Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 373 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en Wet voortgezet onderwijs 2020 in verband met de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor leerplichtige nieuwkomers en het versterken van de regierol van gemeentebesturen bij het aanbod van nieuwkomersonderwijs (Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 13 juni 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I
Algemeen deel
1
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
5
2.1
Probleembeschrijving
5
2.2
Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
6
3.
Verhouding tot hoger recht
11
4.
Gevolgen
12
4.2
Advies ATR
13
6.
Toezicht en handhaving
13
7.
Consultatie
13
8.
Financiële gevolgen
13
10.
Overgangsrecht, beoogde inwerkingtreding en horizonbepaling
15
II
Artikelsgewijs deel
16
III
Overig
17
I Algemeen deel
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs. Ze onderschrijven het belang van onderwijs
voor elke leerling in Nederland en zijn van mening dat deze wet hieraan bijdraagt.
De leden hebben nog een aantal vragen over de gebruikte instrumenten en flankerend
beleid.
De leden van de VVD-fractie spreken hun waardering uit voor de manier waarop scholen
en leraren er in 2022 in geslaagd zijn onderwijs te verzorgen aan 20.000 leerplichtige
kinderen en jongeren uit Oekraïne. Deze leden lezen dat er begin 2024 meer leerplichtige
asielzoekers worden verwacht. Op welk aantal migranten is de prognose voor leerplichtige
asielzoekers gebaseerd? Welke bandbreedte wordt hierbij aangehouden? In hoeverre worden
scholen en gemeenten hier nu al over geïnformeerd en op voorbereid?
De leden van de D66-fractie staan in de basis positief tegenover het voorstel van
de regering. Deze leden denken dat dit voorstel helpt om de huidige problematiek te
lijf te gaan, maar zij willen ook dat er alles aan gedaan wordt om regulier onderwijs
voor deze groep te garanderen en dat er gewerkt wordt aan structurele oplossingen.
De leden hebben enkele vragen, die zich met name richten op het onbevoegd lesgeven
op tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden herkennen de problemen waar scholen mee kampen door de toename van de instroom
van nieuwkomers. En zij zijn daarom dan ook voorstander om maatregelen, zoals die
genomen zijn voor de Oekraïense vluchtelingen, ook voor andere vluchtelingen te nemen.
Echter wat de leden verbaast, is dat de reden voor dit wetsvoorstel, namelijk vragen
uit de praktijk van gemeenten en schoolbesturen, niet als vertrekpunt is gekozen voor
de invulling van dit wetsvoorstel. Met name waar het gaat om het kunnen oprichten
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening; alleen na een besluit van de Minister aan
de ene kant en aan de andere kant de Minister die een bevoegdheid krijgt om scholen
te dwingen een nieuwkomersvoorziening op te starten en, indien dit niet gedaan wordt,
een bekostigingssanctie op te leggen. Dit in tegenstelling tot de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen
bij massale toestroom van ontheemden (voor Oekraïense vluchtelingen)1, waarbij er met een meldingssystematiek gewerkt wordt.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor een doorzettingsmacht en
de mogelijkheid scholen een verplichting op te leggen en in het uiterste geval zelfs
een bekostigingssanctie, terwijl er vanuit de scholen geen onwil is gebleken om mee
te werken aan nieuwkomersvoorzieningen. De scholen verzochten toch alleen om soepelere
regelgeving rondom bijvoorbeeld afstanden tussen locaties? Wat heeft er toe geleid
dat de regering in weerwil van de vragen uit de praktijk gekozen heeft voor deze invullingen
en bovendien gekozen heeft geen internetconsultatie toe te passen en de signalen van
zowel de PO2-raad, de VO3-raad als LOWAN4 te negeren? Daarnaast vragen de leden om een inhoudelijke reactie op de kritiek van
de Raad van State dat hiermee de bestaande samenwerking op lokaal niveau wordt aangetast.
De leden van de CDA-fractie vragen bovendien wat de reden is dat niet, zoals bij de
Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden, gekozen
is voor een meldingsplicht, maar dat scholen nu alleen een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
kunnen starten na een besluit van de Minister.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor tijdelijke oplossingen,
terwijl de uitdaging met onderwijs aan nieuwkomers structureel is. Wat is de reden
dat de mogelijkheden voor de huidige nieuwkomersvoorzieningen niet wat verruimd worden,
bijvoorbeeld door de afstand te vergroten? Hoe wordt er gewerkt aan een structurele
oplossingen om het onderwijs aan nieuwkomers te garanderen?
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat, omdat bekostiging van nieuwkomersleerlingen
ingaat op de dag van aankomst in Nederland en geldt voor een periode van twee jaar,
en veel kinderen niet vanaf dag één op een school zit, er in de praktijk veelal geen
bekostiging is voor twee jaar, zeker niet wanneer er door vele verhuizingen gaten
vallen in de onderwijsloopbaan. Wat doet de regering eraan om ervoor te zorgen dat
de bekostiging ingaat vanaf de eerste schooldag en door loopt totdat effectief twee
jaar onderwijs genoten is?
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat dit wetsvoorstel alleen gaat
over het primair en voortgezet onderwijs, terwijl er ook jongeren in de leerplichtige
leeftijd in het mbo5 les krijgen.
De leden van de CDA-fractie vragen tevens of de gemeenteraad een rol heeft met betrekking
tot dit wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat bij hen nogal
de nodige vragen oproept.
De leden van de SP-fractie verwijzen naar de jaarlijks stevig fluctuerende leerlingprognoses
en vragen de regering of een kortere periode nieuwkomersonderwijs, alvorens de overgang
naar het regulier onderwijs wordt gemaakt, mogelijk soelaas kan bieden voor de druk
op het nieuwkomersonderwijs. Hoe heeft de gemiddelde tijd die een leerling doorbrengt
in het nieuwkomersonderwijs zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Deze leden vragen
in hoeverre de capaciteit van het nieuwkomersonderwijs de afgelopen jaren heeft meebewogen
met de vraag. Kan de regering over de laatste tien jaar een overzicht van de capaciteit
meesturen?
De leden van de SP-fractie vragen op welke manier in dit wetsvoorstel wordt geborgd
dat wanneer bijvoorbeeld de vraag naar nieuwkomersonderwijs zich niet zo ontwikkelt
als verwacht, dat dan niet onnodig lang wordt afgeweken van de kwalificatie-eisen.
De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat de regering een poging doet om de schrijnende
situaties in het nieuwkomersonderwijs op te lossen, waarbij nieuwkomers soms lange
tijd verstoken zijn van onderwijs. Deze leden proberen er wel op aan te dringen bij
de regering dat deze maatregelen echt tijdelijk van aard moeten zijn, omdat nieuwkomers
in sommige gevallen achtergesteld worden in het volgen van volwaardig onderwijs, wat
in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind. De leden hebben kritische
kanttekeningen bij de maatregelen die regering nu wenst te treffen. Daarnaast vinden
deze leden dat problemen in het nieuwkomersonderwijs die daadwerkelijk actie vereisen
van de regering niet goed worden aangepakt.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief dat de regering iets wil doen aan
de duizenden leerplichtige vluchtelingenkinderen die van onderwijs verstoken blijven
op dit moment. Deze leden hebben al vaak aandacht gevraagd voor dit probleem. Toch
hebben de leden nog wel flink wat kritische vragen over de manier waarop de regering
dit probleem wil oplossen met voorliggend wetvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven dat op de overheid de bijzondere
plicht rust om te garanderen dat er voor elk kind een plek is in het Nederlandse onderwijs.
