Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden (Kamerstuk 30821-181)
2023D26419 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld, 2023
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties
de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking over hun brief van 12 mei 2023 over Strategische Afhankelijkheden
(Kamerstukken 30 821 en 21501–02, nr. 181).
De op 15 juni 2023 aan de Minister toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door
de Ministers bij brief van … toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Heerema
De griffier van de commissie,
Westerhoff
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
III Volledige agenda
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vinden het afbouwen van strategische afhankelijkheden
een belangrijke prioriteit. Gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de dreiging van
Rusland en China is er sprake van een duidelijke urgentie. De leden van de VVD-fractie
vragen zich af welke concrete doelstellingen het kabinet zich stelt. Wanneer wil het
kabinet deze doelstellingen hebben gerealiseerd? En welke concrete bijdrage levert
de Taskforce Strategische Afhankelijkheden hieraan? Wat zijn de concrete subdoelen
van de Taskforce? Kortom, kan het kabinet een overzicht geven van concrete doelstellingen,
inclusief termijn?
De leden van de VVD-fractie delen de opvatting van het kabinet dat bedrijven primair
verantwoordelijk zijn voor de mitigatie van risico’s in hun eigen waardenketens. Hier
wordt aan toegevoegd dat het kabinet bereid is stappen te nemen, daar waar ingrijpend
handelen om de risico’s van strategische afhankelijkheden te mitigeren noodzakelijk
is. De leden van de VVD-fractie vragen welke criteria het kabinet hanteert voor dergelijk
ingrijpen. Welke voorwaarden stelt het kabinet aan een situatie, voordat het de verantwoordelijkheid
van bedrijven overneemt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat «veel in gang gezette onderzoeken» nog niet
zijn afgerond. Kan het kabinet toelichten op welke onderzoeken er nog wordt gewacht?
Kan het kabinet toelichten wanneer die onderzoeken afgerond zijn? Hoe kunnen deze
onderzoeken worden versneld?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Taskforce niet moet wachten tot
de uitkomsten van alle onderzoeken beschikbaar zijn, maar in de tussentijd ook al
concrete acties moet ondernemen. Deelt het kabinet deze mening van de VVD-fractie?
Indien dit het geval is, kan het kabinet toelichten welke concrete acties het aankomende
halfjaar genomen gaan worden door de Taskforce om strategische afhankelijkheden te
verminderen? Deze leden vragen tegen welke concrete hindernissen het kabinet nu aanloopt
bij het identificeren van strategische afhankelijkheden. Kan het kabinet toelichten
welke stappen er worden genomen om dit identificatieproces vlotter te laten verlopen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er uit de Veiligheidsstrategie vier gebieden
naar voren komen waar extra aandacht wenselijk is (zijnde: kritieke grondstoffen en
(fossiele) energie, digitale en (hoogwaardige) technologische toepassingen, medische
producten, en voedselzekerheid). Kan het kabinet toelichten op welke manier aan ieder
van deze vier terreinen extra aandacht wordt gegeven? Zijn er nog andere categorieën
die het kabinet overweegt aan te merken als aandachtsgebied, bijvoorbeeld op het terrein
van veiligheid en defensie?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Taskforce zich niet alleen moet
richten op onderzoek, maar ook op het in gang zetten van concrete acties. Zo vragen
deze leden of het kabinet bereid is om proactief met landen in gesprek te gaan om
handels- en investeringsafspraken te maken rond kritieke grondstoffen, zowel met gelijkgezinde
landen als met nieuwe partners in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Welke rol ziet
het kabinet hierin voor de Taskforce?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet met internationale partners buiten
de Europese Unie (EU) blijft inzetten op kennisuitwisseling en samenwerking. Kan het
kabinet toelichten om welke partners dit concreet gaat? Kan het kabinet toelichten
of deze kennisuitwisseling bilateraal of via internationale organisaties (naast de
Europese Unie) verloopt? De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet een kabinetsbrede
en interdepartementale aanpak hanteert. Kan het kabinet toelichten welke rol de Algemene
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en/of Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(MIVD) speelt in het identificeren en mitigeren van strategische afhankelijkheden?
