen dat de huidige regeling
te veel mogelijkheden geeft op instellingsniveau, wat soms leidt tot bedenkelijke
standaardbeperkingen en te grote verschillen in rechtsgelijkheid tussen cliënten.
Is de Minister bereid om modelhuisregels tot stand te brengen om onnodige standaardbeperkingen
en rechtsongelijkheid in de praktijk tegen te gaan? De tweede vraag van deze leden
gaat over het samen plaatsen van Wvggz-patiënten met strafrechtelijke gedetineerden.
Deze leden krijgen signalen dat dit in de praktijk problemen oplevert en dat je hier
ook principieel vragen bij kunt stellen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? En is de
Minister bereid deze samenplaatsingen te heroverwegen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie van
de Minister op de eerste evaluatie van de Wzd en van de Wvggz. Deze leden onderschrijven
de doelen van deze wetten, namelijk een betere rechtsbescherming voor mensen die met
gedwongen zorg te maken hebben, het terugdringen van dwang en het vergroten van eigen
regie. Zij lezen in de evaluatie dat deze doelen nog niet worden bereikt in de praktijk
en dat de wetten ook nog niet helder genoeg zijn. Genoemde leden hechten groot belang
aan deugdelijke wettelijke kaders die de grondslag bieden voor een goede zorgpraktijk.
De evaluatie doet veel aanbevelingen voor aanpassingen in genoemde wetten en verbeteringen
in de praktijk. De leden van de ChristenUnie-fractie moedigen de Minister aan om met
vaart werk te maken van verbetering van zowel wetgeving als de praktijk, zodat de
patiënten en cliënten daadwerkelijk minder dwang ervaren, als zij gedwongen zorg krijgen
hun rechtspositie goed geborgd is en zodat zorgverleners goede zorg, ook gedwongen
zorg, kunnen bieden.
De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen de Minister steunen in de leidende principes
die zij als toetsingskader hanteert om de wetten te verbeteren. Deze leden zien hierin
onder andere de principes van subsidiariteit en proportionaliteit terug. Naast wijziging
in wetgeving zet de Minister, samen met de sector, in op verbeteringen van de praktijk.
Hoe houdt de Minister zicht op deze verbeteringen in de praktijk, wat dit betekent
voor de rechtsbescherming van cliënten en patiënten en hoe beoordeelt zij of de ingezette
veranderingen voldoende zijn of dat er meer nodig is? En op welke momenten informeert
zij de Kamer hierover?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister wat er volgens de beroepsgroepen
nu en wat er op de lange termijn moet gebeuren om gedwongen zorg te verbeteren. Worden
de brancheverenigingen meegenomen in de prioritering van stappen, zowel als het gaat
over wetgeving als over praktijk.
Wvggz
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er in de praktijk nog onduidelijkheid
heerst over het verzetscriterium. Er wordt gewerkt aan een multidisciplinaire richtlijn
die deze onduidelijkheid moet wegnemen. Wanneer is deze richtlijn gereed? En vindt
de Minister het niet wenselijk om al eerder helderheid te bieden over de huidige interpretatie?
Toets van wilsbekwaamheid
De Minister is voornemens om de toets van wilsbekwaamheid alleen nog uit te laten
voeren op het moment dat de zorgverantwoordelijke beslist over de toepassing van gedwongen
zorg. Door deze wijziging krijgt de rechter die besluit over de zorgmachtiging niet
meewegen of de patiënt wilsbekwaam is of niet. De leden van de ChristenUnie-fractie
zien ook dat de staat van wils(on)bekwaamheid fluctueert en daarom een toetsing op
het moment van (besluiten tot) toepassing relevant is. Tegelijk vragen deze leden
wat het betekent voor de rechtspositie en rechtsbescherming van de patiënt. Daarnaast
vragen deze leden de Minister of met deze uitwerking van aanbeveling 7 recht wordt
gedaan aan de constatering van de evaluatiecommissie dat uit de literatuur blijkt
dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van wilsbekwaamheid onduidelijk en halfslachtig
zijn en dat in de praktijk deze bepalingen in de praktijk complex en lastig uitvoerbaar
zijn.
Stappenplan Wzd
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat het advies van een brede
coalitie van 17 veldpartijen voor een nieuwe, vereenvoudigde procedure als basis dient
voor een nieuwe wettelijke regeling. Deze leden lezen dat de Minister dit wil toetsen
aan de zorgpraktijk. Zij wijzen erop dat de wet ook goed moet werken voor de MBO-verzorgende
en niet alleen te volgen is voor de WO-zorgverlener. Zij vragen de Minister om hier
nadrukkelijk aandacht aan te besteden bij het vormgeven van een nieuwe wettelijke
regeling.
Patiëntenvertrouwenspersoon en familievertrouwenspersoon Wvggz
De leden van de ChristenUnie-fractie zien met instemming dat de patiëntvertrouwenspersoon
en familievertrouwenspersoon een stevigere juridische basis krijgt in de Wvggz. Deze
leden vragen ten aanzien van de instrumenten om patiënten meer eigen regie te geven
om concreet en praktisch te kijken wat haalbaar is voor de patiënt, met ondersteuning
van een vertrouwenspersoon.
Welke inspanningen zijn er geleverd en welke resultaten behaald met betrekking tot
het informeren en stimuleren van zorgaanbieders om cliëntenraden beter in positie
te brengen om hun rol te vervullen in het kader van de Wzd, zo vragen de leden van
de ChristenUnie-fractie aan de Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het evaluatierapport. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om
hierover enkele vragen te stellen. In algemene zin juichen de leden van de SGP-fractie
de lijn van de Minister toe om de beweging van regels naar principes te maken en meer
ruimte te geven aan professionele autonomie.
De leden van de SGP-fractie delen de conclusies van de onderzoekers dat de Wvggz en
de Wzd in belangrijke mate mislukt zijn: «Van heldere regelgeving die voldoende rekening
houdt met de kenmerken van de domeinen waarin ze moet worden toegepast is geen sprake.»
Zij steunen de aanbevelingen om te komen tot beter uitvoerbare wetgeving. De leden
van de SGP-fractie roepen in herinnering dat reeds bij de behandeling en invoering
van deze wetten ernstige zorgen leefden over de uitvoerbaarheid ervan. Zelf hebben
deze leden destijds tegen de Wzd gestemd, omdat deze in de praktijk niet werkbaar
zou blijken te zijn voor hulpverleners. Ook bij de Wvggz hadden de leden van de SGP-fractie
zorgen, hoewel zij de gedachte achter deze wet steunden en steunen. De leden van de
SGP-fractie vragen de Minister welke lessen eruit getrokken worden dat reeds kort
na inwerkingtreding van deze wetten aanzienlijke aanpassingen moeten worden gedaan.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat dergelijke onuitvoerbare wetgeving tot stand
komt? De leden van de SGP-fractie vinden dit overigens ook een vraag die de Kamer(s)
zichzelf moet(en) stellen.
De onderzoekers hebben maar liefst zeventig (gedetailleerde) aanbevelingen gedaan
om de uitvoerbaarheid van de twee wetten te verbeteren. De leden van de SGP-fractie
hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister hierop in de bijlage bij haar
beleidsreactie, waarin zij per aanbeveling aangeeft hoe zij deze apprecieert. Omdat
in haar (vrij lange) brief ook een aantal van de zeventig aanbevelingen wordt benoemd,
zijn de leden van de SGP-fractie gemakshalve uitgegaan van het duidelijke overzicht
van aanbevelingen en appreciatie daarvan. Zij vragen de Minister voor de zekerheid
of zij in de brief maatregelen heeft aangekondigd die niet in de bijlage met appreciaties staat: zijn er beleids- of wetswijzigingen die de Minister
wil doorvoeren die geen directe reactie zijn op de zeventig aanbevelingen?
Verder vragen de leden van de SGP-fractie of de Minister van mening is dat het perspectief
van de mensen (en hun naasten) die met onvrijwillige zorg te maken hebben voldoende
is meegenomen bij deze evaluatie. Hoe wordt dit in de toekomst gewaarborgd en betrokken
bij de aangekondigde wetswijziging?
De leden van de SGP-fractie willen nu nog een aantal vragen stellen en opmerkingen
maken over afzonderlijke aanbevelingen en de reactie van de Minister daarop.
In algemene zin vragen de leden van de SGP-fractie zich af wat het verschil is tussen
«Deze aanbeveling wordt overgenomen» en «Deze aanbeveling wordt betrokken bij het
wetsvoorstel». Kan de Minister dat toelichten?
Aanbeveling 1
De cliëntorganisaties willen weten hoe de Minister onder mensen en hun naasten de
kennis over de Wzd en hun rechten wil bevorderen en bij wie zij daarvoor de verantwoordelijkheid
legt. Kan de Minister hier duidelijkheid over verschaffen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bereid is om ook extra te investeren
in kennisbevordering en voorlichting over de Wvggz. Wat gebeurt er op dit moment al
om kennis over de Wvggz te vergroten?
Aanbeveling 3 en 4
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet inzet op het uitwerken van het wetsvoorstel
in plaats van het doen van nieuw onderzoek via een taskforce. Zij vragen de Minister
of dit een logische tegenstelling is. Voor het uitwerken van een wetsvoorstel is toch
nodig om te weten wat je precies moet wijzigen, bijvoorbeeld als het gaat om het wegnemen
van onnodige lastendruk? Daarbij vragen de leden van de SGP-fractie of een taskforce
niet kan bijdragen aan verminderen van administratieve belasting op de korte termijn,
met de verwachting dat het traject van de wetswijziging nog wel even gaat duren voordat
dit bij de Kamer ligt en zéker voordat het in werking zal zijn getreden. Hoe wordt
voorkomen dat concrete verbeteringen die ook zónder wetswijziging gerealiseerd zouden
kunnen worden, nu blijven liggen?
Aanbeveling 5
De leden van de SGP-fractie steunen de aanbeveling van harte om het plan van aanpak
te wijzigen en kijken uit naar de uitwerking hiervan.
Aanbeveling 6
De leden van de SGP-fractie vinden de appreciatie van deze aanbeveling te mager. Zij
vragen wanneer de Minister een terugkoppeling geeft van de gesprekken met veldpartijen
hoe het informatievoorziening aan patiënten vereenvoudigd kan worden.
Aanbeveling 48
Is de Minister bereid om de Kamer te informeren over de wijze waarop de IGJ gevolg
geeft aan deze aanbeveling?
Aanbeveling 57
Is de Minister bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van de gesprekken
met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Nederlandse ggz over deze aanbeveling?
Aanbeveling 61 en 62
De leden van de SGP-fractie vinden het jammer dat de Minister deze duidelijke aanbevelingen
maar gedeeltelijk opvolgt. Het liefst zouden zij zien dat de uitwerking van het stappenplan
aan zelfregulering overgelaten zou worden. De wijze waarop het stappenplan juridisch
is vormgegeven is veel te complex en te weinig flexibel. Zij vragen de Minister haar
appreciatie te heroverwegen.
Het versoepelen van het stappenplan is slechts een van de aanbevelingen waar de zorgpartijen
mee aan de slag willen, alvorens er daadwerkelijk een aangepaste wet is. Hoe houdt
de Minister zicht op de uitwerking van de aanbevelingen van de wetsevaluatie in de
praktijk, in de overgangsperiode totdat er een nieuwe wet is? Hoe wordt daarin de
rechtspositie van cliënten gewaarborgd?
Aanbeveling 67
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de discussie over de beroepsgroepen die
als Wzd-functionaris kunnen optreden reeds bij de Aanpassingswet Wzd in 2019 uitgebreid
aan de orde is geweest. Ze vinden het echt een gemiste kans dat dit toen niet al is
geregeld.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister. Het lid
van de BBB-fractie is erg geschrokken van de uitkomsten van de evaluatie. Het gaat
hier om zeer kwetsbare mensen die wij, de overheid, nu niet voldoende beschermen.
Er is dus dringend actie nodig om deze situatie te verbeteren. Een brief van 27 kantjes
vol overwegingen en plannen duidt niet op spoedige verandering. Het lid van de BBB-fractie
is dan ook bang dat er begin 2024 geen concreet wetsvoorstel zal liggen. Kan de Minister
met een meer concrete tijdlijn komen met tussendoelen, zodat de Kamer de voortgang
goed kan bewaken?
Het lid van de BBB-fractie ondersteunt het idee om terug te gaan naar de kern en naar
de doelen. Maar aangezien de overheid elk probleem oplost door met nog meer regelgeving
te komen, is het lid van de BBB-fractie sceptisch over de inzet van de Minister om
te komen tot vereenvoudiging. Dit vergt immers een denken dat verder gaat dan het
denken dat tot de huidige wetgeving heeft geleid. Het lid van de BBB-fractie vindt
het daarom erg belangrijk dat de mensen uit het veld gehoord worden en worden meegenomen
in dit traject. Welke afspraken maakt de Minister met welke partijen en hoe worden
zij betrokken in dit proces?
III Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het evaluatierapport
van Amsterdam UMC/Trimbos over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
(Wzd). Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD lezen dat de Minister met deze wetten ook belangrijke doelstellingen
wil bereiken die te maken hebben met het terugdringen van het toepassen van dwang
en het vergroten van de eigen regie van mensen die om wat voor reden ook gedwongen
zorg nodig hebben. De leden vinden het goed dat de Minister een aantal wijzigingen
wil doorvoeren om het gebruik van deze instrumenten toegankelijker te maken. Hoe wordt
in de voorgestelde wijzigingen die de Minister wil aanbrengen om de eigen regie te
versterken oog gehouden voor eenvoud voor de patiënt en betrokkenen?
Juist in het kader van het versterken van de eigen regie ben ik voornemens om de procedures beter passend te maken voor de betrokkene zelf en de begrijpelijkheid
daarvan voor diens familie en naasten. Zoveel mogelijk maatwerk is hierbij voor mij
het uitgangspunt. Bij de eigen regie-instrumenten uit de Wvggz, zoals bijvoorbeeld
het eigen plan van aanpak, wordt de procedure soms als te knellend ervaren en het
format als te ingewikkeld. Ik wil meer ruimte in de procedure creëren en de betrokkene
een ruimere mogelijkheid bieden om zelfstandig eigen regie-instrumenten in te zetten,
al dan niet met ondersteuning van bijvoorbeeld de naasten of een patiëntenvertrouwenspersoon.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om de toets van wilsbekwaamheid
alleen toe te passen bij het moment dat verplichte zorg daadwerkelijk wordt geleverd
en niet meer als, bijvoorbeeld, de zorgmachtiging wordt afgegeven. Voorgenoemde leden
vragen zich af hoe er in de nieuwe situatie omgegaan zou worden met verzet van een
patiënt tegen het afgeven van een zorgmachtiging als deze wilsbekwaamheidstoets op
dat punt zou komen te vervallen. Wordt er dan per definitie wel/geen rekening gehouden
met de wil van de patiënt? Waar ligt de grens en wie bepaalt die grens in de nieuwe
situatie?
Uitgangspunt van de wet blijft dat de wensen en voorkeuren van de betrokkene worden
meegenomen in de procedure tot en de verlening van verplichte zorg op grond van de
Wvggz. Zo worden deze meegenomen in het zorgplan en heeft de betrokkene de mogelijkheid
om een zorgkaart op te stellen. Voordat de rechter de zorgmachtiging afgeeft, wordt
de betrokkene (voor zover hij daartoe in staat is) gehoord en krijgt diens advocaat
de mogelijkheid om zijn zienswijze kenbaar te maken.
Wilsbekwaamheid is geen statisch begrip. Vanwege een mogelijk fluctuerend ziektebeeld
is wilsbekwaamheid tijd- en situatie gebonden. Daarom kan niet alleen worden gekeken
naar de wilsbekwaamheid op het specifieke moment van afgifte van de zorgmachtiging.
Meer van belang is het verloop van het ziektebeeld en de invloed van de wilsbekwaamheid
daarop in relatie tot de noodzaak tot verplichte zorg. Op het moment van de daadwerkelijke
verlening van verplichte zorg toetst de zorgverantwoordelijke de wilsbekwaamheid ter
zake. Deze toets wens ik te behouden. Mijn voorstel is om de wilsbekwaamheidstoets
op het moment van afgifte van de zorgmachtiging te schrappen. Aan de hand van de vereisten
van proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid kan de rechter
oordelen of verplichte zorg aangewezen is. Daarbij is van belang op te merken dat
het voor de betrokkene mogelijk blijft om een deskundigenoordeel aan te vragen.
Indien dwang toch onvermijdelijk blijkt, dient die zorg transparant en toetsbaar te
worden uitgevoerd. Daarom is het belangrijk dat alle zorg goed wordt vastgelegd volgens
in beide wetten opgenomen zorgvuldige procedures. Dit proces kan en moet echter beter
en minder tijdrovend. Hoe wordt dit gewaarborgd?
Mijn inzet is om de uitvoerbaarheid van de Wvggz en Wzd te verbeteren door onder meer
wettelijke procedures te vereenvoudigen. In mijn beleidsreactie heb ik mijn voornemens
benoemd die dit jaar worden uitgewerkt tot een wetsvoorstel. Zo stel ik voor om een
aantal procedurele stappen te laten vervallen of anders vorm te geven zodat ze minder
tijd in beslag nemen of de inzet van instrumenten efficiënter wordt. Zoals het anders
positioneren van het plan van aanpak, waardoor er minder formele beslismomenten zijn
en er meer ruimte is om te komen tot vrijwillige zorg. Hoewel de registratie van verleende
gedwongen zorg noodzakelijk blijft, ben ik van plan te kijken of ook hier vereenvoudiging
mogelijk is. Daarom treed ik met het veld en de IGJ in overleg welke registratie noodzakelijk
is voor de rechtsbescherming, het interne toezicht en sturingsinformatie van de zorgaanbieder
en het toezicht door de IGJ.
De leden van de VVD-fractie vragen zich in algemene zin af of de Minister ook Europese
instellingen heeft geconsulteerd gezien de vele raakvlakken tussen Nederlands recht
en internationale- en Europese rechtsverdragen op het gebied van fundamentele mensenrechten.
Zo nee, is zij dit nog van plan te doen? Zo ja, wat zijn de voornaamste aanbevelingen
van deze instellingen?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het beter is om dit aan de voorkant
al goed uit te zoeken in plaats van dat we achteraf geconfronteerd worden met juridische
tegenslagen.
Omdat gedwongen zorg een inbreuk maakt op grondrechten van de betrokkenen en cliënten
zijn de internationale en Europese verdragen op het gebied van mensenrechten van groot
belang. De voorgenomen wetswijzigingen moeten uiteraard voldoen aan de in die verdragen
opgenomen eisen en randvoorwaarden, zoals ook bij de oorspronkelijke wetsvoorstellen
het geval was. De voorgenomen wetswijzigingen zullen expliciet getoetst worden aan
die verdragen. Zo zal ik het College voor de Rechten van de Mens betrekken bij de
voorbereiding van de voorstellen en zal er door het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (BZK) een toetsing op grondrechten worden gedaan.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de onderzoekers pleiten voor een door veldpartijen
en overheid gedragen actieprogramma om – vooruitlopend op wetsaanpassing – te komen
tot verbetering van de werkbaarheid, uitvoerbaarheid en effectiviteit van de Wvggz
en de Wzd. Hoe wordt dit actieprogramma vormgegeven?
Ik ben nu niet voornemens om, vooruitlopend op wetsaanpassingen, te komen tot een
actieprogramma. In de afgelopen periode is er door alle partijen hard gewerkt om binnen
de huidige wettelijke kaders te komen tot verbetering van de werkbaarheid, uitvoerbaarheid
en effectiviteit van de Wvggz en de Wzd. Voor de Wvggz werken de ketenpartners sinds
2016 samen aan de implementatie en verbetering van de uitvoeringspraktijk. Daarvoor
is al veel werk verzet, onder meer in het opstellen (en vereenvoudigen) van alle brieven
en het maken van handleidingen en werkafspraken.2 Daarom wil ik nu focussen op het daadwerkelijk wegnemen van knelpunten in de wetgeving.
Medio dit jaar worden de resultaten van een verdiepingsonderzoek verwacht naar de
manieren waarop zorgaanbieders zelf kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen
van de Wvggz.
Voor de Wzd is er in 2020 een landelijke implementatieagenda opgesteld met de betrokken
veldpartijen, is ondersteuning geboden bij de implementatie via een landelijk opererend
coördinerend team, is uitvoering gegeven aan de monitor Wzd en heeft kennisinstituut
Vilans leermodules aangeboden en kennis gedeeld. Dit wordt gecontinueerd in een programma
dat gericht is op «open deuren» en kennisvergroting.
Ik wil daarom nu vooral inzetten op het voortvarend uitwerken van wetswijzigingen.
Wel blijf ik voortdurend met het veld in gesprek over de uitvoerbaarheid in de praktijk
van de huidige wetgeving.
Voorts hebben genoemde leden een vraag over de beweging van regels naar principes.
Zij streven naar wetgeving die meer «principal based» is en niet tot op detailniveau
vastlegt hoe zaken geregeld moeten worden. Op deze manier is meer maatwerk mogelijk
dat past bij de zorgbehoefte van de mensen die met gedwongen zorg te maken krijgen.
Het terugdringen van dwang zullen we ook samen met zorgverleners moeten doen. Hoe
wordt er uitgegaan van professionele zeggenschap?
De zorgverlener krijgt op punten meer ruimte voor zijn professionele oordeel en zeggenschap.
Door wetgeving die meer «principle based» is en niet tot op detailniveau vastlegt
hoe zaken geregeld moeten worden, beoog ik meer ruimte te bieden aan zorgverleners
zodat zij op verantwoorde en transparante wijze maatwerk kunnen toepassen. Voor de
Wzd streef ik er bijvoorbeeld naar om binnen het stappenplan meer ruimte te geven
aan professioneel zeggenschap, zodat zorgverleners in overleg met cliënt of vertegenwoordiger
kunnen bepalen hoe onvrijwillige zorg het beste geëvalueerd kan worden.
De leden van de VVD-fractie zien dat u niet voornemens bent om nu een breder kostenonderzoek
uit te laten voeren. Dit ondanks het feit dat dit wordt aanbevolen en dat de wetswijzingen
wellicht juist sneller ingevoerd kunnen worden als de kosten op voorhand al enigszins
bekend zijn. Gezien voorgaande redenen zouden voorgenoemde leden toch pleiten voor
het uitvoeren van een kostenonderzoek.
Bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom wilt u nog geen breder kostenonderzoek uit
laten voeren?
Ik zal de gevolgen voor de regeldruk en de uitvoeringskosten van het wetswijzigingsvoorstel
in kaart laten brengen. Ik ben echter niet voornemens om een breder kostenonderzoek
uit te voeren op basis van de huidige wetgeving. De wetsevaluatie, het daarin uitgevoerde
kostenonderzoek en mijn gesprekken met het veld geven mij voldoende aanknopingspunten
om de uitvoerbaarheid van de Wvggz te verbeteren. Een van de doelen die ik hierbij
nastreef is dat met de beoogde wetswijziging de administratieve lasten worden verminderd.
Daarom ga ik wel de gevolgen voor de regeldruk en de uitvoeringskosten van het wetswijzigingsvoorstel
in kaart laten brengen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt voorgesteld om de vaste evaluatietermijn
in de Wzd grotendeels te laten vervallen. Zorgverleners kunnen in overleg met de cliënt
of vertegenwoordiger besluiten wanneer evaluaties plaatsvinden. De leden zijn blij
om te lezen dat cliënten erop moeten kunnen vertrouwen dat onvrijwillige zorg alleen
wordt ingezet als het echt niet anders kan en dat deze tijdig en grondig worden geëvalueerd.
Bij welke partij(en) ligt het initiatief voor deze evaluatie? Hoe wordt geborgd dat
werkdruk of personeelstekort niet in de weg komt te staan van het plaatsvinden van
de evaluatie wanneer deze nodig is?