Onderwijs is immers een kinderrecht. Op dit moment wordt dit recht van duizenden vluchtelingenkinderen
in Nederland geschonden. De regering schrijft in de inleiding dat het wetsvoorstel
een einde aan deze situatie wil maken. Deze leden betwijfelen echter of alléén dit
wetsvoorstel een oplossing hiervoor gaat bieden. Is de regering het met de leden eens
dat dit niet alleen een onderwijsprobleem is en onder meer ook ligt aan de spreiding
van vluchtelingen in het land? Kan de regering een overzicht geven van de gemeenten
waar er wachtlijsten zijn voor vluchtelingenkinderen voor onderwijs?
De leden van de GroenLinks-fractie hechten aan het belang van een goed functionerende
Spreidingswet (wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen)6. Hoe gaat dat wetsvoorstel precies bijdragen aan de oplossing van het fundamentele
probleem van tekortschietende onderwijsvoorzieningen? De enkele verplichting om in
asielopvang te voorzien lost immers niet gelijktijdig het tekort aan gekwalificeerd
onderwijspersoneel en bijbehorende faciliteiten op. Op dit moment speelt een perverse
prikkel, dat de bij AZC7»s behorende onderwijsvoorzieningen onbenut blijven, omdat gezinnen met kinderen in
crisisnoodopvangvoorzieningen gehuisvest worden. Ziet de regering deze prikkel ook?
Zo ja, wat gaat de regering hier aan doen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat, gelijktijdig
met de realisatie van asielopvangvoorzieningen, óók onderwijs aan vluchtelingkinderen
wordt gerealiseerd?
Ook zijn de leden van de GroenLinks-fractie bang voor een glijdende schaal en een
tweedeling in de kwaliteit van onderwijs. Deze leden hebben zich aanhoudend uitgesproken
over het inzetten van onbevoegden in het onderwijs. De regering lijkt dit echter op
steeds meer plekken mogelijk te maken vanwege het lerarentekort. Terwijl dit nooit
de oplossing kan zijn voor het lerarentekort en de status van het beroep geen goed
doet. Ook de leden zien liever dat vluchtelingenkinderen een vorm van onderwijs krijgen
in plaats van helemaal geen, maar willen waken voor een tweedeling waarin vluchtelingenkinderen
kwalitatief minder goed onderwijs krijgen. Ook willen zij waarschuwen voor een glijdende
schaal waardoor dit structureel beleid wordt vanwege het lerarentekort. Kan de regering
reageren op de zorg van de leden voor een tweedeling en garanderen dat dit géén structureel
beleid wordt? Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen voor een horizonbepaling
om deze wet tijdelijk te maken? Tot hoe lang ziet de regering dit beleid voor zich
en wat doet de regering ondertussen om ervoor te zorgen dat er een structurele oplossing
komt? De leden missen een toekomstperspectief en structurele oplossingen om het onderwijs
aan nieuwkomers te garanderen. Kan de regering dit toekomstperspectief geven?
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de regering aangeeft dat er verkend zal
worden op welke wijze het reguliere nieuwkomersonderwijs beter kan worden toegerust
op de toenemende vraag naar onderwijs voor nieuwkomers. Kan de regering toelichten
welke trajecten in gang worden gezet om het reguliere nieuwkomersonderwijs beter toe
te rusten op de toenemende vraag naar onderwijs voor nieuwkomers en hoe deze trajecten
zich verhouden tot het wetsvoorstel?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat
beoogt de Wet op het primair onderwijs en Wet voortgezet onderwijs 2020 te wijzigen
in verband met de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor leerplichtige
nieuwkomers en het versterken van de regierol van gemeentebesturen bij het aanbod
van nieuwkomersonderwijs (Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs).
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het doel van het wetsvoorstel,
te weten het voorkomen dat nieuwkomers zonder onderwijs thuis of in de opvanglocatie
zitten omdat er onvoldoende capaciteit is in het onderwijs. Deze leden zien het belang
van goed onderwijs voor nieuwkomers en zien ook de uitdagingen waar scholen en gemeenten
voor staan om dit vorm te geven. De leden hechten eraan hun waardering uit te spreken
voor alle mensen in het onderwijs die er met elkaar in slagen om het onderwijs vorm
te geven aan de nieuwkomers, waaronder de leerplichtige kinderen uit Oekraïne. De
leden zijn van mening dat moet worden voorkomen dat nieuwkomers structureel minder
kwalitatief hoogwaardig onderwijs krijgen om de aanhoudende capaciteitsproblemen het
hoofd te bieden en daarmee vanaf dag één op achterstand staan.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in deze fase van behandeling op een aantal
punten nog behoefte aan een nadere toelichting van de regering.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
vinden de centralistische aard van het wetsvoorstel problematisch en de uitwerking
lijkt nodeloos ingewikkeld. Daarmee verhoudt het voorstel zich volgens deze leden
moeizaam tot de doelstelling om gemeenten juist de ondersteuning te bieden waaraan
zij behoefte hebben. Deze leden steunen de inzet om de regierol van de gemeenten te
versterken, maar zij constateren dat het wetsvoorstel wat betreft de doorzettingsmacht
van gemeenten kennelijk in strijd is met de Grondwet.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft nog enkele
vragen.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Probleembeschrijving
De leden van de VVD-fractie constateren dat niet inzichtelijk is hoeveel nieuwkomers
er precies zijn ingeschreven op scholen of nog geen onderwijs volgen. Deze leden zijn
van mening dat zicht op de actuele situatie essentieel is. Wat gaat de regering doen
om concreet en actueel zicht te krijgen op de actuele situatie?
De leden van de D66-fractie denken dat bevoegde docenten uit het land van herkomst
bij heterogene groepen zeer geschikt kunnen zijn om lessen te bieden op tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen. Mogelijk biedt dit opties om meer bevoegde docenten voor
de klas te zetten, mits deze docenten goed begeleid worden. Hoe ziet de regering dit?
Deze leden vragen welke stappen er nu gezet worden om deze docenten te begeleiden
en daarbij in te zetten voor tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen.
De leden van de D66-fractie merken op dat er in de memorie van toelichting herhaaldelijk
gesproken wordt over leerplichtigen, terwijl het wetsvoorstel ook kwalificatieplichtigen
van 18 jaar of ouder betreft. Heeft de regering een beeld van deze groep? Hoe gaat
de regering ervoor zorgen dat er een structureel aanbod is voor deze doelgroep?
De leden van de SP-fractie vragen hoe het aantal kinderen van arbeidsmigranten in
het nieuwkomersonderwijs zich verhoudt tot het aantal door oorlog ontheemde leerlingen.