En op welke wijze vindt de samenwerking tussen de Taskforce en ambassades/handelsposten
plaats? Hoe wordt direct contact georganiseerd? Hoe kunnen ambassades gebruik maken
van de gestelde prioriteiten en verzamelde kennis door de Taskforce?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er veel verschillende beleidsmaatregelen van
kracht zijn die indirect of direct bijdragen aan het mitigeren van de risico’s van
strategische afhankelijkheden, bijvoorbeeld de Wet veiligheidstoets, investeringen,
fusies en overnames (ViFo). De leden van de VVD-fractie zijn blij met deze initiatieven,
maar vinden dat het tegelijkertijd tijd is voor concrete actie. Kan het kabinet toelichten
tot welke concrete besluiten deze beleidsinstrumenten hebben geleid? Kan het kabinet
toelichten welke aanvullende beleidsmaatregelen nog nodig zijn om Nederland in de
toekomst weerbaarder te maken ten aanzien van strategische afhankelijkheden?
De leden van de VVD-fractie lezen in de tijdslijnen vooral over onderzoek en voorbereidende
activiteiten. Zo wordt er gesproken over «bespreken van methodologische vraagstukken»,
«organiseren van interne kennissessies» en «het verder beoordelen en verdiepen van
de bevindingen». De leden van de VVD-fractie stellen vast dat er beperkte concrete
acties en besluiten staan gepland in 2023. In aanvulling op het doen van onderzoek,
welke concrete besluiten en acties voorziet het kabinet in 2023 om strategische afhankelijkheden
te verminderen? Kan het kabinet daarnaast de tijdslijnen aanvullen met doelstellingen
in 2030 en tussentijdse stappen in mijlpalen? Welke concrete acties en besluiten voorziet
het kabinet concreet per kwartaal in 2024 en 2025?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
kabinetsaanpak strategische onafhankelijkheden en hebben daarover nog enkele vragen.
Deze leden lezen in de beslisnota dat de drie betrokken Ministers op 21 april jongstleden
enkele opmerkingen hebben gemaakt over het concept van de brief kabinetsaanpak strategische
onafhankelijkheden. Die gingen over het benoemen van de EU als actor, over veiligheidsoverwegingen
bij openbare communicatie en over het benadrukken in de aanhef dat de brief «in goede
samenwerking» met de betrokken departementen tot stand is gekomen.1 Is er ook gesproken over het gebrek aan concrete doelen en tijdpaden voor de afbouw
van strategische afhankelijkheden in de conceptbrief? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
waarom hebben die de brief dan alsnog niet gehaald?
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet zich zorgen maakt over de communicatie
over strategische afhankelijkheden. Deze leden merken op dat het in het afgelopen
jaar wel mogelijk is geweest om te communiceren over de afbouw van de gasafhankelijkheid
van Rusland. Hoe kijkt de Minister daarnaar? Waarom was dat toen wel mogelijk en lijkt
dat voor andere afhankelijkheden niet mogelijk? En hoe kijkt de Minister naar de openheid
waarmee president Xi een paar jaar geleden zei: «China must tighten international
production chains» dependence on China to form a powerful countermeasure and deterrent
capability»? Op welke punten constateert het kabinet dat China aan «assymetric decoupling»
doet? De aangenomen motie van het lid Kuzu van 24 november 2022 (36 200 V, nr. 50) verzoekt het kabinet om naast de strategische afhankelijkheid ook de risicovolle
economische afhankelijkheid van China af te bouwen. Het is logisch dat daarvoor eerst
in kaart moet worden gebracht wat die afhankelijkheden zijn. Maar nergens in de voorliggende
brief staat een kwantificeerbare aanpak om afhankelijkheden af te bouwen. Toch stelt
het kabinet dat met deze brief de genoemde motie-Kuzu is «afgedaan». Kan de Minister
die stelling nader onderbouwen? Ook lezen de leden van de D66-fractie dat er kwalitatief
onderzoek nodig is naar strategische afhankelijkheden om het beschikbare kwantitatieve
onderzoek te toetsen. Zo blijkt de werkelijke afhankelijkheid van het hoofdbestanddeel
in kunstmest na nader onderzoek door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij mee te vallen. De werkelijke afhankelijkheid van Chinese siliciumproductie
voor zonnepanelen is juist veel ernstiger dan ingeschat op basis van kwantitatief
onderzoek. Wanneer denkt het kabinet de kwalitatieve fase van de inventarisatie af
te ronden? Hoe en wanneer zal het kabinet de Kamer hierover informeren? Is het kabinet
bereid om dit eventueel in vertrouwelijke vorm te doen, indien deze informatie te
gevoelig is voor een openbare brief?
