Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over aantal ontwikkelingen op het gebied van soortenbeleid (Kamerstuk 36200-XIV-120)
36 200 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2023
Nr. 123
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 juni 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Natuur en Stikstof over de brief van
4 april 2023 over aantal ontwikkelingen op het gebied van soortenbeleid (Kamerstuk
36 200 XIV, nr. 120).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 mei 2023 aan de Minister voor Natuur en Stikstof
voorgelegd. Bij brief van 12 juni zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
De adjunct-griffier van de commissie, Dekker
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersoon
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderliggende
stukken. Op dit moment hebben deze leden geen verdere vragen.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderliggende
stukken. Deze leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen. Deze leden ondertekenen
het belang van het advies dat aan de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) is gevraagd
omtrent de wolf. Bij het tweede onderwerp, zijnde de beschermde status en positie
van de wolf in de Nederlandse natuur, vragen deze leden of hierbij ook de beschermde
status in relatie tot Europese wetgeving zal worden overwogen.
Antwoord
De maatschappelijke dialoog die de RDA organiseert en het advies dat de RDA naar aanleiding
daarvan zal geven, zullen zich richten op alle aspecten van het samenleven met de
wolf in Nederland. Het eventueel aanpassen van de beschermde status van de wolf vormt
ook onderdeel van het gevraagde advies. Indien in de maatschappelijke dialoog en het
advies een dergelijke aanpassing aan de orde komt, zal hierbij rekening worden gehouden
met de mogelijkheden die daarvoor binnen Europese wet- en regelgeving bestaan.
De leden van de D66-fractie hebben betreffende jacht en faunabeheer drie vragen. Te
beginnen met de wildbeheereenheden (WBE’s). Data afkomstig van de WBE’s wordt gebruikt
ter onderbouwing van de provinciale faunabeheerplannen. Echter worden deze gegevens
niet door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) goedgekeurd, vanwege het twijfelachtige
telprotocol. Ondanks dat deze leden de inzet van de Minister voor Natuur en Stikstof
(NenS) ondersteunen om met de WBE’s het protocol te versterken, zijn deze leden benieuwd
waarom deze gegevens tot op heden wel geschikt zijn geacht voor de provinciale faunabeheerplannen?
Antwoord
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in het verleden een aantal keren
de telcijfers van de wildbeheereenheden (WBE’s) beoordeeld en was in die gevallen
van oordeel dat deze cijfers, onder meer vanwege de verschillen tussen provincies,
niet geschikt waren om landelijke trends mee te berekenen. Het CBS heeft geen oordeel
gegeven over de bruikbaarheid van de cijfers op provinciaal niveau. Faunabeheereenheden
stellen voor hun werkgebied een faunabeheerplan vast. Het is aan de faunabeheereenheden
om te beoordelen op welke basis zij hun faunabeheerplannen opstellen. Het faunabeheerplan
wordt goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de faunabeheereenheid
werkzaam is.
Intussen wordt gewerkt aan het verbeteren en valideren van de telgegevens van de WBE’s
met als doel in de toekomst ook die gegevens mee te kunnen nemen in nemen in beoordeling
van de staat van instandhouding.
Ten tweede zijn deze leden benieuwd waarom de jacht op de houtduif, fazant en wilde
eend niet is gesloten voor dit jaar, ondanks dat er in het Sovon-rapport wordt geconstateerd
dat de afnemende populaties van deze soorten leiden tot een matig ongunstige staat
van instandhouding.
Antwoord
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120) heb ik besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer
tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel met duidelijk
perspectief voor het faunabeheer op de lange termijn. Daarbij betrek ik de resultaten
van de impactanalyse, de ontwikkeling van het telprotocol en onderzoek naar de schade
door landelijk aangewezen en vrijgestelde soorten. Ook uitkomsten van lopende juridische
procedures worden betrokken. Ik heb de afweging gemaakt om niet vooruit te lopen op
deze ontwikkelingen en geen nieuwe regeling op te stellen. De huidige regeling, waarbij
jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op haas in drie provincies niet
geopend is, blijft dan ook omwille van de continuïteit voor tenminste het komende
jachtseizoen van kracht.
Ten derde vragen deze leden waarom de houtduif en de overwinterende populaties van
de kauw nog op de landelijke vrijstellingslijst staan als schadesoorten, gelet op
hun ongunstige staat van instandhouding volgens het Sovon-rapport over de staat van
instandhouding van vogelsoorten op de landelijke vrijstellingslijst.
Antwoord
De landelijke vrijstelling maakt deel uit van het bovengenoemde traject om te komen
tot een toekomstbestendig stelsel voor het faunabeheer.
Ten aanzien van de landelijke vrijstellingen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State op 19 april jl. uitspraak gedaan in een zaak van de Faunabescherming
tegen het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland over de goedkeuring van
een faunabeheerplan.1 Dat faunabeheerplan was onder andere gebaseerd op de geldende landelijke vrijstelling
voor het doden van bepaalde diersoorten (artikel 3.15, eerste lid, van de Wet natuurbescherming
(Wnb). De Afdeling oordeelt in deze uitspraak dat de provincie bij de goedkeuring
van het faunabeheerplan niet zonder meer mag uitgaan van de landelijke vrijstelling
voor schadebestrijding. Volgens de Afdeling moet de provincie op het moment van het
goedkeuren van een faunabeheerplan zelf beoordelen of het doden van de betreffende
diersoorten op het eigen grondgebied voldoet aan de voorwaarden uit de Wnb. Deze voorwaarden
houden in dat betreffende soorten niet in hun voortbestaan worden bedreigd en dat
gevaar ook niet lopen, dat deze soorten belangrijke of ernstige schade veroorzaken
en dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn. De Afdeling concludeert ook dat
voor de geldende landelijke vrijstelling (voor houtduif, zwarte kraai en kauw, konijn
en vos) niet voldoende onderbouwd is dat voldaan is aan de hiervoor aangehaalde eisen
uit de Wnb.
Omdat de huidige landelijke vrijstelling schadebestrijding als gevolg van deze uitspraak
voor toekomstige faunabeheerplannen, anders dan voorheen, niet meer als enige onderbouwing
toepasbaar is, bezie ik samen met provincies hoe deze uitspraak meegenomen kan worden
in het bovengenoemde traject om het huidige systeem van faunabeheer tegen het licht
te houden en te komen tot een toekomstbestendig stelsel met duidelijk perspectief
voor het faunabeheer op de lange termijn. In toekomstige faunabeheerplannen zal voor
soorten waarvoor de huidige landelijke vrijstelling geldt aanvullende onderbouwing
nodig zijn. Ik besef dat het wegvallen van de landelijke vrijstelling voor schadebestrijding
consequenties heeft voor personen of bedrijven die schade ondervinden die door deze
soorten wordt veroorzaakt. Daarom ben ik met de provincies ook in overleg over een
korte termijn oplossing voor dit specifieke onderdeel.
De leden van de D66-fractie hebben ten slotte enkele vragen over de ontwikkelingen
op het gebied van vogelgriep. Wanneer zal de Kamer worden geïnformeerd over de genoemde
oplossing om terreinen beschikbaar te stellen voor robuuste ecosystemen ter hervestiging
van kolonievogels na massale sterfte?
Antwoord
Natuurgebieden worden al beheerd met oog op het behoud (of verbetering) van de aanwezige
natuurwaarden. Gebieden beschikbaar houden voor hervestiging van broedkolonies na
massale sterfte maakt onderdeel uit van het bestaande beleid. Voor belangrijke broedkolonies
bestaan ook al rustgebieden. Provincies zijn verantwoordelijk voor het natuurbeleid
en het beheer van de natuurgebieden. Hiertoe stellen provincies voor elk Natura 2000-gebied
beheerplannen op.
Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) richt zich op het op termijn realiseren
van een landelijk gunstige staat van instandhouding voor de door de Vogel- en Habitatrichtlijnen
(VHR) beschermde soorten, waaronder alle van nature in het wild voorkomende vogelsoorten.
Met het NPLG streeft het kabinet naar een rijke en veerkrachtige natuur, robuust watersysteem,
vitaal platteland, toekomstbestendig klimaat, en ruimte voor een duurzame en sterke
landbouw. Op dit moment werken provincies in het kader van het NPLG aan gebiedsplannen.
In de gebiedsplannen wordt ook aandacht besteed aan de instandhoudingsdoelen voor
Natura 2000-gebieden. Zoönosen en dierziekten zijn onderwerpen die mee gekoppeld kunnen
worden in de gebiedsplannen.
De Minister verwijst naar een adequate reactie omtrent sterfte onder kwetsbare soorten.
Betekent dit een intensieve en structurele monitoring van vogelgriep onder wilde vogels?
Antwoord
Dutch Wildlife Health Centre onderzoekt dode wilde vogels op vogelgriep. Carnivoren
met neurologische verschijnselen moeten gemeld worden bij de NVWA. Op die manier is
structurele en intensieve monitoring van het virus in wilde dieren al geborgd.
Hoe zal de Minister aan het herstel van getroffen soorten werken? Worden hier soortenbeschermingsplannen
voor uitgewerkt en uitgevoerd, zo vragen deze leden.