De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat in de probleembeschrijving juist
niet die problemen uitgebreid beschreven worden waar scholen en gemeenten in de uitvoering
het meeste last van hebben. De scholen en gemeenten noemen bijvoorbeeld de beperkingen
in de gegevenslevering die het maken van prognoses belemmeren en de financiële beperkingen
doordat de bekostiging onvoldoende is toegesneden. Deze leden vragen waarom de regering
niet veel duidelijker voorstellen en toezeggingen doet om deze problemen aan te pakken
in plaats van de volstaan met opmerkingen dat deze problemen verder verkend worden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat uit de probleembeschrijving niet is op
te maken dat het momenteel een reëel probleem zou zijn dat scholen en gemeenten in
overleg niet tot gezamenlijke keuzes voor onderwijsvoorzieningen kunnen komen en dat
sprake zou zijn van onwil. Deze leden vragen waarom de regering dan toch afstapt van
de eerder gekozen meldplicht voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen, gekoppeld aan
bepaalde termijnen die bestuurlijke afstemming en toetsing mogelijk maken. Hoe onderbouwt
de regering de noodzaak om een aanwijzingsbevoegdheid te introduceren als dit niet
beantwoord aan een daadwerkelijke behoefte?
2.2 Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het voornemen van de regering om
een jaarlijks overleg over nieuwkomersonderwijs verplicht te stellen. Deze leden lezen
dat daarnaast ook op verzoek van het gemeentebestuur de Minister het besluit kan nemen
tot oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. De Raad van State spreekt
van een aanwijzing met sanctie. Is dit een correcte duiding? Zijn in de voorbereiding
van dit wetsvoorstel andere instrumenten onderzocht?
De leden van de VVD-fractie hebben ook nog enkele vragen over het ambtshalve besluit
dat de Minister kan nemen. Deze leden zijn het met de regering eens dat dit alleen
in uitzonderingsgevallen ingezet moet worden. Zij vragen hoe een ambtshalve besluit
zich verhoudt tot de urgentie waarin deze maatregel genomen wordt. Hoe lang zou zo'n
proces duren wanneer schoolbesturen tegen een ambtshalve besluit in bezwaar zouden
gaan? Welke andere juridische middelen staan nog open voor de school?
De leden van de VVD-fractie vernemen daarnaast dat in het wetsvoorstel een bepaling
is opgenomen waardoor, behalve in enkele gespecificeerde uitzonderingsgevallen, leerlingen
niet mogen terugstromen naar een tijdelijke voorziening vanuit het reguliere (nieuwkomers)onderwijs.
Zijn er echter geen gevallen denkbaar waar dit wel wenselijk zou zijn? Bijvoorbeeld
wanneer een reguliere school een leerling voor wie een nieuwkomersvoorziening de juiste
onderwijsplek zou zijn opvangt, omdat er op dat moment geen (tijdelijke) nieuwkomersvoorzieningen
zijn, maar deze voorziening later wel wordt gestart? Ontstaat hierdoor juist niet
het risico dat scholen zich terughoudend opstellen om nieuwe leerlingen toe te laten?
Deze leden onderschrijven de bepaling dat een uitzondering altijd in het belang van
de nieuwkomer zou moeten zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen tot slot dat de gebruikelijke interventiemogelijkheden
uit de WVO8 2020 en de WPO9 gelden. Betreft dit ook de interventiemogelijkheden die de Wet uitbreiding bestuurlijk
instrumentarium onderwijs10 biedt?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de kritiek van onder andere de
Raad van State en sectororganisaties op de mogelijkheid om ambtshalve het besluit
tot een tijdelijke nieuwkomersvoorziening te nemen. Deze leden vragen dan ook de regering
deze mogelijkheid aanvullend te motiveren.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering kiest voor de mogelijkheid om onbevoegde
docenten, zoals studenten, docenten uit het voortgezet onderwijs en onderwijsondersteunend
personeel voor de klas te zetten bij de niet-kernvakken in het primair onderwijs.
Deze leden begrijpen deze afweging gegeven het lerarentekort, maar hebben hierover
grote zorgen. Met het permanente karakter van deze wet blijft het een structurele
mogelijkheid om onbevoegden in te zetten op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
De leden zijn het daarbij eens met de beperking ten aanzien van de kernvakken, maar
zijn van mening dat de inzet van onbevoegde docenten op structurele basis zo veel
mogelijk beperkt moet worden en een tijdelijke mogelijkheid moet zijn. Hoe ziet de
regering dat structurele karakter?
Daarbij vragen de leden van de D66-fractie wanneer en hoe lang een onbevoegde docent
ingezet mag worden. In het wetsvoorstel wordt gesproken over het niet kunnen vervullen
van een vacature. Wanneer is daar volgens de regering sprake van en welke termijn
zit daaraan gekoppeld? Als het gaat om de duur van de onbevoegde inzet, spreekt het
wetsvoorstel over «niet langer dan strikt noodzakelijk». Aan welke termijn denkt de
regering hierbij? Welke eisen van (bij)scholing en ondersteuning worden aan deze onbevoegde
docenten gesteld?
Welke rol is weggelegd voor de onderwijsinstellingen of -besturen die de nieuwkomersvoorziening
vormgeven? Is de regering het met de leden eens dat een tijdelijk karakter voor de
mogelijkheid om onbevoegde docenten in te zetten passender is? Verwacht kan worden
dat bij deze groep leerlingen traumasensitief onderwijs vereist is. Hoe ziet de regering
het onbevoegde docentschap in verhouding tot traumasensitief onderwijs?
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een uitzondering
om een nieuwkomer toch toe te laten tot de tijdelijke voorziening of indien de termijn
van twee jaar is overschreden, waarvan melding gemaakt moet worden bij de Minister.
Deze leden vragen de regering of een dergelijke meldplicht een idee is voor de inzet
van onbevoegde docenten, bijvoorbeeld als een onbevoegde docent langer dan een aantal
maanden wordt ingezet. Ziet de regering mogelijkheden om lessen van onbevoegde docenten
in tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen te monitoren?
De leden van de D66-fractie maken zich daarnaast zorgen over de doorstroom van leerlingen
van de tijdelijke nieuwkomersvoorziening naar het reguliere onderwijs. Wat doet de
regering om deze doorstroom te verbeteren? Daarbij vragen deze leden ook aandacht
voor het rondreizen en verhuizen van kinderen tussen verschillende centra en de invloed
daarvan op hun ontwikkeling. Wat gaat de regering doen om dit te beperken?
De leden van de D66-fractie ontvangen daarnaast signalen dat er onvoldoende afstemming
is tussen het COA11 en gemeenten, waarbij gemeenten pas laat te horen krijgen dat een leerling komt.
Hoe gaat de regering, naast het overleg tussen schoolbesturen en gemeenten, ook het
overleg met het COA verbeteren?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de termijn wordt bepaald waarop de tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen kunnen bestaan.
