Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 342 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2024)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 28 juni 2023
Inhoudsopgave
Aanpassen definitie zonnecelauto’s
1
Afzonderlijke bankvergunning groen beleggen
2
Giftenaftrek en ANBI-regelgeving
5
Bronbelasting op dividenden buitenlandse vennootschapsbelastingplichtigen
8
Kring belastingplichtigen verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken
9
Naamswijziging Dienst Toeslagen
11
Aanpassen fiscaal verschoningsrecht
11
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
12
Overig
13
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van VVD, D66, CDA, PvdA, SP, ChristenUnie, PVV en de BBB.
Aanpassen definitie zonnecelauto’s
De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor het aantal auto’s dat
wel en niet onder de nieuwe definitie zal vallen, op dit moment en ook na 2026.
De leden van de VVD-fractie vragen of de impact voor het bedrijfsleven met de aanpassing
van de definitie zonnecelauto’s nader kan worden toegelicht.
De leden van de VVD-fractie vragen of er overleg is geweest met de belangengroepen
over de definitie wijziging van de zonnecelauto’s. Zo ja, wat was hun standpunt, zo
nee, waarom niet. De gevolgen van het aanpassen van de definitie van zonnecelauto’s
op dit moment zijn zeer klein. Er zijn momenteel geen zonnecelauto’s (meer) nieuw
te koop die aan deze aangescherpte definitie voldoen, waardoor de gevolgen voor het
bedrijfsleven verwaarloosbaar lijken De voorgestelde maatregel is vooraf besproken
met ASOM (Alliance for Solar Mobility). De bijtellingsvoordelen voor emissieloze auto’s
vervallen per 2026, dus ook voor zonnecel- en waterstofauto’s. Deze leden vragen hoeveel
zonnecel- of waterstofauto’s inmiddels jaarlijks worden geproduceerd en wat deze auto’s
gemiddeld kosten en wat de verwachting is tot aan 2026.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel zonnecel- of waterstofauto’s jaarlijks
worden geproduceerd, wat deze auto’s gemiddeld kosten en wat de verwachting is tot
aan 2026. Er worden op dit moment voor zover bekend geen zonnecelauto’s (meer) geproduceerd.
Wel werkt een beperkt aantal bedrijven aan de ontwikkeling van deze voertuigen zoals
de doorstart van Lightyear voor de Lightyear 2 (vanaf € 40.000) en de Aptera (vanaf
ongeveer € 37.000).1 Sono Motors is recent gestopt met haar project voor een betaalbare zonnecelauto,
de Sono Sion (vanaf € 25.500). Waterstofauto’s worden anno 2023 nog wel geproduceerd.
Op dit moment zijn er 2 modellen nieuw verkrijgbaar. De Toyota Mirai (vanaf € 70.195)
en de Hyundai Nexo (vanaf € 69.995). Op de bijna 9 miljoen personenauto’s in het Nederlandse
wagenpark rijden er op dit moment ongeveer 600 waterstof elektrische personenauto’s
rond. Dit aandeel is hiermee verwaarloosbaar op het totale personenautopark.
Voor zowel de zonnecel- als waterstof elektrische personenauto’s is het de verwachting
dat deze aandelen zich niet tot zeer beperkt zullen ontwikkelen tot 2026, het jaar
waarin de fiscale voordelen voor emissievrij auto’s komen te vervallen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of er naast de aanpassing van de definitie van
zonnecelauto’s ook gekozen wordt om een cap aan te brengen op de aanschafprijs.
De leden van de fractie van het PvdA vragen of er ook gekozen wordt om een cap aan
te brengen op de cataloguswaarde. Om gebruik van bepaalde vervoersmodaliteiten te
stimuleren is gekozen voor een korting op het bijtellingspercentage. Voor elektrische
auto’s is de korting op het bijtellingspercentage gemaximeerd. In het Klimaatakkoord
is afgesproken om voor zonnecelauto’s de korting op de bijtelling niet te maximeren.
Het maximeren van de cataloguswaarde zou een andere manier van stimuleren zijn. Daar
is niet voor gekozen.
De leden van de fractie van het PvdA vragen waarom met de voorgestelde aanpassing
het fiscale voordeel van deze voertuigen gelijk wordt met het voordeel dat andere
emissievrije auto’s genieten. Voor zonnecelauto’s geldt al een korting op de zogenoemde
bijtelling. De voorgestelde aanscherping van de definitie van zonnecelauto’s is juist
bedoeld zodat er minder makkelijk oneigenlijk gebruik kan plaatsvinden door emissievrije
voertuigen met een relatief klein zonnecel oppervlak en/of een hoog energieverbruik
per kilometer. Daarmee kan zeker worden gesteld dat alleen relatief zuinige auto’s
met een relatief groot oppervlak aan zonnepanelen in aanmerking komen voor de volledige
bijtellingskorting zonder cap.
Afzonderlijke bankvergunning groen beleggen
De leden van de fracties van D66 en de PVV vragen naar de effecten van de voorgestelde
maatregel om voor groenbanken de verplichte bankvergunning af te schaffen. De leden
van de fractie van D66 vragen naar de effecten voor consumenten, met het oog op de
verlaging van de garantie op het spaargeld als de groenbank samengaat met de hoofdbank
en naar mogelijke effecten op toegankelijkheid als er minder loketten zijn met mogelijkheden
om groen te sparen. De leden van de fractie van de PVV vragen waarom het verlagen
van administratieve lasten voor zogenaamde groenbanken prevaleert boven de positie
van spaarders nu de positie van groenspaarders verslechtert als gevolg van de voorgestelde
maatregel. Als alle activiteiten van de groenbank worden overgeplaatst naar de hoofdbank
en de groenbank als afzonderlijke onderneming, met eigen bankvergunning, wordt opgeheven,
heeft dat effecten op de garantie op het spaargeld en het aantal loketten met mogelijkheden
om groen te sparen. Op dit moment kunnen groenspaarders die zowel een (spaar)rekening
bij de hoofdbank als bij de groenbank hebben als gevolg van het depositogarantiestelsel
(DGS) zowel onder de garantie van de hoofdbank als onder de garantie van de groenbank
vallen (dus tot € 100.000 per bank). De voorgestelde wijziging heeft tot gevolg dat,
als de dochter haar vergunning inlevert en opgaat in de hoofdbank, groenspaarders
in de toekomst alleen nog gebruik kunnen maken van de garantie van € 100.000 per rekeninghouder
bij de hoofdbank. De groenspaarders worden door de groenbank geïnformeerd dat hun
groene spaarrekening onder de DGS garantie van de hoofdbank zal vallen. Voor personen
die al een (spaar)rekening hadden bij de hoofdbank, betekent dit concreet dat zij
minder dekking onder het DGS zullen genieten in de toekomst dan voorheen, omdat deze
gemaximeerd is op één maal € 100.000. Een ander gevolg is dat er minder loketten zijn
met mogelijkheden om groen te sparen. In zoverre verslechtert de (financiële) positie
van groenspaarders daardoor in de toekomst. De voorgestelde maatregel biedt groenbanken
slechts de mogelijkheid om mee te liften op de bankvergunning van de hoofdbank. Dit is geen verplichting.