Het advies3 van de veldpartijen gaat ervan uit dat zorgverleners, gemotiveerd en conform de professionele
standaarden, een voorstel doen aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger voor de termijn
dat onvrijwillig zorg verleend kan worden. Deze termijn wordt vervolgens opgenomen
in het zorgplan, en kan nooit langer dan zes maanden zijn. Indien geen overeenstemming
wordt bereikt over de termijn of als geen termijn in het zorgplan is opgenomen, stelt
het advies voor dat de termijn drie maanden bedraagt. Als verandering van de zorgbehoefte
van de cliënt daartoe aanleiding geeft, kan evaluatie van het zorgplan vervroegd plaatsvinden
op initiatief van de zorgverleners. Vervroegde evaluatie kan ook op initiatief van
de cliënt of zijn vertegenwoordiger plaatsvinden. Werkdruk en personeelstekorten vormen
een reëel probleem, maar mogen er niet toe leiden dat onvrijwillige zorg niet geëvalueerd
wordt. Op basis van het advies wil ik de in de Wzd opgenomen wijze van besluitvorming
over onvrijwillige zorg aanpassen. Ik heb er vertrouwen in dat een voor cliënten zorgvuldige
en tegelijkertijd werkbare besluitvormingsprocedure kan worden ingericht die ook in
de huidige context van schaarste op de arbeidsmarkt uitvoerbaar is. Uiteraard zal
ik de uitvoerbaarheid meenemen bij het uitwerken van het wetsvoorstel.
Ook merken de leden van de VVD-fractie het op dat het wellicht efficiënter is om besluiten
alleen opnieuw te beoordelen als dit specifiek wordt gevraagd door cliënten of hun
naasten of door een zorgverlener. Waarom wordt hier niet voor gekozen?
In de langdurige zorg is het gebruikelijk om zorgplannen elk halfjaar te evalueren,
ook bij vrijwillige zorg. De termijnen uit het advies sluiten hierbij aan. Ik acht
het goed om onvrijwillige zorg periodiek te blijven evalueren, ook als dit niet specifiek
wordt gevraagd door cliënten, naasten of zorgverleners. Immers, voorkomen moet worden
dat het toepassen van een bepaalde vorm van onvrijwillige zorg een gewoonte wordt
en dat op een gegeven moment niet meer wordt nagedacht over alternatieven voor de
ingezette onvrijwillige zorg. Overigens, zo blijkt ook uit het advies van de veldpartijen,
is er in de praktijk geen discussie over de noodzaak om onvrijwillige zorg periodiek
te evalueren. De kritiek op de huidige procedure is vooral gericht op het dwingende
karakter van het stappenplan en het gebrek aan mogelijkheden om binnen de procedure
maatwerk toe te passen voor passende zorg die aansluit bij de zorgbehoefte van cliënten.
Dit blijkt ook uit de evaluatie.
Net als de Minister hechten de leden van de VVD-fractie eraan dat er voor deze kwetsbare
groep waarborgen zijn die rekening houden met deze doelgroep en de aard van de zorg.
De IGJ zal hierom betrokken worden bij het toezicht. Wat zijn de effecten van het
betrekken van de IGJ op de effectiviteit van de besluitvorming?
De IGJ wil met haar toezicht onder meer bijdragen aan het terugdringen van dwang in
de zorg, het verhogen en borgen van de zorgvuldigheid bij het toepassen van gedwongen
zorg en het versterken van de rechtspositie van cliënten. Ook wil zij risico’s, signalen
en knelpunten agenderen en de partijen stimuleren om oplossingen te zoeken. Bij de
besluitvorming die voorafgaat aan het toepassen van vormen van zorg op grond van artikel
2, lid 2 van de Wzd aan cliënten die zich niet verzetten, moeten de overwegingen hiervoor
goed te begrijpen zijn voor cliënten en/of hun vertegenwoordiger en terug te lezen
zijn in het zorgplan of het cliëntendossier. Het moet voor de IGJ navolgbaar zijn
dat gedwongen zorg terughoudend wordt ingezet, bedoeld om ernstig nadeel te voorkomen.
De proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van gedwongen zorg moet multidisciplinair
overwogen worden. De IGJ zal hier tijdens toezichtbezoeken naar vragen en dit beoordelen.
Deze vraag hebben de leden ook met betrekking van het verstevigen van de rol van de
cliëntenraad binnen de Wzd.
Het vervangen van het adviesrecht door het instemmingsrecht ten aanzien van het beleidsplan
sluit aan bij de huidige systematiek van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
2018 (Wmcz). Op grond van artikel 8, lid 1 van de Wmcz hebben cliëntenraden reeds
instemmingsrecht ten aanzien van besluiten inzake het algemene beleid van zorgaanbieders
ten aanzien van onder andere kwaliteit, veiligheid en hygiëne. Het borgen van instemmingsrecht
voor cliëntenraden ten aanzien van het beleidsplan onvrijwillige zorg is dan ook een
logische stap die aansluit bij de uitgangspunten van de Wmcz. Deze voorgenomen wijziging,
zoals geformuleerd in de beleidsreactie, ziet niet zozeer op de effectiviteit van
besluitvorming, maar met name op het vergroten van de legitimiteit en kwaliteit van
het beleidsplan.
De leden lezen dat het ook een voornemen is om het onderscheid dat de Wzd kent aan
te passen als het gaat om intramurale en ambulante zorg zodat cliënten dezelfde rechtsbescherming
krijgen. Hoe ziet de Minister het wegnemen van dit onderscheid voor zich?
Thans zijn in het Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten (Besluit zorg en dwang) aanvullende eisen opgenomen voor onvrijwillige zorg
die ambulant wordt toegepast. Nut en noodzaak van deze aanvullende eisen ga ik kritisch
bekijken gedurende het wetgevingsproces.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat u voornemens bent de positie van de
vertrouwenspersonen te verstevigen. In deze context vragen voorgenoemde leden zich
af hoe dit uit zal pakken voor kleine zorginstellingen. Hoe worden overbodige administratieve
lasten voorkomen?
Alle cliënten die gedwongen zorg ontvangen of waarvoor gedwongen zorg wordt voorbereid,
ongeacht de grootte van de zorgaanbieder waar zij de zorg van ontvangen, hebben recht
op de bijstand van een vertrouwenspersoon. Het doel van de aanpassingen is om de positie
van vertrouwenspersonen te verstevigen waardoor de ondersteuning van vertrouwenspersonen
aan cliënten en betrokkenen verbetert. Bij de uitwerking van deze aanpassingen zetten
we erop in deze vorm te geven met zo min mogelijk administratieve lasten voor zorgverleners.
De verwachting is niet dat de administratieve lasten voor zorgverleners als gevolg
van deze aanpassingen zullen toenemen. Ik zie hierin geen verschillen tussen grote
en kleine zorginstellingen.
Voorts lezen de leden dat er een vereenvoudiging zal worden aangebracht in het aanleveren
van gegevens. Zorgaanbieders moeten bepaalde informatie over gedwongen zorg registreren,
zodat zij zelf goed zicht hebben op de bij hen toegepaste verplichte en onvrijwillige
zorg. De leden van de VVD vinden het goed dat er oog is voor het verminderen van onnodige
administratieve druk. Hoe zal ervoor gezorgd worden dat bij de vereenvoudiging van
het aanleveren van gegevens, de aangeleverde gegevens betrouwbaar blijven?
Ik ga met de IGJ, de brancheverenigingen, beroepsverenigingen en cliëntorganisaties
in overleg om te bezien welke gegevens minimaal nodig zijn voor het inrichten van
effectief toezicht op gedwongen zorg, zowel voor de IGJ als voor het interne toezicht
van de zorgaanbieder. Daarbij wordt het aspect van betrouwbaarheid ook meegenomen.
Betrouwbaarheid van de aangeleverde gegevens is belangrijk om conclusies en/of bevindingen
op te baseren. Betrouwbaarheid kan worden bevorderd doordat zorgaanbieders zelf nut
en noodzaak zien van het registreren van gegevens en om zo zelf inzicht te hebben
in de door hen toegepaste gedwongen zorg. Dat stelt hen in staat hun interne toezicht
goed vorm te geven en in hun beleidsplan nadere acties te formuleren over het terugdringen
van gedwongen zorg. De evaluatie geeft aan dat de registratie op punten onvoldoende
aansluit op de praktijk en dat gebruikte begrippen niet eenduidig genoeg zijn. Door
dit te verbeteren zal het aantal zorgaanbieders dat goed registreert en bij de IGJ
aanlevert naar verwachting stijgen.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie zich af of het niet beter is om weer tot
één overkoepelende wet te komen. Dit was eerder natuurlijk al het geval en er waren
toentertijd geldige redenen om de wetten op te knippen. Echter lijkt dit niet het
beoogde effect gehad te hebben. Is het niet overzichtelijker om de wetten samen te
voegen en tot een overkoepelende stelselwet te komen?
Het merendeel van de betrokken veldpartijen dringt er juist op aan om in de komende
periode de focus te leggen op het verbeteren van beide wetten, en niet op het samenvoegen
van de wetten. Het heropenen van de discussie over de vraag of de twee wetten weer
moeten worden teruggebracht naar één wet, zal tot een langer wetstraject leiden. Dat
beveelt de evaluatiecommissie op dit moment ook niet aan.
Ik wil daarom prioriteit geven aan het verbeteren van de uitvoerbaarheid van de Wvggz
en de Wzd. Beide wetten richten zich elk op een eigen specifieke doelgroep en daar
hoort een systeem van rechtsbescherming bij dat past bij die respectievelijke doelgroep.
Dat gedwongen zorg voor de ggz-doelgroep door een rechter wordt getoetst en voor de
Wzd via het stappenplan wordt afgewogen, staat volgens de evaluatiecommissie niet
ter discussie. Dat verschil blijft bestaan. Wat ik wil verbeteren is de overgang tussen
beide wetten voor de betrokkenen en cliënten die dat nodig hebben. Op basis van een
volgende evaluatie kan de afweging worden gemaakt of integratie wenselijk is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsreactie
van de Minister op het evaluatierapport van de bovengenoemde wetten. In oktober van
vorig jaar oordeelden het AmsterdamUMC, Trimbos en de GGD Amsterdam hard over de wetten.
Er waren in totaal 70 aanbevelingen voor verbeteringen. De leden van de D66-fractie
zien dat de Minister die aanbevelingen ter harte heeft genomen, maar maken zich tegelijkertijd
zorgen over de haalbare uitvoerbaarheid van de wetten. Daartoe hebben zij enkele vragen.
Algemene aandachtspunten
Volgens het evaluatierapport zijn de wetten «in belangrijke mate mislukt». Niet eerder
werden in een evaluatie zóveel aanbevelingen gedaan voor wijzigingen in de wet. In
de brief van de Minister geeft zij aan dat ze met veel van die aanbevelingen aan de
slag gaat. Daarmee zal een nieuw wetsvoorstel in grote mate een andere zijn dan de
wetten die er nu liggen. De leden van de D66-fractie verzoeken de Minister om bij
het uiteindelijke wetsvoorstel in 2024 toe te lichten, middels een vergelijkbare tabel
als bij deze brief, of en op welke manier uitvoering is gegeven aan elk van de 70 aanbevelingen
en welke zij naast zich neer heeft gelegd.
Uiteraard doe ik de toezegging aan de leden om het uiteindelijke wetsvoorstel te voorzien
van een vergelijkbaar overzicht zoals bijgevoegd bij de beleidsreactie, waaruit blijkt
of en op welke manier ik gevolg geef of heb gegeven aan deze aanbevelingen.
De leden van de fractie constateren dat het proces in de totstandkoming van deze wetten
voor verbetering vatbaar is. Al geruime tijd voorafgaand aan de invoering werd gewaarschuwd
voor de complexiteit van de wetten. Daar zijn verschillende partijen debet aan. In
hoeverre deelt de Minister deze constatering met de leden van de D66-fractie en hoe
kan de herhaling van dit proces voorkomen worden?
Deze constatering deel ik met de leden van de D66-fractie. In het evaluatierapport
wordt uitgebreid aandacht besteed aan de wijze van totstandkoming van de Wvggz en
de Wzd4. Geconcludeerd wordt dat de wetten vanaf het moment van indienen bij de Tweede Kamer
tot aan inwerkingtreding veelvuldig zijn gewijzigd en gedurende de parlementaire behandeling
gedetailleerder en complexer zijn geworden. De onderzoekers wijzen er ook op dat een
groot aantal aanpassingen, waaronder ook wijzigingen op verzoek van veldpartijen of
door het parlement zelf, gedurende de parlementaire behandeling in de wetten zijn
opgenomen. Hierdoor is volgens de onderzoekers de oorspronkelijke systematiek van
de wetten onder druk komen te staan en is niet altijd bewaakt of alle aanpassingen
zich verdroegen met eerder geformuleerde uitgangspunten en doelstellingen van wetgeving.
De tijdsspanne tussen de parlementaire behandelingen van beide wetten heeft de samenhang
tussen beide regelingen niet altijd bevorderd, zo concluderen de onderzoekers.
Uit deze bevindingen zijn belangrijke lessen te trekken voor het vervolgproces. De
eerste les die ik trek uit deze bevindingen is dat het primaire doel van de Wvggz
en Wzd om de rechtsbescherming voor betrokkenen en cliënten te waarborgen, duidelijker
voorop moet staan. Dat betekent dat we in het vervolgtraject scherpere keuzes moeten
maken in welke beleidsdoelen de wetgeving zou moeten voorzien en op welke wijze. Waar
het gaat om het waarborgen van de rechtsbescherming van betrokkenen en cliënten moet
de procedure heel nauwkeurig zijn.
Waar het gaat om het voorkomen van gedwongen zorg kan een wet bijdragen aan een cultuuromslag,
wat ook blijkt uit de eerste ervaringen, maar kan deze een cultuuromslag niet afdwingen.
Dat tweede aspect vergt een andere wijze van het maken van wet- en regelgeving, meer
«principle based», dan het geval is bij het inperken van grondrechten. Ik zie hier
dan ook ruimte om minder gedetailleerde regels te maken en meer maatwerk mogelijk
te maken.
De derde les die ik trek uit de bevindingen is het belang van een overzichtelijk en
samenhangend wetstraject waarbij tussentijdse wijzigingen niet leiden tot het onder
druk zetten van de beoogde systematiek van de Wvggz en de Wzd en waarbij in het voorstadium
oog is voor de vraag of een beoogde wijziging ook uitvoerbaar is. Hiervoor heb ik
in mijn beleidsreactie leidende principes geformuleerd. Ik wil dan ook de tijd nemen
die nodig is om tot een dergelijk evenwichtig wetsvoorstel te komen.
Een vierde les die ik trek uit de bevindingen van de onderzoekers is het belang van
veldpartijen die met elkaar samenwerken om tot gedragen voorstellen te komen voor
verbetering van wetgeving. Ik zie het voorbeeld van het advies van de Wzd-veldpartijen
ten aanzien van het stappenplan als een bemoedigende ontwikkeling in deze richting.
Waar het niet mogelijk is om tot gedragen voorstellen te komen, zal ik op basis van
het in de beleidsreactie geschetste toetsingskader zelf komen tot een afgewogen wetsvoorstel.
Dat betekent dat niet alle inbreng van partijen op alle punten gehonoreerd kan worden,
juist om de complexiteit te verminderen. Door het zorgvuldige traject waarin ik alle
partijen betrek bij de uitwerking van de evaluatie, zorg ik dat alle standpunten worden
gehoord en in samenhang worden afgewogen.
De leden van de D66-fractie constateren op basis van de reactie van de Minister op
de evaluatie, met tevredenheid, dat er meer ruimte wordt ingebouwd voor vertrouwen
en flexibiliteit. Tegelijkertijd wordt er op meerdere momenten gegevens gedeeld op
verzoek van de behandelend arts.
De leden van de D66 fractie zouden graag willen voorstellen om het uiteindelijke wetsvoorstel
ook aan de Autoriteit Persoonsgegevens voor te leggen, om de wetten te toetsen op
privacy-veiligheid.
Graag bevestig ik dat dat ik het wetsvoorstel tijdens de consultatie tevens ter advisering
aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zal voorleggen.
Specifieke vragen Wvggz
Uit de brief van de Minister maken de leden van de D66-fractie op dat de onmogelijkheid
tot een hoger beroep binnen de Wvggz gehandhaafd blijft.
In hoeverre is de rechtspositie van de betrokkene gewaarborgd en welke alternatieve
routes biedt de Wvggz voor verweer?
De betrokkene heeft weliswaar geen mogelijkheid om tegen de uitspraak van de rechtbank
in hoger beroep te gaan, maar kan direct in cassatie te gaan bij de Hoge Raad. De
betrokkene hoeft niet eerst in hoger beroep bij het gerechtshof. Hiermee heeft de
betrokkene relatief snel een gerechtelijk eindoordeel. Anders dan onder de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) heeft de betrokkene bovendien
de mogelijkheid om beroep bij de rechtbank in te stellen tegen de afgifte van de crisismaatregel.
Daarnaast is de rechtspositie gewaarborgd doordat de betrokkene de mogelijkheid heeft
om een klacht over de uitgevoerde verplichte zorg aanhangig te maken bij de onafhankelijke
klachtencommissie. De betrokkene heeft vervolgens de mogelijkheid om beroep in te
stellen bij de rechter en daaropvolgend in cassatie te gaan bij de Hoge Raad. Met
deze systematiek is de rechtspositie van de betrokkene gewaarborgd bij de afgifte
van de (machtiging tot voortzetting van de) crisismaatregel, de zorgmachtiging en
de uitvoering van verplichte zorg.
De leden van de D66-fractie krijgen signalen dat het Wederkerigheidsbeginsel dat in
de Wvggz staat opgenomen onvoldoende wordt uitgevoerd.
Hoe is de Minister van plan om dit beter te verankeren, bijvoorbeeld op het gebied
van het ter beschikking stellen van geschikte woningen, dagbesteding of schuldhulpverlening?
Ik vind het van groot belang dat verplichte zorg gepaard gaat met voldoende mogelijkheden
voor de betrokkene om aan het maatschappelijke leven te blijven deelnemen of daarnaar
terug te keren. Voor de naleving van het wederkerigheidsprincipe is ketensamenwerking
nodig. De VNG en de Nederlandse ggz hebben aangegeven met elkaar in gesprek te gaan
hoe de samenwerking omtrent het wederkerigheidsbeginsel kan worden verbeterd. Ook
in het kader van de uitwerking van het Coalitieakkoord5 zet ik samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) in op versterking
van deze samenwerking via het Actieprogramma Grip op Onbegrip waar JenV extra middelen
voor beschikbaar heeft gesteld (€ 59 miljoen), bovenop de eerder beschikbaar gestelde
€ 52 miljoen van VWS. Hierdoor hoop ik een sterke impuls te geven aan de opbouw en
uitvoeringskracht van deze netwerken.
Specifieke vragen Wzd
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister voornemens is om de procedure
van het opnemen van een patiënt en het toepassen van onvrijwillige zorg los van elkaar
te trekken en om artikel 21 grondig te herzien. Is zij het met genoemde leden eens
dat deze procedures zowel door de zorgprofessionals als door patiëntenorganisaties
getoetst moeten zijn?
Samen met (vertegenwoordigers van) zorgprofessionals, zorgaanbieders, cliëntenorganisaties
en het CIZ verken ik op dit moment mogelijke alternatieven voor de huidige procedure
van artikel 21 Wzd. De input die ik uit de praktijk ophaal zal ik mee laten wegen
bij het formuleren van een voorstel voor een mogelijke nieuwe procedure.
Overigens zijn in de huidige Wzd de procedures voor opname en het toepassen van onvrijwillige
zorg al gescheiden. Cliënten die zich verzetten tegen opname en (voortzetting van)
verblijf kunnen alleen met een rechterlijke machtiging of inbewaringstelling worden
opgenomen. Cliënten die geen blijk geven van bereidheid ten aanzien van opname en
(voortzetting van) verblijf, maar zich er ook niet tegen verzetten kunnen worden opgenomen
op basis van een besluit tot opname en verblijf door het CIZ (het artikel 21-besluit).
Voor het toepassen van onvrijwillige zorg kent de Wzd de systematiek van het stappenplan
(artikel 9, 10, 11, 11a, 12 en 13 Wzd).
Ondanks de herziening van het hierboven genoemde artikel zullen herbeoordelingen in
2025 niet nodig zijn, om een uitvoeringslast te voorkomen. De Minister schrijft dat
de situatie van de meeste cliënten na vijf jaar niet gewijzigd is. Wat ligt ten grondslag
aan deze veronderstelling?
De herbeoordelingen van artikel 21-besluiten zien vooral op de doelgroep van mensen
met een verstandelijke beperking die op basis van geen bereidheid, geen bezwaar met
een besluit tot opname en verblijf door het CIZ zijn opgenomen. Voor deze groep geldt
dat er veelal sprake is van een stabiel beeld dat maakt dat de noodzaak tot opname
blijvend is. Cliënten met psychogeriatrische aandoeningen blijven steeds langer thuis
wonen en worden pas opgenomen als ze intensieve zorg nodig hebben. De aard van de
aandoening maakt dat deze cliënten in de meeste gevallen komen te overlijden voordat
de termijn van vijf jaar is verstreken. Daarbij wijs ik er nog op dat de toepassing
van onvrijwillige zorg via de procedure van het stappenplan verloopt. En indien cliënten
gedurende het verblijf verzet tonen tegen opname zal een rechterlijke machtiging aangevraagd
moeten worden, ook als deze cliënten zijn opgenomen op basis van een artikel 21-besluit.
In die zin verschilt de rechtspositie van cliënten die op basis van artikel 21 zijn
opgenomen niet ten opzichte van vrijwillig opgenomen cliënten.
Ook is het een voornemen van de Minister om het onderscheid tussen intramurale en
ambulante zorg in de Wzd aan te passen. Echter, we zien nu al dat dit verschil meer
diffuus wordt, bijvoorbeeld door een toename in geclusterde woonvormen (met vpt zorg).
Tegelijkertijd moeten veel instellingen überhaupt nog starten met de Wzd in de ambulante
zorg. Hoe houdt het vernieuwde voorstel rekening met deze verschillende woon- en zorg
vormen?
Ik deel de mening van de leden van de D66-fractie dat het onderscheid tussen intramuraal
en ambulant in de praktijk steeds moeilijker te maken is, onder meer vanwege de ontwikkeling
zoals de leden van de D66-fractie schetsen. Daarom streef ik ernaar dat de regels
omtrent onvrijwillige zorg eenduidig zijn, ongeacht de plek waar de cliënt verblijft
en waar de zorg wordt verleend. Dit komt de begrijpelijkheid van de wet ten goede.
In dat licht wil ik kritisch kijken naar nut en noodzaak van de aanvullende eisen
voor ambulante onvrijwillige zorg die in het Besluit zorg en dwang staan geformuleerd.
In de beleidsreactie op de evaluatie geef ik aan dat ik het advies van de veldpartijen
ten aanzien van het stappenplan zal toetsen op de uitvoerbaarheid in de ambulante
of kleinschalige setting.
Binnen de Wzd is een Cliëntenvertrouwenspersoon (CVP) aangesteld die de rechtspositie
van cliënten moet verstevigen. Echter, in een brandbrief van de Landelijke Faciliteit
CVP (LFCVP) geeft de organisatie te kennen dat zorgkantoren met een beperkt budget
CVP’s moeten inkopen. Dit heeft weerslag op de kwaliteit en de rechtsbescherming van
cliënten: «De CVP Wzd heeft een grote caseload en kan de gestelde kwaliteitseisen
in het kwaliteitskader niet behalen». Kan de Minister hierop reflecteren?
Het kwaliteitskader cliëntenvertrouwenspersoon bevat onder andere gedragsregels, beroepseisen
en de gewenste frequentie van locatiebezoeken. Er zijn momenteel ruim 100 cliëntenvertrouwenspersonen
landelijk actief. Op dit moment kunnen cliënten met een hulpvraag te allen tijde een
beroep doen op een cliëntenvertrouwenspersoon (cvp). Het is mij echter bekend dat
het aantal locatiebezoeken dat het kwaliteitskader vereist onder druk staat. De cvp
is er voor een erg grote en diverse doelgroep, te weten voor cliënten met een psychogeriatrische
aandoening of een verstandelijke beperking, zowel in de ambulante als intramurale
zorg. De tijdsbesteding en de prioritering van werkzaamheden om deze brede doelgroep
zo goed en zo doelmatig mogelijk te bereiken vind ik primair een afweging voor de
uitvoerende partijen (De stichtingen LSR, Quasir, Zorgstem en Zorgbelang). De locatiebezoeken
zijn onderdeel van de afweging.