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of er al regiocoördinatoren bestaan,
die zich bezighouden met onderwijs aan vluchtelingen of is dat dit een nieuwe functie
is.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de onderbouwing is dat een ambtshalve besluit
van de Minister ook betrekking kan hebben op de schoolbesturen van scholen in aangrenzende
gemeenten, terwijl de verplichting voor overleg zich wel aan gemeentegrenzen houdt.
De leden van de CDA-fractie vragen bovendien of het, gezien de verstrekkende bevoegdheid
die de Minister krijgt met dit wetsvoorstel, niet beter zou zijn om de uitwerking
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met een voorhangprocedure te behandelen.
De leden van de SP-fractie vragen op wie de regering doelt wanneer zij stelt dat de
vraag om deze wet voortkomt uit de onderwijspraktijk.
Snapt de Minister de zorgen van de leden van de SP-fractie, nu meerdere jaren op rij
eerst een onbevoegde als noodmaatregel voor de klas werd toegestaan in de grote steden,
dat vervolgens de eisen versoepeld werden voor het onderwijs aan Oekraïense kinderen
en nu in al het nieuwkomersonderwijs? Herkent de regering de glijdende schaal waar
hier zomaar sprake van kan zijn? Op welke manier wil de regering de kwaliteitseisen
voor het beroep bewaken, wanneer er steeds meer uitzonderingen komen? Wanneer wordt
een noodmaatregel het nieuwe normaal?
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de regering is op de kritiek
van onder meer VOS/ABB12 dat het gemeentebestuur nu een aanwijzingsbevoegdheid krijgt in plaats van de gemeenteraad.
Deze leden zouden tevens een uitgebreidere uitleg over waarom überhaupt gekozen is
voor een aanwijzingsbevoegdheid wensen.
Deelt de regering de analyse van de leden van de SP-fractie dat de mogelijkheid voor
gemeentebesturen om een school van een openbaar schoolbestuur over te nemen een ongewenste
ongelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs introduceert?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering de kritiek van de Raad van
State naast zich neerlegt, doelend op de bevinding dat de geschetste problemen in
het nieuwkomersonderwijs vooral zien op het gebrek aan capaciteit bij het onderwijs
en de ongelijke spreiding van nieuwkomers in Nederland en de noodzaak van een dwingende
aanwijzing vooralsnog niet is aangetoond.
Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie waar de regering de termijn voor leerlingen
om maximaal twee jaar in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening onderwijs te krijgen
op heeft gebaseerd. Is de regering het met de leden eens dat twee jaar verstoken blijven
van kwalitatief goed onderwijs uiterst onwenselijk is? Welke gevolgen denkt de regering
dat dit heeft voor de kansen voor nieuwkomers om binnen twee jaar door te stromen
naar het reguliere onderwijs?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat dit wetsvoorstel de Minister de bevoegdheid
biedt om te besluiten dat in een gemeente een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet
worden ingericht. Deze leden hebben vragen bij de noodzaak van deze bevoegdheid en
staan daar niet alleen in. De Raad van State was zeer kritisch op dit punt en uitte
bezwaren dat dit onder meer de bestaande samenwerking tussen scholen, gemeente en
Rijk doorkruist. Wat is de reactie van de regering hierop en op de bezwaren van de
Raad van State? Is de regering op de hoogte van de bezwaren van de schoolbesturen?
Kan de regering ook op deze bezwaren reageren?
Het is de leden van de GroenLinks-fractie niet helemaal helder waarom deze bevoegdheid
tot een dwingende aanwijzing is opgenomen in dit wetsvoorstel, omdat deze leden tegelijk
ook lezen dat het nu niet zo is dat scholen (massaal) weigeren om vluchtelingenkinderen
les te geven. Het probleem zit meer in het gebrek aan spreiding door het land, het
tekort aan leraren en onderwijshuisvesting: iets dat deze bevoegdheid niet zal oplossen.
Kan de regering nogmaals uitgebreid uitleggen waar de noodzaak ligt om deze bevoegdheid
op te nemen in de wet en daarbij ook te specifiek in te gaan op wat dit instrument
van dwang gaat oplossen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd op basis van welke criteria de
Minister vervolgens een school zal toewijzen? En geldt een gesloten toelatingsbeleid
(bijvoorbeeld bij bijzondere scholen) als een geldig excuus voor scholen? Kan de regering
ook uitleggen waarom bij een toewijzing vanuit de Minister een gemeente vier weken
de tijd krijgt om tot de oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening over
te gaan en een schoolbestuur bij een toewijzing van de gemeente acht weken heeft?
Waarom dit onderscheid in tijd?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet ernaar streeft om de verhuisbewegingen
van jongeren in de asielopvang zo veel mogelijk te voorkomen. Kan de regering toelichten
welke stappen er momenteel genomen worden om veelvuldige verhuizingen te voorkomen?
Deze leden lezen tevens dat het onderwijs in de tijdelijke nieuwkomersvoorziening
is gericht op een zo’n spoedig mogelijke doorstroom van de leerling. Snelle doorstroom
is in de praktijk niet altijd haalbaar. Kan de regering toelichten hoe dit wetsvoorstel
voorziet in een snelle doorstroom van leerlingen binnen tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen?
De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat de Raad van State terecht stelt dat
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) aandacht voor de kwaliteit van
het onderwijs dat Oekraïense kinderen nu ontvangen, die er onder meer toe leidt dat
de doorstroming naar het reguliere onderwijs hapert. Deze leden hebben begrip voor
de noodgreep om te voorkomen dat leerplichtige kinderen helemaal geen onderwijs krijgen,
maar zij vrezen ook een tweedeling als de noodzakelijke structurele verbeteringen
in het nieuwkomersonderwijs zien op het waarborgen van de onderwijskwaliteit en het
met dit wetsvoorstel langdurig wordt toegestaan dat kinderen geen volwaardig onderwijs
krijgen. De leden verzoeken de regering hier nader op in te gaan en aan te geven hoe
zij deze tweedeling op lange termijn wil voorkomen. De regering stelt in reactie op
de Raad van State ook dat de verwachting is dat de toestroom van nieuwkomers hoog
en onvoorspelbaar zal blijven en zich in het bijzonder in specifieke regio’s in het
land zal concentreren.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het uitgangspunt is dat leerlingen
zo kort mogelijk onderwijs krijgen in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Hierbij
is niet uitgesloten dat de leerlingen doorstromen naar een reguliere nieuwkomersvoorziening,
voordat ze doorstromen naar het reguliere onderwijs. Deze leden achten het onwenselijk
dat dit leidt tot een extra schoolwisseling van de leerlingen en stellen dat de leerlingen
dan beter iets langer in de tijdelijke nieuwkomersvoorziening onderwijs kunnen krijgen.
Hoe kijkt de regering hiernaar?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering stelt dat het college
van burgemeester en wethouders minimaal eenmaal per jaar overleg voert met de schoolbesturen
in de gemeente en afspraken maakt, onder meer over het organiseren van een doorlopende
leerlijn naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs. De leden vragen de regering of
ze hierin ook nadrukkelijk de doorlopende leerlijn van het primair naar het voortgezet
onderwijs wil meenemen, zodat ook hierbinnen een warme overdracht plaatsvindt. Ook
vragen deze leden de regering of ze de begeleiding van doorstroom wil beschrijven,
als de leerlingen doorstromen naar het reguliere onderwijs. Hoe wordt geborgd dat
er geen hapering ontstaat in het ontwikkelproces?