Banken kunnen deze afweging zelf maken. Een bank kan er immers ook voor kiezen om
de huidige situatie te handhaven en de groenbank als een zelfstandig onderdeel met
een eigen bankvergunning te houden. In dat geval heeft dit geen gevolgen voor de dekking
van de klanten onder het depositogarantiestelsel en het aantal loketten met mogelijkheden
om groen te sparen.
De leden van de fractie van de PVV vragen om een uitputtende lijst van alle beleggingen
die kwalificeren als «groen». Deze leden vragen ook om de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de reeds bestaande fiscale regelgeving omtrent «groen» beleggen in kaart te brengen,
deze te duiden en af te zetten tegen het budgettaire beslag alsmede het toekomstige
stelsel op basis van reel rendement. Jaarlijks publiceert de Belastingdienst een lijst
met fondsen en beleggingen die kwalificeren voor de vrijstelling en heffingskorting
groen beleggen in box 3.2 Het budgettair beslag van beide regelingen is opgenomen in bijlage 9 van de Miljoenennota.3 De kosten van de vrijstelling en heffingskorting groen beleggen in box 3 worden voor
2023 geraamd op respectievelijk 19 en 40 miljoen euro. De regeling groen beleggen
is voor het laatst geëvalueerd in 2019, waarbij werd geconcludeerd dat de regeling
doelmatig en doeltreffend is.4 Iedere € 1 die door de overheid wordt uitgegeven aan de Regeling groenprojecten levert
voor € 29 tot € 34 aan financiering op voor innovatieve duurzame projecten die zonder
de Regeling niet hadden plaatsgevonden.
Verder vragen de leden van de fractie van de PVV om alle indirecte en directe fiscale
«groene» subsidies/vrijstellingen/kortingen in kaart te brengen alsmede het budgettaire
belang per maatregel.
Tabel 19.3 in bijlage 19 bij de Miljoenennota 2023 geeft een overzicht van de fiscaal
groene subsidies.5 Deze hebben een gezamenlijk budgettair beslag van 204 miljoen euro in 2023. Andere
fiscale groene vrijstellingen en kortingen zijn het verlaagd tarief walstroom (1 miljoen),
de vrijstelling en heffingskorting voor groen beleggen in box 3 (respectievelijk 19
en 40 miljoen), het btw-nultarief op zonnepanelen (31 miljoen) en diverse autoregelingen
zoals de BPM en MRB vrijstelling voor nulemmissievoertuigen (respectievelijk 40 en
260 miljoen), de korting op de bijtelling voor nulemmissieauto’s (338 miljoen) en
het MRB halftarief voor plug-in hybride auto’s (56 miljoen).
Voorts vragen de leden van de fractie van de PVV of de regering bij dit overzicht
per maatregel kan aangeven waarom het kwalificeert als «groen». In de Regeling groenprojecten
wordt aangegeven welke projecten kwalificeren voor groene financiering. In andere
fiscale regelingen zoals de EIA en MIA/Vamil wordt jaarlijks respectievelijk een Energielijst
en Milieulijst gepubliceerd waarin wordt aangeven welk type investeringen voor fiscaal
voordeel in aanmerking komt.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de aansluiting van de hoofdzakelijkheidseis
bij Europese standaarden voor groene investeringen en of de administratieve lasten
zo veel mogelijk worden geminimaliseerd. De voorgestelde maatregel verandert niets
aan de voorwaarden. Er wordt slechts de mogelijkheid geboden om een onnodige dubbele
bankvergunning te voorkomen. De voorgestelde maatregel voor groen beleggen maakt het
mogelijk voor hoofdbanken om via een specifiek daarop ingericht onderdeel binnen de
eigen organisatie de activiteiten van een groenbank te verrichten. Die activiteiten
hoeven daarmee niet langer in een afzonderlijke dochteronderneming, met eigen bankvergunning,
te worden ondergebracht. Deze bankvergunning gaat gepaard met veel formele vereisten
op het gebied van governance, rapportageverplichtingen, een eigen aandeelhoudersvergadering,
bestuur en raad van commissarissen en andersoortige verplichtingen, inclusief de vereiste
commissies, het opstellen van een enkelvoudige jaarrekening alsmede de accountantscontrole
van die jaarrekening. Dit is relevant voor circa de helft van de tien huidige groenfondsen.
Dit voorstel kan bijdragen aan een substantiële vermindering van administratieve lasten
voor deze groenbanken.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de check op de hoofdzakelijkheidseis
voor groen beleggen, dat in ieder geval 70 procent van het ingelegde vermogen wordt
geïnvesteerd in erkende groene projecten. Deze leden hebben gelezen dat deze check
zal worden gedaan door middel van een administratieve controle door de Belastingdienst
en vragen zich af waarom in de Uitvoeringstoets niets is opgenomen over de gevolgen
daarvan voor de uitvoering en over kosten. De Belastingdienst doet deze controle momenteel
ook al. De uitvoering van deze werkzaamheden door de Belastingdienst leidt daarom
niet tot aanvullende werkzaamheden en kosten binnen de uitvoering.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe scherp het toezicht blijft op de groene
beleggingen van groenbanken bij integratie en of dit voor toezichthoudende organen
en burgers duidelijk is. Ook vragen deze leden hoe duidelijke en transparante rapportages
van de bank gewaarborgd worden. Met de voorgestelde wijzigingen wordt het mogelijk
gemaakt om bij ministeriële regeling regels te stellen met betrekking tot het administratieve
onderscheid tussen de hoofdbank en het groenfonds. Dit onderscheid kan bijvoorbeeld
plaatsvinden door het altijd hanteren van identificeerbare spaarproducten met eigen
productcodes en gekoppelde rekeningnummers met een afwijkende nummering bij het onderdeel
groenfonds. Daarnaast zijn groene spaarproducten afzonderlijke producten in het banksysteem,
waardoor controles goed uitgevoerd kunnen worden. Hierin ligt tevens een controletaak
voor de accountant van de bank.