Overlap en aansluiting tussen de wetten
De leden van de D66 fractie constateren tenslotte dat er momenteel geen goede aansluiting
tussen beide wetten is. Instellingen kiezen vanwege de complexiteit vaak om één van
de twee wetten uit te voeren. Kan de Minister toelichten hoe zij meer synergie in
die samenhang wil bewerkstelligen?
In het evaluatierapport worden verschillende algemene en specifieke aanbevelingen
gedaan die betrekking hebben op de samenhang tussen de Wvggz en de Wzd. Deze aanbevelingen
betrek ik bij de nadere uitwerking van het wetsvoorstel. Zoals ik in mijn beleidsreactie
heb aangegeven, richt ik mij in ieder geval op betere overstapmogelijkheden van de
Wvggz naar de Wzd – en andersom. Dit vergt aanpassingen in zowel de Wvggz als de Wzd
die in samenhang ontwikkeld zullen worden.
In hoeverre weegt de Minister ook af of het niet nuttiger is om beiden in één wet
te vatten, zo vragen de voorgenoemde leden haar?
Het merendeel van de betrokken veldpartijen dringt er juist op aan om in de komende
periode de focus te leggen op het verbeteren van beide wetten, en niet op het samenvoegen
van de wetten. Het heropenen van de discussie over de vraag of de twee wetten weer
moeten worden teruggebracht naar één wet, zal tot een langer wetstraject leiden. Dat
beveelt de evaluatiecommissie op dit moment ook niet aan.
Ik wil daarom prioriteit geven aan het verbeteren van de uitvoerbaarheid van de Wvggz
en de Wzd. Beide wetten richten zich elk op een eigen specifieke doelgroep en daar
hoort een systeem van rechtsbescherming bij dat past bij die respectievelijke doelgroep.
Dat gedwongen zorg voor de ggz-doelgroep door een rechter wordt getoetst en voor de
Wzd via het stappenplan wordt afgewogen, staat volgens de evaluatiecommissie niet
ter discussie. Dat verschil blijft bestaan. Wat ik wil verbeteren is de overgang tussen
beide wetten voor de betrokkenen en cliënten die dat nodig hebben. Hiermee verwacht
ik voor een belangrijk deel tegemoet te komen aan de wensen van het veld.
Positieve ervaringen
Tenslotte constateren de leden van de D66 fractie ook dat er ook enige positieve geluiden
waarneembaar zijn. Het is belangrijk dat deze verhalen tussen zorgorganisaties onderling
worden gedeeld, zodat de beeldvorming rondom de wetten ook wordt bijgesteld. Welke
stappen neemt de Minister op dit vlak, zo vragen de leden van de D66-fractie?
Ik herken de positieve geluiden. Positieve voorbeelden zijn ook te lezen in de recente
rapportage van de IGJ over ambulante gedwongen zorg6.
De monitor Wzd7 laat zien dat de invoering van de Wzd een positieve bijdrage heeft geleverd aan bewustwording
van het toepassen van onvrijwillige zorg. Ook laat de monitor zien dat de invoering
van de Wzd ervoor heeft gezorgd dat er op de werkvloer kritische en inhoudelijke gesprekken
worden gevoerd over het inzetten ervan.
Organisaties hebben de afgelopen jaren veel kennis opgebouwd en ervaring opgedaan
met de Wzd en Wvggz. Ik vind het belangrijk dat organisaties van elkaar leren. Voor
wat betreft de Wzd hebben diverse partijen zoals brancheorganisaties, Vilans, de IGJ
en initiatieven zoals Radicale Vernieuwing hun verantwoordelijkheid genomen en veel
ingezet op het delen van verhalen en goede voorbeelden. Ik zal deze beweging blijven
stimuleren. Zo heb ik wederom middelen beschikbaar gesteld aan Vilans, zie ook pagina
15 in de beleidsreactie8.
Als reactie op de wetsevaluatie heeft MIND een position paper9 gestuurd om onder meer aan te geven dat uit hun eigen gesprekken met professionals,
cliënten en naasten blijkt dat er wel degelijk vooruitgang is geboekt na de invoering
van de Wvggz. Zo verloopt de overgang van een verplichte opname terug naar huis soepeler,
wat het herstelproces bevordert. De ketenpartners van de Wvggz werken nog steeds nauw
samen aan het verbeteren van de uitvoering. Een goed voorbeeld is een gezamenlijke
pilot om het eigen plan van aanpak in de praktijk te verbeteren. De resultaten hiervan
worden meegenomen door de ketenpartners en ook door MIND en de stichting patiëntenvertrouwenspersonen
(stichting PVP) in een plan om de eigen regie te versterken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling de beleidsreactie gelezen op
de evaluatie van de dwangwetten Wvggz en Wzd. De conclusie van het evaluatierapport
«de Wvggz en de Wzd zijn in belangrijke mate mislukt» kwam niet geheel onverwacht
maar is niettemin zorgwekkend. De leden hebben daarom een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vragen zich af of de Minister de conclusie deelt dat beide
wetten, de Wvggz en de Wzd, mislukt zijn?
Ik deel de conclusie van de onderzoekers dat als het erom gaat dat een wet toegankelijk
en werkbaar is, aansluit bij het terrein waarop deze van toepassing is en relatief
makkelijk te implementeren is, de Wvggz en Wzd in dat opzicht in belangrijke mate
mislukt zijn. Dat betekent niet dat de gevolgen van deze wetten louter negatief zijn.
Ik zie namelijk ook dat de invoering van de Wvggz en Wzd tot meer bewustwording heeft
geleid over de inzet van dwang en drang en dat er nu meer aandacht is voor het voorkomen
van gedwongen zorg. Ik zie dus ook de positieve effecten van de Wvggz en Wzd in de
praktijk. Op de uitvoerbaarheid van beide wetten is echter terecht kritiek en daar
zullen we verbeteringen in moeten aanbrengen.
Wat is het alternatief, het plan van de Minister nu er maar liefst 70 verbeterpunten worden benoemd?
Ik ben al bezig met de uitwerking van de aanbevelingen en werk aan een voorstel tot
wijziging van de Wvggz en Wzd. Daarbij hanteer ik de leidende principes zoals ik die
in mijn beleidsreactie heb uiteengezet. Voor de voorgestelde opvolging per aanbeveling
verwijs ik naar de tabel die ik als bijlage bij de beleidsreactie heb verzonden.
Hoe wordt de veiligheid van de cliënten geborgd?
Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg zijn zorgaanbieders verplicht
om zorg van goede kwaliteit te bieden. Daaronder wordt mede verstaan het verlenen
van zorg die in ieder geval veilig is. Gedwongen zorg mag alleen als uiterste middel
worden toegepast onder toepassing van de criteria en procedures van de wet. Zo moet
sprake zijn van ernstig nadeel, bijvoorbeeld omdat de veiligheid van de betrokken
persoon wordt bedreigd. Ook mogen er geen minder ingrijpende alternatieven zijn (proportionaliteit)
of vrijwillige alternatieven waardoor geen of minder dwang kan worden toegepast (subsidiariteit).
Verder is in de Wvggz opgenomen dat in het kader van verplichte zorg ook altijd de
veiligheid moet worden beoordeeld. De IGJ houdt toezicht op de naleving van de Wvggz
en Wzd en ziet daarbij ook toe op de veiligheid van de cliënten en betrokkenen.
Welk deel van deze 70 knelpunten lost zich nog op aangezien deze evaluatie na 2 jaar
wel erg kort op de invoering komt?
Ik constateer dat de uitvoering beter verloopt naarmate de praktijk meer ervaring
opdoet met de beide wetten, bijvoorbeeld dat de doorlooptijden voor de zorgmachtiging
korter worden10 en de bewustwording groeit. Maar ik zie ook dat sommige knelpunten zullen blijven.
De druk op de zorg is groot en er vloeien uitvoeringslasten voort uit deze wetgeving
die niet per se leiden tot betere rechtsbescherming en zorg. Dat is ook wat de evaluatie
ons leert. En daarom wil ik de procedures vereenvoudigen waar dat kan.
De wettelijk bepaalde evaluatietermijn van twee jaar na invoering van beide wetten
is achteraf bezien erg kort. Dat ben ik met de leden eens. Het is begrijpelijk dat
meer tijd nodig was voor de implementatie van wetgeving – zeker gelet op de bijzondere
periode waarin de wetten in werking traden en de COVID-pandemie die zo kort daarna
volgde. Tegelijkertijd was mij de kritiek uit het veld bekend en daarom vind ik het
belangrijk dat deze knelpunten met de evaluatie zijn onderzocht en hebben geleid tot
aanbevelingen voor verbetering. Door deze vorm te geven in afstemming met het veld
kunnen we inmiddels positieve ervaringen meenemen in de uitwerking.
De leden van de PVV-fractie vinden het feit dat er sinds de invoering van beide wetten
nauwelijks sprake is van afname van dwangzorg zorgwekkender dan eventuele knelpunten
of toename van administratieve lasten. Het doel was immers tot minder dwangzorg te
komen. En minder dwangzorg betekent op zich weer minder administratieve lasten. De
leden vinden ook dat er geen aanpassingen zouden moeten komen die enerzijds de administratieve
lasten verlichten maar anderzijds de rechtspositie van de patiënt/cliënt beperken.
Graag een toezegging hierop.
Er kan een spanningsveld zijn tussen het streven om de uitvoerbaarheid te verbeteren,
administratieve lasten te verlichten en het doel om betere rechtsbescherming te bieden.
Dat is waarom ik in mijn beleidsreactie leidende principes schets die als toetsingskader
dienen in de afweging van de aanbevelingen. Rechtsbescherming staat voorop, maar ik
wil ook meer maatwerk mogelijk maken en meer tijd voor zorgverlening vrijmaken. Ik
ben ervan overtuigd dat dit geen tegenstelling hoeft te zijn, maar dat een reductie
van de complexiteit de begrijpelijkheid voor betrokkenen en cliënten verbetert en
daarmee de rechtsbescherming ten goede komt. Hetzelfde geldt voor het vereenvoudigen
van de procedures waar dit kan, om meer tijd vrij te maken voor zorg.
In het komende wetstraject zal ik de voorstellen voor aanpassingen van de Wvggz en
Wzd (laten) toetsen op de gevolgen van de aanpassingen voor de rechtspositie en rechtsbescherming
van de betrokken patiënt en cliënt. Zo wil ik het College voor de Rechten van de Mens
vragen om mij te adviseren over de rechtsbescherming van de cliënt en betrokkene en
zal er door BZK een grondrechtentoets worden gedaan.
Wat de administratieve lasten kan verlichten en tegelijkertijd de rechtspositie van
de patiënt kan versterken is het instellen van onafhankelijke commissies als voorbereiding
op de zorgmachtiging (zoals oorspronkelijk de bedoeling was). Dit ontlast immers de
zorgaanbieders en is een betere waarborg voor onafhankelijkheid ten aanzien van de
patiënt. Hoe ziet de Minister dit?
Het instellen van onafhankelijke commissies verplichte ggz is na kritiek uit het veld
en vragen hierover van uw Kamer11 uit het oorspronkelijke wetsvoorstel gehaald. Deze commissies zouden administratieve
lasten, dubbel werk, vertragingen in de procedure en onduidelijkheden over de taakverdeling
tussen commissie en de rechter met zich meebrengen. Er waren vragen of er voldoende
capaciteit zou zijn en hoe de deskundigheid van de commissie op peil gehouden kon
worden. Daarnaast werden de extra kosten als argument genoemd. In de wetsevaluatie
en de gesprekken met de uitvoerende organisaties is het instellen van onafhankelijke
commissies ook niet aangedragen als oplossing voor het verminderen van de uitvoeringslasten
voor de zorgverleners. Daarom heb ik het instellen van deze commissies niet heroverwogen.
Wel doe ik andere voorstellen om de procedures te vereenvoudigen en om de positie
van betrokkene te versterken.
De leden van de PVV-fractie hebben begrip voor de stelling dat wetgeving niet altijd
het gepaste of meest geschikte instrument is om bepaalde doelstellingen te bereiken.
Echter in het geval van beide dwangwetten achten de leden wettelijke regels wel degelijk
belangrijk. De Minister geeft echter aan dat minder dwang vooral zal moeten komen
door met de praktijk in te zetten op bewustwording, kennisvergroting en door er voor
te zorgen dat zorgverleners daadwerkelijk in staat zijn om persoonsgerichte zorg te
verlenen. Genoemde leden hopen dat dit niet zal leiden tot het vervangen van wettelijke
regels door veldnormen en richtlijnen. Rechtsbescherming kan beslist niet gevat worden
in richtlijnen als het om dwangzorg gaat. Hiervoor zijn wettelijke regels nodig. Graag
krijgen de leden hier een bevestiging op.
Deze bevestiging kan ik de leden van de PPV-fractie geven. Dit is wat ik bedoel met
de uitgangspunten die ik heb geschetst in mijn beleidsreactie. Rechtsbescherming staat
voor mij voorop en daar heb ik een duidelijke focus op. Gedwongen zorg gaat om het
inperken van grondrechten en de leden geven terecht aan dat dit enkel kan als daar
een wettelijke grondslag voor is. Dat is wat deze wetten in de kern regelen. De wetten
kennen naast rechtsbescherming echter ook andere doelstellingen, zoals het verbeteren
van zorg en het versterken van de eigen regie van iemand in een kwetsbare positie.
Voor deze doelstellingen wordt het wettelijk kader soms als te strak ervaren, bijvoorbeeld
omdat het maatwerk bemoeilijkt. Voor deze andere doelstellingen zie ik ruimte om naar
instrumenten als richtlijnen te kijken.
De leden van de PVV-fractie hebben verder twijfels bij een aantal maatregelen zoals
het versoepelen van de toets van wilsbekwaamheid, of het schrappen van de hoorplicht
door de burgemeester bij een crisisopname. Het feit dat procedures hierdoor sneller
verlopen vinden genoemde leden geen goed argument.
Hoe komt dit de rechtspositie van de patiënt/cliënt ten goede, zo vragen de leden
zich af.
Wilsbekwaamheid is geen statisch begrip. Vanwege een mogelijk fluctuerend ziektebeeld
is wilsbekwaamheid tijd- en situatie gebonden. Daarom kan niet alleen worden gekeken
naar de wilsbekwaamheid op het specifieke moment van afgifte van de zorgmachtiging.
Meer van belang is het verloop van het ziektebeeld en de invloed van de wilsbekwaamheid
daarop in relatie tot de noodzaak tot verplichte zorg. Op het moment van de daadwerkelijke
verlening van verplichte zorg toetst de zorgverantwoordelijke de wilsbekwaamheid ter
zake. Deze toets wens ik te behouden.
Het horen van de betrokkene door de burgemeester voorafgaand aan de afgifte van de
crisismaatregel lijkt op papier een toevoeging voor de rechtsbescherming. Echter,
uit signalen uit de praktijk blijkt dat het nauwelijks iets toevoegt ten opzichte
van het horen door de rechter, terwijl het voor alle partijen belastend is en vertragend
werkt op het moment dat iemand dringend zorg nodig heeft. Daarom is de aanbeveling
uit de wetsevaluatie om deze hoorplicht te schrappen.
Betoogd zou kunnen worden dat deze twee voornemens op zichzelf beschouwd niet bijdragen
aan de rechtspositie van de betrokkene, maar met alle voornemens die ik in mijn beleidsreactie
uiteen heb gezet, beoog ik een betere balans aan te brengen tussen uitvoerbaarheid
en effectieve rechtsbescherming. Ik ben van mening dat deze twee voornemens binnen
die context daaraan bijdragen.
En is er inmiddels een geschikt aanbod van crisisbedden gerealiseerd door de zorgkantoren?
Zorgkantoren hebben inmiddels meer crisisbedden ingekocht voor personen met een verstandelijke
beperking of psychogeriatrische aandoening. Uit een monitor van Zorgverzekeraars Nederland
in oktober 2022 blijkt dat er nog een aantal zorgkantoorregio’s is waar (dreigende)
tekorten aan crisisbedden zijn of waar deze moeilijk vindbaar zijn. Dat speelt bij
een kwart van de zorgkantoorregio’s. Schaarste aan personeel speelt overal, wat de
inkoop van nog meer crisisbedden bemoeilijkt. Daarnaast zijn er in sommige regio’s
problemen met de noodzakelijke beveiliging (noodzakelijk omdat cliënten in crisis
soms geagiteerd of agressief zijn) of met vervolgzorg waardoor de crisisbedden langer
bezet blijven. De zorgkantoren, branche- en beroepsverenigingen blijven over de crisisbedden
met elkaar in gesprek om tot een oplossing te komen voor deze knelpunten.
En hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat alle zorgaanbieders de juiste gegevens verstrekken
aan de IGJ?
Het is belangrijk dat de registratie niet alleen wordt gedaan ten behoeve van het
toezicht door de IGJ, maar ook ten behoeve van het eigen inzicht van zorgaanbieders
in de door hen toegepaste gedwongen zorg. De registratie dient daarom door hen als
nuttig en noodzakelijk te worden ervaren, zodat ze (beter) cyclisch sturen op het
verminderen van gedwongen zorg en het bewaken van de zorgvuldige toepassing ervan.
Echter, de registratie lijkt nu op punten onvoldoende aan te sluiten op de praktijk
en niet eenduidig genoeg te zijn. Daarom ben ik met de brancheorganisaties, de beroepsverenigingen,
de cliënt- en patiëntenorganisaties en met de IGJ in overleg over de inhoud en de
wijze van registratie van de gegevens door de zorgaanbieders.
De leden van de PVV-fractie erkennen dat het van belang is dat de Wzd-functionaris
over de benodigde kennis en kunde beschikt die nodig is om onvrijwillige zorg te toetsen,
hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de verpleegkundig specialisten hierover beschikken?
Graag een reactie.
De rol van de Wzd-functionaris kan op dit moment worden ingevuld door een ter zake
kundige arts, gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist. De verpleegkundig specialist
mag deze rol tot op heden niet invullen. Door HAN University of Applied Sciences is
in 2021 onderzoek gedaan naar de mogelijke inzet van de verpleegkundig specialist
als Wzd-functionaris.12 Dit onderzoek is uitgevoerd door middel van een pilot waarbij verpleegkundig specialisten
onder mandaat van een ter zake kundige arts, gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist,
de taken van een Wzd-functionaris hebben uitgevoerd. Uit deze eerste pilot is gebleken
dat de ervaringen met de verpleegkundig specialist positief zijn en dat de verpleegkundig
specialist als ter zake kundig beschouwd kan worden. Het Universitair Kennisnetwerk
Ouderenzorg Nijmegen (UKON) heeft een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de vraag in
welke mate de verpleegkundig specialist ter zake kundig is om de rol van de Wzd-functionaris
uit te voeren13. Dit onderzoek bevestigt de eerdere conclusies en biedt tevens een relevant overzicht
van de kennis en vaardigheden die Wzd-functionarissen nodig hebben voor het uitoefenen
van de taken.
De leden van de PVV-fractie zijn mordicus tegen dwangzorg in de thuissituatie. In
geval van dwangzorg moet er volgens deze leden juist 24 uurs zorg in de nabijheid
beschikbaar zijn en dat kan niet georganiseerd worden in de thuissituatie. Als er
sprake is van dwangzorg, moet er ook sprake zijn van een beschermde woonomgeving in
een instelling. Bij voorkeur kleinschalig, maar niet in de thuissituatie. Veel verpleegkundigen
hebben aangegeven dat bij zorg in de thuissetting de huidige wetgeving onwerkbaar
is en dat er bijvoorbeeld voor een kleine beslissing, zoals het openen van de koelkast
om te checken of er misschien eten ligt wat over de houdbaarheidsdatum is, er al een
heel Wzd-traject nodig is.
Volgens deze leden ligt hier nu juist het knelpunt, als cliënten zo nodig van de regering
(langer) thuis zelfstandig moeten blijven wonen in plaats van in een GGZ-instelling
of een verpleeghuis, dan gaan zij er in hun eigen huis ook per definitie zelf over
of er door derden in de koelkast gekeken wordt of niet. Hoe ziet de Minister dit?
Het centrale doel van de Wzd is om cliënten zo veel mogelijk eigen regie te geven
over de wijze waarop zij hun leven wensen in te richten; of dat nu thuis is of in
een verpleeghuis. De Wzd beoogt dan ook dat zorgverleners zoeken naar manieren om
te voorkomen dat een Wzd-traject nodig is door in te zetten op interventies die cliënten
meer vrijheid geven. Alleen als er sprake is van ernstig nadeel dat niet op een andere
wijze kan worden weggenomen, is het gerechtvaardigd dat er beperkingen worden aangebracht
in de vrijheid van mensen om het eigen leven in te richten. Pas dan is er sprake van
dwangzorg en daar is een besluitvormingsprocedure voor ingericht (het stappenplan).
De leden van de PVV-fractie missen tot slot de ervaringen en conclusies van patiënten/cliënten
en hun naasten. Wat is hun oordeel over beide wetten?
Vertegenwoordigers van cliënten- en patiëntenorganisaties waren onderdeel van de begeleidingscommissie
bij de evaluatie en er waren focusgroepen waar ervaringsdeskundigen en naasten in
deelnamen. Ze hechten waarde aan de Wzd en Wvggz. Ze benadrukken de grondgedachte
achter de wetten: minder dwang en een goede rechtsbescherming.
Door betrokkenheid van MIND bij de ketensamenwerking in de Wvggz en door gesprekken
met ervaringsdeskundigen en naasten in de taakgroep over de wetsevaluatie is dit perspectief
bij de Wvggz opgehaald. MIND heeft dit in de brief aan uw Kamer met aandachtspunten
voor dit schriftelijk overleg ook aangegeven14.
Ervaringsdeskundigen geven over het algemeen aan dat de informatievoorziening kan
verbeteren, omdat er nu met de betrokkene wordt gecommuniceerd op een ingewikkelde
manier. Bijvoorbeeld door het sturen van hele technische brieven. Aan de andere kant
zijn ze blij met de mogelijkheid van ondersteuning van de patiëntenvertrouwenspersoon
en de eigen regie instrumenten in de wet. Ook naasten zijn tevreden over de familievertrouwenspersoon,
maar geven aan dat hun betrokkenheid bij de behandeling nog kan verbeteren.
Cliëntenorganisaties Ieder(in), Alzheimer Nederland, de LFB, het LSR, KansPlus en
Per Saldo hebben binnen het project «Cliëntperspectief bij de implementatie van de
Wet zorg en dwang» een onderzoek uitgevoerd en ervaringen van cliënten opgehaald.
In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de kennis die mensen hebben over de Wzd beperkt
is. Er is onder andere verbetering mogelijk met betrekking tot het zorgvuldig doorlopen
van het stappenplan. Ook de bekendheid van de cvp kan beter. Dezelfde organisaties
hebben hun reactie op de wetsevaluatie met u gedeeld middels een brief15. Ik heb gesproken met cliënten- en cvp-organisaties naar aanleiding van deze brief.
Zij hebben gepleit voor het belang van het betrekken van cliënten en het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en VN-verdrag Handicap als basis bij de
uitwerking van de aanbevelingen.
Bij de voorbereiding op een nieuw wetsvoorstel neem ik uiteraard het cliënten- en
patiëntenperspectief mee door nauw af te stemmen met cliënten- en patiëntenorganisaties
en door betrokkenen, cliënten en hun naasten te betrekken bij de uitwerking.
De leden vinden zowel de evaluatierapporten als de beleidsreactie van de Minister
nogal eenzijdig gericht op de zorgaanbieders. Hoe wordt het patiënten perspectief
meegenomen?
Het cliënten- en betrokkenenperspectief is zowel bij de evaluatierapporten als de
beleidsreactie mijns inziens zorgvuldig meegenomen. U kunt in de evaluatie de ervaringen
van zowel cliënten, patiënten als naasten teruglezen, die door middel van focusgroepen
en aanvullende interviews zijn opgehaald16.
