Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (Kamerstuk 36360-XV-1)
36 360 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022
Nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 juni 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2022 (Kamerstuk 36 360 XV, nr. 1).
De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2023. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Vraag 1
Wat was het totale tekort aan beoordelingsartsen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) in 2022?
Antwoord 1
UWV rapporteert in het Jaarverslag 2022 dat het aantal verzekeringsartsen is afgenomen
van 565 fte’s per eind 2021 naar 525 fte’s per eind 2022. Het tekort aan verzekeringsartsen
moet in een bredere context worden bezien. Achterstanden ontstaan door een combinatie
tussen het aantal beschikbare verzekeringsartsen, het aantal gevraagde sociaal-medische
beoordelingen en de gemiddelde doorlooptijd per beoordeling. Zoals aangegeven in de
Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA-hardheden van 28 april
2023 (Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 712) treft UWV momenteel maatregelen om nieuwe verzekeringsartsen te werven en de doorlooptijd
van de claimbeoordeling te verkorten naar aanleiding van de conclusies uit het EY-rapport.
Ook worden er maatregelen genomen en verkend om het aantal benodigde sociaal-medische
beoordelingen terug te dringen, zoals de tijdelijke maatregel vereenvoudigde claimbeoordeling
voor 60-plussers.
Vraag 2
Met hoeveel is de achterstand van beoordelingen bij het UWV in 2022 opgelopen?
Antwoord 2
In 2022 is de achterstand van de WIA-claimbeoordeling met ruim 5.000 toegenomen, van
12.076 in 2021 naar 17.259 in 2022. Hetzelfde geldt voor de achterstand in de vraag
gestuurde herbeoordelingen. Deze achterstand is toegenomen van 12.270 in 2021 naar
18.012 in 2022. In de Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA-hardheden
van 28 april 2023 (Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 712) staat een uitgebreid overzicht en toelichting op de ontwikkeling van de achterstanden.
Vraag 3
Hoeveel arbeidsmigranten afkomstig uit de Europese Unie (EU) kwamen er in 2022 naar
Nederland?
Antwoord 3
De CBS migrantenmonitor geeft weer hoeveel burgers uit andere EU-lidstaten in Nederland
verblijven en werken. De CBS cijfers over 2022 zijn nog niet beschikbaar. In de Staat
van Migratie 2023, die voor de zomer aan uw Kamer zal worden verzonden, worden cijfers
opgenomen tot en met 2021. Eind 2023 verwachten we in de Jaarrapportage Arbeidsmigranten
2023 cijfers te kunnen geven tot en met 2022.
Vraag 4
Uit welke landen kwamen deze EU-arbeidsmigranten?
Antwoord 4
Op basis van cijfers over 2021 is het beeld dat EU-arbeidsmigranten uit alle EU-27
lidstaten komen, maar het grootste deel is afkomstig uit Polen, Duitsland, Roemenië,
Bulgarije en België.
Vraag 5
Hoeveel EU-arbeidsmigranten zijn er in 2022 naar Nederland gekomen en verbleven hier
langer dan drie maanden?
Antwoord 5
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De CBS-migrantenmonitor geeft standcijfers weer
van alle mensen uit de EU die hier werken, geen instroomcijfers. Er wordt op het moment
door het CBS gewerkt aan een Dashboard Arbeidsmigratie waarin migranten vanaf 1999
met (onder andere) migratiemotief arbeid uit zowel de EU als derdelanden uitvoerig
in kaart wordt gebracht. Het Dashboard bestaat nu ook al, maar dan alleen voor derdelanders.
Vraag 6
Hoeveel arbeidsmigranten uit derde landen kwamen er in 2022 naar Nederland?
Antwoord 6
In 2022 zijn 16.958 werkvergunningen verleend aan derdelanders (daar vallen 9.497
werkstudenten, 601 asielzoekers en 121 stagiairs onder). Daarnaast heeft de IND in
2022 30.960 aanvragen van derdelanders in de categorie kennis en talent ingewilligd.