Giftenaftrek en ANBI-regelgeving
De leden van de fracties van de VVD, CDA en PvdA vragen waarom is gekozen om de ondergrens
van € 2.500 te verhogen naar specifiek € 10.000. Hierbij vragen zij zich af wat de
afwegingen hierbij waren en waarom er niet gekozen is voor bijvoorbeeld € 5.000 of
€ 7.500. Ook vragen zij zich hierbij af hoe € 10.000 afdoende wordt geacht als verbetering
om misbruik te voorkomen. Er is voor een ondergrens van € 10.000 gekozen om de voorgestelde
maatregel zo proportioneel mogelijk te laten zijn. Deze ondergrens betekent dat giften
in natura met een waarde in het economische verkeer van in totaal meer dan € 10.000
uitsluitend voor aftrek in aanmerking komen als er een objectieve waardebepaling heeft
plaatsgevonden die is opgenomen in een onafhankelijk taxatierapport of volgt uit een
factuur. Op deze wijze wordt voorkomen dat belastingplichtigen met alleen een of meer
giften van in totaal meer dan € 2.500 worden gedwongen een onafhankelijk taxatierapport
te laten opstellen terwijl het voordeel van de giftenaftrek daar niet tegenop zou
wegen. Zoals in de toelichting is vermeld, is de ondergrens verhoogd naar € 10.000
vanwege de kosten van het laten opstellen van een onafhankelijk taxatierapport en
de administratieve lasten voor de donateur/belastingplichtige. Die kosten en administratieve
lasten blijven hiermee verhoudingsgewijs binnen de perken. Wel worden hiermee de uitwassen,
met grote handhavingsrisico’s, bestreden.6
De leden van de fracties van D66 en de PvdA vragen hoeveel giften in natura jaarlijks
worden afgetrokken, het aantal giften per groottecategorie (tot € 2.500, tussen € 2.500
en € 10.000, tussen € 10.000 en € 20.000 en boven de € 20.000) en het budgettaire
beslag van elk van deze vier categorieën. Het antwoord op deze vragen is dat het voor
(de giftenaftrek in) de aangifte inkomstenbelasting niet relevant is of sprake is
van giften in natura. Het is niet bekend hoeveel giften in natura worden afgetrokken
en welke groottecategorie het betreft. Wat wel bekend is, is dat er minder dan 5.000
huishoudens zijn met giften van boven de € 10.000 in een kalenderjaar. Een deel van
deze giften zal betrekking hebben op giften in natura.
Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdA wat de verwachte kosten voor een
objectieve waardebepaling zijn. Het antwoord op deze vraag is dat de verwachte kosten
voor een objectieve waardebepaling erg uiteen kunnen lopen. Dit is afhankelijk van
het tijdsbeslag voor de taxateur en of de taxatie ter plekke moet plaatsvinden of
op kantoor van de taxateur kan plaatsvinden. Indien kan worden volstaan met een factuur,
zijn er geen verwachte kosten.
Verder vragen de leden van de fractie van het CDA om ook in te gaan op de vragen van
de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) of niet een knelpunt ligt bij het
keuzemoment aan de voorkant inzake wat te doen met de periodieke gift bij het vervallen
van de ANBI-status, werkloosheid en dergelijke en of bij de periodieke gift ook niet
de mogelijkheid moet bestaan deze gedeeltelijk te verminderen, onder een van de genoemde
omstandigheden. De eerste vraag heeft betrekking op de periodieke gift in relatie
tot het vervallen van de ANBI-status, hier is geen sprake van een knelpunt. De situatie
kan zich bijvoorbeeld voordoen dat een ANBI een geschil met de Belastingdienst krijgt
over de vraag of haar doel en/of feitelijke werkzaamheden het algemeen belang dient.
Het gevolg kan zijn dat de ANBI-status door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare
beschikking wordt ingetrokken.7 Het is echter mogelijk dat na bezwaar of beroep bij de rechter blijkt dat de ANBI-status
ten onrechte is ingetrokken en moet worden hersteld. Op grond van het onderhavige
voorstel kan de akte van schenking voorschrijven dat de periodieke gift in ieder geval
wordt beëindigd bij verlies van de ANBI-status (artikel 6.38, vijfde lid, onderdeel
a, Wet IB 2001). In het algemeen deel van de toelichting (noot 20) is daarover opgemerkt
dat met verlies van de status als ANBI (instelling) wordt bedoeld dat de instelling
de status van ANBI definitief moet hebben verloren, dat wil zeggen dat de mogelijkheden
tot bezwaar en beroep zijn uitgeput. Dat betekent (ook) dat gevers hun periodieke
giften kunnen laten doorlopen met gebruik van de periodieke-giftenaftrek zolang de
status van instelling nog niet onherroepelijk is ingetrokken.
De andere vraag ziet op het pleidooi van de NOB om toe te staan dat de akte van schenking
voor de periodieke gift de mogelijkheid biedt om de periodieke gift gedeeltelijk te
verminderen, naar keuze van de donateur op het moment dat een van de genoemde omstandigheden
zich voordoet. Ik begrijp het pleidooi van de NOB en grotere flexibiliteit voor een
donateur klinkt aantrekkelijk maar heeft als bezwaar dat het opstellen van een akte
van schenking met nog meer keuzemogelijkheden gepaard gaat hetgeen voor zowel de donateur
als de ontvangende instelling of vereniging lastig en complex kan zijn. Mij hebben
geen signalen bereikt als dat de praktijk hier grote behoefte aan zou hebben. Periodieke
giften worden in aanmerking genomen indien zij berusten op een bij notariële of onderhandse
akte van schenking aangegane verplichting om de uitkeringen of verstrekkingen gedurende
vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren. Daarbij kan op grond van het
onderhavige voorstel de akte van schenking voorschrijven dat de periodieke gift in
ieder geval wordt beëindigd bij:
a. verlies van de status als instelling of vereniging;
b. faillissement van de instelling of vereniging;
c. bij arbeidsongeschiktheid van de schenker of van een van de schenkers; of
d. bij werkloosheid van de schenker of van een van de schenkers.
Waarbij de reeds gedane uitkeringen of verstrekkingen als periodieke gift blijven
aangemerkt. Het voorgaande is uitsluitend van belang als de beëindiging binnen de
periode van 5 jaar plaatsvindt. Indien een schenker in een akte van schenking een
periodieke gift is aangegaan voor bijvoorbeeld 8 jaar en na 5 jaar om hem moverende
redenen besluit de periodieke gift te beëindigen, heeft dat geen gevolgen voor de
reeds gedurende vijf jaar gedane periodieke giften.