Daarnaast heb ik n.a.v. de rapporten zelf om tafel gezeten met cliënten, patiënten,
naasten en vertegenwoordigende organisaties. Zoals ook in de brief van MIND aan uw
Kamer n.a.v. de beleidsreactie is terug te lezen, voelen zij zich goed betrokken bij
het wetstraject (Wvggz)17. Alzheimer Nederland, Ieder(in), KansPlus, LSR en LOC voelen ook een grote betrokkenheid
bij het wetstraject (Wzd). Bij de voorbereiding op een nieuw wetsvoorstel neem ik
uiteraard het cliënten- en patiëntenperspectief mee door nauw af te stemmen met deze
organisaties en door cliënten en naasten te betrekken bij de uitwerking. Het wetsvoorstel
zal ook worden getoetst in een openbare internetconsultatie. Daarnaast zal ik het
effect van de aanpassingen op de rechtsbescherming op verschillende manieren laten
toetsen. Ik zal uitvoeringstoetsen laten doen en er zal door BZK een grondrechtentoets
worden gedaan. Zo wordt er gekeken naar de rechtspositie van de cliënt en betrokkene
en hoe dit wordt beoordeeld in het aangepaste wetsvoorstel. Ook wil ik het College
voor de Rechten van de Mens vragen om mij te adviseren over de rechtsbescherming van
de cliënt en betrokkene.
Cliëntenorganisaties waarschuwen ervoor dat als de aanbevelingen van de evaluatiecommissie
Wet zorg en dwang worden overgenomen, de rechten van mensen met dementie en mensen
met een verstandelijke beperking in gevaar zijn. Deelt de Minister deze mening? Zo
nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Ik ga ervan uit dat de onderzoekers hun conclusies en aanbevelingen
zorgvuldig hebben opgesteld met oog voor de rechten van mensen met dementie of een
verstandelijke beperking. Tegelijkertijd heb ik er wel begrip voor dat cliëntenorganisaties
het niet met alle aanbevelingen eens zijn, met name de aanbeveling om de uitwerking
van het stappenplan via zelfregulering vorm te geven. Ik neem deze aanbeveling derhalve
vooralsnog niet over, maar neem het advies van 17 veldpartijen (waaronder de cliëntenorganisaties)
over het stappenplan als basis voor de uitwerking van een nieuwe besluitvormingsprocedure.
Dit advies kan immers rekenen op breed draagvlak bij de veldpartijen die bij de Wzd
betrokken zijn.
Hoe gaat de Minister de positie van cliënten en hun naasten versterken?
Zoals ik in de beleidsreactie heb toegelicht wil ik de centrale doelstelling van de
wetten, het bieden van rechtsbescherming voor patiënten en cliënten, weer vooropstellen.
Ik heb begrijpelijke wetgeving voor ogen die ruimte geeft voor passende zorg die aansluit
bij de zorgbehoefte van cliënten. Hiermee versterk ik de positie van cliënten en naasten,
omdat we willen tegengaan dat de wetten leiden tot een «afvinkcultuur» die niet daadwerkelijk
bijdraagt aan verbeteringen voor de rechtspositie van cliënten en hun naasten. Daarnaast
ben ik voornemens om de positie van de cliëntenvertrouwenspersoon te verstevigen,
de klachtgronden te verbeteren en wil ik cliëntenraden instemmingsrecht geven op het
beleidsplan omtrent onvrijwillige zorg, in plaats van het huidige adviesrecht. Daarnaast
bevat het advies van de 17 veldpartijen ten aanzien van het stappenplan concrete voorstellen
om de positie van cliënten en naasten te versterken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik de Minister enkele verduidelijkende
vragen te stellen. De brief van de Minister stelt een aantal wijzigingen van de Wvggz
en de Wzd voor. Onderhavige wet gaat uit van geen gedwongen zorg, tenzij principe.
Denkt de Minister dat dit principiële uitgangspunt van de Wet overeind blijft staan
als de wet gewijzigd wordt zoals zij thans voor zich ziet?
Eén van de doelstellingen van de aangekondigde wijzigingen van de Wvggz en Wzd is
om de rechtsbescherming juist centraal te stellen, zoals ik in mijn beleidsreactie
heb aangegeven. De criteria van de wet, en met name het ultimum remedium principe,
blijven overeind staan. In het komende wetstraject zal ik de voor te stellen aanpassingen
van de Wvggz en Wzd (laten) toetsen op de gevolgen van de aanpassingen voor de rechtspositie
en rechtsbescherming van betrokkenen en cliënten. Zo wil ik het College voor de Rechten
van de Mens om mij te adviseren over de rechtsbescherming van de cliënt en betrokkene
en zal er door BZK een grondrechtentoets worden gedaan.
Kan de Minister eens aangeven hoe het in praktijk gesteld is met dwang en drangmaatregelen.
Is er sprake van een cultuurverandering om verplichte zorg terug te dringen en daar
waar nodig zo goed en netjes mogelijk in te zetten?
De IGJ zag ook al onder de Wet Bopz toe op het voorkomen van gedwongen zorg in de
ggz, de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg. De bewustwording in het veld is al veel
eerder in gang gezet. De inwerkingtreding van de Wvggz en de Wzd heeft die beweging
versterkt.
Het veld ontplooit veel en diverse activiteiten die zien op kennisvergroting en voorlichting.
Er zijn voor de Wvggz verschillende scholingen en e-learnings beschikbaar en er worden
regelmatig symposia georganiseerd om kennis en best practices te delen. In het NVvP
(Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie) Voorjaarscongres van dit jaar hebben bijvoorbeeld
enkele bijeenkomsten en discussiepanels over het verminderen van verplichte zorg plaatsgevonden.
Ook is sinds 2020 de Coalitie Voorkomen Verplichte Zorg actief, ondersteund door Akwa
GGZ en de Nederlandse ggz. In de coalitie werken verschillende organisaties, waaronder
MIND, samen aan het verminderen van verplichte zorg.
Ik noem voor de Wzd ook het voorbeeld van de ambulante praktijktuinen, waarin is geoefend
met de toepassing van het stappenplan, die door onder andere ActiZ, Alzheimer Nederland,
InEen/LHV, LOC, NZa, V&VN, Verenso, ZN, ZorgThuisNL in samenwerking met VWS zijn uitgevoerd.
Kennisinstituut Vilans heeft voor de Wzd vanaf 2020 programma’s ontwikkeld die bijdragen
aan meer bewustwording ten aanzien van onvrijwillige zorg. Daarnaast zijn diverse
kennisproducten en tools ontwikkeld die zorgverleners helpen bij het zoeken naar alternatieven
voor gedwongen zorg. Mooie voorbeelden zijn het Wegingskader en de alternatievenbundel18. Voor cliënten wordt door cliëntenorganisaties informatie verstrekt over de Wzd en
daarnaast is een Steffie19 ontwikkeld. Vilans zal ook in een nieuw programma aandacht besteden aan de kennisvergroting
bij zorgverleners op de werkvloer en tijdens gesprekken met cliënten en naasten.
De IGJ ziet in haar rapport «Dwang in de zorg – van wet naar mindset20» een toename in de bewustwording van het belang om terughoudend te zijn in het toepassen
van gedwongen zorg – alleen in uiterste noodzaak. Er is nog geen sprake van een echte
cultuurverandering, maar er is wel sprake van groei in de goede richting. De IGJ zal
inzet blijven plegen om te stimuleren dat zorgaanbieders de toepassing van gedwongen
zorg tot een minimum beperken.
Veel van de aanbevelingen vragen om nader onderzoek gericht op vereenvoudiging van
de regelingen, bijvoorbeeld als het gaat om de administratieve belasting en gegevensuitwisseling.
Ook wordt bepleit om de voorschriften over het (schriftelijk) informeren van de patiënt
te vereenvoudigen en daarbij meer in te zetten op persoonlijk contact. Dit kunnen
de leden van de CDA-fractie goed volgen. Het beperken van administratieve lasten in
de uitvoering is noodzakelijk, anderzijds willen deze leden niet uit het oog verliezen
dat er rechtsbescherming moet zijn tegen het inperken van grondrechten, het terugdringen
van dwang en het borgen van persoonlijke vrijheid, zeggenschap en integriteit, naar
het gedachtegoed van het VN-verdrag handicap en het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM). Ziet de Minister dit spanningsveld en kan de Minister hierop reflecteren
in relatie tot de voorgestelde wijzigingen?
Dit spanningsveld tussen rechtsbescherming, zorgvuldige procedures, uitvoerbaarheid
en tijd voor zorgverlening staat centraal in mijn beleidsreactie. Om een toetsingskader
te maken heb ik verschillende leidende principes geschetst. Zo staat voor mij rechtsbescherming
als doel voorop. Juist omdat het gaat om het inperken van grondrechten zijn wettelijke
grondslagen noodzakelijk, en die zijn neergelegd in deze wetten. Deze grondslagen
zijn bij de totstandkoming van de wetten ook getoetst, onder meer door de Raad van
State en het College voor de Rechten van de Mens. Die toetsing zal bij het wijzigingsvoorstel
dat ik momenteel voorbereid ook plaatsvinden. Tegelijk constateert de evaluatiecommissie
dat sommige zorgvuldig geformuleerde eisen wel gericht zijn op rechtsbescherming,
maar soms in de praktijk niet daadwerkelijk tot rechtsbescherming leiden. De door
de leden van de CDA-fractie genoemde schriftelijke informatie is daarvan een voorbeeld.
Ik wil de aanbevelingen zorgvuldig en in samenhang uitwerken aan de hand van het in
de beleidsreactie geschetste toetsingskader.
En hoe zou er meer geüniformeerd en gedigitaliseerd kunnen worden? Immers, de zorg
wordt soms gefinancierd door de Wlz, soms door de WMO en soms door de Zvw. Gaan daarvoor
deadlines gesteld worden? En in hoeverre gaat er verplicht gebruik gemaakt worden
van apps zoals OZOverbindzorg https://www.ozoverbindzorg.nl/ om communicatie tussen cliënt, zorgverleners en mentoren/familie te vereenvoudigen?
De procedures en registratie van gedwongen zorg zijn vastgelegd in de Wvggz en Wzd.
Deze zijn niet afhankelijk van de financieringsgrondslag, zoals de Zvw, Wlz of Wmo.
De door mij beoogde vereenvoudiging van de wetten heeft ook tot doel om de communicatie
over de gedwongen zorg met de cliënt of betrokkene, diens vertegenwoordiger, naasten
en zorgverleners te vereenvoudigen. Daarbij kunnen digitale middelen behulpzaam zijn,
en de inzet hiervan stimuleer ik ook met de afspraken zoals gemaakt in het Integraal
Zorgakkoord (IZA) en het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO).
De leden van de CDA-fractie vragen voorgaande omdat de Minister in de brief aangeeft
de centrale doelstelling van de wetten, het bieden van rechtsbescherming voor patiënten
en cliënten, weer vooropstellen. Dat betekent ook dat ze nadrukkelijk zal kijken naar
andere manieren dan wetgeving om de overige doelen, zoals het verbeteren van zorg,
te bereiken. De Minister heeft dus het voornemen van regels naar principes te gaan?
Hoe verhoudt dit zich tot de rechtsbescherming van patiënten en cliënten?
Zoals ik in de beleidsreactie heb aangegeven streef ik naar wetgeving die meer principal
based is en waarin niet tot op detailniveau is vastgelegd hoe zaken moeten worden
geregeld. Op deze manier is meer maatwerk mogelijk dat past bij de zorgbehoefte van
betrokkenen en cliënten die met gedwongen zorg te maken krijgen. Uiteraard verlies
ik bij de uitwerking de rechtsbescherming niet uit het oog.
De leden van de CDA-fractie vinden dat rechtsbescherming een taak is van de overheid
en dat dit wettelijk geregeld moet blijven worden. Het CDA ziet richtlijnen meer als
handvatten om de praktische uitwerking van de wet vorm te geven. Hoe ziet de Minister
dit?
Dit is in lijn met de leidende principes die ik heb geschetst in mijn beleidsreactie.
Rechtsbescherming staat voor mij voorop en daar wil ik een duidelijke focus op. Gedwongen
zorg gaat om het inperken van grondrechten en de leden geven terecht aan dat dit uitsluitend
kan als daar een wettelijke grondslag voor is. Dat is wat de Wvggz en de Wzd in de
kern regelen. De wetten kennen naast rechtsbescherming echter ook andere doelstellingen,
zoals het verbeteren van zorg en het versterken van de eigen regie van iemand in een
kwetsbare positie. Voor deze doelstellingen wordt het wettelijk kader soms als te
strak ervaren, bijvoorbeeld omdat het geven van passende zorg bemoeilijkt wordt. Voor
deze andere doelstellingen zie ik ruimte om naar andere instrumenten als richtlijnen
te kijken.
Wat vindt de Minister van de gedachte dat als er veel minder administratieve verplichtingen
komen er meer wordt gewerkt op basis van principes/uitgangspunten maar dat de Inspectie
meer toezicht hierop gaat houden en handhaaft?
Gedwongen zorg grijpt diep in op de persoonlijke integriteit van mensen die ermee
te maken krijgen. Besluiten tot inzet hiervan worden niet lichtvaardig genomen. Gezien
de kwetsbare situatie van mensen die hiermee te maken krijgen, zijn controlemechanismen
van groot belang om hier zicht op te houden. Het is de taak van de IGJ om toezicht
te houden op de kwaliteit en veiligheid van de zorg, alsmede op de naleving van de
Wvggz en de Wzd.
Naast het toezicht door de IGJ, is de rechtsbescherming in beide wetten met name vormgegeven
door procedures bij de besluitvorming over gedwongen zorg, de bijstand van een advocaat
en een vertrouwenspersoon en door de mogelijkheid om over de toepassing van gedwongen
zorg een klacht in te dienen bij de onafhankelijke klachtencommissie. Voor de rechtsbescherming
is van belang of de zorgaanbieder zich aan de Wvggz of Wzd houdt, de vertrouwenspersonen
voldoende in staat stelt om hun werk te doen, en of de zorgaanbieder is aangesloten
bij een onafhankelijke klachtencommissie. Ook daar ziet de IGJ reeds op toe.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Beleidsreactie op het evaluatierapport
van Amsterdam UMC/Trimbos over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
(Wzd). Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. In de beleidsreactie
komt naar voren dat het bieden van rechtsbescherming voor patiënten en cliënten de
centrale doelstelling moet worden van deze wetten. De leden van de SP-fractie ondersteunen
dit. Om te waarborgen dat deze rechtsbescherming straks ook daadwerkelijk bij de aanpassingen
voorop wordt gesteld, vragen de leden van de SP-fractie of de Minister bereid is om
bij elke voorgenomen aanpassing van de Wvggz en Wzd een toets te doen waarbij inzichtelijk
wordt gemaakt wat elke voorgenomen aanpassing voor invloed heeft op de rechtspositie
en rechtsbescherming van de betrokken patiënt.
Graag bevestig ik dat ik in het komende wetstraject de voor te stellen aanpassingen
van de Wvggz en Wzd zal (laten) toetsen op de gevolgen van de aanpassingen voor de
rechtspositie en rechtsbescherming van de betrokken patiënt of cliënt. Zo zal ik het
College voor de Rechten van de Mens betrekken bij de voorbereiding van de voorstellen
en zal er door BZK een grondrechtentoets worden gedaan. Verder zullen uitvoeringstoetsen,
een doenvermogentoets en een wetgevingskwaliteitstoets plaatsvinden. Tot slot wil
ik benadrukken dat ik me ervoor ga inzetten dat de rechtsbescherming ook in de praktijk
goed tot zijn recht komt. Daarbij kijk ik nadrukkelijk naar de samenhang van de aanpassingen.
Regels en procedures die ieder op zichzelf beschouwd telkens een goede rechtsbescherming
lijken te bieden, kunnen bij elkaar opgeteld leiden tot complexe wetgeving en per
saldo wellicht zelfs minder rechtsbescherming.
Verder komt in de beleidsreactie naar voren dat het belangrijk is om het begrip verzet
te verduidelijken. De leden van de SP-fractie ondersteunen dit. Aangezien onduidelijkheid
over het verzetscriterium op dit moment risico’s met zich meebrengt in de praktijk,
vragen de leden van SP-fractie of de Minister kan aangeven op welke termijn deze onduidelijkheid
weg kan worden genomen.
Verzet is elke feitelijke verbale en non-verbale uiting van verzet. Met deze brede
definitie van verzet is beoogd om aan te sluiten bij de praktijk. In veel gevallen
zal hierover weinig twijfel bestaan. Maar in bepaalde gevallen is het in de praktijk
toch onduidelijk. Het evaluatierapport beveelt voor de Wvggz en de Wzd aan om de interpretatie
van het begrip verzet nader te duiden in een breed gedragen multidisciplinaire richtlijn.
Ook de IGJ beveelt in haar publicatie «Bewustzijn groeit, juiste toepassing blijft
achter» alle stakeholders aan om de definitie van verzet te verduidelijken. Deze aanbevelingen
vanuit zowel de wetsevaluatie als de IGJ zijn gericht op de veldpartijen, en ik ben
verheugd om te zien dat zij dit oppakken. De IGJ signaleert dat zorgverleners zich
bewuster zijn geworden van het toepassen van gedwongen zorg omdat zij meer met elkaar,
de cliënt en hun vertegenwoordigers praten over onder meer de aanleiding, het nut
en de noodzaak ervan. Vilans heeft voor de Wzd sinds 2020 programma’s ontwikkeld die
bijdragen aan meer bewustwording ten aanzien van onvrijwillige zorg. Voor de Wvggz
hebben verschillende scholingen en symposia over gedwongen zorg plaatsgevonden en
sinds 2020 is de Coalitie Voorkomen Verplichte Zorg actief, ondersteund door Akwa
GGZ en de Nederlandse ggz. Deze coalitie wil verbinden, stimuleren, een richtinggevend
kader geven en het thema voor een langdurige periode onder de aandacht houden. Bovendien
wordt gewerkt aan multidisciplinaire richtlijnen voor de Wvggz en Wzd, waar ook de
patiënten- en cliëntenvertegenwoordiging bij wordt betrokken. Voor de Wvggz heeft
de NVvP aangekondigd het voortouw te nemen in de herziening van de Richtlijn dwang
en drang. Voor de Wzd zal ik SKILZ vragen een multidisciplinaire richtlijn te ontwikkelen.
De ontwikkeling ervan kent een doorlooptijd van ongeveer twee jaar. Ik hecht eraan
te benadrukken dat de betrokkene, respectievelijk de cliënt, bij vragen of klachten
rond gedwongen zorg die wordt overwogen of is opgelegd altijd recht heeft op advies
en bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon (Wvggz) of cliëntenvertrouwenspersoon
(Wzd), ook als deze vrijwillig verblijft in een accommodatie.
Tot slot willen de leden van de SP-fractie benadrukken dat op dit moment er in de
praktijk veel last wordt ondervonden door de uitvoering van de Wvggz en Wzd. Zij steunen
daarom de conclusie van de beleidsreactie dat noodzakelijke en aanzienlijke wijzigingen
nodig zijn. Dit is echter geen oplossing voor de last die op dit moment ervaren wordt.
De leden van de SP-fractie vragen daarom de Minister wat er op dit moment gedaan kan
worden voor de zorgverleners en patiënten/cliënten tot de wetswijzigingen zijn doorgevoerd.
Ik ben en blijf in gesprek met de patiënten-/cliëntenorganisaties, beroepsverenigingen
en brancheorganisaties over wat er nodig is om tot een goede uitvoering van de huidige
wetten te komen. Een stap die in ieder geval gezet kan worden is het inzetten op de
aanbevelingen die zien op scholing en kennisontwikkeling. De zorgaanbieders hebben
hier zelf een taak in waar ik aan bijdraag door middel van het eerder genoemde programma
van Vilans, waar ik middelen voor beschikbaar heb gesteld. Ook voor de Wvggz gaan
de ketenpartners vooruitlopend op wijziging van wetgeving al aan de slag met enkele
aanbevelingen. Een belangrijke hierin is de doorontwikkeling van veldnormen over een
verantwoorde toepassing en onderbouwing van verplichte zorg en verduidelijking van
het begrip verzet. Ik ben met MIND en stichting PVP in gesprek over een project om
de eigen regie te bevorderen en om de werking van de eigen regie-instrumenten in de
praktijk te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling de beleidsreactie gelezen
op het evaluatierapport van Amsterdam UMC/Trimbos over de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten (Wzd). Deze leden steunen het streven naar betere rechtsbescherming
en naar meer eigen regie en zeggenschap voor patiënten en cliënten. Dat daarbij vertegenwoordigers
van patiënten en cliënten en patiëntenvertrouwenspersonen intensief betrokken moeten
worden staat voor deze leden voorop.
Met de stichting PVP vinden deze leden het essentieel dat bij iedere aanpassing steeds
moet worden getoetst of de rechtspositie van de patiënt gebaat is met de aanpassing
en of er afdoende rechtsbescherming gewaarborgd is en blijft. Hoe gaat dat worden
vorm gegeven?
In het komende wetstraject zal ik de voor te stellen aanpassingen van de Wvggz en
Wzd toetsen op de gevolgen van de aanpassingen voor de rechtspositie en rechtsbescherming
van de betrokken patiënt en cliënt. Zo wil ik het College voor de Rechten van de Mens
vragen om mij te adviseren over de rechtsbescherming van de cliënt en betrokkene en
zal er door BZK een grondrechtentoets worden gedaan. Verder zullen uitvoeringstoetsen,
een doenvermogentoets en een wetgevingskwaliteitstoets plaatsvinden. Tot slot wil
ik benadrukken dat ik me ervoor ga inzetten dat de rechtsbescherming ook in de praktijk
goed tot haar recht komt. Daarbij kijk ik nadrukkelijk naar de samenhang van de aanpassingen.
Regels en procedures die ieder op zichzelf beschouwd telkens een goede rechtsbescherming
lijken te bieden, kunnen bij elkaar opgeteld leiden tot complexe wetgeving en per
saldo wellicht zelfs minder rechtsbescherming.
Hetzelfde geldt voor de eigen-regie-instrumenten; hoe wordt inzichtelijk getoetst
of iedere voorgenomen aanpassing in de praktijk ook echt (meer) mogelijkheden biedt
om eigen regie te kunnen voeren?
Zoals in mijn beleidsreactie omschreven, zet ik in op het vergroten van de eigen regie
van betrokkenen bij het maken van aanpassingen aan de wetten. Hierbij vind ik het
van belang dat maatwerk mogelijk is, zodat eigen regie in de praktijk ook daadwerkelijk
wordt bevorderd. Ik ben met MIND en stichting PVP in gesprek over een project om de
eigen regie te bevorderen en om de werking van de eigen regie-instrumenten in de praktijk
te verbeteren.
De leden van de fractie van de PvdA vragen op welke wijze de regering van plan is
in te zetten op bewustwording en kennisvergroting ten aanzien van het minder toepassen
van dwang. Zij menen net als de regering dat ook het hebben van voldoende tijd om
alternatieven in te zetten een rol kan spelen. Hoe wil de regering hierop inzetten
gezien het al bestaande tekort aan arbeidskrachten in de zorg?
De leden van de fractie van de PvdA betreuren het dat in deze eerste evaluatie nog
geen afname in de toepassing van dwang is te zien ook al is wel een onderzoek verschenen
dat aangeeft dat er sprake is van een significante afname van gedwongen zorgverlening.
Deze leden vinden het een goede zaak dat patiënten en cliënten actief betrokken worden
bij de besluitvorming over gedwongen zorg. Op welke wijze kan gestimuleerd worden
dat deze tendens van meer aandacht voor voorkomen van gedwongen zorg zich (versneld)
voortzet? Wat zou daar vanuit de overheid aan kunnen worden bijgedragen?