Dit geeft een totaal van 47.918. Hieronder vallen ook verlengingen van vergunningen
voor derdelanders die reeds in Nederland werkzaam zijn. Het aantal verlengingen in
2022 is niet bekend. In de Staat van Migratie, die voor de zomer aan uw Kamer zal
worden gezonden, wordt een nadere toelichting gegeven op het aantal arbeidsmigranten
uit derde landen in 2022.
Vraag 7
Hoeveel arbeidsmigranten uit derde landen zijn er in 2022 naar Nederland gekomen en
verbleven hier langer dan drie maanden?
Antwoord 7
Er zijn in 2022 14.237 werkvergunningen verstrekt voor langer dan drie maanden. Tevens
waren er in 2022 30.960 inwilligingen voor kennis en talent voor langer dan drie maanden.
Dit geeft een totaal van 45.197. Onder dit aantal vallen ook verlengingen van vergunningen
voor derdelanders die reeds in Nederland werkzaam zijn. Het aantal verlengingen in
2022 is niet bekend.
Vraag 8
Uit welke landen kwamen de arbeidsmigranten uit derde landen?
Antwoord 8
Er is geen volledig uitputtende lijst van de nationaliteiten van arbeidsmigranten
uit derde landen. Onderstaande tabel biedt een overzicht van de top tien nationaliteiten
in 2022 in de categorie tewerkstellingsvergunningen en een top drie in de categorie
kennis en talent.
Nationaliteiten tewerkstellingsvergunningen
Nationaliteiten kennis en talent
1. Indiase
1. Indiase
2. Chinese
2. Turkse
3. Amerikaanse
3. Russische
4. Britse
4. Chinese
5. Turkse
5. Zuid-Afrikaanse
6. Vietnamese
6. Amerikaanse
7. Indonesische
7. Britse
8. Iraanse
8. Braziliaanse
9. Surinaamse
9. Iraanse
10. Bengalese
10. Japanse
Vraag 9
Hoeveel mensen leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 9
Het CBS publiceert jaarlijks cijfers over het aantal mensen onder de lage-inkomensgrens
en 101%, 110% en 120% van het sociaal minimum. Cijfers voor het aantal mensen onder
130% van het sociaal minimum zijn niet beschikbaar. De meeste recente cijfers hierbij
komen uit 2021, de cijfers voor 2022 komen in december 2023 beschikbaar.
Om u toch een recent inzicht te geven in het aantal personen tot een inkomen net boven
het sociaal minimum vindt u in de onderstaande tabel het aantal personen met een inkomen
tot 120% van het sociaal minimum. U vindt hierin het totaal aantal personen en uitsplitsingen
naar contractvorm (vraag 10), kinderen (vraag 11), 65+»ers (vraag 15) en zzp’ers (vraag
17). In de laatste kolom van deze tabel ziet u met hoeveel procentpunten deze cijfers
zijn veranderd in 2021 ten opzichte van 2020 (vraag 12, 14, 16, 18, 20).
Bij de kenmerken van personen is gebruik gemaakt van de gegevens die het CBS beschikbaar
stelt via Statline. U vraagt specifiek naar 50+»ers (vraag 13) en studenten (vraag
19). Voor deze groepen is geen bijzondere uitsplitsing beschikbaar. In de tabel vindt
u daarom groepen die deze vragen het dichtst benaderen (alle leeftijdscohorten boven
45 jaar en personen met de sociaaleconomische categorie (school)kind of student).