De leden van de fractie van het CDA vragen te verduidelijken wat de gevolgen zijn
voor de giftenaftrek indien sprake is van een juridische fusie waarbij een ANBI verdwijnt
en opgaat in een andere ANBI. Dit is met name van belang voor de periodieke giftenaftrek
omdat deze voor een periode van ten minste vijf jaar wordt aangegaan en de juridische
fusie zich binnen die periode kan voordoen. Ik ben het eens met de constatering van
de NOB dat de periodieke giftenaftrek dan in beginsel kan doorlopen. Het is echter
niet uitgesloten dat de inspecteur vragen zal stellen over de in een bepaald jaar
in aftrek gebrachte periodieke gift, omdat het voor de desbetreffende inspecteur mogelijk
niet duidelijk is dat de ANBI in een andere ANBI is opgegaan. Binnen de Belastingdienst
is de ANBI-regeling belegd bij een speciaal team dat zich echter niet bezighoudt met
de beoordeling of een gift in aftrek kan worden gebracht.
Daarnaast vragen deze leden om een verduidelijking van de anti-oppoteis in het licht
van algemeen nut investeringen. In overleg met de Samenwerkende Brancheorganisaties
Filantropie (SBF) is gewerkt aan het formuleren van criteria waaraan een investering
moet voldoen om als algemeen nut investering te kwalificeren. Een uit het overleg
met de SBF voortgevloeid kader hiervoor zal worden neergelegd in een beleidsbesluit.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar aanleiding van de aanpassing
van de periodieke-giftenaftrek in het Belastingplan 2023 of een analyse van het effect
van deze beperking op het geefgedrag van particulieren al beschikbaar is, en zo niet
wanneer deze met de Kamer wordt gedeeld. Naar verwachting zal voor de zomer een brief
naar de Tweede en Eerste Kamer worden gestuurd over de effecten van de aftopping in
reactie op de motie Essers8. De SBF heeft al een inventarisatie gedaan naar de effecten, die te vinden is via
hun website.
Voorts vragen de leden van de fractie van het CDA wanneer de eerstkomende evaluatie
van de giftenaftrek naar verwachting plaatsvindt. Dit jaar vindt een evaluatie van
de giftenaftrek plaats met als doel het actualiseren van de schattingen van de doeltreffendheid
en doelmatigheid van de giftenaftrek over de periode 2016–2021. De aanpassing van
de giftenaftrek in het onderhavige voorstel treedt in werking per 1 januari 2024 en
zal een aandachtspunt zijn bij de volgende evaluatie van de giftenaftrek die conform
de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek over 5 tot 7 jaar zal plaatsvinden.
De leden van de fractie van de PVV vragen een overzicht te verstrekken van ANBI’s
die zijn gevestigd in derde landen en daarbij aan te geven welke derde landen dit
betreft. Er kan geen limitatieve opsomming worden gegeven van ANBI's in derde landen
omdat de aanvragen vanuit derde landen niet afzonderlijk worden geregistreerd. Er
zijn momenteel 580 instellingen met een ANBI-status met een vestigingsadres in het
buitenland. Verreweg het grootste deel van deze buitenlandse ANBI’s is gevestigd binnen
het Koninkrijk der Nederlanden, binnen de EU of een land waarmee in de relatie tot
Nederland adequate gegevensuitwisseling kan plaatsvinden.9 Enkele voorbeelden van derde landen waarin een ANBI is gevestigd, betreffen Zwitserland
en Israël.
Daarnaast vragen de leden van de fracties van het CDA en de PVV hoe wordt beoordeeld
of een ANBI in een derde land in de praktijk voldoet aan de voorwaarden. Het toezicht
op ANBI’s is risicogericht en (mede) afhankelijk van signalen, waarbij geen onderscheid
wordt gemaakt tussen ANBI’s die zijn gevestigd in een derde land en ANBI’s die dat
niet zijn. Steekproefsgewijs wordt gecontroleerd of de ANBI voldoet aan de voorwaarden
met betrekking tot de publicatieplicht. Deze houdt in dat ANBI’s bepaalde informatie
(o.a. doelstelling, bestuurderssamenstelling, financiële jaarstukken) juist en volledig
via internet openbaar dienen te maken. Indien niet aan de publicatieplicht wordt voldaan,
kan dit uiteindelijk leiden tot het intrekken van de ANBI-status. De leden van de
fractie van het CDA vragen ook of een ANBI in een derde land naar Nederlandse maatstaven
wordt beoordeeld ten aanzien van de vraag of de instelling het algemeen nut beoogt.
Voor de vaststelling of een instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen
nut beoogt, wordt geen onderscheid gemaakt tussen ANBI’s die in een derde land zijn
gelegen en ANBI’s die dat niet zijn. ANBI’s worden ongeacht de vestigingsplaats naar
dezelfde maatstaven beoordeeld.
Bronbelasting op dividenden buitenlandse vennootschapsbelastingplichtigen
Het valt de leden van de fractie van D66 op dat er geen raming is gemaakt van de budgettaire
consequenties van de maatregel uitsluiting aftrek bronbelasting op dividenden voor
buitenlandse vennootschapsbelastingplichtigen met een aanmerkelijk belang. Deze leden
vragen of die er inderdaad niet zijn of dat deze slechts uiterst miniem zijn. Deze
maatregel voorkomt een onbedoeld gevolg. Ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel
zijn er dus geen budgettaire effecten omdat de wetgeving nu in overeenstemming wordt
gebracht met de uitgangspunten die onder de raming van het oorspronkelijke voorstel
lagen. De budgettaire gevolgen van het voorstel van de bronbelasting op dividenden
inclusief deze reparatie zijn naar verwachting verwaarloosbaar.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering om met een berekening en een
duidelijke raming uiteen te zetten waarom de maatregelen onder 2.8 en 2.9 geen budgettaire
effecten opleveren. Zij vragen of hierbij ingegaan kan worden op welke effecten dit
heeft op het totaal aan internationaal geheven belasting over inkomen uit vermogen.
De maatregel in onderdeel 2.8 betreft een reparatie in de vennootschapsbelasting van
een onbedoeld gevolg door de aftrek van de bronbelasting op dividenden voor buitenlandse
vennootschapsbelastingplichtigen met een aanmerkelijk belang uit te sluiten. De maatregelen
in onderdeel 2.9 betreffen een uitbreiding van het begrip inhoudingsplichtige met
bepaalde naar buitenlands recht opgerichte lichamen en omgekeerde hybride lichamen.