De leden van de SGP-fractie vinden dat de verhouding tussen de tijdelijke voorzieningen
voor Oekraïners en de voorgestelde voorzieningen weinig helder is en dat de overwegingen
in de toelichting weinig solide overkomen als het gaat om de motivering voor de afwijkende
keuzes die in dit wetsvoorstel gemaakt zijn. Deze leden hebben in het verslag bij
het wetsvoorstel tot invoering van de tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor ontheemden13 opgemerkt dat zij de tijdelijkheid van de wet onvoldoende in de titel tot uitdrukking
vonden komen. Inmiddels wordt onder een vergelijkbare titel een regeling voorgesteld
die wel structureel van aard is. Zij constateren dat hierdoor onoverzichtelijkheid
in de hand wordt gewerkt en vragen waarom de regering niet heeft besloten te voorzien
in een enkele, tijdelijke of structurele, regeling die inhoudelijk zoveel mogelijk
aansluit bij de huidige tijdelijke wet, zodat de evaluatie ongehinderd doorgang kan
vinden en een overzichtelijk geheel bestaat. Naar de indruk van deze leden zijn de
verschillen tussen de voorzieningen en de behoeften in de praktijk te marginaal om
afzonderlijke regelingen te legitimeren.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering beoogt door het wetsvoorstel een
duidelijke rolverdeling te creëren. Deze leden constateren dat daarvan enkel bij het
aanwijzen van een school na opdracht van de Minister sprake kan zijn, maar dat de
voorgestelde algemene overlegplicht voor voldoende onderwijs juist veel vragen oproept.
Zij merken op dat niet wordt geregeld noch toegelicht hoe uitvoering wordt gegeven
aan de onbepaalde stelling dat alle partijen meewerken aan de totstandkoming van afspraken
en de uitwerking ervan. Ten aanzien van de vergelijking met andere overlegplichten
tussen gemeenten en schoolbesturen, zoals het op overeenstemming gericht overleg in
het kader van achterstandenbeleid, merken deze leden op dat die wel voorzien in een
geschillenregeling. Zij vragen de regering meer duidelijkheid te bieden. Hoe voorkomt
de regering dat de onduidelijkheid in de praktijk een bron van frustratie gaat worden?
Het valt de leden van de SGP-fractie op dat het wetsvoorstel geen adequate weergave
lijkt van hetgeen de regering ter toelichting in het nader rapport beschrijft onder
punt 3a. Kennelijk is het volgens de regering zo dat de bevoegdheid van de Minister
slechts ingezet mag worden indien het overleg tussen gemeenten en scholen niet leidt
tot een verzoek om inrichting van een tijdelijke voorziening. Deze voorwaarde ontbreekt
echter in het wetsvoorstel. Het ambtshalve besluit kan reeds worden genomen indien
de bedoelde noodzaak aanwezig blijkt en daarover met de gemeente is overlegd, zonder
dat van een overleg tussen de gemeenten en scholen sprake is geweest. Zij vragen of
de regering deze cruciale voorwaarde alsnog wil verankeren.
De leden van de SGP-fractie signaleren dat, als zij het voorstel goed begrepen hebben,
de voorgestelde systematiek tot een onnodig complexe systematiek leidt, die overigens
niet sluitend lijkt. Allereerst wordt vereist dat scholen en gemeenten overleg hebben
gevoerd. Mocht dat overleg onder regie van de gemeente niet tot het gewenste resultaat
leiden dan kan de Minister de gemeente passeren en direct een aanwijzing geven aan
de scholen. Voor de effectuering van dit besluit is vervolgens toch weer de inzet
van de gemeente onmisbaar. Deze leden vragen allereerst waarom er niet voor gekozen
is om de bevoegdheid tot aanwijzing van een school meteen aan de gemeente toe te kennen
indien het overleg niet tot resultaat leidt. Bovendien vragen zij hoe de Minister
waarborgt dat hij tijdig op de hoogte is van situaties waarin het overleg geen resultaat
oplevert en een aanwijzing nodig is. Het wetsvoorstel lijkt er volledig op te vertrouwen
dat de regiocoaches deze leemte in de systematiek ondervangen.
Het is de leden van de SGP-fractie niet duidelijk geworden welk voordeel de regering
erin ziet om te aanwijzing direct te richten aan de bevoegde gezagen in de gemeenten.
Hoe stelt de regering zich juridisch gezien de situatie voor waarin tien bevoegde
gezagen in een gemeente gezamenlijk een brief met een aanwijzing ontvangen? Hoe kan
in een dergelijke situatie bijvoorbeeld sprake zijn van een bekostigingssanctie als
(nog) onvoldoende concreet is welke school verantwoordelijkheid zou moeten dragen,
aangezien dat pas duidelijk kan zijn na aanwijzing door de gemeente? Wat is de waarde
van een besluit gericht aan gezamenlijke gevoegde gezagen, indien pas na aanwijzing
van een school door de gemeenten gehandhaafd kan worden? Zou het niet veel meer voor
de hand liggen om de aanwijzing aan de gemeenten te richten, gezien de speciale verantwoordelijkheid
van de gemeente en de onmisbare rol in de effectuering van de aanwijzing?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering omgaat met het feit dat in de onderwijswetgeving
juist een bijzondere rol is weggelegd voor de gemeenteraad als het gaat om het openbaar
onderwijs. Deze leden constateren dat in het wetsvoorstel een centrale rol is weggelegd
voor het college van burgemeester en wethouders. Zij vragen hoe de regering oog houdt
voor een consistente toekenning en uitoefening van bevoegdheden voor de verschillende
organen.
3. Verhouding tot hoger recht
De leden van de D66-fractie waarderen de inzet van de regering om het recht op onderwijs
te garanderen voor iedereen, ook voor nieuwkomers. Wat deze leden betreft gaat dit
om het recht op kwalitatief goed en bevoegd gegeven onderwijs. Hoe ziet de regering
dit recht op onderwijs als dit door onbevoegden wordt gegeven?
De leden van de D66-fractie bemerken daarbij geen reflectie van de regering op de
verhouding van dit wetsvoorstel ten aanzien van het VN14-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Hoe gaat de regering passend
onderwijs borgen op tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen? Welke rol ziet de regering
voor samenwerkingsverbanden hierbij?