Onderwerp
Personen
Personen
Personen, relatief
Personen, relatief
Relatieve verandering
Perioden
2020
2021*
2020
2021*
2020–2021
Kenmerken van personen
x 1.000
x 1.000
%
%
%-punt
Totaal personen
1.553,1
1.510,1
9,4
9,1
– 0,3
Leeftijd: 45 tot 65 jaar
392
380,1
8,3
8,1
– 0,2
Leeftijd: 65 jaar of ouder
447,1
445,1
13,8
13,5
– 0,3
Leeftijd: 55 tot 65 jaar
213,7
212,1
9,2
9
– 0,2
Leeftijd: 65 tot 75 jaar
204,9
205,1
10,7
10,6
– 0,1
Leeftijd: 75 tot 85 jaar
167,3
166,3
16,4
15,9
– 0,5
Leeftijd: 85 jaar of ouder
74,9
73,8
24,5
23,7
– 0,8
Positie huishouden: kind < 18 jaar
311,9
299,3
9,7
9,4
– 0,3
SEC1: werknemer
123,2
110,5
1,9
1,7
– 0,2
SEC: zelfstandige
72,6
74
5,6
5,6
0
SEC: uitkerings- en pensioenontvanger
957,3
940
21,5
21,1
-0,4
SEC: uitkeringsontvanger
514,4
499,4
41,9
42
0,1
SEC: ontvanger werkloosheidsuitkering
14,2
11,9
12,2
12,4
0,2
SEC: ontvanger van sociale voorziening
411,7
398,2
68,2
68,1
– 0,1
SEC: arbeidsongeschikte
88,4
89,3
17,4
17,6
0,2
SEC: pensioenontvanger
442,9
440,6
13,7
13,5
– 0,2
SEC: (school)kind of student
347,1
332
9
8,7
– 0,3
SEC: overige (zonder inkomen)
52,8
53,6
12,8
13,3
0,5
Bron: CBS, Statline, Geraadpleegd op 26 mei 2023.
X Noot
1
Sociaaleconomische categorie.
Vraag 10
Kan er worden gespecifieerd per contractvorm welke mensen er in 2022 onder 130% van
het sociaal minimum leefden?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 11
Hoeveel kinderen groeiden in 2022 op onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 11
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 12
Is het aantal kinderen dat in 2022 opgroeide onder 130% van het sociaal minimum gestegen
of gedaald?
Antwoord 12
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 13
Hoeveel 50+»ers leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 13
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 14
Is het aantal 50+»ers dat in 2022 onder 130% van het sociaal minimum leefde gestegen
of gedaald?
Antwoord 14
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 15
Hoeveel 65+'ers leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 16
Is het aantal 65+»ers dat in 2022 onder 130% van het sociaal minimum leefde gestegen
of gedaald?
Antwoord 16
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 17
Hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) leefden er in 2022 onder 130% van
het sociaal minimum?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 18
Is het aantal zzp’ers dat in 2022 onder 130% van het sociaal minimum leefde gestegen
of gedaald?
Antwoord 18
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 19
Hoeveel studenten leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 19
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 20
Is het aantal studenten dat in 2022 leefde onder 130% van het sociaal minimum gestegen
of gedaald?
Antwoord 20
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 21
Hoeveel arbeidsmigranten leefden er in 2022 op straat in Nederland?
Antwoord 21
Het is erg lastig om exact bij te houden hoeveel dakloze personen op straat leven
en welk deel afkomstig is uit andere EU-landen. Om een betere duiding te krijgen bij
de omvang van dit probleem is in 2021 aan onderzoeksinstituut IVO gevraagd om onderzoek
te doen naar kwetsbare dakloze EU-burgers. In dat onderzoek werden schattingen van
het Rode Kruis aangehaald die aangaven te verwachten dat er tussen de 2.500 en 3.000
personen op straat zouden leven in 2021.
Vraag 22
Hoeveel van deze dakloze arbeidsmigranten keerden in 2022 terug naar hun land van
herkomst?
Antwoord 22
Er wordt niet bijgehouden hoeveel dakloze arbeidsmigranten terugkeren naar het land
van herkomst. In zijn algemeenheid wordt bij de uitvoering van het Plan van Aanpak
kwetsbare dak- en thuisloze EU-burgers ingezet op begeleiding naar het land van herkomst
als de persoon in kwestie daarmee het beste geholpen is. Het meest succesvolle deel
van deze aanpak is het stimuleren van vrijwillige terugkeer en het bieden van perspectief
in het land van herkomst. Vanuit het Rijk en een aantal gemeenten wordt de stichting
Barka hiertoe gesubsidieerd. In 2022 heeft de stichting ongeveer 1.200 dakloze EU-burgers
laten terugkeren. Naast de stichting Barka zijn ook andere organisaties actief die
dakloze EU-burgers ondersteunen.
Vraag 23
Hoeveel dakloze arbeidsmigranten werden in 2022 begeleid naar duurzaam nieuw werk
in Nederland?