Tot slot bevat onderdeel 2.9 maatregelen met technische en redactionele aanpassingen
in de dividendbelasting en de bronbelasting op dividenden. De bronbelasting op dividenden
heeft naar verwachting een verwaarloosbare opbrengst. De voorgestelde uitbreiding
van het begrip inhoudingsplichtige en de aanpassingen van technische en redactionele
aard brengen daarin geen wijziging, maar voorkomen wel een onbedoeld gevolg. In zoverre
dragen zij wel bij aan de voorkoming van belastingontwijking en mogelijk een hoger
totaal aan internationaal geheven belasting over inkomen uit vermogen in het buitenland.
Een kwantitatieve inschatting hiervan is niet beschikbaar. De technische aanpassingen
in de dividendbelasting borduren voort op de opschoning zoals geregeld in de Fiscale
Verzamelwet 2023. Er is toen niet met een opbrengst gerekend. De huidige inschatting
is dat dit nog steeds geldt.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat de NOB een advies heeft gegeven
over een voorstel in de FVW24. De NOB heeft in een commentaar op de Wet invoering
conditionele bronbelasting op dividenden10 de suggestie gedaan om een aftrekbeperking voor de bronbelasting in te voeren ten
aanzien van inkomen uit het aanmerkelijk belang in de vennootschapsbelasting voor
buitenlandse vennootschapsbelastingplichtigen. Met deze aftrekbeperking wordt een
onbedoeld gevolg dat zich per 1 januari 2024 – het moment dat de bronbelasting op
dividenden in werking treedt – zou kunnen voordoen, gerepareerd. Op basis van de huidige
wet geldt dat de bronbelasting niet aftrekbaar is bij het bepalen van de winst in
de vennootschapsbelasting. Deze bepaling is thans niet van toepassing op buitenlandse
belastingplichtigen met een aanmerkelijk belang, maar ziet alleen op lichamen die
in Nederland gevestigd zijn (binnenlands belastingplichtigen). Met de voorgestelde
maatregel in de FVW24 wordt in lijn met het advies van de NOB de aftrek van bronbelasting
ook voor buitenlandse belastingplichtigen niet toegestaan. Hiermee wordt het onbedoelde
gevolg weggenomen voordat de bronbelasting op dividenden in werking is getreden.
Kring belastingplichtigen verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken
De leden van de fractie van de VVD steunen de regering in het tegengaan van belastingontwijking
en steunen daarom ook deze maatregel tot het aanpassen van de kring van belastingplichtigen
in de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Deze leden vragen of het klopt
dat deze maatregel moet worden gezien als een maatregel in het kader van de aanpak
belastingconstructies en fiscale regelingen en zo nee, waarom niet. Deze maatregel
pakt inderdaad een belastingconstructie aan en gaat daarmee belastingontwijking tegen.
Er is reeds in de Voorjaarsnota 2022 besloten tot deze maatregel en deze is budgettair
ingepast in de Miljoenennota 2023. Deze maatregel kan daarmee niet ook worden meegenomen
als invulling van de taakopdracht belastingconstructies en negatief geëvalueerde regelingen.
Deze taakopdracht is eveneens ingeboekt in de Miljoenennota 2023 en betreft «nieuwe»
maatregelen. Nieuw in de zin dat deze nog niet eerder in de begroting zijn opgenomen.
Als de maatregel daarin wel zou worden opgenomen dan is er sprake van een dubbeltelling.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat er een standaard gedragseffect
van 20 procent wordt toegepast op het aanpassen van de kring van belastingplichtigen
in de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Deze leden vragen om een nadere
toelichting op de opbouw van ramingen in algemene zin.
Bij ramingen van fiscale beleidsmaatregelen wordt het directe effect eerst bepaald:
verandert het tarief of de grondslag van de regeling, of beide, en hoeveel kost dit/levert
dit op? Vervolgens wordt bepaald of een eerste-ordegedragseffect te verwachten valt.
Het gaat hierbij om het directe effect van een belastingmaatregel op de relevante
belastinggrondslag voor zover deze effecten niet in de macro-economische doorwerking
besloten zitten. Eerste ordegedragseffecten zijn veranderingen in het gedrag van bedrijven
en personen doordat het tarief of de grondslag wijzigt. Een voorbeeld van een eerste
ordegedragseffect is een daling van de opbrengsten van de tabaksaccijns doordat mensen
minder gaan roken, sigaretten in het buitenland kopen of illegale sigaretten kopen
naar aanleiding van een accijnsverhoging op sigaretten. Tweede-orde effecten worden
niet meegenomen in de raming. Voor de ramingen wordt gebruikgemaakt van allerlei bronnen.
Sommige ramingen borduren direct voort op andere publicaties van het Rijk. Voorbeelden
daarvan zijn de gegevens uit de belastingaangiftes en de macroramingen van de opbrengsten
van de verschillende belastingmiddelen. Daarnaast is voor veel ramingen additionele
informatie nodig. Niet alle informatie is te vinden in de belastingaangiften. Zo zijn
veel vrijstellingen er niet in opgenomen. Ook is het mogelijk dat maatregelen van
toepassing zijn op groepen die nog niet worden onderscheiden in de aangiften. Hiervoor
wordt aanvullende informatie gezocht. Deze wordt gevonden in een variëteit van bronnen,
uiteenlopend van het CBS tot inschattingen van experts. Per fiscale maatregel wordt
een ramingstoelichting geschreven waarin deze informatie te vinden is.
Voor relatief eenvoudige en minder omvangrijke aanpassingen is onderstaande tabel
met standaard eerste-ordegedragseffecten opgesteld door het CPB in overleg met Financiën.
Dit is gedaan op basis van onder andere wetenschappelijke literatuur. Deze tabel is
ook te vinden in de startnotitie van keuzes in kaart 2022–2025. Voor meer ingewikkelde
of omvangrijke maatregelen kan worden afgeweken van deze tabel.