De leden van de D66-fractie lezen dat de EU «het belangrijkste handelingsniveau» is
om iets te doen aan onze afhankelijkheden. Als dat zo is, wil het kabinet er dan ook
voor pleiten om de Europese Commissie zo goed mogelijk te voorzien van financiering
om de wetgeving inzake kritieke grondstoffen in heel Europa te doen slagen? Deze leden
lezen verder dat voor het kabinet de kritieke grondstoffenwet van de Europese Commissie
een van de belangrijkste Europese initiatieven is om strategische sectoren te verstevigen.
Hier ligt wat de leden van de D66-fractie betreft een kans om op korte termijn daadwerkelijk
iets te doen met de analyses en ambities in de brief. In haar voorstel poogt de Europese
Commissie voorspelbaarheid te creëren voor ontwikkelaars die willen investeren in
strategische projecten in Europa, zoals een lithiumraffinaderij in Nederland of een
mijn in Zweden. De Commissie stelt voor om het vergunningsverleningsproces voor mijnen
op maximaal twee jaar te stellen en voor raffinaderijen voor maximaal een jaar. Het
hele proces valt daar dan onder: van de eerste relevante aanvraag tot het uiteindelijke
overkoepelende besluit. Dat is het soort snelheid en ambitie dat we nodig hebben om
snel iets te doen aan onze afhankelijkheden, menen deze leden. Nu is de Raad aan zet.
De angst is dat de Raad het voorstel van de Commissie zou kunnen verwateren en verzwakken
door cruciale aspecten van de vergunningverlening buiten de tijdlijn te zetten. Dan
zou het langer duren om strategisch onafhankelijk te worden. Wil het kabinet op de
kortst mogelijke termijn een actieve rol spelen in Brussel om aan draagvlak te werken
voor de meest ambitieuze voorstellen van de Commissie? Kan het kabinet hier zo snel
mogelijk over rapporteren?
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet zich goed heeft verdiept in de kosten
van reshoring en citeert een onderzoek van de Boston Consulting Group waarin wordt gewaarschuwd
voor de hoge kosten van het verplaatsen van productie naar eigen land aan de hand
van het voorbeeld van de chipsindustrie. Heeft het kabinet ook een beeld van de kosten
van het scenario waarin China Taiwan blokkeert of binnenvalt en de wereldhandelsstromen
door de Straat van Taiwan stil komen te liggen? Welke gevolgen zou dat hebben voor
ASML, voor de haven van Rotterdam en voor de hele Nederlandse economie? Welke andere
sectoren worden daarvan het slachtoffer? Indien het kabinet dat beeld niet heeft,
is het kabinet dan bereid hier onderzoek naar te laten doen? Japan is eerder al slachtoffer
geworden van Chinese geopolitieke chantage met zeldzame aardmaterialen. Is het kabinet
al in Japan op bezoek geweest om de regering daar te vragen hoe het erin is geslaagd
in minder dan een decennium de afhankelijkheid van China af te bouwen van rond 91,3%
naar rond 58%? Zo ja, welke lessen heeft het kabinet uit dit bezoek getrokken? Zo
nee, hoe is het kabinet van plan de kennisuitwisseling met Japan op orde te brengen?2
Het Financieel Dagblad schrijft dat de grootste lithiumproducent ter wereld overweegt
een fabriek in Nederland te bouwen. Daar zou een investering van een miljard euro
mee gemoeid zijn. Hoe groot schat het kabinet de kans dat het bedrijf Albemarle zich
hier zal vestigen? Wat zal dit betekenen voor de Nederlandse economie? Welke effecten
heeft dit op de Nederlandse strategische afhankelijkheid?3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsbrief over strategische
afhankelijkheden en de activiteiten van de Taskforce Strategische Afhankelijkheden
(TFSA). Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen over deze brief.