Antwoord
Er is vooral tijd nodig voor vogelpopulaties om te herstellen. Het herstellen van
populaties is een kwestie van lange adem, soorten worden immers vaak ook door andere
factoren dan vogelgriep bedreigd. Mijn ministerie is in nauw contact met Sovon en
Wageningen Marine Research (WMR) over de huidige vogelgriepuitbraak, de impact die
deze heeft op bepaalde populaties, en mogelijke maatregelen.
Op dit moment wordt er niet aan soortbeschermingsplannen gewerkt, specifiek met een
focus op vogelgriep. Echter, er worden voor mariene soorten in het kader van het Noordzeeakkoord
soortbeschermingsplannen ontwikkeld voor zeevogels, zeezoogdieren, vissen en benthos.
In dit kader zal de grote stern ook worden meegenomen in een soortbeschermingsplan.
In een eerder aangenomen motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 29 683, nr. 268) vallen de kosten gemaakt door vrijwilligers en hulporganisaties bij het ruimen van
vogels deels onder het Diergezondheidsfonds, gezien een effectieve ruiming ook bijdraagt
aan besparing in het fonds. Geldt deze financiering ook voor terreinbeherende organisaties
die vergelijkbaar werk doen? Zo nee, kan de Minister haar afweging daarin toelichten?
Antwoord
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft veel waardering
voor alle vrijwilligers en organisaties die zich inzetten voor wilde dieren met vogelgriep
en het belang van de volksgezondheid.
De Minister van LNV heeft samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS) besloten om 100.000 euro vrij te maken uit de Rijksbegroting voor steun aan
dierenhulporganisaties dit jaar (Kamerstukken 28 807 en 29 683, nr. 287). Zij kunnen hier dierenartskosten van betalen, maar ook andere middelen en materialen
die zij nodig hebben om veilig hun werk te kunnen doen.
Persoonlijke beschermingsmiddelen die over zijn uit de coronavoorraden zijn door de
Minister van VWS ter beschikking gesteld aan alle vrijwilligersorganisaties die met
dode wilde vogels werken.
Zoals ook aangegeven in de Leidraad omgang met wilde vogels met vogelgriep2 zijn grondeigenaren in eerste plaats de aangewezen partijen om dode wilde vogels
te verwijderen. Terreinbeheerders zoals Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer krijgen
reeds subsidies van provincies voor het beheer van hun gebieden.
De leden van de D66-fractie hebben ten slotte op dit onderwerp enkele vragen over
de landelijke voorlichtingscampagne. Waarom gaat deze campagne zo traag?
Antwoord
Er is al veel aandacht voor communicatie over vogelgriep. Er zijn verschillende adviezen
over het opruimen van dode wilde vogels en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Die zijn bekend bij de verschillende betrokken organisaties. Ook lokale partijen doen
al aan voorlichting van het publiek en er is daarover goede afstemming met mijn ministerie.
Binnen het landelijk platform «vogelgriep in wilde dieren» werkt mijn ministerie samen
met het Ministerie van VWS en de partijen in het veld aan verdere verfijning van die
communicatie en toegankelijk maken van beschikbaar materiaal. In het kader van het
Intensiveringsplan vogelgriep preventie wordt communicatie voor publiek en professionals
nog geüpdated en verbeterd waar nodig.
Wordt de gewenste effectiviteit behaald?
Antwoord
De communicatie is erop gericht om adviezen over veilig werken met dode vogels bij
de juiste partijen in het veld te krijgen. Er zijn al adviezen over het veilig werken
met dode vogels met vogelgriep, onder andere in de Leidraad omgang met wilde vogels
met vogelgriep3. De bekendheid hiermee in de diverse organisaties en regio’s varieert, dat is een
aandachtspunt binnen het bovengenoemde platform wilde dieren.
Welke lessen kunnen de Ministers trekken uit de landelijke voorlichtingscampagne over
de varkenspest?
Antwoord
In de communicatie in het kader van de vogelgriep is het belangrijk dat de juiste
boodschap bij de juiste doelgroep terecht komt. Hierin kunnen we leren van de voorlichtingscampagne
in het kader van Afrikaanse varkenspest (AVP). De borden die de Minister van LNV,
in samenwerking met een communicatiebureau, heeft laten ontwerpen en op parkeerplaatsen
langs internationale verkeersroutes heeft laten plaatsen zijn erop gericht om internationale
reizigers (bijvoorbeeld vrachtwagenchauffeurs van internationale transporten) te waarschuwen
geen varkensvleesproducten in de natuur of op parkeerplaatsen achter te laten, maar
afval te deponeren in de daarvoor bestemde afvalbakken. Het achterlaten van vleesproducten
in de natuur vormt namelijk een risico op introductie van AVP in wilde zwijnen in
Nederland. Dit is een mooi voorbeeld van de juiste communicatie gericht op de juiste
doelgroep.
Op welke wijze draagt de huidige lage snelheid bij aan oplopende tijd en risico’s,
zo vragen deze leden.
Antwoord
De Minister van LNV herkent dit beeld niet. Lokaal is er al veel aandacht voor voorlichting.
Met name op de plekken waar nu vogelgriep is, worden borden geplaatst en de mensen
in het veld voorgelicht. Binnen het landelijk platform is het Ministerie van LNV bezig
om die communicatie verder te verfijnen en te optimaliseren.
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderliggende stukken en hebben
nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben na het lezen van de stukken vragen over de uitvoering
van de eerder ingediende motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 40). Deze leden benadrukken dat deze breed aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 33, item 33) motie is ingediend ná casu quo naar aanleiding van de eerder al door de Minister
aangekondigde actie op het punt van telprotocollen en dat de motie zodoende een aanvulling
en bijsturing van de eerdergenoemde actie betreft. Kan de Minister aangeven waarom
in de nieuwe brief uitsluitend aan de eerdergenoemde acties wordt gememoreerd, waardoor
dus geen uitvoering aan de motie wordt gegeven? Voornoemde motie gaat echter niet
alleen over een gezamenlijk te ontwikkelen, breed gedragen telprotocol, maar verzoekt
daarnaast ook om een breed gedragen analyse- en beoordelingssystematiek om de staat
van instandhouding van algemeen voorkomende soorten te beoordelen. Kan de Minister
aangeven op welke manier hieraan wordt gewerkt, hoe het afwegingsproces tussen de
diverse beschikbare methoden gaat worden vormgegeven en hoe daarbij zorg wordt gedragen
voor een goede aansluiting op de doelsoortgroepen en doelstellingen van de diverse
door de Europese Unie (EU) en International Union for Conservation of Nature (IUCN)
vastgestelde methoden?
Antwoord
Door onderzoekers van Wageningen Environmental Research (WENR) is onderzoek uitgevoerd
naar de Staat van Instandhouding van haas en konijn. WENR heeft voor de beoordeling
van de Staat van Instandhouding de methodiek gebruikt die door de Europese Commissie
is vastgesteld voor habitatrichtlijnsoorten. Deze methodiek is gebaseerd op de meest
recente ecologische en juridische inzichten en levert ook voor soorten die niet op
de HR vermeld staan (zoals haas en konijn) een betrouwbare beoordeling op (Bastmeijer,
20183). Ik heb vertrouwen in de gebruikte methodiek. De door WENR in het onderzoek naar
de Staat van Instandhouding van haas en konijn gebruikte analyse- en beoordelingssystematiek
is op dit moment onderwerp van een bodemprocedure. Ik wacht de uitkomst van deze procedure
met vertrouwen af. Intussen wordt gewerkt aan het verbeteren en valideren van de telgegevens
van de WBE’s met als doel in de toekomst ook die gegevens mee te kunnen nemen in beoordeling
van de staat van instandhouding en bijbehorende besluitvorming. Om dit proces te begeleiden
wordt een externe partij ingeschakeld. Mijn ministerie is hierover in gesprek met
de verschillende betrokken partijen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat hbo-instellingen samen met partners
aan een voorstel voor het ontwikkelen van een nieuwe telsystematiek werken, welke
voor 20 april 2023 moet worden ingediend. Aangezien deze datum inmiddels is verstreken
vragen deze leden wat hiervan de huidige stand van zaken is. Is of wordt de call for
proposals naar aanleiding van de recente moties al voorzien van een aanvullende opdracht
om ook de beoordelingssystematiek voor de Staat van Instandhouding te onderzoeken?
Graag ontvangen deze leden een toelichting van de Minister.
Antwoord
Helaas zijn er geen inschrijvingen geweest op de NWO-call. Net als uw Kamer vind ik
het belangrijk dat er een gedragen wetenschappelijk telprotocol komt en daarom is
mijn ministerie gestart met het voorbereiden van een nieuwe opdrachtverlening, hierover
zijn de eerste verkennende gesprekken met potentiële opdrachtnemers reeds gevoerd.
Zoals ik eerder met uw Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120) zet ik me in voor een breed gedragen wetenschappelijke methodiek. De eerste gesprekken
hierover met relevante stakeholders hebben al plaatsgevonden. Ten aanzien van de beoordelingssystematiek,
verwijs ik naar mijn antwoord op de vorige vraag.
De leden van de CDA-fractie willen tot slot nogmaals benadrukken bezorgd te zijn over
de situatie omtrent de wolf in Nederland. Deze leden zien uit naar het advies van
de RDA en zullen vervolgens een standpunt innemen. Kan de Minister aangeven wanneer
het advies van de RDA wordt verwacht?