Ik ben met de leden van mening dat inzetten op vrijwillige alternatieven beter is
voor de cliënt of betrokkene, en dat dit ook tijdwinst oplevert wanneer (verdere)
besluitvorming over gedwongen zorg niet (meer) nodig is. Inzetten op bewustwording
en kennisvergroting is een passende manier om de toepassing van gedwongen zorg te
verminderen en te voorkomen en wordt al ruimschoots gedaan. De veldpartijen ontplooien
al veel en diverse activiteiten die zien op kennisvergroting en voorlichting.
Zo zijn voor de Wvggz verschillende scholingen en e-learnings beschikbaar en worden
regelmatig symposia georganiseerd, om kennis en best practices te delen. In het NVvP
Voorjaarscongres21 van dit jaar hebben bijvoorbeeld enkele bijeenkomsten en discussiepanels over het
verminderen van gedwongen zorg plaatsgevonden. Ook is sinds 2002 de Coalitie Voorkomen
Verplichte Zorg actief, ondersteund door Akwa GGZ en de Nederlandse ggz. In de coalitie
werken
verschillende organisaties, waaronder MIND, samen om te verbinden en te inspireren.
Zij bieden een richtinggevend kader ten aanzien van het thema verplichte zorg om dit
voor een langdurende periode onder de aandacht te houden22.
De invoering van de Wzd heeft tot meer bewustwording en het zoeken naar alternatieven
voor onvrijwillige zorg geleid. Diverse partijen zoals brancheorganisaties, Vilans,
de IGJ en initiatieven zoals Radicale Vernieuwing hebben sterk ingezet op bewustwording
en kennisvergroting. Ik zal deze beweging blijven stimuleren. Zo heb ik wederom middelen
beschikbaar gesteld aan Vilans, zie hiervoor ook mijn reactie op pagina 15 van de
beleidsreactie Wvggz en Wzd23. Daarnaast zijn diverse kennisproducten en tools ontwikkeld die zorgverleners helpen
bij het zoeken naar alternatieven voor gedwongen zorg. Mooie voorbeelden zijn het
Wegingskader24 en de alternatievenbundel25. Voor cliënten wordt door cliëntenorganisaties informatie verstrekt over de Wzd en
daarnaast is een Steffie26 ontwikkeld. Vilans zal ook in een nieuw programma aandacht besteden aan de kennisvergroting
bij zorgverleners op de werkvloer en tijdens gesprekken met cliënten en naasten.
In het kader van de Wvggz blijkt uit cijfers van de ketenmonitor Wvggz 202227 dat het opstellen van een eigen plan van aanpak steeds vaker leidt tot het stopzetten
van de voorbereiding voor de zorgmachtiging. Via deze weg worden dus al alternatieven
gevonden voor gedwongen zorg. Daarnaast zet ik met de beoogde wetswijziging in op
betere uitvoerbaarheid van beide wetten. Zoals ik ook in mijn beleidsreactie Wvggz
en Wzd28 heb opgenomen, moet gedwongen zorg altijd het laatste redmiddel zijn. Daarom is het
belangrijk dat alle zorg goed wordt vastgelegd volgens de in beide wetten opgenomen
zorgvuldige procedures. Met de wetswijziging wordt dit proces beter en minder tijdrovend
ingesteld. Op deze manier hebben zorgverleners meer tijd om zorg en aandacht te besteden
aan de cliënt of betrokkene.
De IGJ signaleerde in haar publicatie «Bewustzijn groeit, juiste toepassing blijft
achter»29 van april 2023 dat het bewustzijn van zorgverleners is gegroeid omdat zij meer met
elkaar, de betrokkene, de cliënt en hun vertegenwoordigers praten over de aanleiding,
het nut en de noodzaak van gedwongen zorg. Met bovenstaande initiatieven en de wetswijziging
wordt ingezet op ondersteuning van de zorgverleners zonder dat nieuwe arbeidskrachten
op het terrein van de zorg daarvoor direct noodzakelijk zijn.
De leden van de fractie van de PvdA vragen op welke wijze de voortgang van het voorgestelde
vervolg op alle aanbevelingen zoals vermeld in bijlage 1 gemonitord zal worden, welk
tijdspad wordt gehanteerd, hoe wordt dat bijgehouden en hoe wordt de Kamer daarover
geïnformeerd?
Momenteel neem ik in nauwe samenwerking met de praktijk de uitwerking van alle aanbevelingen
uit het evaluatierapport ter hand. Ik streef ernaar medio 2024 een wetsvoorstel in
te dienen bij uw Kamer. Daarbij ben ik uiteraard bereid om dit wetsvoorstel te voorzien
van een vergelijkbaar overzicht zoals bijgevoegd bij de beleidsreactie, waaruit blijkt
of en op welke manier ik gevolg geef of heb gegeven aan deze aanbevelingen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen wat precies wordt bedoeld met het nadrukkelijk
waaraan wordt nu gedacht en hoe gaat dat snel worden opgepakt?
Met het nadrukkelijk betrekken van het veld bedoel ik dat ik met de uitvoerders van
de Wvggz en Wzd in gesprek ga – en al ben gegaan – om te horen hoe vanuit de praktijk
gedacht wordt over de verbetering van de uitvoerbaarheid in het licht van de conclusies
en aanbevelingen van de wetsevaluatie. Dit heb ik gedaan in de vorm van verschillende
taakgroepen en werkbezoeken, in aanvulling op de gesprekken met de beroeps- en brancheverenigingen.
Hier ben ik in 2022 mee gestart. De inbreng heb ik meegewogen in mijn beleidsreactie
en zal ik ook meewegen bij het opstellen van het wetsvoorstel. Het conceptwetsvoorstel
wordt uiteraard ook openbaar geconsulteerd.
De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre de synergie tussen beide wetten
verbeterd kan worden zodat de problemen rond de overgang tussen de wetten worden opgelost.
Zij vragen de voor- en nadelen van het samenvoegen van de twee wetten nog eens uiteen
te zetten.
Het merendeel van de betrokken veldpartijen dringt er juist op aan om in de komende
periode de focus te leggen op het verbeteren van beide wetten, en niet op het samenvoegen
van de wetten. Het heropenen van de discussie over de vraag of de twee wetten weer
moeten worden teruggebracht naar één wet, zal tot een langer wetstraject leiden. Dat
beveelt de evaluatiecommissie op dit moment ook niet aan.
Beide wetten richten zich elk op een eigen specifieke doelgroep en daar hoort een
systeem van rechtsbescherming bij dat past bij die respectievelijke doelgroep. Dat
gedwongen zorg voor de ggz-doelgroep door een rechter wordt getoetst en voor de Wzd
via het stappenplan wordt afgewogen, staat volgens de evaluatiecommissie niet ter
discussie. Dat verschil blijft bestaan. Wat ik wil verbeteren is de overgang tussen
beide wetten voor de betrokkenen en cliënten die dat nodig hebben. De evaluatiecommissie
doet enkele algemene en specifieke aanbevelingen om de overgangsmogelijkheden tussen
de beide wetten te verbeteren. Met de aanpassingen van de huidige wetgeving beoog
ik een betere aansluiting en synergie tussen beide wetten te bewerkstelligen, om de
gesignaleerde knelpunten weg te nemen voor de mensen die niet duidelijk tot één doelgroep
horen. Het gaat erom dat betrokkenen en cliënten op de juiste plek de juiste zorg
en rechtsbescherming krijgen. Hiermee verwacht ik voor een belangrijk deel tegemoet
te komen aan de wensen van het veld.
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom de voorgenomen aanpassingen van
de Wvggz inzake voorbehoud van «acuut levensgevaar voor betrokkene» in artikel 2:1
lid 6 aangewezen is. Bij acuut levensgevaar zou een wilsbekwame wens of voorkeur niet
te hoeven worden gevolgd. Wordt hiermee dan voor de Wvggz een andere insteek gekozen
dan bijvoorbeeld voor de WGBO? Zo ja, waarom?
Ik stel niet voor om een andere invulling te geven aan het wilsbekwaam verzet zoals
geregeld in artikel 2:1, zesde lid, van de wet. Wel stel ik voor om de toets van die
wilsbekwaamheid te focussen op het moment waarop dit het meest van belang is, namelijk
bij de toepassing van verplichte zorg.
De grondslag voor zorg onder de Wvggz is anders dan onder de Wet op de geneeskundige
behandelingsovereenkomst (Wgbo). Onder de Wvggz is er sprake van een persoon met een
psychische stoornis die vanwege die stoornis gedrag vertoont dat leidt tot ernstig
nadeel, al dan niet in een crisissituatie. Vaak is die persoon niet of niet op dat
moment tot een redelijke waardering van zijn of haar belangen in staat. Instemming
met de behandeling onder de Wvggz is anders dan onder de Wgbo geen vereiste, mits
aan de regels van de Wvggz wordt voldaan. Onder de Wgbo is sprake van een geneeskundige
behandelingsovereenkomst: de patiënt stemt in met de behandeling. In dat kader staat
het de wilsbekwame patiënt dus vrij om te kiezen om geen behandelovereenkomst aan
te gaan, of om een behandelovereenkomst te beëindigen, zelfs als dat inhoudt dat daarmee
op enig moment een einde komt aan diens leven. In lijn met het suïcidepreventiebeleid
heeft de wetgever ervoor gekozen om in de Wvggz vast te leggen dat wilsbekwaam verzet
tegen verplichte zorg niet gehonoreerd wordt in geval van acuut levensgevaar. In dergelijke
crisissituaties is het zaak om mensen tegen zichzelf in bescherming te nemen, aangezien
de gevolgen van hun handelen onomkeerbaar zijn. Daarnaast is het in acute situaties
voor zorgverleners in de praktijk lastig om te beoordelen of sprake is van wilsbekwaamheid
bij een persoon met een psychische stoornis.
De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom drie jaar na inwerkingtreding van
de Wvggz de wettelijk voorziene multidisciplinaire richtlijn voor verplichte zorg
en interpretatie van het begrip verzet, er nog steeds niet is. Waarom wordt verwezen
naar de richtlijn assertieve zorg terwijl deze interpretaties biedt die vormen van
verplichte zorg niet of onvoldoende als zodanig herkent?
De Wvggz is op 1 januari 2020 in werking getreden. De periode die volgde was voor
de sector enorm belastend. De implementatie werd uitgevoerd ten tijde van de COVID-crisis,
een hoog ziekteverzuim, tekorten op de arbeidsmarkt en de invoering van het zorgprestatiemodel.
Ook is voldoende ervaring met de Wvggz nodig om te komen tot een multidisciplinaire
richtlijn. Ik heb er daarom begrip voor dat er nog geen nieuwe richtlijn is. De Generieke
Module Assertieve en Verplichte Zorg30 beschrijft de samenwerking tussen professionals, betrokkenen en naasten, en de elementen
die essentieel zijn om verplichte zorg te voorkomen. Deze module is in 2021 aan de
Wvggz aangepast. Dit heeft niet de status van een richtlijn. De richtlijn Dwang en
Drang van de NVvP is nog niet toegespitst op de Wvggz en wordt daarom herzien. Een
herziening van een richtlijn duurt ongeveer drie jaar. De NVvP heeft reeds toegezegd
deze herziening te trekken, samen met onder meer MIND.
Hoe kan zo snel mogelijk gekomen worden tot duidelijkheid over de aard en betekenis
van het verzetscriterium in de Wvggz?
Het evaluatierapport beveelt voor de Wvggz en de Wzd aan om de interpretatie van het
begrip verzet nader te duiden in een breed gedragen multidisciplinaire richtlijn,
en ik ben verheugd om te zien dat zij dit oppakken. Voor de Wvggz hebben verschillende
scholingen en symposia over verplichte zorg plaatsgevonden en sinds 2020 is de Coalitie
Voorkomen Verplichte Zorg actief, ondersteund door Akwa GGZ en dNLggz. Deze coalitie
wil verbinden, stimuleren, een richtinggevend kader geven en het thema voor een langdurende
periode onder de aandacht houden. Bovendien wordt gewerkt aan multidisciplinaire richtlijnen
voor de Wvggz en Wzd, waar ook de patiënten- en cliëntenvertegenwoordiging bij wordt
betrokken. Voor de Wvggz heeft de NVvP aangekondigd het voortouw te nemen in de herziening
van de Richtlijn dwang en drang.
En hoe kan er in dit verband voor worden gezorgd dat de Inspectie gezondheidszorg
en jeugd ook nadrukkelijk toezicht houdt op rechtsbescherming en niet alleen op kwaliteit
en veiligheid?
Bij de nadere uitwerking en uitleg van de aard, betekenis en toepassing van verzet
onder de Wvggz, richt de IGJ zich in haar toezicht op de bedoeling en de geest van
het in de wet opgenomen verzetscriterium. Dat betekent dat de IGJ kijkt of de belangen/bedoelingen
van de cliënt voldoende in acht worden genomen alvorens tot het toepassen van verplichte
zorg wordt overgegaan (bijvoorbeeld door het kunnen herkennen van onbegrepen gedrag
door zorgverleners). Daarbij is van belang dat de rechtsbescherming in beide wetten
is vormgegeven door procedures bij de besluitvorming over gedwongen zorg, de bijstand
van een advocaat en een vertrouwenspersoon en door de mogelijkheid om over de toepassing
van gedwongen zorg een klacht in te dienen bij de onafhankelijke klachtencommissie.
Voor de rechtsbescherming is van belang of de zorgaanbieder zich aan de Wvggz of Wzd
houdt, de vertrouwenspersonen voldoende in staat stelt om hun werk te doen, en of
de zorgaanbieder is aangesloten bij een onafhankelijke klachtencommissie. Daar ziet
de IGJ reeds op toe.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de
opvattingen van MIND over de beleidsevaluatie en de reactie van de regering daarop.
Zij vragen of en in hoeverre bij het opstellen van aanpassingen rekening gehouden
zal worden met de vijf criteria die MIND formuleert: rechtsbescherming altijd waarborgen,
eigen regie in de praktijk realiseren, naasten betrekken, zorg op maat leveren en
kwaliteit van zorg verbeteren en intensiveren van toezicht.
Het perspectief van betrokkenen en naasten is onmisbaar om te komen tot goede wetgeving.
Ik zal MIND dan ook, net als andere veldpartijen, bij de uitwerking van het wetsvoorstel
betrekken. De vijf criteria die MIND heeft geformuleerd komen ook deels overeen met
de leidende principes die ik in mijn beleidsreactie heb geformuleerd als uitgangspunten
voor het komende wetstraject. Ik wil op de volgende wijze rekening houden met de criteria
in de uitwerking van de wetgeving:
1. «Rechtsbescherming voor betrokkene te allen tijde waarborgen»
Mijn eigen leidende principe is om de rechtsbescherming voorop te zetten in de wet.
Daarbij hoort naar mijn mening ook het toetsen of rechtsbescherming op papier daadwerkelijk
leidt tot een betere rechtspositie voor betrokkene.
2. «Eigen regie in de praktijk realiseren»
Ik ben met MIND en de stichting PVP in gesprek hoe we dat vooral in de praktijk kunnen
verbeteren.
3. «Naasten betrekken»
MIND vindt dat het doel van de Wvggz om tot betere samenwerking te komen met familie
en andere naasten, onvoldoende tot zijn recht komt in de praktijk. Ik verwacht dat
hier met de inzet op eigen regie instrumenten en versterking van de vertrouwenspersonen
verbetering in zal komen.
4. Zorg op maat leveren en de kwaliteit van zorg verbeteren»
Met MIND ben ik het eens dat maatwerk nodig is om dwang zoveel mogelijk te voorkomen
en daar wil ik in de procedures meer ruimte voor scheppen.
5. «Intensiveren van toezicht»
Dit laatste criterium ziet vooral op de data-aanlevering over verplichte zorg. Met
MIND ben ik het eens dat betere informatie nodig is om van te leren. Hierover ben
ik in overleg met de brancheorganisaties, de beroepsverenigingen, cliëntorganisaties
en met de IGJ.
Deze leden vragen hoe ervoor gezorgd gaat worden dat alle zorgaanbieders betrouwbare
gegevens verstrekken aan de IGJ en op welke termijn dit gerealiseerd zal worden.
De IGJ is pas in staat om goed datagestuurd toezicht in te richten als de registratie
van de data door zorgaanbieders eenduidig en betrouwbaar gebeurt. Ook de aanlevering
van de datasets aan de IGJ moet op orde zijn. Uit de evaluatie blijkt dat zowel de
registratie door zorgaanbieders als de aanlevering van de data door zorgaanbieders
aan IGJ nog niet op orde is. Zorgverleners hebben behoefte aan duidelijkheid en eenduidigheid
over welke vormen van (ambulante) gedwongen zorg nu precies wanneer geregistreerd
moeten worden. En op welke manier dit moet gebeuren. De IGJ ziet dat er, door die
onduidelijkheid, soms minimaal of verschillend wordt geregistreerd.
Er zijn in samenwerking met brancheorganisaties eerder veel acties (op communicatief
vlak) richting zorgaanbieders en softwareleveranciers ondernomen om de kwaliteit van
de aanlevering van de gegevens aan de IGJ te verbeteren. Op de website van de IGJ
wordt uitleg gegeven over de verplichte aanlevering van gegevens door zorgaanbieders
(het digitaal overzicht en de aanlevering van de kwalitatieve analyse) inclusief een
handleiding hiervoor. De IGJ wil betrouwbare data ontvangen om aan de hand hiervan
haar toezicht te kunnen vormgeven. Dit zal een extra inspanning vergen van zowel zorgaanbieders
en brancheorganisaties, als van de IGJ.
Tegelijk is belangrijk dat de data die door zorgaanbieders wordt geregistreerd ook
voor hen doel en betekenis heeft. Registeren gebeurt ten behoeve van de overdracht
van zorg, het waarborgen van de rechtsbescherming van de cliënt, ten behoeve van sturingsinformatie
voor de zorgaanbieder en ten behoeve van het toezicht door de IGJ. Eventuele ruis
in de registratie van gegevens moet worden weggenomen door het verduidelijken van
de te registreren begrippen. Daarbij is het van belang altijd de context mee te wegen
waarin de gegevens verzameld worden.
Ook het terugdringen van de (ervaren) administratieve lasten verdient aandacht. Dat
geldt eveneens voor de beoordeling van de gegevens op nut en noodzaak voor het toezicht
door de IGJ. Mijn voornemens tot aanpassing van de Wvggz en Wzd zijn mede gericht
op reductie van complexiteit en op het vormgeven van transparante en toetsbare procedures.
Over bovenstaande punten ben ik in overleg met de brancheorganisaties, de beroepsverenigingen,
cliëntorganisaties en met de IGJ. Daarom is het op dit moment niet mogelijk hiervoor
een termijn te benoemen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het instellen van onafhankelijke commissies,
die naast een adviserende rol aan de rechter ook de rol van procureur op zich namen
als het tot een rechtszaak kwam, kan worden heroverwogen. Immers pilots lieten positieve
resultaten zien, betrokken cliënten en hun naasten voelden zich beter gehoord. Aangezien
de sector nu hoge administratieve lasten en procedurele kosten ondervindt zouden de
onafhankelijke commissies wellicht een oplossing kunnen bieden en daarmee zou dan
bovendien de onafhankelijkheid in de voorbereidingsprocedure beter zijn gewaarborgd.
Het instellen van onafhankelijke commissies verplichte ggz is na kritiek uit het veld
en vragen hierover van uw Kamer31 uit het oorspronkelijke wetsvoorstel gehaald. Deze commissies zouden administratieve
lasten, dubbel werk, vertragingen in de procedure en onduidelijkheden over de taakverdeling
tussen commissie en de rechter met zich meebrengen. Er waren vragen of er voldoende
capaciteit zou zijn en hoe de deskundigheid van de commissie op peil gehouden kon
worden. Daarnaast werden de extra kosten als argument genoemd. In de wetsevaluatie
en de gesprekken met de uitvoerende organisaties is het instellen van onafhankelijke
commissies ook niet aangedragen als oplossing voor het verminderen van de uitvoeringslasten
voor de zorgverleners. Daarom heb ik het instellen van deze commissies niet heroverwogen.
Wel doe ik andere voorstellen om de procedures te vereenvoudigen en om de positie
van betrokkene te versterken.
Wet zorg en dwang (Wzd)
De leden van de fractie van de PvdA krijgen signalen dat mensen die met onvrijwillige
zorg te maken krijgen dankzij de Wzd ook positieve ervaringen hebben. Kunnen daar
voorbeelden van worden benoemd? In hoeverre wordt er onderzoek gedaan naar de positieve
gevolgen van deze wet in de praktijk?
Ja, die positieve voorbeelden zie ik ook in de praktijk. Zo zijn er verpleeghuizen
die de komst van de Wzd hebben aangegrepen om de deuren voor hun bewoners te openen.
Daarnaast zie ik ook dat werken vanuit het stappenplan bijdraagt aan meer bewustwording
omtrent onvrijwillige zorg en het zoeken naar alternatieven. Dit positieve effect
wordt ook door de onderzoekers van de evaluatie gesignaleerd32. Op de website Zorg voor beter zijn inspirerende voorbeelden te vinden over hoe aanbieders
op een goede manier met het gedachtegoed van de Wzd omgaan33. Ook de monitor Wzd laat de positieve gevolgen van deze wet in de praktijk zien34. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders gebruik maken van bestaande (leer)netwerken
om goede voorbeelden te verspreiden en zo van elkaar te leren hoe je toepassing van
dwang kan voorkomen. De ambulante praktijktuinen35 zijn hier een goed voorbeeld van.
De leden van de fractie van de PvdA vragen een reactie op de enquête die door Alzheimer
Nederland, KansPlus, Het LSR, LFB, Per Saldo en Ieder(in) is uitgezet bij de personen
en hun vertegenwoordigers die te maken hebben met de wet.
De enquête die is uitgezet was een onderzoek binnen het project «Stem van de cliënt».
De doelstelling van het onderzoek was om de ervaringen van cliënten, naasten, vertegenwoordigers
en cliëntenraadsleden met de Wzd in kaart te brengen. Ik waardeer dat deze partijen
dit onderzoek hebben uitgevoerd. Het is goed om inzicht te hebben in persoonlijke
ervaringen en het kennisniveau van cliënten. Een belangrijke conclusie uit het onderzoek
is dat het kennisniveau over de Wzd bij cliënten en hun vertegenwoordigers nog beperkt
is. Ik ben daarom blij dat cliëntenorganisaties voorlichtingsbijeenkomsten organiseren,
een cliëntendag organiseren en hebben aangekondigd dit jaar opnieuw een vragenlijst
uit te zetten. Hierbij zullen zij nieuwe casuïstiek verzamelen.
Op welke wijze zal worden gezorgd voor meer bekendheid en deskundigheid bij de mensen
die te maken hebben met onvrijwillige zorg, hun vertegenwoordigers én zorgprofessionals
over de geest van de wet en het toepassen van de wet bij onvrijwillige zorg?
Ik vind het belangrijk dat cliënten en hun naasten op de hoogte zijn van de Wzd en
de rechten die zij aan de Wzd ontlenen. De Wzd verplicht zorgaanbieders om cliënten
en vertegenwoordigers binnen twee weken na aanvang van zorg te informeren over hun
rechten op grond van de Wzd, inclusief de klachtenregeling (artikel 52). Daarnaast
verplicht de Wzd zorgaanbieders om cliënten te informeren over het recht op advies
en bijstand door een cliëntenvertrouwenspersoon op een manier die aansluit bij de
behoefte en het bevattingsvermogen van de cliënt (artikel 57). Primair ligt de verantwoordelijkheid
om cliënten en hun naasten te informeren over hun rechten in het kader van de Wvggz
en de Wzd en over de mogelijkheden van bijstand dus bij de zorgaanbieder van wie de
cliënt zorg ontvangt. Omdat het belangrijk is dat cliënten en hun naasten goed op
de hoogte zijn van de Wzd heeft VWS daarnaast in de afgelopen jaren diverse informatieproducten
laten ontwikkelen met het oog op de doelgroepen van de Wzd. Zo zijn er in opdracht
van VWS brochures opgesteld door o.a. KansPlus en Raad op Maat en is er een Steffie36 ontwikkeld die de Wzd in begrijpelijke taal uitlegt. Ik vind het belangrijk om kennisdeling
te blijven stimuleren. Zo heb ik wederom middelen beschikbaar gesteld aan Vilans,
zie ook pagina 15 in de beleidsreactie37. Dit programma beoogt om de kennis over onvrijwillige zorg te vergroten bij zorgprofessionals
en andere belangrijke betrokkenen die direct met de cliënt en naaste(n) in contact
staan. Dit zal bijdragen aan het vergroten van de deskundigheid. Tot slot ontvangen
cliëntenorganisaties subsidie in het kader van het project «Stem van de cliënt». Onderdeel
van dit project is het verder informeren van cliënten en hun naasten over de Wzd.