Het is goed dat het kabinet oog heeft voor de strategische afhankelijkheden en risico’s
waar Nederland tegenaan loopt, zo menen de leden van de PVV-fractie. Wel maken deze
leden zich zorgen over de mate waarin de diverse beleidsmaatregelen nu worden benaderd
vanuit een Europees (EU) perspectief. In diverse passages stelt het kabinet het Nederlandse
en EU-belang min of meer op gelijke hoogte. Ook stelt het kabinet dat het in het Nederlands
belang is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij Europese beleidstrajecten. Maar een
Europese strategische afhankelijkheid is toch niet per definitie een Nederlandse strategische
afhankelijkheid? De Nederlandse en Europese belangen lopen toch niet altijd parallel
aan elkaar? Kan het kabinet daarop reflecteren?
De leden van de PVV-fractie vrezen dat de Nederlandse belangen uiteindelijk ondersneeuwen
in één grote EU-aanpak, met name bij het identificeren van strategische afhankelijkheden.
Ook lijkt het kabinet nu uit te sluiten dat er strategische afhankelijkheden (kunnen)
bestaan in relatie tot andere EU-lidstaten. Waar is dat op gebaseerd? En wordt er
wel voldoende rekening gehouden met scenario’s waarbij relaties tussen EU landen verslechteren,
de Eurozone klapt en de open grenzen verdwijnen? Je moet toch niet willen dat we als
Nederland voor energie of grondstoffen in dergelijke scenario’s teveel afhankelijk
zijn van één EU-lidstaat, zo stellen de leden van de PVV-fractie.
Deze leden zien dat er betreffende de strategisch afhankelijkheden extra aandacht
komt voor een viertal onderwerpen. Voor dit schriftelijk overleg willen deze leden
inzoomen op twee van de vier door het kabinet genoemde onderwerpen: de kritieke grondstoffen
en de voedselzekerheid. Voedselzekerheid is voor elke samenleving van cruciaal belang,
zo ook voor onze, de Nederlandse samenleving. De leden van de PVV-fractie vinden het
daarom terecht dat er extra aandacht voor komt. Hoe ziet het kabinet deze strategische
afhankelijkheid zich ontwikkelen nu onze landbouw en visserijsector het steeds lastiger
krijgt door strenger wordende EU-regelgeving? Maken we Nederland niet onnodig kwetsbaar
doordat onze voedselproductie geleidelijk naar het buitenland verdwijnt, zo vragen
deze leden?
Dan de kritische grondstoffen: uit talloze studies en analyses blijkt dat er de komende
decennia een enorme vraag naar (kritische) grondstoffen ontstaat. De lithiummarkt
is in handen van slechts een aantal spelers/landen, er dreigt een kopercrisis te ontstaan
en het grondstoffennationalisme is in opkomst. Hoe duidt het kabinet deze ontwikkelingen
en in hoeverre leveren deze ontwikkelingen een risico op voor de Nederlandse belangen?
Op welke manier gaat de Taskforce Strategische Afhankelijkheden daar aandacht aan
besteden? Ook willen de leden van de PVV-fractie aandacht vragen voor de hinderlijke
Brusselse wet- en regelgeving op klimaat- en milieugebied. Deze wet- en regelgeving
maakt de winning van grondstoffen in Europa steeds moeilijker. Het kan tot wel vijftien
jaar duren voordat een mijnbouwproject van de grond komt en de grondstoffen gedolven
worden. Wat gaat het kabinet doen om dit te versnellen? Is het kabinet bereid om te
pleiten voor soepelere klimaat- en milieuregels ten aanzien van mijnbouw, zodat we
de komende decennia minder strategische risico’s hoeven te lopen?