Antwoord
De RDA zal eind 2023 een eerste advies geven op basis van de gesprekken die tot dan
toe zijn gevoerd in het kader van de maatschappelijke dialoog.
PvdD-fractie
Plezierjacht, landelijke vrijstelling en schadebeheersing
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken en
hebben hierover kritische vragen.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat hazen, konijnen, fazanten, houtduiven en
wilde eenden zelfs zonder aangetoond(e) nut of noodzaak mogen worden geschoten, mits
de soorten in een goede staat van instandhouding zijn. Als aan die voorwaarde niet
wordt voldaan verbiedt de wet de plezierjacht. Hoewel dit (deels) is gebeurd bij hazen
en konijnen, wordt de wet nog lang niet goed nageleefd. De houtduif, bijvoorbeeld,
een in ons land overwinterende vogel, mag nog worden bejaagd terwijl ook die volgens
de cijfers van het Sovon Vogelonderzoek een zeer ongunstige staat van instandhouding
heeft. De regering erkent dat het op grond van verdragen verboden is om te jagen op
soorten die er slecht voor staan. Kan de Minister aangeven op welke wettelijke gronden
de houtduif, de wilde eend en de fazant nog steeds mogen worden bejaagd, ook voor
plezier (zonder nut of noodzaak), terwijl hun staat van instandhouding dit volgens
de wet niet toestaat?
Antwoord
Zoals ik heb gedeeld in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120) heb ik besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer
tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel. Daarbij
betrek ik de resultaten van de impactanalyse, de ontwikkeling van het telprotocol
en onderzoek naar de schade door landelijk aangewezen en vrijgestelde soorten. Ook
uitkomsten van lopende juridische procedures over dit onderwerp worden daarbij betrokken.
Ik heb de afweging gemaakt om niet vooruit te lopen op deze ontwikkelingen. De huidige
regeling, waarbij jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op haas in drie
provincies niet geopend is, blijft dan ook omwille van de continuïteit voor tenminste
het komende jachtseizoen van kracht.
In aanvulling daarop is het zo dat mijn ministerie laat uitzoeken wat de oorzaken
zijn voor de achteruitgang van de stand van de wildlijstsoorten en welke herstelmaatregelen
mogelijk zijn. Hierbij wordt ook expliciet de factor jacht meegenomen.
Kan de Minister tevens aangeven op basis van welke wettelijke grond de landelijke
vrijstelling schadebestrijding wordt vergeven voor soorten die zich evenmin in een
goede staat van instandhouding bevinden? Deze zouden eveneens niet mogen worden geschoten,
op grond van welke overweging gebeurt dit dan toch, zo vragen deze leden. Deze leden
vinden het opmerkelijk dat de Minister in dergelijke gevallen tegen gerechtelijke
uitspraken in hoger beroep gaat, in plaats van de staat van instandhouding van de
soorten te verbeteren.
Antwoord
De landelijke vrijstelling is op basis van artikel 3.15, eerste lid van de Wnb afgegeven
voor soorten die zich destijds in een gunstige staat van instandhouding bevonden,
die in het hele land schade veroorzaakten en waarvoor geen alternatieve methode bestond
om de schade tegen te gaan. Zie voor de huidige situatie mijn antwoord op de vragen
van de leden van de D66-fractie.
Waarom zet de Minister niet in op het verbeteren van de staat van instandhouding van
de soorten die niet zouden mogen worden geschoten, maar waarbij dit desondanks wel
gebeurt? Is de Minister zich ervan bewust dat hiermee de wet wordt overtreden? Is
de Minister bereid hier onverwijld verandering in te brengen? Zo ja, op welke termijn
en wijze? Zo nee, kan de Minister helder uiteenzetten waarom niet?
Antwoord
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op de eerste vraag van de leden van uw fractie
heb ik besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer tegen
het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel. Ik heb de afweging
gemaakt om niet vooruit te lopen op deze ontwikkelingen. De huidige regeling, waarbij
jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op haas in drie provincies niet
geopend is, blijft dan ook omwille van de continuïteit voor tenminste het komende
jachtseizoen van kracht.
In aanvulling daarop is het zo dat mijn ministerie laat uitzoeken wat de oorzaken
zijn voor de achteruitgang van de stand van de wildlijstsoorten en welke herstelmaatregelen
mogelijk zijn. Hierbij wordt ook expliciet de factor jacht meegenomen.
De leden van de PvdD-fractie merken tevens op dat de meeste onderzoeken die momenteel
worden gedaan met betrekking tot de jacht, aantonen dat er veel te weinig basaal ecologisch
onderzoek is gedaan naar de staat van instandhouding van soorten op de wildlijst.
Daarbij komt dat er de afgelopen jaren geen cijfers zijn bijgehouden over de «schade»
door hazen en konijnen, omdat ze zijn aangewezen als «wildlijstsoorten». Daardoor
ontbreekt nu de wettelijke onderbouwing voor de stelling dat deze soorten significante
schade aanrichten. Ontheffingen die worden afgegeven in het kader van schadebestrijding
zijn dus op drijfzand gebaseerd. Er is immers geen schadehistorie. Of er (significante)
schade is of zal optreden, is bij gebreke van deugdelijke onafhankelijke vastgestelde
onderzoeksgegevens pure speculatie. Toch is de verwachting van deze leden dat veel
provincies, juist door het sluiten van de plezierjacht op hazen en konijnen, veel
ontheffingen zullen afgeven in het kader van het voorkomen of bestrijden van schade.
Herkent de Minister deze trend? Wat vindt de Minister ervan om ontheffingen voor deze
soorten zeer strikt te monitoren? Is de Minister bereid om provincies te verzoeken
dit te doen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze
leden.
Antwoord
Deze trend is mij niet bekend. Provincies zijn het bevoegd gezag voor het natuurbeleid.
Ook het afgeven van ontheffingen is een provinciale bevoegdheid. Provincies hanteren
daarvoor de vereisten die de Wnb stelt aan ontheffingverlening. Ik heb er alle vertrouwen
in dat provincies hun bevoegdheden uitoefenen conform de Wnb en wil derhalve niet
een monitoring-rol uitoefenen met betrekking tot de manier waarop provincies deze
bevoegdheden uitoefenen.
De leden van de PvdD-fractie merken hierbij op dat het ontbreken van langjarige data
over «schade» door andere diersoorten eveneens ontbreekt. Deze leden constateren dat
Nederland veel te weinig aandacht heeft besteed aan ecologische onderbouwingen voor
het vergeven van ontheffingen van het jachtverbod op grond van veronderstelde schade.
Herkent de Minister deze constatering? Erkent de Minister dat geen enkele soort altijd
en overal als schadelijk kan worden aangemerkt? Is de Minister het ermee eens dat
er geen data zijn over de effectiviteit van dit beleid of over alternatieve vormen
van beheer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de Minister van plan hieraan te doen?
Antwoord
BIJ12 beschikt over langjarige data met betrekking tot schade van diverse soorten
op basis waarvan provincies kunnen besluiten een ontheffing te verlenen.
Recente gegevens over schade veroorzaakt door landelijk vrijgestelde en bejaagbare
soorten zijn niet of nauwelijks beschikbaar. Deze gegevens zijn wel nodig ter onderbouwing
van het beleid. Ik zet me daarom, samen met provincies, in om hierover zo snel mogelijk
de benodigde duidelijkheid te krijgen.
Schade die door een soort veroorzaakt wordt, is altijd afhankelijk van de locatie
en het gewas. De zwaarte van het wettelijk belang, de staat van instandhouding en
redelijke alternatieve maatregelen onder de lokale omstandigheden maken deel uit van
de door het bevoegd gezag te maken afweging over ontheffingen.
De leden van de PvdD-fractie willen weten welke maatregelen de Minister gaat nemen
om de stand van de konijnen en hazen in het landelijke gebied te verbeteren in lijn
met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) Wat is de relatie tot de basiskwaliteit
natuur en het NPLG, zo vragen deze leden.
Antwoord
Naar aanleiding van de beoordeling van de staat van instandhouding voor haas en konijn
als ongunstig heeft mijn ministerie een onderzoek uitgezet naar de oorzaken voor de
achteruitgang in de stand van hazen en konijnen en mogelijke herstelmaatregelen. Dit
onderzoek wordt naar verwachting in Q4 van 2023 opgeleverd.
Via het NPLG worden verschillende ruimtelijke opgaven in samenhang met elkaar opgepakt.
Provincies stellen hiervoor gebiedsplannen op. Er wordt binnen dit programma niet
specifiek ingezet op het verbeteren van de stand van hazen en konijnen, maar het ligt
voor de hand dat deze soorten kunnen meeprofiteren van verbeteringen in de kwaliteit
van het landelijk gebied.
Jachtkaarten
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister op de hoogte is van het feit dat
jachtkaarten, waarop jagers de grootte van hun aaneengesloten jachtgebied aangeven,
wel bij de politie worden gedeponeerd, maar niet vrij ter inzage zijn voor belanghebbenden
en belangstellenden.
Antwoord
De huurcontracten en bijbehorende jachtkaarten zijn naar hun aard privaatrechtelijke
overeenkomsten. Daarmee zijn zij niet vrij ter inzage voor belanghebbenden en belangstellenden.