Deze leden vragen hoe ervoor gezorgd zal worden dat de wet vooral meer gericht zal
zijn op de preventieve werking in het stappenplan en de wetsevaluatie. Immers, zo
vragen deze leden, zou zelfregulering de rechtspositie van cliënten en naasten kunnen
verzwakken en is het niet juist de bedoeling om in te zetten op wettelijke verankering
en een stevige rechtspositie voor cliënten, hun (wettelijk) vertegenwoordigers en
naasten.
Zoals ik in de beleidsreactie heb aangegeven streef ik naar wetgeving die meer «principle
based» is en waarin niet tot op detailniveau is vastgelegd hoe zaken moeten worden
geregeld. Op deze manier is meer maatwerk mogelijk dat past bij de zorgbehoefte van
cliënten die met gedwongen zorg te maken krijgen. Rechtsbescherming staat voorop,
zoals ik ook heb aangegeven in de beleidsreactie.
Zo is ten aanzien van het stappenplan uit de evaluatie gebleken dat de wijze waarop
het stappenplan is vormgegeven er juist voor zorgt dat dit onvoldoende bijdraagt aan
de rechtsbescherming van cliënten. Volgens de onderzoekers mist het huidige stappenplan
flexibiliteit en laat het geen variatie toe, terwijl de praktijk van de zorgverlening
juist divers en veelvormig is. Daarnaast wordt uit de evaluatie duidelijk dat wetgeving
wel kan bijdragen aan een cultuuromslag naar het voorkomen van dwang, maar deze niet
kan afdwingen. Dit vergt ook een andere benadering die meer «principle based» is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Algemeen
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de beleidsreactie met interesse gelezen.
Vooral omdat de conclusies van het evaluatierapport van Amsterdam UMC/Trimbos over
de Wvggz en de Wzd ongekend hard waren. Er wordt geconcludeerd dat de doelen van de
wetten in belangrijke mate zijn mislukt. De regering neemt deze conclusies ter hand
en wil deze harde woorden omzetten in beter uitvoerbare wetgeving. Dat ondersteunen
de voornoemde leden, maar toch zijn ze ook benieuwd naar enige reflectie van de regering
op deze harde conclusie.
Hoe kijkt de regering er zelf naar, dat drie jaar na de inwerkingtreding van deze
wetten deze conclusie al wordt getrokken en dat al zulke forse aanpassingen moeten
worden gedaan? Dat het evaluatierapport maar liefst 70 aanbevelingen hiervoor geeft?
Wat leert de regering uit dit wetstraject en hoe gaat de regering ervoor zorgen dat
dit bij volgende (andere) wetgeving niet ook kan gebeuren? De voornoemde leden erkennen
overigens dat hier ook een rol ligt bij de Kamer.
In het evaluatierapport wordt uitgebreid aandacht besteed aan de wijze van totstandkoming
van de Wvggz en de Wzd38. Geconcludeerd wordt dat de wetten vanaf het moment van indienen bij de Tweede Kamer
tot aan inwerkingtreding veelvuldig zijn gewijzigd en gedurende de parlementaire behandeling
gedetailleerder en complexer zijn geworden. De onderzoekers wijzen er ook op dat een
groot aantal aanpassingen, waaronder ook wijzigingen op verzoek van veldpartijen of
door het parlement zelf, gedurende de parlementaire behandeling in de wetten zijn
opgenomen. Hierdoor is volgens de onderzoekers de oorspronkelijke systematiek van
de wetten onder druk komen te staan en is niet altijd bewaakt of alle aanpassingen
zich verdroegen met eerder geformuleerde uitgangspunten en doelstellingen van wetgeving.
De tijdsspanne tussen de parlementaire behandelingen van beide wetten heeft de samenhang
tussen beide regelingen niet altijd bevorderd, zo concluderen de onderzoekers.
Uit deze bevindingen zijn belangrijke lessen te trekken voor het vervolgproces. De
eerste les die ik trek uit deze bevindingen is dat het primaire doel van de Wvggz
en Wzd om de rechtsbescherming voor betrokkenen en cliënten te waarborgen, duidelijker
voorop moet staan. Dat betekent dat we in het vervolgtraject scherpere keuzes moeten
maken in welke beleidsdoelen de wetgeving zou moeten voorzien en op welke wijze. Waar
het gaat om het waarborgen van de rechtsbescherming van betrokkenen en cliënten moet
de procedure heel nauwkeurig zijn.
Waar het gaat om het voorkomen van gedwongen zorg kan een wet bijdragen aan een cultuuromslag,
wat ook blijkt uit de eerste ervaringen, maar kan deze een cultuuromslag niet afdwingen.
Dat tweede aspect vergt een andere wijze van het maken van wet- en regelgeving, meer
«principle based», dan het geval is bij het inperken van grondrechten. Ik zie hier
dan ook ruimte om minder gedetailleerde regels te maken en meer maatwerk mogelijk
te maken.
De derde les die ik trek uit de bevindingen is het belang van een overzichtelijk en
samenhangend wetstraject waarbij tussentijdse wijzigingen niet leiden tot het onder
druk zetten van de beoogde systematiek van de Wvggz en de Wzd en waarbij in het voorstadium
oog is voor de vraag of een beoogde wijziging ook uitvoerbaar is. Hiervoor heb ik
in mijn beleidsreactie leidende principes geformuleerd. Ik wil dan ook de tijd nemen
die nodig is om tot een dergelijk evenwichtig wetsvoorstel te komen.
Een vierde les die ik trek uit de bevindingen van de onderzoekers is het belang van
veldpartijen die met elkaar samenwerken om tot gedragen voorstellen te komen voor
verbetering van wetgeving. Ik zie het voorbeeld van het advies van de Wzd-veldpartijen
ten aanzien van het stappenplan als een bemoedigende ontwikkeling in deze richting.
Waar het niet mogelijk is om tot gedragen voorstellen te komen, zal ik op basis van
het in de beleidsreactie geschetste toetsingskader zelf komen tot een afgewogen wetsvoorstel.
Dat betekent dat niet alle inbreng van partijen op alle punten gehonoreerd kan worden,
juist om de complexiteit te verminderen. Door het zorgvuldige traject waarin ik alle
partijen betrek bij de uitwerking van de evaluatie, zorg ik dat alle standpunten worden
gehoord en in samenhang worden afgewogen.
Leidende principes voor gedwongen zorg wetgeving
De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich vinden in de leidende principes die
worden aangehaald die als toetsingskader gaan dienen. Met name het punt «begrijpelijkheid»
is een punt waar voornoemde leden vaak zelf ook op hameren. Het is enorm belangrijk
dat de mensen die het betreft weten en begrijpen wat hun rechten zijn. Nog te vaak
zijn formulieren en documenten in te ingewikkelde en ambtelijke taal. En ook voor
zorgverleners is het belangrijk dat zij weten wat ervan hun wordt verwacht. Voor de
leden van de GroenLinks-fractie is de rechtsbescherming en de rechtspositie van de
patiënt – zeker als het gaat om gedwongen zorg – ook een leidend principe. Kan de
regering elke voorgenomen aanpassing inzichtelijk toetsen aan de betekenis van die
aanpassing voor de rechtspositie en voor de rechtsbescherming van de betrokken patiënt?
Eén van de doelstellingen van de aangekondigde wijzigingen van de Wvggz en Wzd is
om de rechtsbescherming juist voorop te stellen. Ik wil me ervoor inzetten dat de
rechtsbescherming ook in de praktijk goed tot uiting komt. Daarbij kijk ik nadrukkelijk
naar de samenhang van de aanpassingen. Regels en procedures die ieder op zichzelf
beschouwd telkens een goede rechtsbescherming lijken te bieden, kunnen bij elkaar
opgeteld leiden tot complexe wetgeving en per saldo wellicht zelfs tot minder rechtsbescherming.
In het komende wetstraject zal ik de voor te stellen aanpassingen van de Wvggz en
Wzd (laten) toetsen op de gevolgen van de aanpassingen voor de rechtspositie en rechtsbescherming
van de betrokken patiënt en cliënt. Zo zal ik het College voor de Rechten van de Mens
betrekken bij de voorbereiding van de voorstellen en zal er door BZK een grondrechtentoets
worden gedaan. Verder zullen uitvoeringstoetsen, een doenvermogentoets en een wetgevingskwaliteitstoets
plaatsvinden.
De voornoemde leden vinden het ook belangrijk dat bij aanpassingen van de wet gekeken
wordt naar de manier waarop de eigen regie van de patiënt kan worden versterkt, en
naasten beter kunnen worden betrokken. Kan de regering deze criteria ook hanteren
bij het maken van aanpassingen aan de wet?
Graag bevestig ik dat ik de eigen regie van patiënten en een betere betrokkenheid
van naasten wil vergroten in het kader van het aankomende wetstraject. Hierbij vind
ik het van belang dat het gaat om een betere eigen regie en betrokkenheid in de praktijk.
Ik ben daarom voornemens om voor de Wvggz samen met MIND en stichting PVP een project
opzetten om de eigen regie te bevorderen.
1.2 Rechtsbescherming en eigen regie betrokkene binnen de Wvggz
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de huidige instrumenten voor
eigen regie wil verduidelijken en optimaliseren en waar nodig procedures wil flexibiliseren.
De voornoemde leden begrijpen dit en vinden het belangrijk dat de betrokkene eigen
regie kan voeren als dit mogelijk is. Is de regering bereid om elke voorgenomen aanpassing
met betrekking tot de eigen-regie instrumenten inzichtelijk en praktijkgericht te
toetsen op de daadwerkelijke mogelijkheden voor betrokkenen om eigen regie te kunnen
(her)pakken?
Zoals in mijn beleidsreactie omschreven, wil ik inzetten op het vergroten van de eigen
regie van betrokkenen bij het maken van aanpassingen aan de wetten. Hierbij vind ik
het van belang dat passende zorg mogelijk is, zodat eigen regie in de praktijk ook
daadwerkelijk wordt bevorderd. Daarnaast is van belang dat de aanpassingen die in
het wetsvoorstel zullen worden voorgesteld in zijn geheel worden bekeken. Alleen als
het geheel aan maatregelen gericht op eigen regie worden bekeken, kan gekeken worden
hoe dit in de praktijk uitpakt.
Ik ben met MIND en stichting PVP in gesprek over een project om de eigen regie te
bevorderen en om de werking van de eigen regie-instrumenten in de praktijk te verbeteren.
Toets van wilsbekwaamheid
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering voornemens is om de wilsbekwaamheidstoets
niet langer op drie momenten te laten plaatsvinden maar op één moment. De voornoemde
leden begrijpen dat er zorgen zijn vanuit het veld over dat dit een verslechtering
is van de rechtspositie en rechtsbescherming van de patiënt. Hoe kijkt de regering
hiernaar?
Het voornemen om de wilsbekwaamheidstoets op het moment van afgifte van de zorgmachtiging
te schrappen, past in mijn voornemen een betere balans aan te brengen tussen uitvoerbaarheid
en effectieve rechtsbescherming. De wilsbekwaamheidstoets door de rechter op het moment
van afgifte van de zorgmachtiging is van beperkte waarde. Wilsbekwaamheid is geen
statisch gegeven. Vanwege een mogelijk fluctuerend ziektebeeld is wilsbekwaamheid
juist tijd- en situatiegebonden. Voor betrokkene is passender dat gekeken wordt naar
het verloop van het ziektebeeld en de invloed van de wilsbekwaamheid daarop in relatie
tot de noodzaak tot verplichte zorg. Een effectievere invulling van de wilsbekwaamheidstoets
vindt plaats bij de toepassing van verplichte zorg op grond van artikel 8:9 van de
Wvggz. Die wens ik daarom te behouden. Tegen die beslissing staat ook klachtrecht
open.
Specifiek wordt verwezen naar de uitzondering dat bij acuut levensgevaar voor betrokkene
diens wilsbekwame wensen en voorkeuren ten aanzien van verplichte zorg niet hoeven
te worden gehonoreerd (art. 2:1 lid 6 Wvggz). Door die uitzondering zou de Wvggz uit
de pas lopen met de WGBO en vigerende regelingen over euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Klopt dat? Zo ja, waarom wordt daarvoor gekozen? Is de regering eventueel bereid dit
voorbehoud van acuut levensgevaar voor de betrokkene in art. 2:1 lid 6 te schrappen?
Zo niet, waarom niet?
Uit de wetsevaluatie noch uit de gesprekken met het veld is naar voren gekomen dat
wijziging van de uitzondering «acuut levensgevaar» nodig is om de rechtspositie van
de betrokkene of de uitvoerbaarheid van de Wvggz te verbeteren. Ik ben daarom niet
voornemens om deze uitzondering te wijzigen. De situatie van de Wvggz is anders dan
die van de Wgbo en de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
(Wtl). In de Wvggz is er sprake van een persoon met een psychische stoornis die vanwege
die stoornis gedrag vertoont dat leidt tot ernstig nadeel, al dan niet in crisissituaties.
Vaak is die persoon (op dat moment) niet tot een redelijke waardering van zijn of
haar belangen in staat. Instemming met de behandeling onder de Wvggz is, anders dan
onder de Wgbo, geen vereiste, mits aan de regels van de Wvggz wordt voldaan. Bij de
Wgbo is sprake van een behandelingsovereenkomst. De patiënt stemt toe met de behandeling.
In dat kader staat het de wilsbekwame patiënt vrij om te kiezen om geen behandelovereenkomst
aan te gaan, of om een behandelovereenkomst te beëindigen, zelfs als dat inhoudt dat
daarmee op enig moment een einde komt aan diens leven. Bij euthanasie en hulp bij
zelfdoding moet sprake zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van een patiënt
aan een arts om diens leven te beëindigen dan wel hulp bij zelfdoding te verlenen.
Dit houdt onder meer in dat een patiënt wilsbekwaam moet zijn ten aanzien van zijn
verzoek. Het betreft een zeer zorgvuldig traject waarbij – naast een vrijwillig en
weloverwogen verzoek – ook aan de overige in de Wtl neergelegde zorgvuldigheidseisen
moet zijn voldaan waarbij achteraf toetsing volgt door de Regionale Toetsingscommissies
Euthanasie.
In lijn met het suïcidepreventiebeleid heeft de wetgever ervoor gekozen om in de Wvggz
vast te leggen dat wilsbekwaam verzet tegen verplichte zorg niet gehonoreerd wordt
in geval van acuut levensgevaar. In dergelijke crisissituaties is het zaak om mensen
tegen zichzelf in bescherming te nemen, aangezien de gevolgen van hun handelen onomkeerbaar
zijn. Daarnaast is het in acute situaties voor zorgverleners in de praktijk lastig
om te beoordelen of sprake is van wilsbekwaamheid.
Vier-weken-periode
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering overweegt om aanpassingen
te doen aan de rol van de geneesheerdirecteur in de procedure rondom de voorbereiding
van de zorgmachtiging. Is de regering ermee bekend dat er vanuit het veld positieve
geluiden zijn rondom het plan uit het oorspronkelijke wetsvoorstel, namelijk het instellen
van onafhankelijke commissies? Zo ja, wordt dat weer heroverwogen? Hoe kijkt de regering
naar het argument dat het instellen van onafhankelijke commissies kan tegemoet komen
aan de wens om administratieve lasten en werkdruk te verminderen en tegelijk de onafhankelijkheid
van de voorbereidingsprocedure beter kan waarborgen?
Het instellen van onafhankelijke commissies verplichte ggz is na kritiek uit het veld
en vragen hierover van uw Kamer39 uit het oorspronkelijke wetsvoorstel gehaald. Deze commissies zouden administratieve
lasten, dubbel werk, vertragingen in de procedure en onduidelijkheden over de taakverdeling
tussen commissie en de rechter met zich meebrengen. Er waren vragen of er voldoende
capaciteit zou zijn en hoe de deskundigheid van de commissie op peil gehouden kon
worden. Daarnaast werden de extra kosten als argument genoemd. In de wetsevaluatie
en de gesprekken met de uitvoerende organisaties is het instellen van onafhankelijke
commissies ook niet aangedragen als oplossing voor het verminderen van de uitvoeringslasten
voor de zorgverleners. Daarom heb ik het instellen van deze commissies niet heroverwogen.
Wel doe ik andere voorstellen om de procedures te vereenvoudigen en om de positie
van betrokkene te versterken.
Assertieve en verplichte zorg
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een van de belangrijke vragen die in
de evaluatie wordt opgeworpen is of verzet voldoende herkend wordt binnen de kaders
van de zorgmachtiging. Het evaluatierapport stelt dat het toezicht van de Inspectie
niet alleen moet zijn op de letterlijke bepalingen van de wet, maar ook juist op de
werkelijkheid daarachter (waaronder de interpretatie van het verzetscriterium). Wat
doet de Inspectie om misverstanden in de praktijk over de betekenis van het verzetscriterium
weg te nemen?
De IGJ hoort van zowel brancheorganisaties als zorgaanbieders dat het begrip «verzet»
voor zorgverleners in de praktijk onduidelijk kan zijn. Zorgverleners hebben behoefte
aan de juiste kennis over wanneer gedragingen van een betrokkene of cliënt kunnen
worden gezien als verzet en op welk moment gedwongen zorg noodzakelijk is om het risico
op ernstig nadeel af te wenden. In haar publicatie van april 2023 «Bewustzijn groeit,
juiste toepassing blijft achter» over het toezicht op de ambulante dwang in de zorg
doet de IGJ hier enkele aanbevelingen over: blijf de deskundigheid van zorgverleners
op alle niveaus bevorderen, zodat zij onbegrepen gedrag en verzet beter herkennen,
laat brancheorganisaties de begrippen uit de Wvggz en Wzd helpen verhelderen richting
de zorgaanbieders en verduidelijk de definities van verzet en verplichte zorg voor
zorgverleners, om daarmee het grijze gebied tussen assertieve en verplichte zorg kleiner
te maken.
En wat is de regering van plan op de korte termijn om onduidelijkheid in de praktijk
over de aard en betekenis van het verzetscriterium weg te nemen? Is de regering bereid
om het essentiële inspectietoezicht te borgen op de in de wet nagestreefde rechtsbescherming
en niet alleen op kwaliteit en veiligheid? Kan de regering het begrip «verzet» beter
en eenduidig omschrijven, zodat partijen hier hetzelfde mee bedoelen en er in de praktijk
op dezelfde manier uitvoering aan kan worden gegeven? Deze vraag stellen de leden
zowel voor de Wvggz als de Wzd.
Het is de taak van de IGJ om toezicht te houden op de kwaliteit en veiligheid van
de zorg, alsmede op de naleving van de Wvggz en de Wzd. De rechtsbescherming in beide
wetten is vormgegeven door procedures bij de besluitvorming over gedwongen zorg, de
bijstand van een advocaat en een vertrouwenspersoon en door de mogelijkheid om over
de toepassing van gedwongen zorg een klacht in te dienen bij de onafhankelijke klachtencommissie.
Voor de rechtsbescherming is van belang of de zorgaanbieder zich aan de Wvggz of Wzd
houdt, en dus de vertrouwenspersonen voldoende in staat stelt om hun werk te doen,
en of de zorgaanbieder is aangesloten bij een onafhankelijke klachtencommissie. Daar
ziet de IGJ reeds op toe. Gelet op deze systematiek van rechtsbescherming zie ik geen
aanleiding om de IGJ daarin een nieuwe taak te geven.
Verzet is elke feitelijke verbale en non-verbale uiting van verzet. Met deze brede
definitie van verzet is beoogd om aan te sluiten bij de praktijk. In veel gevallen
zal hierover weinig twijfel bestaan. Maar in bepaalde gevallen is het in de praktijk
toch onduidelijk. Het evaluatierapport beveelt voor de Wvggz en de Wzd aan om de interpretatie
van het begrip verzet nader te duiden in een breed gedragen multidisciplinaire richtlijn.
Ook de IGJ beveelt in haar publicatie «Bewustzijn groeit, juiste toepassing blijft
achter» alle stakeholders aan om de definitie van verzet te verduidelijken om het
grijze gebied kleiner te maken. Deze aanbevelingen vanuit zowel de wetsevaluatie als
de IGJ zijn gericht op de veldpartijen, en ik ben verheugd om te zien dat zij dit
oppakken. De IGJ signaleert dat zorgverleners zich bewuster zijn geworden van het
toepassen van gedwongen zorg, omdat zij meer met elkaar, de betrokkene of de cliënt
en hun vertegenwoordigers praten over onder meer de aanleiding, het nut en de noodzaak
ervan. Vilans heeft voor de Wzd vanaf 2020 programma’s ontwikkeld die bijdragen aan
meer bewustwording ten aanzien van onvrijwillige zorg. Voor de Wvggz hebben verschillende
scholingen en symposia over verplichte zorg plaatsgevonden en sinds 2020 is de Coalitie
Voorkomen Verplichte Zorg actief, ondersteund door Akwa GGZ en de Nederlandse ggz.
Deze coalitie wil verbinden, stimuleren, een richtinggevend kader geven en het thema
voor een langdurende periode onder de aandacht houden. Ik zie daarom geen noodzaak
om op korte termijn extra maatregelen te nemen. Bovendien wordt gewerkt aan multidisciplinaire
richtlijnen voor de Wvggz en Wzd, waar ook de patiënten- en cliëntenvertegenwoordiging
bij wordt betrokken. Voor de Wvggz heeft de NVvP aangekondigd het voortouw te nemen
in de herziening van de Richtlijn dwang en drang. Voor de Wzd zal ik SKILZ vragen
een multidisciplinaire richtlijn te ontwikkelen. De ontwikkeling ervan kent een doorlooptijd
van ongeveer twee jaar. Ik hecht eraan te benadrukken dat de betrokkene, respectievelijk
de cliënt, bij vragen of klachten rond gedwongen zorg die wordt overwogen of is opgelegd
altijd recht heeft op advies en bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon (Wvggz)
of cliëntenvertrouwenspersoon (Wzd), ook als deze vrijwillig verblijft in een accommodatie.
3. Het vertrouwenswerk binnen de Wvggz en Wzd
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij en positief dat de regering de positie
van de vertrouwenspersonen wil verstevigen. Vertrouwenspersonen doen zeer belangrijk
werk en zijn juist binnen dit soort wetgeving van essentieel belang. Ook vinden de
voornoemde leden het belangrijk dat de positie van cliënten/patiënten en naasten worden
versterkt. Hoe gaat de regering dat doen en op welke manier wordt de positie van de
patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) en cliëntenvertrouwenspersoon hierin geborgd?
Ik ben het met de leden eens dat het belangrijk is dat de positie van cliënten en
betrokkenen sterker wordt dan nu het geval is. Het uitgangspunt van beide wetten is
dat zorg zoveel mogelijk op vrijwillige basis plaatsvindt. Cliënten en betrokkenen
dienen goed geïnformeerd te zijn over hun rechten. Zorgaanbieders hebben de taak om
hen over hun rechten te informeren. Vertrouwenspersonen kunnen hierbij ook ondersteunen.
In de beleidsreactie heb ik toegelicht hoe ik de positie van de cliënt en betrokkene
wil verstevigen in de Wzd en de Wvggz. Voor de Wzd zijn dit bijvoorbeeld het advies
over het stappenplan waarin de positie van de cliënt groter wordt, het instemmingsrecht
in plaats van het adviesrecht voor de cliëntenraad en het verbeteren van de klachtgronden.
Voor de Wvggz zijn dit bijvoorbeeld het verbeteren van de informatievoorziening aan
de patiënt en de effectiviteit van de eigen regie instrumenten. Daarnaast ben ik voornemens
om de positie van vertrouwenspersonen te verstevigen.