Tabel 1: Eerste-ordegedragseffecten van enkele belastingen
Belasting
Eerste-ordegedragseffect
Dieselaccijns
– 20% (standaard) en- 50% (bij substantiële grenseffecten)
Benzineaccijns
– 20%
Tabaksaccijns (a)
– 40% (standaard) en – 65% (bij substantiële verhogingen)
Bier- en wijnaccijns
– 20%
Alcoholaccijns
– 30%
Kansspelbelasting
– 30%
Vennootschapsbelasting (vanaf 500 dzd euro)
– 20%
Toptarief box 1 (inkomens boven 100 dzd euro) (b)
– 50%
Box 2 (c)
– 20%
Box 3 (vermogens vanaf 100 dzd euro)
– 20%
Een tabaksaccijnsverhoging leidt vaak tot kaseffecten tussen jaren als gevolg van
hamsteren. Hiervoor wordt gecorrigeerd. Het gedragseffect wordt toegepast bij een
belastbaar inkomen vóór aftrekposten van 100 dzd euro en meer, voor zover het marginale
tarief boven de 40% ligt, en geldt ook voor enkele andere wijzigingen in het marginale
tarief (mkb-winstvrijstelling, IAB-Zvw, etc.).
Enkel bij generieke box-2 maatregelen.
De leden van fractie van het CDA lezen bij de maatregel tot het aanpassen van de kring
van belastingplichtigen voor de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken dat enige
grenseffecten worden voorzien. Deze leden vragen wat die grenseffecten in de praktijk
inhouden en of die dan positief of negatief uitvallen voor de Nederlandse grensregio’s.
Ook vragen deze leden of een grenseffectentoets heeft plaatsgevonden. Grenseffecten
maken deel uit van het Integraal Afwegingskader. Het kabinet heeft ook bij deze maatregel
grenseffecten betrokken in de besluitvorming. Door de maatregel kunnen meerdere ondernemers
in de keten worden aangemerkt als belastingplichtige voor de verbruiksbelasting in
Nederland. Ook als zij de alcoholvrije dranken niet voorhanden hebben, maar wel bij
het voorhanden hebben betrokken zijn. Hierbij wordt aangesloten bij de systematiek
in de Wet op de accijns. Deze maatregel maakt het voor ondernemers financieel minder
interessant om alcoholvrije dranken vanuit andere lidstaten te betrekken om verbruiksbelasting
in Nederland te ontwijken. Meerdere ondernemers in de keten kunnen als gevolg van
deze maatregel namelijk worden aangemerkt als belastingplichtige voor verschuldigde
verbruiksbelasting in Nederland. De verwachting is dat de maatregel leidt tot minder
aankopen van alcoholvrije dranken in het buitenland en daarmee tot minder weglek van
opbrengsten uit de verbruiksbelasting. De grenseffecten vallen daarom naar verwachting
positief uit voor Nederlandse ondernemers in de grensregio.
Naamswijziging Dienst Toeslagen
De leden van de fractie van D66 lezen dat de aanpassing van de naam Belastingdienst/Toeslagen
naar Dienst Toeslagen een ingrijpend beslag legt op het informatievoorziening (IV)-portfolio.
Zij vragen welke IV-maatregelen worden uitgesteld om deze wijziging door te voeren.
De leden van de fractie van de PVV vragen de regering nader te reflecteren op de wenselijkheid
van de Belastingdienst/Toeslagen en hierbij nader in te gaan op de uitvoeringstoets
die aangeeft dat de naamswijziging gepaard gaat met herprioritering van de IV-portfolio.
Verder vragen de leden van de fractie van het CDA of het veranderen van de naam Belastingdienst/Toeslagen
in Dienst toeslagen echt noodzakelijk is voor de duidelijkheid richting burgers. Verder
vragen deze leden of de schaarse IV-capaciteit nu niet beter voor andere projecten
kan worden ingezet, die volgens hen meer prioriteit hebben dan een enkele naamswijziging.
De leden vragen of de regering het gerechtvaardigd acht dat andere IV-projecten hierdoor
vertraging oplopen. De leden van de fractie van de SP vragen de regering om toe te
lichten hoeveel tijd het kost om de naamswijziging door te voeren en waar dit in de
organisatie tot knelpunten dan wel vertraging kan leiden. Daarnaast vragen de leden
van de SP hoe de regering op het advies van de Raad van State die wijst op de grote
impact die deze wijziging heeft op het IV-portfolio. Kan de regering, zoals de Raad
van State adviseert, een weging maken van de impact van deze maatregel op de uitvoeringsdruk
en toelichten waarom juist deze maatregel voorrang moet krijgen. De leden van de fractie
van de PvdA en het lid van de BBB hebben vragen ten aanzien van de benodigde capaciteit
binnen de IV-portfolio voor de naamswijziging. Wat betekent in dit kader het geven
van prioriteit aan de naamswijziging van Belastingdienst/Toeslagen, wat volgens de
regering een beroep van 400 dagen doet op het IV-portfolio, op die portfolio. Is voorstelbaar
dat andere wijzigingen hierdoor geen vertraging gaan oplopen, zo ja, welke. De leden
van de fractie van de VVD vragen of de regering kan aangeven welke andere aanpassingen
verder de toekomst in zijn geschoven door de impact op de IV-portfolio van de naamswijziging
van Belastingdienst/Toeslagen.
Met de naamswijziging wordt de ingezette ontvlechting van de Belastingdienst en de
Dienst Toeslagen verder geformaliseerd. Dit maakt het ook voor burgers en (maatschappelijke)
dienstverleners duidelijker met welke organisatie zij te maken hebben en helpt om
duidelijker te communiceren. Tegelijkertijd is dit niet de meest urgente aanpassing
in het IV-portfolio van Toeslagen. Bij de implementatie is daar rekening mee gehouden.
De naamswijziging zit in de analyse fase en de verwachting is dat het in totaal circa
400 IV-dagen vraagt en bestaat uit een zeer groot aantal kleine wijzigingen van circa
20 dagen binnen een groot aantal verschillende systemen of onderdelen daarvan. Waar
dat juridisch noodzakelijk is worden de wijzigingen direct doorgevoerd. In veel situaties
is dat echter niet noodzakelijk en worden wijzigingen in de loop van de tijd doorgevoerd,
gezamenlijk met andere geplande wijzigingen binnen die systemen. Gelet op het kleine
beslag van de wijziging binnen de verschillende systemen, is de verwachting dat dit
in de praktijk niet of nauwelijks tot verdringing leiden. Het gevolg is wel dat de
naamswijziging niet altijd overal direct zichtbaar is. Zo kan het voorkomen dat op
delen van het burgerportaal en boven sommige brieven nog wat langer Belastingdienst/Toeslagen
staat in plaats van Dienst Toeslagen. Met deze werkwijze probeert Toeslagen, zoals
gezegd, verdringing binnen het portfolio zo veel mogelijk te vermijden.
De leden van de fractie van D66 vragen of met de uitvoeringsorganisatie is gesproken
over een beter uitvoerbare manier om de naamswijziging te bereiken.