Op welke wijze wordt toezicht uitgeoefend op de correcte weergave van jachtgebieden
in jachtkaarten?
Antwoord
De huurcontracten en de jachtkaarten worden gecontroleerd door de korpschef, voordat
een beslissing wordt genomen op het verstrekken van de jachtakte. De controle ziet
toe op de juistheid van de huurcontracten en de juistheid van het jachtveld.
Daarnaast ziet het bestuur van de betrokken wildbeheereenheid vanuit haar wettelijke
taak toe op de juistheid van de huurcontracten en het jachtveld.
Hoe kan worden zeker gesteld dat particuliere of institutionele grondeigenaren die
geen toestemming geven voor jacht op hun terreinen, desalniettemin worden opgenomen
in de jachtkaarten alsof ze wel toestemming zouden hebben gegeven? Is het strafbaar
wanneer jagers zonder toestemming terreinen opnemen in de jachtkaart en voorgeven
dat de eigenaar daarmee zou hebben ingestemd? Welke strafmaat staat daarop en is de
Minister bereid elke grondeigenaar toegang te bieden tot de gegevens rond de in jachtkaarten
opgenomen gebieden? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen grondeigenaren dan controleren
of hun terreinen niet zonder toestemming zijn opgenomen in de jachtkaart? Zo ja, op
welke termijn en wijze?
Antwoord
Indien jagers zonder toestemming van de eigenaar terreinen opnemen in de jachtkaart
is er sprake van valsheid in geschrifte. Valsheid in geschrifte is strafbaar gesteld
in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Ik ben niet beslissingsbevoegd om grondeigenaren toegang te bieden tot de gegevens
rond de in jachtkaarten opgenomen gebieden. De jachtkaarten en de daarbij behorende
huurcontracten zijn naar hun aard privaatrechtelijke overeenkomsten.
Zoals ik hierboven heb aangegeven beschikt de plaatselijke wildbeheereenheid over
de huidige jachtkaarten voor hun werkgebied. Het bestuur van de wildbeheereenheid
ziet toe op de juistheid van jachtkaarten. Grondeigenaren of terreinbeheerders kunnen
zich aansluiten bij de betreffende wildbeheereenheid en hebben hierdoor zelf ook inzicht
in de jachtkaarten.
Deze leden vragen of de Minister ook nader beleid kan ontwikkelen op de hoogte van
de strafmaat voor mensen die ten onrechte aangeven dat bepaalde terreinen worden opgenomen
in een jachtkaart zonder toestemming van de eigenaar van die terreinen.
Antwoord
Valsheid in geschrifte is een strafbaar feit in het Wetboek van Strafrecht en kent
een zelfstandige strafmaat. Het artikel is van toepassing op allerlei zaken die in
de maatschappij kunnen spelen waarbij geschriften zijn vervalst of als vals worden
gebruikt. De strafmaat voorziet in voldoende mate in een strafrechtelijke aanpak.
Bever
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van een evenement waarbij mogelijk
de beschermde bever werd geserveerd. Klopt het dat het doden van beschermde bevers
op grond van een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) mogelijk is? Zo ja,
op basis van welke argumenten wordt deze ontheffing gegeven? Zijn er ook voorschriften
over wat er moet worden gedaan met het dode dier? Is het mogelijk om geschoten beschermde
bevers te consumeren? Zo ja, op basis van welke (wettelijke) voorschriften? Zo nee,
is een organisatie die bever serveert hiermee in overtreding? Is het überhaupt mogelijk
om wilde dieren, die worden geschoten in het kader van schadebeheersing of populatiecontrole,
te consumeren of te serveren? Kan worden aangegeven welke soorten mogen worden geschoten
en geconsumeerd en welke niet, zo vragen deze leden.
Antwoord
Bevers zijn beschermd onder artikel 3.5 van de Wnb. Het is echter mogelijk om onder
voorwaarden ontheffingen te verlenen voor het doden van bevers. Die voorwaarden zijn
dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat voor het doden, het doden een wettelijk
vastgelegd doel dient en het doden geen afbreuk doet aan het streven de populaties
van bevers in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding
te laten voortbestaan. Provincies zijn het bevoegd gezag voor het verlenen van een
ontheffing.
De Wnb is van toepassing op dode en levende dieren. In art 3.6, eerste lid, van deze
wet is een verbod opgenomen om dode bevers te verkopen. Artikel 3.16 van de Regeling
natuurbescherming geeft echter aan dat aan een ieder vrijstelling wordt verleend voor
het verkopen, vervoeren voor verkoop, onder zich hebben voor verkoop of ten verkoop
aanbieden van een dode bever, of producten daarvan. Deze vrijstelling geldt uitsluitend
indien het dier aantoonbaar is verkregen overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens
(onder andere) artikel 3.18, eerste lid, van de Wnb. Hierin is bepaald dat Gedeputeerde
Staten opdracht kunnen verlenen tot het doden van bevers.
Consumptie van de gedode bevers is mogelijk mits voldaan wordt aan de regelgeving
voor voedselveiligheid uit EU-Verordening 2004/853. Een jager mag kleine hoeveelheden
vrij wild of vlees van vrij wild rechtstreeks verkopen aan poeliers of restaurants.
Bevers vallen voor wat betreft de regels over het gebruik van vlees binnen de categorie
«vrij wild». Bij dat wild moet een verklaring van eerste onderzoek van een gekwalificeerd
persoon aanwezig zijn. Een gekwalificeerd persoon is een jager die een opleiding heeft
gehad waarin hij geleerd heeft om te beoordelen of het karkas en de organen van het
geschoten dier afwijkingen bevatten op het gebied van diergezondheid of voedselveiligheid.
Deze en andere bevindingen moeten vastgelegd worden op deze verklaring. Als er naar
het oordeel van de gekwalificeerde persoon geen abnormaliteiten te zien waren, mag
het wild voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht. De Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) controleert regelmatig bij poeliers en restaurants waar
wild op de kaart staat.
Wolf
De leden van de PvdD-fractie zien een mogelijke tegenstrijdigheid in de uitwerking
van de aangenomen moties over de beschermde status van de wolf van respectievelijk
het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69) (Handelingen II 2022/23, nr. 33, item 33) en het lid Van der Plas (Kamerstuk 33 576, nr. 338) (Handelingen Ii 2022/23, nr. 39, item 56). Deze leden beschouwen hun aangenomen motie als niet uitgevoerd wanneer na advies
van de RDA aan de beschermde status van de wolf zal worden getornd. Is de Minister
het ermee eens dat de huidige wetgeving voldoende opties biedt om de status van de
wolf niet heilig te maken, zoals de aangenomen motie van het lid Van der Plas oproept?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik ben van mening dat de Wnb de kaders biedt om samen te leven met de wolf. De door
u genoemde moties illustreren echter de verdeeldheid in uw Kamer en in de maatschappij
over de aanwezigheid van de wolf en het samenleven met de wolf. Daarom vind ik het
belangrijk dat eerst de maatschappelijk dialoog gevoerd wordt en de RDA advies uitbrengt.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister de opvatting van de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deelt, zoals gecommuniceerd op social media, dat
veehouders die geen wolfwerende beschermingsmaatregelen nemen (nog) niet in overtreding
zouden zijn.
Antwoord
Zoals ik op 30 maart jl. in mijn beantwoording op de vragen van het lid Vestering
(Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2083) heb aangegeven, is in artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren
sprake van een open norm. Het artikel bepaalt dat een dier, indien het niet in een
gebouw wordt gehouden, zo nodig bescherming moet worden geboden tegen roofdieren.
Er is echter niet nader ingevuld hoe houders van dieren invulling aan deze verplichting
dienen te geven. Voor toezichthouders is het daarom lastig om te bepalen in welke
gevallen er sprake is van een overtreding. De NVWA voert op dit moment analyses uit
om een beeld te krijgen in welke gevallen welke maatregelen nodig en passend zijn
ter bescherming tegen een wolvenaanval. Gelet op de omstandigheid dat de wolf zich
pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland en de transitieperiode die
de vestiging van de wolf met zich brengt, kan uit de genoemde verplichting nu nog
niet worden afgeleid dat een houder onder alle omstandigheden wolfwerende maatregelen
zou moeten treffen. Dat betekent dus ook dat een houder die nog geen wolfwerende maatregelen
heeft getroffen, niet zonder meer in overtreding zou zijn van artikel 1.6, derde lid,
van het Besluit houders van dieren.
Is de wet op dit punt tijdelijk buiten werking gesteld of is mogelijk hooguit besloten
de handhaving tijdelijk op dit punt op te schorten? Deelt de Minister de mening dat
artikel 1.6 lid 3 van de Wet dieren onverkort van kracht is?
Antwoord
Artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren is van kracht. Zoals ik
in het voorgaande heb gemeld, dient er voor de praktijk eerst meer duidelijkheid te
komen over wat in concrete gevallen vereist is op grond van deze open geformuleerde
norm.