Antwoord 23
Er wordt niet bijgehouden hoeveel dakloze arbeidsmigranten duurzaam naar nieuw werk
begeleid worden. In zijn algemeenheid wordt bij de uitvoering van het Plan van Aanpak
kwetsbare dak- en thuisloze EU-burgers ingezet om zoveel mogelijk mensen duurzaam
aan het werk te helpen (Kamerstuk 29 325, nr. 136). Op dit moment wordt dit Plan van Aanpak uitgevoerd.
Vraag 24
Wat is de gemiddelde loonstijging per sector in 2022?
Antwoord 24
De gemiddelde contractloonstijging in 2022 is 3,1% op jaarbasis en 3,5% op niveaubasis.
In onderstaande figuur wordt een beeld gegeven van de gemiddelde loonstijging in percentages
per economische sector.
Figuur: De gemiddelde contractloonmutatie in procenten op niveau- en jaarbasis, in
2022, naar economische sector (n=104)
N.B: Niveaubasis betekent dat geen rekening wordt gehouden met de ingangsdatum van de contractloonafspraken.
Bij de cijfers op jaarbasis wordt wel rekening met de ingangsdatum gehouden en drukt een deel van de contractloonafspraken
(die na 1 januari ingaan) op het lopende jaar, en een deel op het daaropvolgende jaar
(overloop). In de jaarbasiscijfers over 2022 is dus rekening gehouden met de overloop
uit 2021 en de overloop naar 2023
Vraag 25
Wat is de verschuiving tussen het aantal flexibele en vaste contracten per sector
in 2022?
Antwoord 25
Onderstaande grafiek geeft de ontwikkeling van vaste en flexibele contracten per sector
weer in 2022, ten opzichte van van 2021. In totaal groeide het aantal vaste contracten
met 88.000 naar 5,3 miljoen, het aantal flexibele contracten groeide met 112.000 naar
2,7 miljoen. De groei van het aantal vaste contracten was het grootst in de sectoren
gezondheids- en welzijnszorg, Informatie en communicatie, en Specialistische zakelijke
diensten. De grootste toename van het aantal flexibele contracten was in de sectoren
Horeca, Onderwijs, en Cultuur, sport en recreatie.
Bron: CBS, Statline, geraadpleegd op 26-05-2023.
Vraag 26
Over hoeveel banen is het bedrag dat is uitgegeven aan het Lage-inkomensvoordeel (LIV)
verdeeld? Hoeveel is dat voor de tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon (het Jeugd-LIV)?
Antwoord 26
Er wordt niet bijgehouden over hoeveel banen het bedrag, dat is uitgegeven aan het
(Jeugd-)LIV, is verdeeld. Om deze reden is er geen exacte informatie over de hoeveelheid
banen beschikbaar. Een goede indicatie voor de hoeveelheid banen is het aantal werknemers
waarvoor werkgevers (Jeugd-)LIV ontvangen. Uit de beleidsinformatie van UWV blijkt
dat in 2022 432.606 werknemers aan de voorwaarden van het LIV voldeden en 239.661
werknemers aan de voorwaarden van het Jeugd-LIV. Kanttekening hierbij is dat het mogelijk
is dat een werknemer bij meerdere werknemers aan de vereisten van het (Jeugd-)LIV
voldoet. In de praktijk zal het weinig voorkomen dat één werknemer bij meerdere werkgevers
aan de vereisten van het LIV voldoet. Dat is omdat het LIV pas uitgekeerd wordt, wanneer
een werknemer minimaal 1.248 uur op jaarbasis, dat is gemiddeld 24 uur per week, bij
een werkgever heeft gewerkt. Voor het Jeugd-LIV geldt een dergelijke urengrens niet.
Vraag 27
Hoeveel bezwaren zijn er in 2022 gemaakt tegen een keuring van een keuringsarts? Hoeveel
bezwaren zijn er gegrond verklaard?
Antwoord 27
Er zijn cijfers beschikbaar over het aantal bezwaren tegen WIA-besluiten van UWV.
Deze cijfers bevatten zowel bezwaren tegen medische besluiten als niet-medische besluiten.