De stapsgewijze aanpassingen maken de implementatie zo uitvoerbaar mogelijk. Hierover
is uitvoerig met de Belastingdienst/Toeslagen gesproken.
Aanpassen fiscaal verschoningsrecht
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de noodzaak van aanpassing van het
fiscaal verschoningsrecht, nu er op dit vlak richtinggevende jurisprudentie van de
Hoge Raad is. Zij vragen of de voorgestelde aanpassing afwijkt van die jurisprudentie
en de wijze waarop de aanpassing zich verhoudt tot een eventuele rechtsontwikkeling.
Ook vragen de leden van de fractie van de VVD hoe gewaarborgd wordt dat de Belastingdienst
niet zal proberen de wettelijke regeling verder op te rekken dan de jurisprudentie
van de Hoge Raad. Tot slot verzoeken zij te bevestigen dat de aanpassing een zuivere
codificatie is van de bestaande jurisprudentie en het verschoningsrecht niet verder
inperkt dan nu het geval is op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het kabinet
stelt codificatie van het fiscaal verschoningsrecht om meerdere redenen voor. Niet
alleen wil het kabinet buiten twijfel stellen dat het zij geen andere invulling van
het verschoningsrecht voor ogen heeft dan de Hoge Raad, ook wil zij gevolg geven aan
de signalen van het Global Forum van de OESO met betrekking tot het verschoningsrecht
ter bevordering van de transparantie. Uitdrukkelijk is het dan ook niet de bedoeling
om de reikwijdte van het verschoningsrecht met de codificatie verder in te perken
dan op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad het geval is; juist bedoeld is om
die omvang te verduidelijken. Gelet op het karakter van de voorgestelde formuleringen
staat de codificatie niet in de weg aan eventuele toekomstige rechtsontwikkelingen.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
De leden van de fractie van de VVD constateren dat er in de uitvoeringstoets «kan-bepaling
voor het elektronisch berichtenverkeer» nog veel onduidelijk is. Zij vragen wanneer
hierover meer bekend gemaakt wordt en of dat voor de plenaire behandeling van het
onderhavige wetsvoorstel is. De voorgestelde bepaling verduidelijkt dat de Minister
van Financiën de mogelijkheid heeft om in de toekomst op hoofdlijnen kaders te stellen
over de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer tussen de Belastingdienst
en belastingplichtigen plaatsvindt en dat de inspecteur de bevoegdheid heeft om deze
kaders in te vullen door nadere eisen te stellen.11 Uit de uitvoeringstoets van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane blijkt dat de
wijzigingen omtrent het elektronisch berichtenverkeer per 1 januari 2024 geen directe
impact op de Belastingdienst hebben. Echter, indien de Minister in de toekomst gebruikt
maakt van de mogelijkheid om kaders te stellen en dit leidt tot een wijziging van
de Regeling EBV, dan zal op dat moment een uitvoeringstoets moeten plaatsvinden om
de impact voor de Belastingdienst, Toeslagen en Douane te bepalen. Aangezien er op
dit moment geen toekomstige wijziging van de kaders voorligt, is het niet mogelijk
om hier reeds nu meer bekend over te maken.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan toezeggen bij elke beleidswijziging
inzicht te geven in de impact op het IV-portfolio en hoe de (her)prioritering wordt
gemaakt, door bijvoorbeeld aandacht daaraan te besteden in de uitvoeringstoets of
in de memorie van toelichting. Zoals ook is toegelicht in de ICT-brief die aan uw
Kamer in maart van dit jaar gestuurd is12, laat het Meerjarenportfolio (MJP) 2023–2027 van de Belastingdienst de volgorde,
de planning en de toewijzing van ICT-capaciteit zien. Het portfolioproces voor het
MJP ondersteunt reguliere beleidsontwikkelingen en acute ontwikkelingen. De Kamer
wordt jaarlijks over de actualisatie van het MJP geïnformeerd. Specifiek over de impact
van nieuwe beleidsvoornemens op het portfolio wordt de Kamer in het voorjaar geïnformeerd
bij de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda en via de bijlage uitvoerbaarheid die
de Kamer op Prinsjesdag ontvangt bij het Belastingplan. Over de impact van individuele
voorstellen wordt gerapporteerd met de uitvoeringstoets.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering een expliciete weging
te maken van de gevolgen van de voorgestelde maatregelen op de uitvoerings- en IV-capaciteit.
Het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2024 bevat hoofdzakelijk maatregelen die beperkt
van omvang of technisch van aard zijn. Dit wordt gereflecteerd in de uitvoeringstoetsen
waaruit blijkt dat alle maatregelen slechts een beperkte impact hebben op de uitvoering.
Het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2024 is ook in zijn geheel uitvoerbaar. Voor
toetsen met gele en rode vlaggen geldt dat de Belastingdienst, Toeslagen en Douane
hebben aangegeven dat het voorstel op de weergegeven aspecten risico’s met zich meebrengt
of er negatieve gevolgen zijn voor de handhaafbaarheid of fraudebestendigheid. Een
gele of rode vlag betekent niet per se dat een maatregel onuitvoerbaar is. Een maatregel
kan nog steeds uitvoerbaar zijn, waarbij dan wel geaccepteerd moet worden dat op bijvoorbeeld
handhaafbaarheid wordt ingeboet. De regering vindt de prioritering van de maatregelen
in de Fiscale verzamelwet 2024 gerechtvaardigd omdat de impact op de IV beperkt is
en er dus geen verdringing optreedt. Desalniettemin vergen voorgenomen maatregelen
een flinke inspanning van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane.
Het lid van de fractie van de BBB vraagt de regering te reageren op de relevantie
van de beoordeling van de impact van maatregelen op het geheel aan uitvoeringscapaciteit
en in het bijzonder het IV-portofolio.
De regering hecht grote waarde aan het samenspel tussen beleid en uitvoering. In het
coalitieakkoord13 is aangegeven dat het belangrijk is om samen met de uitvoering tot een effectief
beleid te komen waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan het oplossen van maatschappelijke
opgaven. Het is niet alleen belangrijk dat een maatregel individueel uitvoerbaar is.
Ook het wetsvoorstel als geheel moet uitvoerbaar zijn. Om dit goed te wegen moet vroegtijdig
een beeld gedeeld worden van beleidsopdrachten die mogelijk door de Belastingdienst,
Toeslagen of Douane moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt ook eventuele verdringing
in het IV-portfolio zichtbaar. Het opstellen van dit beeld is onderdeel van een meerjarig
proces waarin beleid en uitvoering samenwerken om het inzicht in de uitvoerbaarheid
verder te vergroten. Door beleidsvoornemens in een vroeg stadium inzichtelijk te maken
kan rekening gehouden worden met bijvoorbeeld de mogelijkheden en onmogelijkheden
in het ICT-landschap van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Zo is een andere
of eenvoudigere opzet van een beleidsvoornemen soms voldoende om de implementatie
sneller te kunnen realiseren en substantieel minder impact op de uitvoering te hebben.