Wanneer is de Minister bereid de NVWA op te dragen de handhaving in gang te zetten
nu het publieke debat in toenemende mate de wolf als schuldige aanwijst in situaties
waarin deugdelijke wolfwerende maatregelen ter voorkoming van schade ontbreken? Zo
ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet en gebaseerd op welke wettelijke
uitzonderingsgrond, zo vragen deze leden,
Antwoord
De NVWA voert risico-gebaseerde inspecties uit op de naleving van regels ter bescherming
van het welzijn van dieren die buiten worden gehouden. Op dit moment onderzoekt de
NVWA in welke gevallen welke maatregelen nodig en passend zijn ter bescherming tegen
een wolvenaanval. De NVWA betrekt bij deze analyse ook andere organisaties die nauw
betrokken zijn bij het wolvendossier. Hierbij neemt de NVWA ook in overweging dat
de open norm niet alleen betrekking heeft op de wolf, maar ook op andere roofdieren.
De NVWA stelt mij op de hoogte van de uitkomsten van de analyse.
Dassen
De leden van de PvdD-fractie merken op dat er plannen zijn om op de hogere zandgronden
zonnepanelen te plaatsen. Vaak zijn deze gronden waardevolle foerageergebieden voor
dassen. Dit, omdat ze zich dichtbij kraamburchten bevinden waar dassenjongen afhankelijk
zijn van (het foerageren van) hun moeder. Onduidelijk is welke invloed het plaatsen
van zonnepanelen heeft op het voedsel voor de das en daarmee op de functionaliteit
van de burcht. Deze leden merken op dat hoge zandgronden cruciaal zijn voor de das.
Klopt het dat de Wageningen University en Research (WUR) momenteel onderzoek laat
doen naar de effecten van de panelenvelden op flora- en fauna? Hoe wordt de impact
van zonnevelden op soorten die (in)direct afhankelijk zijn van flora en fauna en die
mogelijk worden aangetast door plaatsing van zonnepanelen meegenomen? Worden de mogelijke
effecten van zonnepanelen op voedselbeschikking en op de das in het algemeen onderzocht?
Zo nee, waarom niet en is de Minister bereid om de WUR te verzoeken de das expliciet
mee te nemen in het onderzoek?
Antwoord
In Regionale Energie Strategieën (RES) worden nationale afspraken uit het Klimaatakkoord
in de praktijk gebracht. Dit gebeurt in een landsdekkend programma van 30 regio’s.
Gemeenten zoeken samen met provincie, waterschappen en netbeheerders naar goede plekken
voor zonnevelden en windturbines. De zoekgebieden zijn eerst globaal, maar langzamerhand
wordt steeds duidelijker welke plekken het meest geschikt zijn. Het overzicht van
de regio’s is te vinden op www.regionale-energiestrategie.nl.
Provincie Gelderland bijvoorbeeld, één van de provincies waar zich hogere zandgronden
bevinden, heeft binnen de RES zes regio’s onderscheiden. Een deel daarvan overlapt
met de hogere zandgronden, waarvan een deel leefgebied van de das is. De das leeft
in bosrijke gebieden maar zoekt zijn voedsel in graslanden. Het is nog onbekend of
dassen van zonneparken gebruik maken voor het vinden van voedsel.
De WUR voert onderzoek uit naar effecten van de zonneparken op flora- en fauna en
bodem.4 Ook werkt WUR aan het ontwikkelen van een natuurkwaliteitslabel voor zonneparken
(Ecocertified).5 Dit heeft als doel om toekomstige zonneparken zodanig in te richten en te beheren
dat ze ook van waarde zijn voor flora en fauna. De onderzoeken van de WUR zijn niet
specifiek gericht op de das. Het onderzoek richt zich in brede zin op de mogelijkheden
van natuurinclusief ontwerpen gebruik van zonneparken. Hierbij wordt nadrukkelijk
gekeken naar de waarde die zonneparken nog kunnen hebben als leefgebied voor planten
en diersoorten maar ook de negatieve effecten die zonneparken kunnen hebben op leefgebieden
voor planten en diersoorten en hoe deze effecten kunnen worden geminimaliseerd.
Voorafgaand aan de aanleg van zonneparken moet altijd in beeld wordt gebracht voor
welke beschermde planten- en diersoorten dit nadelige gevolgen kan hebben en welke
maatregelen getroffen kunnen worden om deze effecten te voorkomen of te minimaliseren.
Dit is een verplichting die volgt uit de Wnb. Provincie Gelderland heeft specifieke
richtlijnen voor zonneparken die overlappen met het leefgebied van de das. De Gedeputeerde
Staten van Gelderland hebben hiertoe de «Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming 2018»
gewijzigd.
Natuurcompensatie Tweede Maasvlakte
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de rechter afgelopen november 2020 heeft
geëist dat het kabinet binnen zes weken met een plan voor natuurcompensatie op de
Tweede Maasvlakte, het uitbreidingsproject van de Rotterdamse haven, moet komen. De
natuurcompensatie zou in eerste instantie worden gerealiseerd door in de Voordelta
een bodembeschermingsgebied in te stellen ter grootte van tien keer de omvang van
de Tweede Maasvlakte. In dit bodembeschermingsgebied zou minder worden gevist met
sleepnetten om onderwaternatuur de kans te geven te herstellen. Uit onderzoek is gebleken
dat in de praktijk van bodemrust geen sprake is. Met name garnalenvisserij is in de
afgelopen 14 jaar juist flink toegenomen. De rechtbank suggereerde eind vorig jaar
een verbod op bodemberoerende visserij in het gebied om aan de natuurcompensatie te
voldoen. De Minister heeft besloten om bodemberoerende visserij alsnog binnen zes
maanden te verbieden in het bodembeschermingsgebied.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat in die gebieden waar niet wordt gevist,
zoals rond de Brouwersdam, nu al zichtbaar is wat een rijke natuur dit oplevert. Hier
herstelt de natuur zich richting de oorspronkelijke soortenrijkdom met wel 150 soorten
op de zeebodem, zoals natuurlijke riffen van oesters- en mosselbanken met sponzen,
anemonen, kreeftachtigen, schelpkokerwormen en allerhande bijbehorend zeeleven. In
zo’n rijke biotoop ontstaat een kraamkamer voor veel soorten en ook trekvissen, zeevogels
en grotere zeezoogdieren profiteren daarvan.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is. De
provincies Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant zijn mede-bevoegd gezag voor de
Deltawateren. Voor de Voordelta is een individueel beheerplan opgesteld en per 1 maart
2022 verlengd met instemming van Gedeputeerde Staten (GS) van Zuid-Holland en Zeeland.
De andere gebieden zijn opgenomen in het beheerplan Deltawateren, dat is verlopen
op 17 november 2022. Vanwege de ecologische druk op de gebieden is er vanuit de provincie
Zuid-Holland, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau, aangegeven dat een snellere
procedure en een andere volgorde in de afhandeling van de gebieden de voorkeur heeft.
Rijkswaterstaat geeft aan dat dit om praktische redenen, met name vanwege capaciteit,
niet haalbaar is. De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven dat zij het bijzonder
spijtig vindt dat het niet lukt om eerder nieuwe beheerplannen op te stellen, want
het betekent dat het noodzakelijk is om langer te werken volgens de vigerende beheerplannen,
die nu al verouderd zijn.6 De provincie moet zich nu conformeren aan de planning zoals Rijkswaterstaat voorstelt,
inclusief verlenging zonder herziening, omdat een periode zonder beheerplan ook zeer
onwenselijk is. De verantwoordelijkheid om nog maximaal zes jaar op basis van verouderde
beheerplannen te werken, ligt dan ook bij Rijkswaterstaat. Deelt de Minister de mening
dat de nieuwe beheerplannen versneld dienen te worden opgesteld?
Antwoord
In april vorig jaar heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven
waarom is gekozen voor het verlengen van beheerplannen (Kamerstuk 32 670, nr. 205). Er is met name tijd nodig voor monitoring en de evaluatie van de ecologische effecten
van de maatregelen, om te bepalen wat aanvullend nodig. Daarnaast is het de wens om
zoveel mogelijk aan te sluiten bij de uitkomsten van het traject voor de actualisatie
van het Natura 2000-doelensysteem (Kamerstukken 33 576 en 32 670, nr. 189).
Op 17 november 2022 is met instemming van alle bevoegde instanties, inclusief de provincie
Zuid-Holland, het verlengingsbesluit Natura 2000-Beheerplan Deltawateren in inwerking
getreden7. Zoals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke Kamervragen van 7 juni 2022
is voor de Voordelta en de Deltawateren het streven om deze in 2027 te actualiseren,
behalve voor Haringvliet dat voor 2026 op de planning staat. Dit betekent niet dat
wordt gewacht met het nemen van de benodigde natuurmaatregelen. Deze maatregelen hoeven
niet in het beheerplan te zijn opgenomen, maar zijn een directe wettelijke verplichting
(artikel 2.2 en 2.6 Wet natuurbescherming). Dit staat dus los van de verlenging van
beheerplannen.
Welke maatregelen gaat de Minister treffen om ervoor te zorgen dat bodemberoerende
visserij binnen zes maanden wordt verboden? Op welke wijze zal de handhaving worden
gerealiseerd? Hoe vaak en waar vindt handhaving plaats of gaat zij plaatsvinden in
het bodembeschermingsgebied van de Voordelta? Welke planning en aanpak wordt hiervoor
gehanteerd?