Voor de WIA als geheel heeft UWV in 2022 27.431 bezwaarschiften afgehandeld tegenover
29.189 in 2021 (zowel medische als niet-medische besluiten). Van de 27.431 bezwaren
in 2022 is 5,6% niet-ontvankelijk verklaard, is 28% ongegrond verklaard en is 30,8%
gegrond verklaard. In 35,6% van de gevallen is het bewaar ingetrokken of heeft er
om overige redenen geen herziening van het besluit plaatsgevonden (Bron: UWV Kwantitatieve
informatie 2022, p. 61). Specifieke informatie over het aantal bezwaren dat zich richt
op de sociaal-medische beoordeling door de verzekeringsarts is niet beschikbaar. UWV
houdt geen registratie bij van de specifieke bezwaargronden.
Vraag 28
Hoeveel mensen zijn na een herkeuring in 2022 (een deel van) hun uitkering kwijtgeraakt?
Om welke verschillen van afkeuringspercentages ging het hier?
Antwoord 28
In 2022 is bij 2.098 (ex-)werknemers hun WGA-uitkering beëindigd en bij 96 (ex-)werknemers
hun IVA-uitkering. Het ging daarbij om een beëindigingspercentage na herbeoordeling
van 7,9% bij de WGA-uitkering en 20% bij de IVA-uitkering. Verder zijn in 2022 naar
aanleiding van een herbeoordeling of een herstelmelding 49 Wajong-uitkeringen en 31
WAO-uitkeringen beëindigd. Hierdoor was er bij de Wajong een beëindigingspercentage
na herbeoordeling van circa 10,9% en bij de WAO ongeveer 26,2%. In deze percentages
zijn ook de herstelmeldingen meegenomen, waardoor de daadwerkelijke percentages van
beëindiging na herbeoordeling voor de Wajong en de WAO waarschijnlijk iets lager liggen.
Naast dat een uitkering naar aanleiding van een herbeoordeling beëindigd wordt, kan
het ook zijn dat de herbeoordeling leidt tot een wijziging in uitkeringshoogte. In
de kwantitatieve informatie bij het jaarverslag van 2022 van UWV is een totaaloverzicht
hiervan te vinden (Bron: UWV Kwantitatieve informatie 2022, p. 25).
Vraag 29
Hoeveel klachten over de werkwijze van het UWV zijn er in 2022 ingediend? Kunnen deze
klachten worden gespecificeerd?
Antwoord 29
In totaal heeft UWV in 2022 7.892 klachten ontvangen. Het grootste deel van de klachten
betreft «bejegening» (22%), «informatie onduidelijk/ onjuist» (20%) en «geen of te
late beslissing/ besluit» (15%). De meeste klachten hebben betrekking op de WIA.
Vraag 30
Hoeveel klachten jegens het UWV zijn er in 2022 gegrond verklaard?
Antwoord 30
In 2022 zijn er 3720 (46,8%) gegrond en 1.317 klachten (16,6%) ongegrond verklaard.
Als de klacht niet gegrond en ook niet ongegrond verklaard kan worden, wordt de klacht
geregistreerd onder de noemer «geen oordeel». Daarbij ging het in 2022 om circa 28,5%.
Ook kan er sprake zijn van niet ontvankelijkheid en «oordeel niet van toepassing».
In de praktijk kunnen sommige klachten via een korte interventie worden afgehandeld
en opgelost en die klachten krijgen niet altijd een label van gegrond of ongegrond.
UWV gebruikt zowel gegronde als ongegronde klachten. Elk klantsignaal wordt gebruikt
om de dienstverlening blijvend te verbeteren, naast het herstellen van een relatie,
het voorkomen van klachten en het afhandelen van de klachtmelding.
Vraag 31
Op pagina 111 van Kamerstuk 36 360 XV, nr. 1 staat «De ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang zijn 98,7 miljoen euro hoger
dan in de begroting 2022 was voorzien». Op p.6 bij Kamerstuk 36 360-XV, nr. 4 staat «De ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang waren 15,8 miljoen euro lager
dan was verwacht». Waarin zit het verschil tussen deze twee cijfers?