Kort gaat het in de brief ook nog over defensiecapaciteiten. Volgens het kabinet is
de Europese Commissie bezig met het opschroeven van de productiecapaciteit en gaat
de Commissie met oplossingen komen om deze «bottleneck» op te lossen. Deze leden vragen
zich af waarom ook dit thema vrijwel uitsluitend bij de EU wordt neergelegd. Waarom
zorgt Nederland niet zelf voor wat meer onafhankelijkheid en komt het kabinet niet
zelf met plannen om de productie van onze nationale defensie-industrie op te schroeven?
Tot slot constateren de leden van de PVV-fractie dat de Task Force Strategische Afhankelijkheden
gaat rapporteren aan de Hoogambtelijke Commissie EU (HCEU). Wie zitten er in deze
commissie, welke bewindspersoon is voor deze commissie verantwoordelijk en wat gaat
de HCEU doen met de rapporten/rapportages van de Taskforce Strategische Afhankelijkheden?
Met wie worden deze stukken gedeeld? Kunnen de rapporten/rapportages ook naar de Tweede
Kamer worden gezonden? De leden van de PVV-fractie ontvangen op die vragen graag een
antwoord.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie danken het kabinet voor de brief over de kabinetsaanpak
strategische afhankelijkheden. Zij hebben hierover enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van het kabinet dat het noodzakelijk
is om risicovolle strategische afhankelijkheden af te bouwen. De leden van de CDA-fractie
lezen dat de Kamer via verschillende verantwoordelijke ministeries wordt geïnformeerd
over de wijze waarop met strategische afhankelijkheden wordt omgegaan. Het kabinet
geeft terecht aan dat gelet op de interdepartementale aspecten van deze thematiek
een kabinetsbrede aanpak noodzakelijk is. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd
of er, ondanks het gegeven dat dit onderwerp diverse ministeries raakt, in één brief
een totaaloverzicht van de kabinetsaanpak en activiteiten aan de Kamer wordt gezonden.
Tevens zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of ook in kaart wordt gebracht welke
strategische afhankelijkheden derde landen hebben ten opzichte van Nederland en de
Europese Unie. Tot slot zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd hoe het kabinet
aankijkt tegen het gigantische structurele handelstekort dat de Europese Unie heeft
ten opzichte van China. Dit onderwerp overstijgt de inhoud van onderhavige brief,
maar de leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of dit handelstekort onderwerp is van
Europese gesprekken, welke strategische risico’s dit handelstekort met zich brengt
voor de netto-vermogenspositie van de Europese Unie en of er wordt nagedacht over
het reduceren van dit handelstekort.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met
daarin de beschrijving van de kabinetsaanpak ten aanzien van strategische afhankelijkheden.
Zij hebben daarbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CU-fractie vragen of het kabinet nader toe kan lichten hoe het komt
dat er een grote directe en indirecte afhankelijkheid van Azië is voor de productie
van active pharmaceutical ingredients (API’s). Is het kabinet van menig dat deze afhankelijkheid beperkt zou moeten worden
en, zo ja, hoe? Wat verhindert de productie van deze API’s in de Europese Unie? Staat
er EU-wetgeving in de weg om productie hiervan binnen de EU te stimuleren? Wat zou
er aan gedaan kunnen worden? Ten aanzien van de afhankelijkheid van China voor de
productie van zonnepanelen vragen deze leden of het kabinet kan aangeven wat de resultaten
zijn geweest van de stappen die op nationaal en Europees vlak zijn gezet om de Europese
en nationale zonnepanelenindustrie een impuls te geven? Vanwaar komt de twijfel of
hier een dusdanig strategisch belang mee is gemoeid dat overheidsingrijpen op dit
moment opportuun zou zijn? Zonnepanelen spelen toch een grote rol in de energietransitie?