Antwoord
Ik ben gestart met de voorbereiding van een nieuw toegangsbeperkingsbesluit (TBB)
om de alternatieve compensatie van Maasvlakte II te borgen. Binnen 6 maanden na publicatie
van het ontwerpbesluit wordt er een definitief toegangsbeperkingsbesluit genomen.
Momenteel is de dialoog van Natuurcompensatie Voordelta herstart en wordt er gewerkt
aan een alternatief pakket aan maatregelen om de compensatieopgave te realiseren.
Regulier toezicht op visserijactiviteiten in Natura 2000-gebieden wordt uitgevoerd
door de NVWA volgens het jaarplan van de NVWA. Via veiligheidsmanagementsystemen (VMS)
en automatische identificatiesystemen (AIS), zee-inspecties en inspecties vanuit de
lucht wordt gecontroleerd of verboden visserijactiviteit in de betreffende gebieden
(Voordelta) plaatsvindt. Voor zover beschikbaar wordt daarbij gebruik gemaakt van
registratie van visserijactiviteit door middel van een black box. Indien er een overtreding
wordt geconstateerd, zal de NVWA handhavend optreden.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat GS heeft ingestemd met het verzoek van
Rijkswaterstaat tot een verlenging van het beheerplan van Natura 2000-gebied Voordelta
(dat op 17 november 2016 is vastgesteld) voor een periode van maximaal zes jaar. Kan
de Minister aangeven welke soorten en habitattypen in de afgelopen tien jaar zijn
afgenomen, bijvoorbeeld tureluurs, kluten, kuifduikers, toppers en zwarte zee-eend?
Wat is de aanpak om deze soorten in een goede staat van instandhouding te brengen?
Antwoord
Of vogelsoorten in de Voordelta achteruit zijn gegaan zal uit de evaluatie van beheerplan
Voordelta blijken, maar voor zwarte zee-eend is er al lange tijd sprake van lage aantallen.
Als uit de evaluatie van Beheerplan Voordelta zou blijken dat nieuwe of andere passende
of instandhoudingsmaatregelen noodzakelijk zijn, zullen die worden opgenomen in het
volgend beheerplan. Ook zijn er vanuit de vergunningplicht voor significant schadelijke
activiteiten in de Voordelta sturingsmogelijkheden in relatie tot vogel- en vissoorten
als er sprake is van negatieve gevolgen voor de staat van instandhouding. Vanuit natuurcompensatie
Voordelta was sprake van opgaves voor grote stern, de visdief en de zwarte zee-eend,
maar uit de eindrapportage Project Mainportontwikkeling Rotterdam blijkt dat het verloren
zeegebied Maasvlakte 2 niet van grote betekenis voor deze vogelsoorten is. Daarom
is dit vanuit de natuurcompensatie geen compensatieopgave meer enkel de 2.500 ha areaalverlies
habitattype H1110B als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2 moet nog gecompenseerd
worden.
In hoeverre heeft de (beroeps)visserij rondom dit gebied een negatieve impact gehad
op de vismigratie voor bijvoorbeeld vissoorten als zalm, paling, steur, houting en
fint?
Antwoord
In 2018 en 2019 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de impact van de verschillende
visserijvormen op trekvissen in de nabijheid van de Haringvlietsluizen (Van Rijssel
et al., 2019: Impact van verschillende visserijvormen op trekvissen). Dit rapport
is eerder aan uw Kamer toegezonden met de Kamerbrief van 3 juli 2020 waarin u bent
geïnformeerd over de beleidsvoornemens tot instelling van een Visserijvrije zone (VVZ)
bij onder andere de Haringvlietsluizen (Kamerstuk 29 664, nr. 204). Uit het onderzoek blijkt dat de meeste visserijvormen in absolute aantallen een
redelijk beperkte impact hebben op specifieke trekvissoorten. Tegelijkertijd is bij
alle visserijvormen altijd sprake van een zekere impact, waarbij de grootste invloed
zich met name voordoet in een vrij beperkte zone van enkele honderden meters, tot
in uitzonderlijke situaties kilometers, nabij de migratiepunten. Op basis hiervan
is eerder besloten om aan de buitenzijde van de Haringvliesluizen een VVZ in te gaan
stellen van 1.500 meter. Over de stand van zaken hieromtrent bent u recent geïnformeerd
in de schriftelijke beantwoording van openstaande vragen in het commissiedebat Tuinbouw
en Visserij d.d. 9 februari 2023 (Kamerstukken 32 627 en 29 664, nr. 45).
Wat is de huidige stand van het kierbesluit, te weten dat de Haringvlietsluizen op
een kier staan om vismigratie een kans te geven?
Antwoord
Rijkswaterstaat voert vanaf 2019 het Kierbesluit stapsgewijs in. Met het uitgebreid
en meerjarig onderzoeks- en monitoringsprogramma Lerend Implementeren Kierbesluit
houdt Rijkswaterstaat nauwkeurig in de gaten wat het effect is van de kieropeningen.
Rijkswaterstaat meet de zoutconcentraties in het Haringvliet voortdurend en ook de
ecologische effecten van het kieren worden nauwgezet gemonitord. De kennis uit de
onderzoeken leidt tot een nieuwe manier van bedienen (kieren) van de Haringvlietsluizen.
Een manier waarbij oog is voor de waterveiligheid, zoetwatervoorziening en natuur.
De fase van Lerend Implementeren van het Kierbesluit, van de eerste proeven nu tot
aan een nieuwe manier van bedienen van de sluizen, duurt 7 tot 10 jaar. In deze periode
gaan de sluizen al wel zoveel mogelijk op een kier als dat verantwoord kan.
In hoeverre wordt het kierbesluit conform afspraak uitgevoerd en wat zijn de resultaten?
Antwoord
In de beantwoording van de voorgaande vraag is ingegaan op de stappen die tot dusver
zijn gezet in de implementatie van het kierbesluit. Het lerend implementeren van het
Kierbesluit wordt conform afspraak uitgevoerd. Zie ook «Kier Haringvlietsluizen» op
de website van Rijkswaterstaat.8 De sluisopeningen die we met de huidige kennis al verantwoord kunnen bieden, nemen
met het voortschrijden van de tijd toe. Een uitzondering daarbij was 2022. Door de
langdurige droogte hebben de sluizen toen lang dicht gestaan, zowel bij het spuien
(water van Haringvliet naar zee) als bij het kieren (water van zee naar Haringvliet).
Bij het kieren gaat het op dit moment vaak nog over een relatief korte duur van de
openingen en niet de gehele vloedperiode. Over de ecologische effecten kunnen op dit
moment nog geen conclusies getrokken worden. Deze effecten worden gemonitord, maar
voor het vaststellen van de resultaten hiervan is nog een langere tijdsperiode nodig.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de gemaakte afspraken: over het uitwerken
van een gezamenlijke planning voor het beheer tijdens de verlengingsperiode, die gericht
dient te zijn op zo snel mogelijke realisatie van de beheerplannen? Het oprichten
van een bestuurlijke stuurgroep waarin die planning wordt afgestemd en vastgesteld?
Het uitwerken en afstemmen van plannen van aanpak per gebied in gezamenlijke ambtelijke
regiegroepen? En de (handhavings-) maatregelen om de natuur binnen de vigerende beheerplannen
zo goed mogelijk te beschermen?
Antwoord
Sinds oktober 2022 vindt het bestuurlijke overleg «Stuurgroep Natura2000 Zuidwestelijke
Delta» plaats waaraan bestuurders deelnemen vanuit Rijkswaterstaat, LNV en de drie
provincies (Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland). Het overleg vindt twee keer per
jaar plaats.
Daarnaast wordt intensief samengewerkt in een ambtelijke regiegroep bestaande uit
ambtenaren vanuit Rijkswaterstaat, de drie provincies, LNV en de regionale omgevingsdiensten;
deze komt ongeveer één keer in de zes weken bij elkaar.
Het opstellen van de beheerplannen bestaat uit verschillende fasen; op dit moment
vindt de ecologische evaluatie plaats. Rijkswaterstaat werkt op dit moment aan de
gedetailleerde planning van de volgende fase «opstellen van de beheerplannen», teneinde
het streven om deze in 2027 te actualiseren te behalen. Zodra deze planning bekend
is wordt deze besproken in de regiegroep.
Ondertussen gaat het beheer en het treffen van maatregelen gewoon door. Regulier vindt
er een uitvoeringsoverleg plaats (waaraan Rijkswaterstaat, provincies, LNV en regionale
omgevingsdiensten deelnemen) waarin de praktische uitwerking van de beheermaatregelen
wordt besproken en afgestemd.
Daarnaast heeft Rijkswaterstaat samen met de andere beheerders een lijst met tussentijdse
maatregelen opgesteld. Deze maatregelen zijn ter bevordering van de natuurdoelen,
zodat niet gewacht hoeft te worden op de nieuwe beheerplannen. Deze lijst wordt afgestemd
in de bestuurlijke stuurgroep. De handhavende instanties, te wetende regionale omgevingsdiensten
(in opdracht van de provincies), de Kustwacht (voor Natura 2000-gebied Voordelta)
en NVWA (in opdracht van LNV) stellen jaarlijks een handhavingsplan op.