De leden van de CDA-fractie vragen of dit wetsvoorstel, gezien de rol die het gemeentebestuur
heeft ten opzichte van het openbaar onderwijs, ook volledig van toepassing is op het
bijzonder onderwijs.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat Nederlandse kinderen, kinderen van
arbeidsmigranten en kinderen van nieuwkomers allemaal leerplichtig zijn en op grond
van internationale verdragen en de Grondwet allemaal recht op onderwijs hebben. Toch
maakt dit wetsvoorstel onderscheid tussen verschillende groepen kinderen. Deze leden
vragen wat dit onderscheid rechtvaardigt. Wat betekent dit wetsvoorstel in de praktijk,
bijvoorbeeld in een gemeente als Den Haag? Kunnen in Den Haag een kind in de basisschoolleeftijd
dat hier (tijdelijk) is als kind van arbeidsmigranten, een kind in de basisschoolleeftijd
dat hier is als kind van asielzoekers en een kind met de Nederlandse nationaliteit
aanspraak maken op hetzelfde onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie hebben met bevreemding kennisgenomen van de opvatting
van de regering over artikel 23, vierde lid van de Grondwet. Deze leden wijzen erop
dat tot op heden buiten kijf staat dat het vierde lid louter betrekking heeft op de
sfeer van het openbaar onderwijs. Voor zover sprake is van uitzonderingen en grensgevallen
hebben die altijd ook te maken met het openbaar onderwijs, zoals blijkt uit de situatie
van de samenwerkingsschool. In dat kader kunnen deze leden zich ook goed voorstellen
dat in stimulerende zin de regierol van de gemeente voor voldoende onderwijs wordt
versterkt, zodat de gemeente in staat is de verantwoordelijkheid voor het openbaar
onderwijs optimaal in te vullen en waar mogelijk het initiatief bij het bijzonder
onderwijs te laten. Deze leden merken echter op dat met het creëren van een doorzettingsmacht
van de gemeente richting bijzondere scholen om te moeten voorzien in onderwijsaanbod
duidelijk een grens wordt overschreden. Zij vragen de regering hierop te reflecteren.
Op welke literatuur baseert de regering haar lezing van het vierde lid en het voorstel
om de voorgestelde doorzettingsmacht in te kunnen voeren?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om toelichting op de consequenties
van de doorzettingsmacht van gemeenten voor de vrijheid van het bijzonder onderwijs.
Deze leden vragen aan welke kaders gemeenten gebonden zijn bij het aanwijzen van een
school en waarom het wetsvoorstel hieromtrent geen voorwaarden bevat. Zij vragen of
de regering ook nu kan bevestigen, wat in de wetsbehandeling over de Wet tijdelijke
onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden voor Oekraïners reeds
gebeurde, dat het toelatings- en personeelsbeleid van het bevoegd gezag van de bijzondere
school ongemoeid gelaten wordt. Eveneens vragen zij of de regering kan bevestigen
dat bijvoorbeeld een christelijke school uit volle overtuiging de boodschap van het
Evangelie naar voren kan blijven brengen als zij verantwoordelijk zou worden voor
het onderwijs aan een grote populatie nieuwkomers met een islamitische achtergrond.
Kan de regering toelichten hoe de gemeenten met zulke situaties moet omgaan?
De leden van de SGP-fractie zouden het zeker in het kader van een structurele regeling
voor onderwijs aan nieuwkomers voor de hand liggend gevonden hebben om de bijzondere
verantwoordelijkheid van de gemeente om te voorzien in voldoende openbaar onderwijs
opnieuw te doordenken. Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering vooral volstaat
met het regelen van de regierol en dat de onvervreemdbare verantwoordelijkheid van
de gemeente om in openbaar onderwijs te voorzien, al dan niet verzelfstandigd, eigenlijk
niet aan bod komt. Sterker nog, het wetsvoorstel verbiedt zelfs dat het college bij
het aanwijzen van een school zelf de verantwoordelijkheid als bevoegd gezag gaat vervullen.
Waarom is die inperking van de gemeentelijke verantwoordelijkheid gekozen en toelaatbaar?
Deze leden vragen de regering bovendien breder in de te gaan op de vraag waarom niet
juist veel meer ruimte geboden wordt om als gemeente op eenvoudiger wijze onderwijsvoorzieningen
voor nieuwkomers in te richten.
De leden van de SGP-fractie vragen er aandacht voor dat de regering in de wetsbehandeling
inzake de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden
heeft aangegeven dat gemeenten wel degelijk scholen voor nieuwkomers kunnen oprichten,
maar dat daarvoor de reguliere procedure voor schoolstichting doorlopen moet worden.
Deze leden vinden die benadering erg beperkt in het licht van de uitdagingen waar
scholen en gemeenten voor staan. Waarom zou niet veel sterker ingezet moeten worden
op het bieden van mogelijkheden voor gemeenten die op een snelle manier nieuwe, tijdelijke
scholen willen inrichten die enkel voor nieuwkomers bedoeld zijn. Daarvoor zouden
in de sfeer van stichtingsnormen, bekostiging en BRIN-nummers speciale voorzieningen
getroffen kunnen worden.
De leden van de SGP-fractie vragen om een toelichting op de stelling van de regering
dat artikel 23 Grondwet de gemeente enkel als territoriale eenheid in beschouwing
neemt. Deze leden vragen hoe de regering rekenschap geeft van het criterium dat het
voldoende onderwijs in de geografische gemeenten wel degelijk van overheidswege gegeven
moet worden en dat die aanduiding altijd gelezen is als de lokale overheid.
4. Gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de school van inschrijving verantwoordelijk
blijft voor het onderwijs aan de leerling en rekening moet houden met de specifieke
onderwijsbehoeften van nieuwkomerskinderen. Deze leden vragen hoe scholen hierbij
door de Minister ondersteund worden.
4.2 Advies ATR15
De leden van de VVD-fractie lezen dat het adviescollege adviseert een toekomstperspectief
te schetsen voor structurele oplossingen. Deze leden vernemen graag de appreciatie
van de regering op dit onderdeel.
6. Toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie lezen dat de inspectie ook op tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
toezicht uitoefent en dat dat voornamelijk op basis van het inrichtingsplan zal gebeuren.
Deze leden onderschrijven het belang van goed toezicht en vragen of de inspectie ook
voornemens is op de scholen zelf te kijken en, zo ja, of de inspectie hiervoor voldoende
capaciteit heeft.
De leden van de D66-fractie vinden het een risico om onbevoegden voor de klas te zetten.
Ziet de regering mogelijkheden om hierop toezicht te houden en te handhaven bij langer
dan strikt noodzakelijke inzet van onbevoegden?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe toezicht wordt gehouden op de verplichting
van gemeentebesturen en scholen om afspraken te maken. Wie kan er handhaven indien
dit niet plaatsvindt? Welke sancties worden door welke partijen aan wie opgelegd?
7. Consultatie
De leden van de VVD-fractie vernemen dat de PO-Raad, VO-raad en LOWAN de voorgestelde
maatregel onderschrijven. Deze leden zijn het eens met deze organisaties dat de voertaal
op scholen Nederlands moet zijn. De organisaties pleiten daarnaast ook tegen een rol
voor afstandsonderwijs. De leden zijn van mening dat onderwijs op locatie vrijwel
altijd de voorkeur verdient boven digitaal onderwijs, maar dat digitaal onderwijs
een rol kan hebben om te voorkomen dat leerlingen helemaal geen onderwijs ontvangen
en dat voor sommige kinderen en jongeren (met specifieke behoeften) digitaal (prikkelarm,
maatwerk) onderwijs juist soelaas kan bieden. Kan de regering hierop reflecteren?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij kan uitleggen waarom de onderwijsvakbonden
niet geraadpleegd zijn. Deelt de regering de mening van deze leden dat dat een voor
de hand liggende en relevante gesprekspartner is, zeker in relatie tot het wettelijk
verankeren van verlaagde eisen om voor de klas te gaan staan?