Op twee momenten in het jaar wordt het actuele inzicht in de samenloop van (fiscaal)
beleid en uitvoering gedeeld. De fiscale beleids- en uitvoeringsagenda bevat een eerste
beeld en hierin heb ik aangegeven hoe om te gaan met situaties waarin beleidswensen
niet zonder meer inpasbaar zijn in IV-ketens waar modernisering noodzakelijk is.14 Vervolgens wordt met Prinsjesdag bij de fiscale wetsvoorstellen en het pakket Belastingplan
2024 de bijlage uitvoerbaarheid opgenomen met daarin wederom een actueel inzicht in
de samenloop van de beleidsmaatregelen in de uitvoering.
Overig
De leden van de fractie van het CDA vragen wat de stand van zaken is van het onderzoek
naar de belastingrente, wat ik heb aangekondigd in het nader rapport bij de Fiscale
Verzamelwet 2023. Een belangrijk deel van dat onderzoek zal zien op de percentages
van de belastingrente en de budgettaire behandeling van de belasting- en invorderingsrente
binnen de begrotingssystematiek. Op dat vlak hebben afgelopen tijd verschillende ontwikkelingen
plaatsgevonden die betekenis hebben voor het onderzoek. Tijdens de voorjaarsbesluitvorming
2023 is besloten dat de percentages belasting- en invorderingsrente op korte termijn
aanpassing behoeven. De precieze manier waarop is nog onderwerp van onderzoek en over
de uitkomsten wordt uw Kamer geïnformeerd. Het doel van de voorgenomen aanpassing
is in ieder geval het verkleinen van de verschillen in de huidige systematiek, zowel
tussen de verschillende percentages als tussen het percentage belastingrente en het
percentage invorderingsrente. De inzet is om deze percentages meer naar elkaar toe
te laten tenderen. Over de hele linie is het doel tevens het beperken van de rentestijging
naar aanleiding van de stijging van de ECB-rente.
Met het onderzoek wordt gestart zodra duidelijk is hoe de percentages belasting- en
invorderingsrente op korte termijn komen te luiden. Naar verwachting is dat dit jaar
het geval.
Ook vragen de leden van de fractie van het CDA of het klopt dat de opbrengsten van
de belastingrente ten goede komen aan de Belastingdienst en of de Belastingdienst
in dat licht wel in staat is om een objectieve belangenafweging te maken bij het opleggen
van belastingrente. De ontvangsten en uitgaven aan belasting- en invorderingsrente
vallen conform de begrotingsregels van het Kabinet onder het uitgavenplafond, en staan
op artikel 1 van de Financiënbegroting. Tegenvallers in de ontvangsten moeten specifiek
worden opgevangen binnen artikel 1 en meevallers leiden tot budgettaire ruimte.
Het feit dat de opbrengsten en uitgaven aan belasting- en invorderingsrente aan de
uitgavenkant van de Financiënbegroting staan, brengt naar mijn mening niet met zich
mee dat de Belastingdienst niet in staat is om een objectieve belangenafweging te
maken bij het opleggen van belastingrente. Verder volgen de omstandigheden waarin
belasting- en invorderingsrente worden opgelegd en de hoogte van de rentepercentages
uit de wet, met slechts een beperkte beoordelingsruimte voor individuele gevallen.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de samenloop tussen de kwijtscheldingswinstvrijstelling
en de verliesverrekeningsregels in de vennootschapsbelasting. Op grond van artikel
3.13, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 in samenhang met artikel 8, eerste lid,
Wet Vpb 1969 wordt de kwijtscheldingswinstvrijstelling toegepast voor zover het bedrag
aan kwijtscheldingswinst uitgaat boven het bedrag aan verrekenbare verliezen. Het
is – afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval – denkbaar
dat een belastingplichtige in een jaar over een deel van de niet-vrijgestelde kwijtscheldingswinst
vennootschapsbelasting verschuldigd zal zijn. Deze situatie kan zich slechts voordoen
als het bedrag aan verrekenbare verliezen meer dan € 1 miljoen bedraagt, aangezien
verliezen tot en met dat bedrag volledig verrekenbaar zijn met de belastbare winst.15 Dit is in lijn met de verliesverrekeningsregels die erop zijn gericht te voorkomen
dat bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland jaren achtereen geen vennootschapsbelasting
betalen. Een beperking van de verliesverrekeningsregels naargelang de aard van de
winst waarmee de verliezen worden verrekend, is niet in lijn met de doelstelling van
de voorgestelde maatregel om een ondergrens in de vennootschapsbelasting te creëren.16
Het kabinet is niet voornemens om de samenloop tussen de kwijtscheldingswinstvrijstelling
en de verliesverrekeningsregels in de vennootschapsbelasting te regelen in het onderhavige
wetsvoorstel. Ingeval door de Belastingdienst signalen worden ontvangen die aanleiding
geven de samenloop tussen de kwijtscheldingswinstvrijstelling en de verliesverrekeningsregels
in de vennootschapsbelasting nader te bezien, ben ik daartoe te zijner tijd natuurlijk
bereid.
De leden van de fracties van het CDA en BBB vragen wanneer het kader voor inzet van
goedkeurende beleidsbesluiten aan de Kamer wordt toegezonden. Zoals ook aangegeven
in het nader rapport kent het kabinet prioriteit toe aan het opstellen en invoeren
van een dergelijk afwegingskader. Tegelijkertijd vereist het opstellen van een afwegingskader
voor het gebruik van een (goedkeurend) beleidsbesluit de nodige zorgvuldigheid, aangezien
sprake is van een delicate balans tussen het legaliteitsbeginsel van artikel 104 van
de Grondwet en het evenredigheidsbeginsel. Momenteel werkt het kabinet een afwegingskader
uit voor de voorwaarden waaronder het gebruik van een beleidsbesluit aanvaardbaar
kan zijn om vooruitlopend op wetgeving in te zetten. Wij zullen de beide Kamers, mede
namens de Minister van Financiën, zo spoedig mogelijk met een brief over dit afwegingskader
informeren.
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 16 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Tegen | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Tegen | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
JA21 | 1 | Tegen | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.