Koraal
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de stony coral tissue loss disease (SCTLD)
nu ook Bonaire heeft bereikt. De ziekte heeft zich al verspreid naar veertien verschillende
riffen en tast zogenaamde «reef builder» soorten aan. Mogelijk gaat het in de regio
om twintig verschillende soorten hard koraal die door SCTLD worden aangetast. Dat
is ongeveer een derde van de harde koraalsoorten rond de eilanden. De verwachting
is dat grote delen van dit rif zullen afsterven. Deze leden merken op dat een concrete
ziekteverwekker nog niet is gevonden. Wel wordt er gedacht aan een bacterie als ziekteverwekker,
misschien nadat het koraal eerst is aangetast door een virus. Deze leden vragen of
de Minister kan aangeven of er extra middelen beschikbaar worden gesteld om de ziekte
te bestrijden en verdere verspreiding te voorkomen? Deelt de Minister de mening dat
de aanwezigheid van deze ziekte het des te belangrijker maakt dat andere drukfactoren,
zoals afvalwater en kusterosie, zo snel mogelijk worden aangepakt? Zo ja, hoe is de
Minister van plan om de eilanden te helpen deze drukfactoren te verminderen en per
wanneer? Is de Minister bereid om meer middelen vrij te maken om zorg te dragen voor
het koraal dat van cruciaal belang is voor de eilanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
per wanneer?
Antwoord
Ik deel de mening dat de effecten van een (zeer dodelijke) koraalziekte zoals stony coral tissue loss disease (STCLD) het belang benadrukken van een veerkrachtig koraalrif. Het verlagen of wegnemen
van drukfactoren op het koraal door erosiebestrijding en (afval)waterbeheer om de
waterkwaliteit te verbeteren blijven daarom een hoge prioriteit in de uitvoering van
het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP). Hier zijn middelen voor
beschikbaar en projecten reeds in uitvoering of in voorbereiding. Zo is onlangs een
project gericht op actief koraalherstel gestart. Het actief bestrijden en voorkomen
van verspreiding van STCLD is lastig. De oorzaak van STCLD wordt in internationaal
verband nog nader onderzocht. Bonaire heeft een actieplan voor de omgang met STCLD,
dit is met name gericht op het monitoren van de ziekte en voor zover mogelijk het
beperken van verdere verspreiding.9
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat moet worden
voldaan aan de vergunningsplicht van art. 14 Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire.
Zo nee waarom niet? Zo ja, is de Minister op de hoogte van de hoeveelheid bedrijven
die zonder vergunning opereren in het Onderwaterpark Bonaire? Zo ja, hoeveel bedrijven
zijn dit? Deelt de Minister de mening dat er geen of niet voldoende zicht is op bedrijven
die gebruikmaken van het Onderwaterpark, waardoor dus ook minder zicht is op drukfactoren
in het water? Deelt de Minister de mening dat een snelle handhaving van de vergunningsplicht
nodig is om de druk op het Onderwaterpark af te laten nemen? Is de Minister bereid
om te investeren in meer capaciteit bij het Openbaar Lichaam Bonaire (OPB), de Directie
Ruimte en Ontwikkeling (DRO), in de vorm van natuurbeleidsmedewerkers en natuurvergunningverleners
om aanvragen op grond van art. 14 Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire sneller af
te laten handelen? Welke samenwerking is er tussen inspecteurs van de Directie Toezicht
en Handhaving (DTH) en de rangers van Stichting Nationale Parken Bonaire (STINAPA)
op het gebied van toezicht en handhaving op deze vergunningsplicht? Kan de Minister
bevestigen dat er al jarenlang wordt gedoogd dat ieder bedrijf, ook na incidenten,
kan opereren in het onderwaterpark?
Antwoord
Ik deel de mening dat er door burgers en bedrijven voldaan moet worden aan wet- en
regelgeving. Om deze reden heb ik in 2022 samen met mijn collega’s van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) ondersteuning
aan het openbaar lichaam Bonaire (OLB) verleend bij het vaststellen van een beleid
inzake Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH). Ook wordt er door de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT) een onderzoek uitgevoerd naar de uitoefening van de
lokale VTH-taken voor de onderwerpen bouwen, milieu en natuur. Aan dit onderzoek neemt
mijn ministerie deel voor het onderwerp natuur. In het rapport zullen conclusies worden
gedaan over het functioneren van het VTH-stelsel en zullen aanbevelingen gedaan worden
ter verbetering van het VTH-stelsel in Caribisch Nederland. Dit rapport zal op korte
termijn met de Tweede Kamer gedeeld worden.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat het huidige beleid
is ten aanzien van het sargassumwier, een andere drukfactor voor bedreiging van het
zeeleven. Hoe wordt het wier bestreden? Hoeveel geld is er vanuit het Ministerie van
LNV naar STINAPA gegaan om het wier te bestrijden? Kunt u aantonen dat het geld via
het OLB is uitbetaald aan STINAPA? Uit welk potje was het geld afkomstig? Klopt het
dat dit geld was bedoeld voor natuur en dat hiermee in totaal minder geld beschikbaar
was voor bijvoorbeeld het uitvoeren van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch
Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan de Minister effectieve uitvoering van
de plannen garanderen met minder middelen? Kunnen in aanloop naar de voortgangsrapportages,
de uitvoeringsagenda’s van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030
(NMBP) met de Kamer worden gedeeld, opdat duidelijk wordt wat het verband is tussen
projecten die nu plaatsvinden en het beoogde doelbereik?
Antwoord
Op Bonaire is er een sargassum beheerplan (Sargassum Response Plan) vastgesteld door
het openbaar lichaam Bonaire (OLB). In dit plan is vastgesteld dat het opruimen en
zo mogelijk voorkomen van aangespoeld sargassum onderdeel is van het beheer van het
Bonaire Nationaal Mariene Park. Daarmee kunnen in eerste instantie de middelen uit
de toegangsheffing voor het natuurpark (de zogeheten Nature Fee) aangewend worden
voor de sargassum problematiek. Indien er aanvullende middelen benodigd zijn, dan
is in eerste instantie het OLB verantwoordelijk hiervoor zorg te dragen. In 2020 is
op verzoek van het OLB 100.000 Euro per bijzondere uitkering verleend aan het OLB
voor de aanpak van sargassum. Deze middelen kwamen van de reguliere begroting van
mijn ministerie en niet van de incidentele aanvullende middelen voor de uitvoering
van het NMBP. De uitvoeringsagenda’s van Saba en Sint Eustatius zijn vastgesteld door
de openbare lichamen en staan op de website van de Rijksdienst Caribisch Nederland10. De uitvoeringsagenda van Bonaire is nog niet vastgesteld door het OLB.
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over het besluit om de jacht op de konijn
en het haas opnieuw niet of slechts gedeeltelijk te openen. Deze leden hebben begrepen
dat hierover geen overleg is geweest met organisaties van jagers en grondeigenaren.
Zij horen graag waarom niet.
Antwoord
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120) heb ik besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer
tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel met duidelijk
perspectief voor het faunabeheer op de lange termijn.
Bij de aangekondigde herziening van het systeem van faunabeheer worden alle relevante
partijen nauw betrokken. De eerste gesprekken hierover hebben reeds plaatsgevonden.
Deze leden lezen dat het proces om te komen tot een toekomstbestendig stelsel van
faunabeheer, de ontwikkeling van telprotocollen en impactanalyses meerdere jaren gaat
duren. Wat acht de Minister nodig te hebben om tot een heroverweging van haar besluit
te komen of om, met het oog op de opening van het jachtseizoen in 2024, een verlenging
van het besluit te voorkomen?
Antwoord
Bij de herziening van het systeem betrek ik de resultaten van de impactanalyse, de
ontwikkeling van het telprotocol en onderzoek naar de schade door landelijk aangewezen
en vrijgestelde soorten. Ook uitkomsten van lopende juridische procedures worden betrokken.
Ik heb de afweging gemaakt om niet vooruit te lopen op deze ontwikkelingen en geen
nieuwe regeling op te stellen. De huidige regeling, waarbij jacht op konijn landelijk
niet geopend is en jacht op haas in drie provincies niet geopend is, blijft dan ook
omwille van de continuïteit voor tenminste het komende jachtseizoen van kracht
De leden van de SGP-fractie constateren dat wat betreft het haas verschil wordt gemaakt
tussen provincies. Klopt de veronderstelling dat de Netwerk Ecologische Monitoring
(NEM)-data voor het vaststellen van landelijke trends voor het haas en de konijn zijn
gevalideerd door het CBS? Zijn de provinciale NEM-data en populatietrends voor wat
betreft hazen en konijnen ook gevalideerd door het CBS?
Antwoord
De landelijke trends van haas en konijn zijn door het CBS gevalideerd en worden betrouwbaar
geacht. Voor de provinciale trends geldt dat het CBS die weliswaar berekent, maar
de representativiteit daarvan slechts beperkt kan beoordelen, gezien het lagere schaalniveau.
De leden van de SGP-fractie zetten grote vraagtekens bij de wijze waarop de staat
van instandhouding van het haas en de konijn wordt beoordeeld (beoordelingswijze Habitatrichtlijn).
Deze leden hebben hier enkele vragen over. Hoe wordt de staat van instandhouding van
algemeen voorkomende soorten, zoals hazen en konijnen in andere lidstaten beoordeeld?