Op welke manier gaat de regering er ook voor zorgen dat het bestaan van de pvp en
cvp beter onder de aandacht wordt gebracht?
Om de pvp en de cvp beter onder de aandacht te brengen, zal ik diverse acties ondernemen,
passend bij de huidige positie van de vertrouwenspersonen. Zo neem ik de bekendheid
met vertrouwenspersonen als aandachtspunt mee in gesprekken met diverse partijen.
De IGJ houdt toezicht op het informeren door zorgaanbieders over vertrouwenspersonen
en de toegang tot de vertrouwenspersonen.
De pvp weet al een groot deel van de betrokkenen te bereiken, maar uit de wetsevaluatie
blijkt dat het met name van belang is om de pvp onder de aandacht te brengen zodra
gedwongen zorg wordt overwogen, bijvoorbeeld bij de voorbereiding van een zorgmachtiging.
Ik wil daarom inzetten op betrokkenheid van een vertrouwenspersoon bij de start van
procedures in het kader van gedwongen zorg. Dit wil ik onder meer doen door, zoals
de wetsevaluatie aanbeveelt, automatisch de persoonsgegevens van patiënten aan de
pvp te laten doorgeven. De pvp kan dan zelf contact opnemen om zijn functie toe te
lichten en te vragen of een patiënt ondersteuning wenst.
Wat betreft de cvp is gebleken dat een grote groep cliënten niet op de hoogte is van
het bestaan van de cvp en daarmee ook niet op de hoogte is van de mogelijkheden tot
ondersteuning. Ik wil benadrukken dat zorgaanbieders een belangrijke taak hebben om
cliënten te informeren over de cvp en dat vind ik een verantwoordelijkheid van uitvoerende
partijen. Tegelijkertijd ben ik voornemens de aanbeveling op te volgen om locatiebezoeken
wettelijk vast te leggen en de momenten van informeren over de cvp uit te breiden.
Dit doe ik in overleg met betrokken partijen. Tot slot besteed ik zelf aandacht aan
de cvp, bijvoorbeeld via kanalen zoals dwangindezorg.nl en sociale media.
En waarom ziet de regering geen taak voor de cvp om alle zorgaanbieders te bezoeken
die niet geregistreerd zijn? Hebben niet alle cliënten het recht op een cvp? En wordt
hiermee niet het risico gelopen dat misstanden worden gemist? Zeker omdat deze cliënten
zelf niet altijd zelfstandig in staat zijn om misstanden te melden?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht zich te registreren als zij gedwongen zorg
leveren. Alle cliënten die gedwongen zorg ontvangen of waarvoor gedwongen zorg wordt
voorbereid, hebben recht op de bijstand van een vertrouwenspersoon. Het is geen taak
voor de cvp om alle zorgaanbieders te bezoeken die niet geregistreerd zijn. Het is
de taak van de IGJ om toezicht te houden op het voldoen aan verplichtingen van de
Wzd. Zorgaanbieders, gemeenten, professionals, cvp, ouders, verzorgers en andere betrokkenen
kunnen meldingen doen bij de IGJ indien zij menen dat een zorgaanbieder niet aan zijn
verplichtingen voldoet.
Hoe gaat de regering er beter voor zorgen dat alle zorgaanbieders betrouwbare gegevens
verstrekken aan de Inspectie?
De IGJ is pas in staat om goed datagestuurd toezicht in te richten als de registratie
van de data door zorgaanbieders eenduidig en betrouwbaar gebeurt. Ook de aanlevering
van de datasets aan de IGJ moet op orde zijn. Uit de evaluatie blijkt dat zowel de
registratie door zorgaanbieders als de aanlevering van de data door zorgaanbieders
aan IGJ nog niet op orde is. Zorgverleners hebben behoefte aan duidelijkheid en eenduidigheid
over welke vormen van (ambulante) gedwongen zorg nu precies wanneer geregistreerd
moeten worden. En op welke manier dit moet gebeuren. De IGJ ziet dat er, door die
onduidelijkheid, soms minimaal of verschillend wordt geregistreerd.
Er zijn in samenwerking met brancheorganisatie eerder veel acties (op communicatief
vlak) richting zorgaanbieders en softwareleveranciers ondernomen om de kwaliteit van
de aanlevering van de gegevens aan de IGJ te verbeteren. Op de website van de IGJ
wordt uitleg gegeven over de verplichte aanlevering van gegevens door zorgaanbieders
(het digitaal overzicht en de aanlevering van de kwalitatieve analyse) inclusief een
handleiding hiervoor. De IGJ wil betrouwbare data ontvangen om aan de hand hiervan
haar toezicht te kunnen vormgeven. Dit zal een extra inspanning vergen van zowel zorgaanbieders
en brancheorganisaties, als van de IGJ.
Tegelijk is belangrijk dat de data die door zorgaanbieders wordt geregistreerd ook
voor hen doel en betekenis heeft. Registeren gebeurt ten behoeve van de overdracht
van zorg, het waarborgen van de rechtsbescherming van de cliënt, ten behoeve van sturingsinformatie
voor de zorgaanbieder en ten behoeve van het toezicht door de IGJ. Eventuele ruis
in de registratie van gegevens moet worden weggenomen door het verduidelijken van
de te registreren begrippen. Daarbij is het van belang altijd de context mee te wegen
waarin de gegevens verzameld worden.
Ook het terugdringen van de (ervaren) administratieve lasten verdient aandacht. Dat
geldt eveneens voor de beoordeling van de gegevens op nut en noodzaak voor het toezicht
door de IGJ. Mijn voornemens tot aanpassing van de Wvggz en Wzd zijn mede gericht
op reductie van complexiteit en op het vormgeven van transparante en toetsbare procedures.
Over bovenstaande punten ben ik in overleg met de brancheorganisaties, de beroepsverenigingen,
cliëntorganisaties en met de IGJ.
Overig
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog twee overige vragen. De eerste gaat
over huisregels op de accommodatie. De voornoemde leden begrijpen dat de huidige regeling
te veel mogelijkheden geeft op instellingsniveau wat soms leidt tot bedenkelijke standaardbeperkingen
en te grote verschillen in rechtsgelijkheid tussen cliënten. Is de regering bereid
om modelhuisregels tot stand te brengen om onnodige standaardbeperkingen en rechtsongelijkheid
in de praktijk tegen te gaan?
Het is onwenselijk dat huisregels voor soortgelijke accommodaties en doelgroepen te
grote verschillen vertonen. Ik zie op dit moment echter onvoldoende aanleiding om
bij ministeriële regeling modelhuisregels vast te stellen. Huisregels gelden voor
alle personen in de accommodatie en waarborgen de ordelijke gang van zaken en de veiligheid.
Welke regels een zorgaanbieder nodig acht, hangt onder meer af van de doelgroep, de
zorg die wordt verleend, de faciliteiten en de organisatie. Het is daarom logisch
dat huisregels per accommodatie kunnen verschillen.
De tweede vraag van de leden van de GroenLinks-fractie gaat over het samen plaatsen
van Wvggz-patiënten met strafrechtelijke gedetineerden. De leden krijgen signalen
dat dit in de praktijk problemen oplevert en dat je hier ook principieel vragen bij
kunt stellen. Hoe kijkt de regering hiernaar? En is de regering bereid deze samenplaatsingen
te heroverwegen?
Of het nu gaat om iemand die onder de Wvggz zorg ontvangt of iemand die met een strafrechtelijke
titel wordt geplaatst, het belangrijkste criterium is dat hem of haar de juiste zorg
op de juiste plaats met een passend veiligheidsniveau kan worden geboden. Daarom kan
het voorkomen dat betrokkenen met verschillende titels op dezelfde afdeling in een
instelling verblijven. Omdat op deze wijze de zorg wordt geleverd die deze betrokkenen
nodig hebben, zie ik geen aanleiding om deze samenplaatsingen te heroverwegen.
Wel herken ik de signalen dat het plaatsen van betrokkenen met verschillende titels
complex kan zijn voor de zorgaanbieders. Daarom ben ik voornemens bepalingen die daarop
zien in de Wvggz, Wzd en Wfz te vereenvoudigen. Een voorbeeld daarvan is dat in lijn
met aanbeveling 42 van de wetsevaluatie wordt gewerkt aan de verbetering van de uitvoerbaarheid
van hoofdstuk 9 van de Wvggz. Dit hoofdstuk bevat bepalingen over de rechtspositie
van personen die met een strafrechtelijke titel in een Wvggz-accommodatie zijn opgenomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie van
de Minister op de eerste evaluatie van de Wet zorg en dwang en van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg. Deze leden onderschrijven de doelen van deze wetten,
namelijk een betere rechtsbescherming voor mensen die met gedwongen zorg te maken
hebben, het terugdringen van dwang en het vergroten van eigen regie. Zij lezen in
de evaluatie dat deze doelen nog niet worden bereikt in de praktijk en dat de wetten
ook nog niet helder genoeg zijn. Genoemde leden hechten groot belang aan deugdelijke
wettelijke kaders die de grondslag bieden voor een goede zorgpraktijk. De evaluatie
doet veel aanbevelingen voor aanpassingen in genoemde wetten en verbeteringen in de
praktijk. De leden van de ChristenUnie-fractie moedigen de Minister aan om met vaart
werk te maken van verbetering van zowel wetgeving als de praktijk, zodat de patiënten
en cliënten daadwerkelijk minder dwang ervaren, als zij gedwongen zorg krijgen hun
rechtspositie goed geborgd is en zodat zorgverleners goede zorg, ook gedwongen zorg,
kunnen bieden. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen de Minister steunen in
de leidende principes die zij als toetsingskader hanteert om de wetten te verbeteren.
Deze leden zien hierin onder andere de principes van subsidiariteit en proportionaliteit
terug. Naast wijziging in wetgeving zet de Minister, samen met de sector, in op verbeteringen
van de praktijk.
Hoe houdt de Minister zicht op deze verbeteringen in de praktijk, wat dit betekent
voor de rechtsbescherming van cliënten en patiënten en hoe beoordeelt zij of de ingezette
veranderingen voldoende zijn of dat er meer nodig is? En op welke momenten informeert
zij de Kamer hierover?
Bij de voorbereiding op het wetsvoorstel wordt voorzien in een door BZK uit te voeren
grondrechtentoets. Verder zullen uitvoerings- en handhavingstoetsen, een doenvermogentoets
en een wetgevingskwaliteitstoets plaatsvinden. Daarnaast zal zoals gebruikelijk een
openbare internetconsultatie worden uitgevoerd. Ik hanteer deze toetsen als meetmomenten
om te beoordelen of de geschetste voornemens voldoende zijn om de rechtsbescherming
voor patiënten en cliënten te waarborgen en de praktische uitvoerbaarheid van deze
rechtsbescherming te verbeteren. Daarnaast ben en blijf ik met veldpartijen in gesprek
over wat er nodig is om tot een betere uitvoeringspraktijk te komen. Ik streef ernaar
om het wetsvoorstel medio 2024 in te dienen bij uw Kamer en dan zal ik u tevens informeren
over de uitkomsten van deze meetmomenten, of indien nodig eerder als daar een concrete
aanleiding toe is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat er volgens de beroepsgroepen nu en
wat er op de lange termijn moet gebeuren om gedwongen zorg te verbeteren. Worden de
brancheverenigingen meegenomen in de prioritering van stappen, zowel als het gaat
over wetgeving als over praktijk.
Uit de gesprekken die ik met verschillende beroepsgroepen, brancheorganisaties en
patiënten-/cliëntenorganisaties voer, hoor ik terug dat ook zij willen dat met urgentie
wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om knelpunten in de wetgeving op te lossen. Voor
wat nodig is op langere termijn bestaat op dit moment naar mijn weten nog geen eenduidig
beeld bij de betrokken partijen. Dit komt mede doordat de afgelopen jaren de focus
lag op, en nog gericht is op de implementatie en goede uitvoering van de Wvggz en
de Wzd. Veldpartijen zijn meegenomen in het proces naar aanleiding van de beleidsreactie
en het aangekondigde wetstraject. Ik blijf hen ook in het vervolg betrekken bij keuzes
die worden gemaakt op het gebied van prioritering, zowel over de wetgeving als over
de praktijk.
Wvggz
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er in de praktijk nog onduidelijkheid
heerst over het verzetscriterium. Er wordt gewerkt aan een multidisciplinaire richtlijn
die deze onduidelijkheid moet wegnemen. Wanneer is deze richtlijn gereed? En vindt
de Minister het niet wenselijk om al eerder helderheid te bieden over de huidige interpretatie?
Verzet is elke feitelijke verbale en non-verbale uiting van verzet. Met deze brede
definitie van verzet is beoogd om aan te sluiten bij de praktijk. In veel gevallen
zal hierover weinig twijfel bestaan. Maar in bepaalde gevallen is het in de praktijk
toch onduidelijk. Het evaluatierapport beveelt voor de Wvggz en de Wzd aan om de interpretatie
van het begrip verzet nader te duiden in een breed gedragen multidisciplinaire richtlijn.
Ook de IGJ beveelt in haar publicatie «Bewustzijn groeit, juiste toepassing blijft
achter» alle stakeholders aan om de definitie van verzet te verduidelijken om het
grijze gebied kleiner te maken. Deze aanbevelingen vanuit zowel de wetsevaluatie als
de IGJ zijn gericht op de veldpartijen, en ik ben verheugd om te zien dat zij dit
oppakken. De IGJ signaleert dat zorgverleners zich bewuster zijn geworden van het
toepassen van gedwongen zorg, omdat zij meer met elkaar, betrokkene of de cliënt en
hun vertegenwoordigers praten over onder meer de aanleiding, het nut en de noodzaak
ervan. Vilans heeft voor de Wzd vanaf 2020 programma’s ontwikkeld die bijdragen aan
meer bewustwording ten aanzien van onvrijwillige zorg. Voor de Wvggz hebben verschillende
scholingen en symposia over verplichte zorg plaatsgevonden en sinds 2020 is de Coalitie
Voorkomen Verplichte Zorg actief, ondersteund door Akwa GGZ en de Nederlandse ggz.
Deze coalitie wil verbinden, stimuleren, een richtinggevend kader geven en het thema
voor een langdurende periode onder de aandacht houden. Ik zie daarom geen noodzaak
om op korte termijn extra maatregelen te nemen. Bovendien wordt gewerkt aan multidisciplinaire
richtlijnen voor de Wvggz en Wzd, waar ook de patiënten- en cliëntenvertegenwoordiging
bij wordt betrokken. Voor de Wvggz heeft de NVvP aangekondigd het voortouw te nemen
in de herziening van de Richtlijn dwang en drang. Voor de Wzd zal ik SKILZ vragen
een multidisciplinaire richtlijn te ontwikkelen. De ontwikkeling ervan kent een doorlooptijd
van ongeveer twee jaar. Ik hecht eraan te benadrukken dat de betrokkene, respectievelijk
de cliënt, bij vragen of klachten rond gedwongen zorg die wordt overwogen of is opgelegd
altijd recht heeft op advies en bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon (Wvggz)
of cliëntenvertrouwenspersoon (Wzd), ook wanneer deze vrijwillig verblijft in een
accommodatie.
Toets van wilsbekwaamheid
De Minister is voornemens om de toets van wilsbekwaamheid alleen nog uit te laten
voeren op het moment dat de zorgverantwoordelijke beslist over de toepassing van gedwongen
zorg. Door deze wijziging krijgt de rechter die besluit over de zorgmachtiging niet
meewegen of de patiënt wilsbekwaam is of niet. De leden van de ChristenUnie-fractie
zien ook dat de staat van wils(on)bekwaamheid fluctueert en daarom een toetsing op
het moment van (besluiten tot) toepassing relevant is. Tegelijk vragen deze leden
wat het betekent voor de rechtspositie en rechtsbescherming van de patiënt.
Uitgangspunt van de wet blijft dat de wensen en voorkeuren van de betrokkene worden
betrokken in de procedure tot en de verlening van verplichte zorg op grond van de
Wvggz. Zo worden ze meegenomen in het zorgplan en heeft de betrokkene de mogelijkheid
om een zorgkaart op te stellen. Voordat de rechter de zorgmachtiging afgeeft, wordt
de betrokkene (voor zover hij daartoe in staat is) gehoord en krijgt diens advocaat
de mogelijkheid om zijn zienswijze kenbaar te maken.
Wilsbekwaamheid is, zoals de leden aangeven, inderdaad geen statisch begrip. Vanwege
een mogelijk fluctuerend ziektebeeld is wilsbekwaamheid tijd- en situatiegebonden.
Daarom kan niet alleen worden gekeken naar de wilsbekwaamheid op het specifieke moment
van afgifte van de zorgmachtiging. Meer van belang is het verloop van het ziektebeeld
en de invloed van de wilsbekwaamheid daarop in relatie tot de noodzaak tot verplichte
zorg. Op het moment van de daadwerkelijke verlening van verplichte zorg toetst de
zorgverantwoordelijke de wilsbekwaamheid ter zake (artikel 8:9, vierde lid, Wvggz).
Deze toets wens ik te behouden. Mijn voorstel is om de wilsbekwaamheidstoets op het
moment van afgifte van de zorgmachtiging te schrappen. Aan de hand van de vereisten
van proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid kan de rechter
oordelen of verplichte zorg aangewezen is. Daarbij is van belang op te merken dat
het voor de betrokkene mogelijk blijft om een deskundigenoordeel aan te vragen (artikel
6:1, vijfde lid, Wvggz).
Daarnaast vragen deze leden de Minister of met deze uitwerking van aanbeveling 7 recht
wordt gedaan aan de constatering van de evaluatiecommissie dat uit de literatuur blijkt
dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van wilsbekwaamheid onduidelijk en halfslachtig
zijn en dat in de praktijk deze bepalingen in de praktijk complex en lastig uitvoerbaar
zijn.
Op een aantal plaatsen in de Wvggz wordt een onderscheid gemaakt tussen wilsbekwame
en wilsonbekwame personen. Door het aantal momenten van toetsing te reduceren, beoog
ik bij te dragen aan een betere uitvoerbaarheid ten aanzien van het begrip wilsbekwaamheid.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om daar verdere wijzigingen in aan te brengen.
De beoordeling van de wilsbekwaamheid zal in bepaalde situaties lastig blijven. Ik
hecht er echter aan om wilsbekwaam verzet onder voorwaarden te blijven honoreren.
Stappenplan Wzd
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat het advies van een brede
coalitie van 17 veldpartijen voor een nieuwe, vereenvoudigde procedure als basis dient
voor een nieuwe wettelijke regeling. Deze leden lezen dat de Minister dit wil toetsen
aan de zorgpraktijk. Zij wijzen erop dat de wet ook goed moet werken voor de MBO-verzorgende
en niet alleen te volgen is voor de WO-zorgverlener. Zij vragen de Minister om hier
nadrukkelijk aandacht aan te besteden bij het vormgeven van een nieuwe wettelijke
regeling.
Ik ben het eens met de leden van de ChristenUnie-fractie en zal hier aandacht aan
besteden bij het vormgeven van een nieuwe wettelijke regeling.
Patiëntenvertrouwenspersoon en familievertrouwenspersoon Wvggz
De leden van de ChristenUnie-fractie zien met instemming dat de patiëntvertrouwenspersoon
en familievertrouwenspersoon een stevigere juridische basis krijgt in de Wvggz. Deze
leden vragen ten aanzien van de instrumenten om patiënten meer eigen regie te geven
om concreet en praktisch te kijken wat haalbaar is voor de patiënt, met ondersteuning
van een vertrouwenspersoon.
Zoals in mijn beleidsreactie omschreven, wil ik bij het maken van aanpassingen aan
de wetten inzetten op het vergroten van de eigen regie van betrokkenen. Hierbij vind
ik het van belang dat maatwerk mogelijk is, zodat eigen regie in de praktijk ook daadwerkelijk
wordt bevorderd. Ik ben met MIND en stichting PVP in gesprek over een project om de
eigen regie te bevorderen en om de werking van de eigen regie-instrumenten in de praktijk
te verbeteren.
Welke inspanningen zijn er geleverd en welke resultaten behaald met betrekking tot
het informeren en stimuleren van zorgaanbieders om cliëntenraden beter in positie
te brengen om hun rol te vervullen in het kader van de Wet zorg en dwang, zo vragen
de leden van de ChristenUnie-fractie.
Medezeggenschap in den brede is een belangrijk onderwerp. Een mooi voorbeeld is de
Week van de Medezeggenschap die eind vorig jaar in samenwerking tussen ActiZ en LOC
Waardevolle zorg (LOC) is georganiseerd. Ik waardeer dit soort initiatieven en sloot
hier zelf ook bij aan. Specifiek ten aanzien van de Wzd heb ik voorafgaand aan inwerkingtreding
van de Wzd een brochure laten ontwikkelen over de rol van de cliëntenraad binnen de
Wzd. Deze brochure is later via dwangindezorg.nl ook opgenomen op de pagina voor zorgaanbieders
en zorgverleners. Vooral veldpartijen ondernemen sinds voor inwerkingtreding van de
Wzd tot nu diverse acties. Voor cliëntenraden zelf als ook zorgprofessionals zijn
er diverse ondersteuningsmogelijkheden beschikbaar over de Wzd. Bijvoorbeeld het Landelijk
Steunpunt medezeggenschap (LSR), Raad op Maat en het LOC bieden ondersteuning door
middel van workshops, brochures en een helpdesk. LOC heeft vanuit Radicale Vernieuwing
Zorg een pilot uitgevoerd met zestien zorgorganisaties en de centrale cliëntenraden
van betrokken zorgaanbieders werden hierbij steeds betrokken. Het LSR heeft de indruk
dat cliëntenraden binnen zorgaanbieders steeds meer en beter in positie worden gebracht.
Zorgaanbieders hechten steeds meer waarde aan medezeggenschap en inspraak van cliënten.
Zij ervaren dan ook een steeds grotere betrokkenheid van het management bij de raden.
Nog niet op alle plekken gaat dit goed, dus ik stimuleer zorgaanbieders om hiermee
aan de slag te blijven en zal daarom ook hier aandacht voor blijven vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het evaluatierapport over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
(Wzd). Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om hierover enkele vragen te stellen.
In algemene zin juichen de leden van de SGP-fractie de lijn van de Minister toe om
de beweging van regels naar principes te maken en meer ruimte te geven aan professionele
autonomie. De leden van de SGP-fractie delen de conclusies van de onderzoekers dat
de Wvggz en de Wzd in belangrijke mate mislukt zijn: «Van heldere regelgeving die
voldoende rekening houdt met de kenmerken van de domeinen waarin ze moet worden toegepast
is geen sprake.» Zij steunen de aanbevelingen om te komen tot beter uitvoerbare wetgeving.
De leden van de SGP-fractie roepen in herinnering dat reeds bij de behandeling en
invoering van deze wetten ernstige zorgen leefden over de uitvoerbaarheid ervan. Zelf
hebben deze leden destijds tegen de Wzd gestemd, omdat deze in de praktijk niet werkbaar
zou blijken te zijn voor hulpverleners. Ook bij de Wvggz hadden de leden van de SGP-fractie
zorgen, hoewel zij de gedachte achter deze wet steunden en steunen.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister welke lessen eruit getrokken worden
dat reeds kort na inwerkingtreding van deze wetten aanzienlijke aanpassingen moeten
worden gedaan. Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat dergelijke onuitvoerbare wetgeving
tot stand komt? De leden van de SGP-fractie vinden dit overigens ook een vraag die
de Kamer(s) zichzelf moet(en) stellen.
In het evaluatierapport wordt uitgebreid aandacht besteed aan de wijze van totstandkoming
van de Wvggz en de Wzd40. Geconcludeerd wordt dat de wetten vanaf het moment van indienen bij de Tweede Kamer
tot aan inwerkingtreding veelvuldig zijn gewijzigd en gedurende de parlementaire behandeling
gedetailleerder en complexer zijn geworden. De onderzoekers wijzen er ook op dat een
groot aantal aanpassingen, waaronder ook wijzigingen op verzoek van veldpartijen of
door het parlement zelf, gedurende de parlementaire behandeling in de wetten zijn
opgenomen. Hierdoor is volgens de onderzoekers de oorspronkelijke systematiek van
de wetten onder druk komen te staan en is niet altijd bewaakt of alle aanpassingen
zich verdroegen met eerder geformuleerde uitgangspunten en doelstellingen van wetgeving.