Verder zouden deze leden willen weten welk belang marktpartijen volgens het kabinet
hebben om strategische afhankelijkheden te adresseren. En hoe kan diversificatie gefaciliteerd
worden als dit aan bedrijven is?
Begrijpen de leden van de CU-fractie dat de taskforce in de toekomst eventueel zal
adviseren tot overheidsingrijpen of is dit een taak die nu al uitgeoefend wordt? Heeft
de taskforce al een dergelijk advies gegeven en, zo ja, kan het kabinet aangeven waarop
dit zag? Op welke manier is uit consultaties met het bedrijfsleven gebleken dat dit
bedrijfsleven in toenemende mate geconfronteerd wordt met geopolitieke risico’s en
kwetsbaarheden in haar waardenketens?
Vragen en opmerkingen van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over
de kabinetsaanpak strategische afhankelijkheden en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de Volt-fractie lezen dat de afgelopen jaren meerdere partijen getracht
hebben om op kwantitatieve wijze strategische afhankelijkheden in kaart te brengen.
Een nationaal voorbeeld is de Geo-Economische Monitor. Deze leden lezen ook dat de
mate van risico van een strategische afhankelijkheid onder meer afhangt van de mate
van wederzijdse afhankelijkheid. Waarom is de hoofdvraag binnen het onderdeel «Afhankelijkheden
van andere landen van goederen uit Nederland» in de geo-economische monitor niet toegespitst
op landen waar Nederland de meest risicovolle strategische afhankelijkheden mee heeft,
namelijk China en de Verenigde Staten (VS)? Het onderzoek is immers uitgevoerd in
opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van
Buitenlandse Zaken. Waarom is er alleen gekeken naar afhankelijkheden van andere landen
van goederen uit Nederland en niet naar de afhankelijkheden van risicovolle landen
van goederen uit Europa? Als dat wel gedaan zou zijn, was duidelijk geworden dat China
afhankelijk is van de EU voor de import van bijvoorbeeld varkensvlees, menselijk bloed
en tractoren. Wordt er naast de genoemde Geo-Economische Monitor nog meer onderzoek
gedaan in Nederland of EU-verband naar wederzijdse afhankelijkheden met landen waar
wij risicovolle afhankelijkheden mee hebben? Om welke onderzoeken gaat het?
De leden van de Volt-fractie lezen ook dat TNO bezig is met een verdiepend onderzoek
naar de methodiek van de identificatie van strategische afhankelijkheden. Wordt hierbij
ook gekeken naar het onderzoek van het pan-Europese onderzoeksconsortium Digital Power
China?
De leden van de Volt-fractie lezen dat bij het mitigeren van risicovolle strategische
afhankelijkheden in de meeste gevallen een wisselwerking tussen snelheid en betaalbaarheid
optreedt. En dat het van geval tot geval afhangt welke mitigatiestrategie de voorkeur
geniet. En dat het een politiek besluit is of en wat voor overheidsinterventie nodig
geacht wordt en welke middelen daarvoor beschikbaar worden gesteld. Is het kabinet
bereid en van plan om de overwegingen die gemaakt worden om tot bepaalde keuzes te
komen om strategische afhankelijkheden te voorkomen, publiekelijk te delen, zodat
burgers zich meegenomen voelen in de onvermijdelijke moeilijke keuzes die de komende
tijd gemaakt zullen worden? Zo lezen deze leden dat de Taskforce voor het aanjagen
van de aanpak van specifieke risicovolle strategische afhankelijkheden en de daarbij
betrokken economische, diplomatieke, maatschappelijke en veiligheidsbelangen wel de
taak hebben om daar het bedrijfsleven bij te betrekken, maar deze leden lezen niets
over hoe burgers meegenomen zullen worden bij deze overwegingen. De leden van de Volt-fractie
zien hier graag een reflectie van het kabinet op.
II Antwoord/ Reactie van de Minister
III Volledige agenda
– De brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Buitenlandse
Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over hun
brief van 12 mei 2023 over Strategische Afhankelijkheden (21501–02, nr. 181).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. (Rudmer) Heerema, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.W. Westerhoff, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.