Hoe verschilt de landelijke hazenpopulatiestand (index) tussen 1994 (Punt-Transect-Tellingenproject
(PTT)-tellingen CBS) en 2021 (NEM-tellingen CBS)? Wat is de landelijke trend voor
de hazenpopulatie bezien over de afgelopen twaalf jaar en die bezien over de afgelopen
zes jaar? Zijn dergelijke gegevens meegewogen bij de besluitvorming?
Antwoord
De tellingen uit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) maken onderdeel uit van
het onderzoeksrapport van de WENR over de staat van instandhouding van haas en konijn.
Dit rapport ligt ten grondslag aan mijn besluit om de jacht in drie provincies (Utrecht,
Groningen en Limburg) op de haas en in het gehele land op het konijn niet te openen.
In dit rapport is een datareeks gebruikt over de periode van 1997 tot en met 2020
(24 jaar). Over die periode is een afname van gemiddeld 1,2% per jaar geconstateerd.
Over de laatste 12 jaar van genoemde periode (2009–2020) was de afname gemiddeld 1,4%
per jaar. Er is niet apart een trend berekend over de laatste 6 jaar.
BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft een vraag over de tellingen van de wildlijstsoorten.
De Minister geeft aan dat de data afkomstig zijn uit het NEM. De gegevens van de WBE’s
worden niet meegenomen voor het bepalen van de landelijke populatietrend. De reden
hiervoor is dat ze niet kunnen worden gevalideerd door het CBS. Het lid waardeert
de inzet van de Minister om in de toekomst ook de gegevens van de WBE’s mee te gaan
nemen, maar wil aandacht vragen voor het feit dat WBE’s op hele andere aantallen uitkomen
dan het NEM.
Antwoord
Zowel de WBE-tellingen als de NEM-tellingen betreffen steekproef-teldata waarvoor
geldt dat slechts een deel van de gehele populatie wordt geteld. Hoe hoog die getelde
aantallen zijn, hangt af van de steekproefgrootte en telmethodiek. Aangezien de NEM-
en de WBE-tellingen verschillen in steekproefgrootte en telmethodiek, zijn verschillen
in aantallen daardoor te verklaren.
Het lid van de BBB-fractie is zelf bijvoorbeeld mee geweest met het tellen van hazen
met infraroodcamera’s. In een gebied waar weinig hazen zouden zitten werden er honderden
geteld. Wat doet de Minister met dit signaal? Is de telling vanuit het NEM dan wel
zo accuraat? Zijn er bijvoorbeeld wel genoeg tellers? Het voldoen aan telprotocollen
wil immers niet zeggen dat het ook om tellingen gaat die de situatie daadwerkelijk
goed in beeld brengen.
Antwoord
Zowel de NEM- als WBE-tellingen zijn bedoeld om de populatietrends in beeld te brengen
en niet om de werkelijke populatiegrootte te bepalen. Bij trendberekeningen gaat het
niet zozeer om de getelde aantallen, maar om veranderingen daarin. Het is mogelijk
dat met nachttellingen met warmtebeeldcamera’s meer hazen zijn te zien, dan met zichttellingen
overdag. Een belangrijke voorwaarde voor een betrouwbare trendberekening is dat langjarig
op dezelfde wijze en met dezelfde waarnemersinspanning wordt geteld, zodat gegevens
van jaar op jaar goed vergelijkbaar zijn. Telprotocollen zijn bedoeld om zo goed mogelijk
aan die voorwaarden te voldoen, ongeacht of die tellingen op zicht of met warmtebeeldcamera’s
worden uitgevoerd. De landelijke resultaten van de NEM-tellingen worden door het CBS
als voldoende betrouwbaar beoordeeld. Daarvoor zijn ook voldoende tellers beschikbaar.
Gewerkt wordt aan het verbeteren en valideren van de telgegevens van de WBE’s met
als doel in de toekomst ook die gegevens mee te kunnen nemen in beoordeling van de
staat van instandhouding en bijbehorende besluitvorming. Om dit proces te begeleiden
wordt een externe partij ingeschakeld. Mijn ministerie is hierover in gesprek met
de verschillende betrokken partijen.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister ervan op de hoogte is dat het CBS
in haar kwaliteitsrapportage uit 2021 concludeert dat betrouwbare provinciale trends
niet voor alle provincies beschikbaar zijn. Hoe kan de Minister garanderen dat de
tellingen die nu gebruikt worden accuraat zijn? Hoe gaat de Minister hiermee om als
zij op basis van deze tellingen beleidsbeslissingen moet nemen?
Antwoord
Het CBS is verantwoordelijk voor de kwaliteitsborging binnen de NEM. Het CBS beschouwt
de huidige data toereikend voor het berekenen van een betrouwbare landelijke trend.
Voor het bepalen van de staat van instandhouding baseert WENR in haar rapport over
de haas en konijn zich op deze landelijke trends. Ik zie daarom geen aanleiding om
daar van af te wijken.
Het lid van de BBB-fractie vraagt verder of de Minister ervan op de hoogte is dat
jagers nu met een nieuw protocol gaan werken dat tegemoetkomt aan de bezwaren die
het CBS had tegen het telprotocol. Welke acties onderneemt de Minister om de tellingen
van de WBE’s wel mee te nemen en vanaf wanneer kan dat effectief worden en is de Minister
daarover met de WBE’s in gesprek?
Antwoord
Net als uw Kamer vind ik het belangrijk dat er een gedragen wetenschappelijk telprotocol
komt en daarom is mijn ministerie gestart met verkennende gesprekken met potentiële
opdrachtnemers. Dit gebeurt in nauw overleg met de verschillende stakeholders, waaronder
de Jagersvereniging en de soortenorganisaties. Inmiddels zijn de eerste gesprekken
hierover gevoerd. Ik ben voornemens een opdracht uit te zetten om tot een breed gedragen
wetenschappelijk telprotocol te komen, waar de motie van het lid Boswijk (CDA) om
vraagt. De tellingen kunnen pas in het NEM meegenomen als de protocollen door het
CBS zijn goedgekeurd en de aan de hand van die protocollen uitgevoerde tellingen kunnen
worden gevalideerd.
Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister of zij weet dat, volgens de nieuwste
editie van Telganger, de provinciale populatietrend van de haas in Utrecht sinds 1997
stabiel blijkt te zijn, terwijl vorig jaar nog een afname werd gerapporteerd? Als
deze gegevens eerder bekend waren geweest, had dit dan invloed gehad op de beslissing
om de jacht op de haas in Utrecht niet te openen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het besluit om de jacht op haas in de betreffende provincies te sluiten is genomen
op basis van de beoordeling van de landelijke staat van instandhouding voor die soort.
Bij de methodiek wordt gekeken naar langjarige trends, maar ook naar de stand ten
opzichte van het referentiejaar.
Omdat ik mij zorgen maakte over de consequenties van het landelijk sluiten van de
jacht heb ik aangegeven te streven naar een gebiedsgerichte aanpak van de jacht.
Vanwege de bovengenoemde zorgen heb ik er vorig jaar voor gekozen om de jacht op haas
in enkele provincies te sluiten. Hierbij heb ik mij gebaseerd op de langjarige provinciale
trends, waarbij ik heb opgemerkt dat deze provinciale trends geen compleet beeld van
de populatiestatus geven. Ik ben ermee bekend dat volgens de laatste gegevens de populatietrend
in Utrecht stabiel lijkt, versus een matige afname vorig jaar.
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120) heb ik besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer
tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel met duidelijk
perspectief voor het faunabeheer op de lange termijn. Daarbij betrek ik de resultaten
van de impactanalyse, de ontwikkeling van het telprotocol en onderzoek naar de schade
door landelijk aangewezen en vrijgestelde soorten. Ook uitkomsten van lopende juridische
procedures worden betrokken. Ik heb de afweging gemaakt om niet vooruit te lopen op
deze ontwikkelingen en geen nieuwe regeling op te stellen. De huidige regeling, waarbij
jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op haas in drie provincies niet
geopend is, blijft dan ook omwille van de continuïteit voor tenminste het komende
jachtseizoen van kracht.
Het lid van de BBB-fractie heeft vernomen dat het NEM-Meetprogramma Dagactieve Zoogdieren
met ernstige vrijwilligerstekorten kampt en dat daardoor bijvoorbeeld in Limburg de
telinspanning sinds 2012 met maar liefs 77 procent is afgenomen vergeleken met de
voorliggende periode. Is de Minister daarvan op de hoogte en kan zij hierop reageren?
Speelt dit probleem in meerdere regio’s? Hoe denkt de Minister dit probleem op te
lossen en wanneer?
Antwoord
De afgenomen telinspanning in Limburg ligt niet aan het verminderde aanbod van vrijwilligers,
maar aan het feit dat de provincie Limburg een eigen provinciaal broedvogel- en zoogdiermeetnet
had met professionele tellers. Limburg is daarmee in 2012 gestopt. Sindsdien is geprobeerd
om dit met vrijwilligers op te vangen, maar (voor zoogdieren) is dat in Limburg tot
nu toe beperkt gelukt. Specifiek voor de zoogdiertellingen door SOVON (Broedvogel
Monitoring Project) geldt dat er de laatste jaren een toename is van het aantal door
vrijwilligers getelde meetpunten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.L. Dekker, adjunct-griffier