De tijdsspanne tussen de parlementaire behandelingen van beide wetten heeft de samenhang
tussen beide regelingen niet altijd bevorderd, zo concluderen de onderzoekers.
Uit deze bevindingen zijn belangrijke lessen te trekken voor het vervolgproces. De
eerste les die ik trek uit deze bevindingen is dat het primaire doel van de Wvggz
en Wzd om de rechtsbescherming voor betrokkenen en cliënten te waarborgen, duidelijker
voorop moet staan. Dat betekent dat we in het vervolgtraject scherpere keuzes moeten
maken in welke beleidsdoelen de wetgeving zou moeten voorzien en op welke wijze. Waar
het gaat om het waarborgen van de rechtsbescherming van betrokkenen en cliënten moet
de procedure heel nauwkeurig zijn.
Waar het gaat om het voorkomen van gedwongen zorg kan een wet bijdragen aan een cultuuromslag,
wat ook blijkt uit de eerste ervaringen, maar kan deze een cultuuromslag niet afdwingen.
Dat tweede aspect vergt een andere wijze van het maken van wet- en regelgeving, meer
«principle based», dan het geval is bij het inperken van grondrechten. Ik zie hier
dan ook ruimte om minder gedetailleerde regels te maken en meer maatwerk mogelijk
te maken.
De derde les die ik trek uit de bevindingen is het belang van een overzichtelijk en
samenhangend wetstraject waarbij tussentijdse wijzigingen niet leiden tot het onder
druk zetten van de beoogde systematiek van de Wvggz en de Wzd en waarbij in het voorstadium
oog is voor de vraag of een beoogde wijziging ook uitvoerbaar is. Hiervoor heb ik
in mijn beleidsreactie leidende principes geformuleerd. Ik wil dan ook de tijd nemen
die nodig is om tot een dergelijk evenwichtig wetsvoorstel te komen.
Een vierde les die ik trek uit de bevindingen van de onderzoekers is het belang van
veldpartijen die met elkaar samenwerken om tot gedragen voorstellen te komen voor
verbetering van wetgeving. Ik zie het voorbeeld van het advies van de Wzd-veldpartijen
ten aanzien van het stappenplan als een bemoedigende ontwikkeling in deze richting.
Waar het niet mogelijk is om tot gedragen voorstellen te komen, zal ik op basis van
het in de beleidsreactie geschetste toetsingskader zelf komen tot een afgewogen wetsvoorstel.
Dat betekent dat niet alle inbreng van partijen op alle punten gehonoreerd kan worden,
juist om de complexiteit te verminderen. Door het zorgvuldige traject waarin ik alle
partijen betrek bij de uitwerking van de evaluatie, zorg ik dat alle standpunten worden
gehoord en in samenhang worden afgewogen.
De onderzoekers hebben maar liefst zeventig (gedetailleerde) aanbevelingen gedaan
om de uitvoerbaarheid van de twee wetten te verbeteren. De leden van de SGP-fractie
hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister hierop in de bijlage bij haar
beleidsreactie, waarin zij per aanbeveling aangeeft hoe zij deze apprecieert. Omdat
in haar (vrij lange) brief ook een aantal van de zeventig aanbevelingen wordt benoemd,
zijn de leden van de SGP-fractie gemakshalve uitgegaan van het duidelijke overzicht
van aanbevelingen en appreciatie daarvan. Zij vragen de Minister voor de zekerheid
of zij in de brief maatregelen heeft aangekondigd die niet in de bijlage met appreciaties
staat: zijn er beleids- of wetswijzigingen die de Minister wil doorvoeren die geen
directe reactie zijn op de zeventig aanbevelingen?
Ja. Ik ben en blijf met veldpartijen in gesprek en sta open voor goede voorstellen
die vanuit het veld worden gedaan, ook los van de evaluatie. In mijn beleidsreactie
heb ik niet alleen geput uit de evaluatie, maar ook uit de overleggen over knelpunten,
mogelijke oplossingen én goede voorbeelden die de mensen uit de praktijk bij mij aandragen.
Zo werd in de taakgroep samenloop Wvggz/Wzd geopperd dat een gemeenschappelijke spoedprocedure
de samenwerking kan vereenvoudigen alsnog niet duidelijk is met welke problematiek
iemand te maken heeft. Zo’n spoedprocedure ga ik eerst nader onderzoeken met het veld,
omdat een goede uitvoerbaarheid en voldoende plekken randvoorwaardelijk zijn. Een
ander voorbeeld is het mogelijk aanpassen van het onderscheid tussen intramurale en
ambulante gedwongen zorg. Ook ben ik van plan om cliëntenraden instemmingsrecht te
bieden bij het beleidsplan Wzd. En ik wil de procedure voor de zelfbindingsverklaring
in de Wvggz vereenvoudigen.
Verder vragen de leden van de SGP-fractie of de Minister van mening is dat het perspectief
van de mensen (en hun naasten) die met onvrijwillige zorg te maken hebben voldoende
is meegenomen bij deze evaluatie. Hoe wordt dit in de toekomst gewaarborgd en betrokken
bij de aangekondigde wetswijziging?
Het patiënt- en cliëntperspectief is meegenomen in de evaluatie. Ik wil in de toekomst
de betrokkenheid van patiënten en cliënten blijven versterken. Juist de ervaringen
van patiënten, cliënten en hun naasten moeten van invloed zijn om rechtsbescherming
op een effectieve en doeltreffende manier in de wet op te nemen. U kunt in de evaluatie
de ervaringen van zowel cliënten, betrokkenen als naasten teruglezen, die door middel
van focusgroepen en aanvullende interviews zijn opgehaald41.
Daarnaast heb ik n.a.v. de evaluatierapporten om tafel gezeten met cliënten, betrokkenen,
naasten en vertegenwoordigende organisaties. Zoals ook in de brief van MIND aan uw
Kamer n.a.v. de beleidsreactie is terug te lezen, voelen zij zich goed betrokken bij
het wetstraject. Alzheimer Nederland, Ieder(in), KansPlus, LSR en LOC voelen ook een
grote betrokkenheid bij het wetstraject, maar zijn van mening dat het perspectief
van cliënten ontbreekt in de evaluatie. Bij de uitwerking van een nieuw wetsvoorstel
neem ik het cliënten- en patiëntenperspectief mee door nauw af te stemmen met deze
organisaties en ervaringsdeskundigen en naasten zelf te betrekken.
De leden van de SGP-fractie willen nu nog een aantal vragen stellen en opmerkingen
maken over afzonderlijke aanbevelingen en de reactie van de Minister daarop. In algemene
zin vragen de leden van de SGP-fractie zich af wat het verschil is tussen «Deze aanbeveling
wordt overgenomen» en «Deze aanbeveling wordt betrokken bij het wetsvoorstel». Kan
de Minister dat toelichten?
Waar «Deze aanbeveling wordt overgenomen» vermeld staat zal een aanbeveling, waar
het wet- en regelgeving betreft, worden uitgewerkt in het wetsvoorstel dat nu in voorbereiding
is. Waar «Deze aanbeveling wordt betrokken bij het wetsvoorstel» staat, ligt de precieze
uitwerking van de aanbeveling in het wetsvoorstel nog niet vast. Dit hangt onder andere
af van nadere gesprekken met de praktijk of uitkomsten van onderzoek dat noodzakelijk
is voor verdere uitwerking in het wetsvoorstel. Ik zal u bij het indienen van het
conceptwetsvoorstel informeren over of, en zo ja op welke wijze, de aanbevelingen
in het wetsvoorstel zijn opgenomen.
Aanbeveling 1
De cliëntorganisaties willen weten hoe de Minister onder mensen en hun naasten de
kennis over de Wzd en hun rechten wil bevorderen en bij wie zij daarvoor de verantwoordelijkheid
legt. Kan de Minister hier duidelijkheid over verschaffen?
Ik vind het belangrijk dat cliënten en hun naasten op de hoogte zijn van de Wzd en
de rechten die zij aan de Wzd ontlenen. De Wzd verplicht zorgaanbieders om cliënten
en vertegenwoordigers binnen twee weken na aanvang van zorg te informeren over hun
rechten op grond van de Wzd, inclusief de klachtenregeling (artikel 52). Daarnaast
verplicht de Wzd zorgaanbieders om cliënten te informeren over het recht op advies
en bijstand door een cliëntenvertrouwenspersoon op een manier die aansluit bij de
behoefte en het bevattingsvermogen van de cliënt (artikel 57). Primair ligt de verantwoordelijkheid
om cliënten en hun naasten te informeren over hun rechten in het kader van de Wzd
en de mogelijkheden van bijstand dus bij de zorgaanbieder van wie de cliënt zorg ontvangt.
Omdat het belangrijk is dat cliënten en hun naasten goed op de hoogte zijn van de
Wzd heeft VWS daarnaast in de afgelopen jaren diverse informatieproducten laten ontwikkelen
met het oog op de doelgroepen van de Wzd. Zo zijn er in opdracht van VWS brochures
opgesteld door o.a. KansPlus en Raad op Maat en er is een Steffie42 ontwikkeld die de Wzd in begrijpelijke taal uitlegt. Tot slot ontvangen cliëntenorganisaties
tot en met het einde van 2023 subsidie in het kader van het project «Stem van de cliënt».
Onderdeel van dit project is het verder informeren van cliënten en hun naasten over
de Wzd.
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bereid is om ook extra te investeren
in kennisbevordering en voorlichting over de Wvggz. Wat gebeurt er op dit moment al
om kennis over de Wvggz te vergroten?
Het veld ontplooit veel diverse activiteiten die zien op kennisvergroting en voorlichting.
Vanzelfsprekend maakt de Wvggz onderdeel uit van de opleiding tot psychiater, zowel
in het verplichte onderwijs als in diverse cursussen. Daarnaast zijn verschillende
scholingen en e-learnings beschikbaar en worden regelmatig symposia georganiseerd.
In het NVvP Voorjaarscongres43 van dit jaar hebben bijvoorbeeld enkele bijeenkomsten en discussiepanels over het
verminderen van verplichte zorg plaatsgevonden. Halfjaarlijks is er een symposium
over de actualiteiten van de Wvggz. Vanuit de afdeling Geneesheer-Directeur van de
NVvP worden intervisiebijeenkomsten georganiseerd ter bevordering van standaardisatie
bij de interpretatie van de Wvggz. Sinds 2020 is de Coalitie Voorkomen Verplichte
Zorg actief, ondersteund door Akwa GGZ en de Nederlandse ggz. In de coalitie werken
verschillende organisaties44 samen aan het verminderen van verplichte zorg. De coalitie wil verbinden, stimuleren,
een richtinggevend kader geven en het thema verplichte zorg voor een langdurende periode
onder de aandacht houden. Op initiatief van de coalitie zijn verschillende lerende
netwerken opgezet.45 Bovendien neemt de NVvP het voortouw in de ontwikkeling van een multidisciplinaire
richtlijn, wat een herziening inhoudt van de huidige Richtlijn Dwang en Drang. Ik
juich al deze initiatieven van harte toe. De IGJ signaleerde bovendien in haar publicatie
van december 2020, kort na de inwerkingtreding van de Wvggz, dat zorgaanbieders en
-verleners doorgaans geschoold zijn op het gebied van de Wvggz en zich bewust zijn
van (de vormen van) verplichte zorg.46 Ik zie, gezien al deze activiteiten en de bevindingen van de IGJ, op dit moment geen
noodzaak voor een extra stimulans.
Aanbeveling 3 en 4
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet inzet op het uitwerken van het wetsvoorstel
in plaats van het doen van nieuw onderzoek via een taskforce. Zij vragen zich af of
dit een logische tegenstelling is. Voor het uitwerken van een wetsvoorstel is toch
nodig om te weten wat je precies moet wijzigen, bijvoorbeeld als het gaat om het wegnemen
van onnodige lastendruk? Daarbij vragen de leden van de SGP-fractie of een taskforce
niet kan bijdragen aan verminderen van administratieve belasting op de korte termijn,
met de verwachting dat het traject van de wetswijziging nog wel even gaat duren voordat
dit bij de Kamer ligt en zéker voordat het in werking zal zijn getreden. Hoe wordt
voorkomen dat concrete verbeteringen die ook zónder wetswijziging gerealiseerd zouden
kunnen worden, nu blijven liggen?
Van een tegenstelling is geen sprake. Ik heb opvolging aan de aanbevelingen gegeven
door uitgebreid met personen uit de praktijk in gesprek te gaan, zoals ik heb geschetst
in de aanbieding van het eerste evaluatierapport. Voor de Wvggz heb ik onder leiding
van een onafhankelijk bureau verschillende taakgroepen georganiseerd met betrokkenen,
naasten, vertrouwenspersonen, zorgprofessionals, advocaten, politieagenten en officieren
van justitie. In die taakgroepen ging het over de verbetering van de uitvoerbaarheid
van de Wvggz, zoals onder meer de vermindering van de administratieve lasten. Ook
is de samenloop met de Wzd besproken. Voor de Wzd hebben veldpartijen gewerkt aan
een gezamenlijk advies ten aanzien van het stappenplan en organiseer ik momenteel
klankbordgroepen (waaronder over de registratie van onvrijwillige zorg) waarin de
praktijk wordt betrokken bij het uitwerken van mogelijke voorstellen tot wetswijziging.
De uitkomsten van hetgeen is en nog wordt opgehaald, betrek ik bij het wetsvoorstel
dat ik medio 2024 aan de Tweede Kamer wil aanbieden. In de afgelopen jaren is al door
het veld ingezet op het verminderen van de lastendruk binnen de kaders van de huidige
wetgeving. Bovendien zijn ook aanpassingen doorgevoerd met twee reparatiewetten. Het
verder verminderen van de lastendruk vergt mijns inziens verdere aanpassing van de
wet- en regelgeving. Daar zet ik nu op in.
Aanbeveling 5
De leden van de SGP-fractie steunen de aanbeveling van harte om het plan van aanpak
te wijzigen en kijken uit naar de uitwerking hiervan.
Aanbeveling 6 Wvggz
De leden van de SGP-fractie vinden de appreciatie van deze aanbeveling te mager. Zij
vragen wanneer de Minister een terugkoppeling geeft van de gesprekken met veldpartijen
hoe de informatievoorziening aan patiënten vereenvoudigd kan worden.
Sinds 2017 zijn alle ketenpartijen die aangesloten zijn bij de Wvggz een gezamenlijk
ketenprogramma begonnen. Zij hebben zich daar in gezamenlijkheid maximaal ingespannen
om de informatievoorziening aan betrokkenen te vereenvoudigen. Een verdere vereenvoudiging
van de informatievoorziening zal daarom op dit moment niet meer uit gesprekken of
een gezamenlijke inspanning kunnen volgen. Een aanpassing van de wet is nodig om meer
maatwerk te kunnen bieden. In het kader van het wetstraject zal ik alle ketenpartijen
betrekken en u hierover informeren.
Aanbeveling 48
Is de Minister bereid om de Kamer te informeren over de wijze waarop de IGJ gevolg
geeft aan deze aanbeveling?
De betreffende aanbeveling luidt «Richt het toezicht van de IGJ met betrekking tot
de rechtsbescherming van de patiënt zo in, dat ook de werkelijkheid achter de toepassing
van de wettelijke bepalingen in beeld komt». In haar publicatie «Dwang in de zorg:
van wet naar mindset» van december 2021 beschrijft de IGJ dat het voor iedereen belangrijk
is om de geest van de wetten en de doelen rondom gedwongen zorg voor ogen te houden.
Nog steeds richt de IGJ haar toezicht zodanig in, dat zij zich niet alleen richt op
de juiste toepassing van de bepalingen van de wetten, maar ook kijkt naar de manier
waarop zorgaanbieders invulling geven aan de bedoeling van de wetten. Het gaat hierbij
om de juiste toepassing van de geest van de wet, niet om de exacte wetstoepassing
naar de letter van de wet. De IGJ blijft hierover gesprekken voeren met brancheorganisaties
en zorgaanbieders.
Aanbeveling 57
Is de Minister bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van de gesprekken
met de NZa en NLggz over deze aanbeveling?
Inmiddels heeft ambtelijke afstemming tussen de NZa, dNLggz en VWS plaatsgevonden.
In het reeds door de NZa aangekondigde kostenonderzoek naar de tarieven in de ggz
en forensische zorg wordt de Wvggz meegenomen. Dit kostenonderzoek voert de NZa in
2024 uit en vormt de basis voor de tarieven per 2026. Gedurende het wetwijzigingsproces
en het kostenonderzoek blijf ik met de NZa in overleg om te bezien hoe de wetswijzigingen
hun weerslag in het onderzoek vinden. Voor de kortere termijn blijven dNLggz en de
NZa in overleg of bijstelling noodzakelijk en mogelijk is, in het licht van de reeds
spelende ontwikkelingen van het zorgprestatiemodel en de beschikbare data.
Aanbeveling 61 en 62
De leden van de SGP-fractie vinden het jammer dat de Minister deze duidelijke aanbevelingen
maar gedeeltelijk opvolgt. Het liefst zouden zij zien dat de uitwerking van het stappenplan
aan zelfregulering overgelaten zou worden. De wijze waarop het stappenplan juridisch
is vormgegeven is veel te complex en te weinig flexibel. Zij vragen de Minister haar
appreciatie te heroverwegen.
Ik ben het met de leden van de SGP-fractie eens dat de wijze waarop het stappenplan
nu is vormgegeven te complex en te weinig flexibel is, en dat dit anders moet. Het
advies van de veldpartijen dat als basis dient voor een nieuwe besluitvormingsprocedure
biedt handvatten om het stappenplan eenvoudiger en flexibeler te maken. Dat doel deel
ik met de leden van de SGP-fractie.
Het versoepelen van het stappenplan is slechts een van de aanbevelingen waar de zorgpartijen
mee aan de slag willen, alvorens er daadwerkelijk een aangepaste wet is. Hoe houdt
de Minister zicht op de uitwerking van de aanbevelingen van de wetsevaluatie in de
praktijk, in de overgangsperiode totdat er een nieuwe wet is? Hoe wordt daarin de
rechtspositie van cliënten gewaarborgd?
Ik ben en blijf in gesprek met veldpartijen over wat er nodig is om tot een goede
uitvoering van de huidige wetten te komen. Indien organisaties al aan de slag willen
gaan met aanbevelingen die gaan over het verbeteren van de uitvoering in de praktijk,
dan kan dat. Voorbeelden hiervan zijn scholing en het inzetten op kennisontwikkeling.
In de periode tot het van kracht worden van de wetswijziging zal de IGJ de eerdere
ingezette koers van agenderen en stimuleren voortzetten en op die manier toezien op
een goede uitvoering van de wetten. Indien de IGJ signalen ontvangt dat de kwaliteit
van zorg in het geding raakt, zal handhavend opgetreden worden. Ook de rechter heeft
een toetsende rol.
Aanbeveling 67
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de discussie over de beroepsgroepen die
als Wzd-functionaris kunnen optreden reeds bij de Aanpassingswet Wzd in 2019 uitgebreid
aan de orde is geweest. Ze vinden het echt een gemiste kans dat dit toen niet al is
geregeld.
Tijdens de plenaire behandeling van de Aanpassingswet in 2019 (Kamerstuk 35 087; Handelingen II 2018/19, nr. 92, item 9) heeft uw Kamer inderdaad uitgebreid het debat gevoerd over de beroepen die als Wzd-functionaris
op kunnen treden en de vraag of de verpleegkundige hieraan toegevoegd moest worden.
Dit naar aanleiding van het voorstel in de aanpassingswet om de Wzd-arts te vervangen
door de Wzd-functionaris en daarmee deze functie open te stellen voor de gz-psycholoog
en orthopedagoog-generalist.
In het evaluatierapport is uitgebreid aandacht besteed aan de functionarissen binnen
de Wzd, waaronder de Wzd-functionaris47. Uit de evaluatie blijkt dat in de praktijk verschillend gedacht wordt over welke
beroepsgroepen als Wzd-functionaris kunnen optreden. De evaluatiecommissie beveelt
aan om (al dan niet onder voorwaarden) de beroepsgroepen die als Wzd-functionaris
kunnen optreden uit te breiden, waarbij uitbreiding met de verpleegkundig specialist
op dit moment het meest voor de hand ligt. Deze optie is reeds onderzocht door HAN
University of Applied Sciences en het Universitair Kennisnetwerk Ouderenzorg Nijmegen
(UKON).48
49 Ik zal hierover in overleg treden met de betrokken veldpartijen en dit meenemen in
het proces richting het opstellen van het wetsvoorstel.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Langdurige
Zorg en Sport inzake de Beleidsreactie op het evaluatierapport van Amsterdam UMC/Trimbos
over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Het lid van de BBB-fractie
is erg geschrokken van de uitkomsten van de evaluatie. Het gaat hier om zeer kwetsbare
mensen die wij, de overheid, nu niet voldoende beschermen. Er is dus dringend actie
nodig om deze situatie te verbeteren. Een brief van 27 kantjes vol overwegingen en
plannen duidt niet op spoedige verandering. Het lid van de BBB-fractie is dan ook
bang dat er begin 2024 geen concreet wetsvoorstel zal liggen.
Kan de Minister met een meer concrete tijdlijn komen met tussendoelen zodat de Kamerleden
de voortgang goed kunnen bewaken?
Samen met uw Kamer ben ik onverminderd gemotiveerd om voortvarend de aanbevelingen
van de wetsevaluatie ter hand te nemen en om te zetten in beter uitvoerbare wetgeving.
Juist vanwege de zorgvuldige afstemming die noodzakelijk is in het kader van uitvoerbaarheid
is het lastig om een concrete tijdlijn te schetsen. Zoals ik heb aangegeven vind ik
het belangrijk om met het veld in gesprek te blijven over de uitwerking van de evaluatie
in een wetsvoorstel. Bij de voorbereiding op het wetsvoorstel wordt voorzien in een
door het BZK uit te voeren grondrechtentoets en zal ik het College voor de Rechten
van de Mens en de AP betrekken. Verder zullen uitvoerings- en handhavingstoetsen,
een doenvermogentoets en een wetgevingskwaliteitstoets plaatsvinden. Ik verwacht als
eerstvolgend concreet tussendoel het ter (internet)consultatie aanbieden van het wetsvoorstel,
opdat het wetsvoorstel medio 2024 bij uw Kamer kan worden ingediend.
Het lid van de BBB-fractie ondersteunt het idee om terug te gaan naar de kern en naar
de doelen. Maar aangezien de overheid elk probleem oplost door met nog meer regelgeving
te komen, is het lid van de BBB-fractie sceptisch over de inzet van de Minister om
te komen tot vereenvoudiging. Dit vergt immers een denken dat verder gaat dan het
denken dat tot de huidige wetgeving heeft geleid. Het lid van de BBB-fractie vindt
het daarom erg belangrijk dat de mensen uit het veld gehoord worden en worden meegenomen
in dit traject. Welke afspraken maakt de Minister met welke partijen en hoe worden
zij betrokken in dit proces?
Voor de Wzd worden op dit moment diverse klankbordgroepen met mensen uit het veld
gehouden op een aantal grotere thema’s binnen de Wzd. Dit betreft artikel 21, de cliëntenvertrouwenspersoon,
de afbakening van zorgvormen, de registratie van onvrijwillige zorg en een specifieke
taakgroep over richtlijnen. Voor de Wvggz heb ik onder leiding van een onafhankelijk
bureau verschillende taakgroepen georganiseerd met betrokkenen, naasten, vertrouwenspersonen,
zorgprofessionals, advocaten, politieagenten en officieren van justitie. De input
van deze overleggen neem ik mee bij het op te stellen wetsvoorstel. Ook ben ik voornemens
om een aantal gesprekken te voeren met ervaringsdeskundigen. Met partijen heb ik afgesproken
dat ik dit jaar gebruik om het wetsvoorstel op te stellen dat vervolgens openbaar
wordt geconsulteerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.