8. Financiële gevolgen
De leden van de D66-fractie ontvangen signalen dat de bekostiging nu niet passend
is. De bekostiging start op de eerste dag dat het kind naar school gaat, terwijl een
kind wellicht start, maar in de praktijk na de start nog met regelmaat dient te verhuizen
in verband met huisvesting en in die maanden geen onderwijs ontvangt. Hierdoor ontvangen
leerlingen niet alleen in de praktijk minder dan twee jaar onderwijs, met gevolgen
voor de doorstroming naar het reguliere onderwijs, de bekostiging stopt daardoor eerder
dan de effectief gevolgde onderwijstijd. Ziet de regering mogelijkheden om te bekostigen
op basis van effectief gevolgde onderwijstijd? Deze leden hebben daarnaast vernomen
dat de bekostiging van het tweede jaar minder is dan het eerste jaar. Onderwijsinstellingen
en – besturen hebben de ruimere bekostiging van het eerste jaar nodig om een passende
voorziening te treffen voor nieuwkomersonderwijs. Kan de regering erop toezien, door
bijvoorbeeld te werken met effectief onderwijsbekostiging, dat de instellingen en
besturen en gemeenten deze voorzieningen op basis van volwaardige bekostiging kunnen
treffen?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe ver de regering is met de verkenning van de
mogelijkheden om de bekostigingssystematiek aan te passen. Erkent de regering dat
de problemen rondom bekostigingssystematiek al lang bekend zijn en dat het een gemiste
kans is om dit niet tegelijkertijd met inwerking van deze tijdelijke wet te regelen?
Erkent de regering dat de oplossing eigenlijk al wordt aangedragen door belangenorganisaties,
namelijk door de bekostiging te laten starten op de eerste schooldag en niet op de
aankomstdatum van nieuwkomers?
De leden van de PvdA-fractie vragen bovendien waarom de regering ervoor gekozen heeft
om de dekking voor de tijdelijke voorzieningen uit de bestaande aanvullende bekostiging
te laten komen. Acht de regering het niet onwenselijk dat er dan op een later moment
minder aanvullende bekostiging is voor deze leerlingen, wat de kansenongelijkheid
voor hen alleen maar verder vergroot? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid om
de bekostiging minimaal te verlengen met de periode waarin een nieuwkomer is aangewezen
op een tijdelijke voorziening, zodat er genoeg bekostiging overblijft voor volwaardig
kwalitatief onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de PO-Raad, VO-raad en LOWAN in zowel
de eerste als de tweede consultatieronde hebben aangegeven dat er behoefte is aan
aanvullende financiering. De regering gaat hier bij het kopje consultatie niet op
in. Kan de regering alsnog een reactie geven hierop? De voornoemde leden lijken uit
de financiële paragraaf op te maken dat er geen extra financiële middelen zullen komen
en dat de dekking voor de tijdelijke voorzieningen uit de bestaande aanvullende bekostiging
moet komen, klopt dat? En klopt het dat dit bij een langer verblijf van nieuwkomers
in een tijdelijke voorziening tot gevolg heeft dat er vervolgens geen aanvullende
bekostiging meer over is voor extra hulp en ondersteuning in een reguliere nieuwkomersklas
of het reguliere onderwijs? Is dit niet heel wrang, omdat juist deze groep eerder
geen toegang heeft gehad tot een volwaardige vorm van nieuwkomersonderwijs? Hoe kijkt
de regering hiernaar? Zou het een mogelijkheid zijn om de aanvullende bekostiging
minimaal te verlengen met de periode waarin een nieuwkomer is aangewezen op een tijdelijke
voorziening?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering in gesprek is met de VNG16 over de financiering van nieuwkomersonderwijs. De regering stelt hierbij dat de kosten
niet door deze wet komen, maar door de huidige situatie. Deze leden stellen dat gemeente
en schoolbesturen weinig hebben aan dit antwoord, omdat zij uiteindelijk degenen zijn
die binnen deze huidige situatie het onderwijs voor nieuwkomers moeten organiseren.
Daarnaast is de regering ook verantwoordelijk voor de huidige situatie. Hoe gaat de
regering de gemeenten en schoolbesturen hiervoor financieel ondersteunen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de huidig gedefinieerde startdatum voor
extra nieuwkomersbekostiging in combinatie met de wachtlijsten in het onderwijs ervoor
zorgt dat schoolbesturen minder lang aanspraak kunnen maken op de aanvullende nieuwkomersbekostiging
dan wanneer een leerling direct na aankomst in Nederland in het onderwijs kan starten.
De regering verkent de mogelijkheden om de systematiek aan te passen. Aan welke mogelijkheden
denkt de regering? Is het niet gewoon mogelijk om de aanvullende bekostiging te starten
op de eerste schooldag? Wat is de huidige stand van zaken van de verkenning en is
dit terug te koppelen aan de Kamer? Waarom is dit niet gelijk gedaan met dit wetsvoorstel?
Wanneer komt de regering met een aanpassing van deze systematiek? En is het tot die
tijd niet passend om schoolbesturen hiervoor te compenseren?
Tot slot zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd wat dit wetsvoorstel doet
met de geïsoleerde scholentoeslag bij kleine scholen. Nieuwkomersvoorzieningen zijn
dislocaties van reguliere scholen, hierdoor worden telcijfers waarop de bekostiging
wordt verstrekt gemixt, terwijl scholen dubbele kosten hebben voor materieel en personeel.
Kunnen kleine scholen hierdoor hun geïsoleerde scholentoeslag verliezen? Is duidelijk
voor welke scholen dit gaat gelden? Is het eventueel een mogelijkheid om locaties
los van de huidige scholen (BRIN-nummers) op te zetten?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de huidige
gedefinieerde startdatum voor de extra nieuwkomersbekostiging (de datum van binnenkomst
in Nederland) in combinatie met de wachtlijsten in het onderwijs ervoor zorgt dat
schoolbesturen minder lang aanspraak kunnen maken op de aanvullende nieuwkomersbekostiging
dan wanneer een leerling direct na aankomst in Nederland in het onderwijs kan starten.
De regering verkent de mogelijkheden om deze systematiek aan te passen. Daarnaast
wijzen de PO-Raad en LOWAN in hun reactie op het wetsvoorstel op het belang van het
uitbreiden van aanvullende bekostiging voor alle nieuwkomers in het basisonderwijs
naar twee jaar, zodat nieuwkomers ook in het tweede jaar in Nederland de hulp krijgen
die ze nodig hebben. Deze leden vragen of de regering bereid is dit mee te nemen in
de verkenning naar de mogelijkheden om de systematiek aan te passen.
10. Overgangsrecht, beoogde inwerkingtreding en horizonbepaling
De leden van de D66-fractie constateren dat het hier gaat om een permanente oplossing
in plaats van een tijdelijke wet. Hoe reflecteert de regering op deze keuze en de
kritiek van de Raad van State hierop?
De leden van de SP-fractie vragen of dit wetsvoorstel iets aan de samenwerking verandert
tussen zorg en onderwijs die, zeker wanneer het psychische zorg betreft, bovengemiddeld
vaak nodig zal zijn bij nieuwkomersonderwijs. Deze leden verwijzen naar een recent
rapport van Pharos en Save the Children17, waar nu al gewezen wordt op onderbenutting van psychosociale hulp bij nieuwkomers.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast wat het effect van een eventuele Spreidingswet
(wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen) zou
zijn op de noodzaak van dit wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat, anders dan de Wet tijdelijke
onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden, dit wetsvoorstel geen
horizonbepaling bevat. Die keuze is ingegeven doordat het ook in de toekomst nodig
zal zijn om de capaciteit van het nieuwkomersonderwijs flexibel op te kunnen schalen.
Dit wordt ondersteund door de verwachting dat de toestroom van nieuwkomers hoog en
onvoorspelbaar zal blijven en zich in het bijzonder in specifieke regio’s in het land
zal concentreren, zo stelt de regering. Waar baseert de regering deze verwachting
op? Deze leden stellen vast dat de regering met het wetsvoorstel Wet gemeentelijke
taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (Spreidingswet) wil komen tot een evenwichtigere
verdeling van asielzoekers over gemeenten. Deze leden verzoeken de regering nader
toe te lichten hoe beide wetsvoorstellen zich tot elkaar verhouden. Is de regering
bereid alsnog een horizonbepaling toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
II Artikelsgewijs deel
Artikel 193c. Overlegplicht voldoende onderwijs voor nieuwkomers
Het lid van de BBB-fractie constateert dat er soms door gemeenten en/of schoolbesturen
op het laatste moment voorzieningen gemaakt moeten worden, maar dat de benodigde grootte
ook vaak op het laatste moment wijzigt. Kosten zijn gemaakt, maar de bekostiging blijft
uit. Organisaties missen hierbij de rol van de regering en moeten vaak maar wachten
wat eruit komt. Het lid vraagt hoe de regering ernaar kijkt om zichzelf termijnen
te stellen om duidelijkheid te bieden aan het veld, zodat het veld op basis van voorspelbare
en duidelijke informatie kan sturen en gerichter de voorzieningen kunnen inrichten.
Artikel 193d. Verzoek inrichting tijdelijke nieuwkomersvoorziening
Het lid van de BBB-fractie leest dat de Minister op eigen initiatief kan overgaan
tot het besluit als schoolbesturen en de gemeente samen geen mogelijkheden zien voor
het inrichten van een nieuwkomersvoorziening. De Raad van State omschrijft het duidelijk:
dit doorkruist de bestaande goede samenwerking tussen scholen, gemeenten en Rijk.
De Raad van State ziet hiertoe geen noodzaak. Het lid vraagt hoe de regering het nut
en/of de noodzaak van dit ingrijpen kan verantwoorden.
Artikel 193e WPO en artikel 9.3e WVO 2020 Ambtshalve besluit van de Minister tot inrichting
van tijdelijke nieuwkomers-voorzieningen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kan voorkomen dat aangrenzende gemeenten
doelmatiger kunnen voorzien in het onderwijs aan nieuwkomers. Deze leden zouden graag
meer inzicht willen in hoe deze doelmatigheid in de praktijk getoetst wordt. Kan de
regering een duidelijke definitie hiervan geven?
Artikel 193f WPO en artikel 9.3f WVO 2020 Regierol en taak van het college van burgemeester
en wethouders
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het vierde lid staat dat zeer zwakke scholen
geen tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen mogen inrichten. Deze leden vragen of het
vijfde lid bedoeld wordt.
Artikel 193h. Inrichting en melding van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het bevoegd gezag binnen acht weken
na de melding van de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening een inrichtingsplan
aan de Minister stuurt. Deze leden vragen waarom de regering deze termijn van acht
weken stelt. Ervaring leert dat in deze acht weken de schoolleider alle tijd nodig
heeft voor het inrichten van de voorziening. Waarom heeft de regering voor deze termijn
gekozen en is de regering bereid deze te verlengen?
III Overig
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering ook heeft overwogen om iets te
doen aan de vele tijdelijke opvang van nieuwkomers, waarvan belangenorganisaties zeggen
dat dit een van de grootste oorzaken is dat nieuwkomersonderwijs moeilijk is vorm
te geven. Zo nee, waarom niet? Heeft de regering ook overwogen om iets te doen aan
de grootschalige opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen op één plek,
waarvan belangenorganisaties zeggen dat dit een van de grootste oorzaken is dat nieuwkomersonderwijs
moeilijk is vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie vragen eveneens hoe de regering oog blijft houden voor
het langetermijnperspectief voor nieuwkomers. Heeft de regering naast deze tijdelijke
wet een structurele oplossing voor ogen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Zo nee, waarom niet? Hoe zet de regering alles op alles om de kansenongelijkheid op
te heffen die er nu wordt gecreëerd, namelijk dat het voor je kansen op volwaardig
onderwijs uitmaakt of je een nieuwkomer bent of niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie dringen al langer aan op het beperken van het
aantal verhuisbewegingen van kinderen in asielzoekerscentra. Ook de organisaties die
alles in het werk stellen om onderwijs te geven aan nieuwkomers, geven aan dat door
de korte verblijfsduur soms het onmogelijke wordt gevraagd van het onderwijs en haar
partners, waarbij de onzekerheid van verblijfsduur en de vele verhuizingen een zeer
negatief effect hebben op de kinderen. In het belang van de kinderen vragen deze leden
de regering de kinderen daarom te spreiden over het land en ze een vaste plek te bieden,
zodat er geen verhuisbewegingen nodig zijn.
Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie aandacht voor de positie van kinderen
die bijzondere ondersteuning nodig hebben en in het speciaal onderwijs op hun plek
zouden zijn. Op welke manier wordt in het aanbod van onderwijs voor deze kinderen
voorzien?
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Huls
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen | Vergissing |
---|---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | ||
D66 | 23 | Voor | ||
PVV | 17 | Tegen | ||
CDA | 14 | Tegen | Vergissing | |
PvdA | 9 | Voor | ||
SP | 9 | Voor | ||
GroenLinks | 8 | Voor | ||
PvdD | 6 | Voor | ||
ChristenUnie | 5 | Voor | ||
FVD | 5 | Tegen | ||
DENK | 3 | Voor | ||
Groep Van Haga | 3 | Tegen | ||
JA21 | 3 | Tegen | ||
SGP | 3 | Tegen | ||
Volt | 2 | Voor | ||
BBB | 1 | Voor | ||
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | ||
Fractie Den Haan | 1 | Voor | ||
Gündogan | 1 | Voor | ||
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.