Antwoord 31
Het verschil tussen deze twee cijfers hangt samen met het bedrag waarmee de gerealiseerde
ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang (€ 1.426,3 miljoen) wordt vergeleken.
In Kamerstuk 36 360-XV, nr. 1 (het SZW Jaarverslag) wordt de realisatie afgezet tegenover de geraamde ontvangsten
in de vastgestelde begroting 2022 (€ 1.327,5 miljoen), een verschil van € 98,7 miljoen.
Bij Slotwet (Kamerstuk 36 360 XV, nr. 4) wordt de realisatie vergeleken met de (recentere) stand bij de 2e suppletoire begroting 2022. De raming van de ontvangsten werkgeversbijdrage was toen
naar boven aangepast (naar € 1.442,0 miljoen), een verschil van € 15,8 miljoen met
de realisatie.
Vraag 32
Hoe gaat de aandacht voor mentaal welzijn eruitzien bij toekomstige pandemische maatregelen?
Antwoord 32
Het kabinet heeft een beleidsprogramma Pandemische paraatheid opgezet dat gericht
is op de voorbereiding op een nieuwe pandemie. Het programma bouwt voort op de lessen
die kunnen worden getrokken van de Covid-19 pandemie evenals de instrumenten en infrastructuur
die zijn opgebouwd tijdens de COVID-19-pandemie, zoals de gedragsunit van het RIVM.
Vanuit het beleidsprogramma wordt ook ingezet op kennisontwikkeling over gedrag, waarbinnen
mentaal welzijn een belangrijk thema is. Deze nieuwe kennis helpt om bij een volgende
pandemie effectiever te werk te gaan en de impact van een pandemie op de bevolking
te beperken. Bovendien is het kabinet voornemens om zich bij toekomstige pandemieën
te laten adviseren over de sociaalmaatschappelijke en economische impact van eventuele
maatregelen door een onafhankelijke commissie om een integrale belangenafweging te
kunnen maken.
Naast het beleidsprogramma zet het kabinet ook andere stappen die bijdragen aan de
pandemiebestendigheid van Nederland. Met het Nationaal Preventieakkoord en het onlangs
gesloten Gezond en Actief Leef Akkoord (GALA) werkt het kabinet, samen met diverse
partners, aan het verbeteren van de gezondheid en weerbaarheid van de Nederlandse
bevolking. Via het programma Mentale gezondheid van ons allemaal wordt gewerkt aan
het stimuleren van de mentale gezondheid.
Vraag 33
Met de instelling van het Maatschappelijk Impact Team (MIT) gaf het kabinet invulling
aan de wens bij toekomstige coronamaatregelen de brede maatschappelijke impact van
de maatregel als nevengeschikt doel aan de effecten van de maatregel op de gezondheidsketen
mee te nemen (Kamerstuk 25 295, nr. 1780), wat zijn de concrete effecten van het MIT geweest?
Antwoord 33
Het MIT heeft adviezen opgeleverd bij de besluitvormingsrondes over het instellen
van EU-maatregelen voor reizigers vanuit China, en over afschaling van resterende
COVID-19 adviezen. Deze adviezen hebben voor een verbreding van het besluitvormingsproces
gezorgd, waardoor aandacht voor de sociaalmaatschappelijke en economische effecten
van de voorgestelde maatregelen gelijkwaardig aan de epidemiologische effecten kon
worden meegewogen. In geval van de EU-maatregelen voor reizigers vanuit China betekende
dit bijvoorbeeld dat er extra aandacht in de communicatie was voor mogelijk ongewenste
stigmatisering van Nederlanders met een Aziatische achtergrond. In het geval van het
besluit tot afschaling van de specifieke COVID-19 adviezen betekende dit bijvoorbeeld
dat het draagvlak en de naleving van de (nieuwe) generieke adviezen voor álle infectieziekten,
en zorgen over COVID-19, gemonitord blijven worden.
De impact van het MIT en de adviezen van het MIT zullen geëvalueerd worden in de bij
instelling aangekondigde evaluatie. Deze evaluatie zal tevens ook breder kijken naar
de uitvoering van het werkprogramma, en andere gevraagde en ongevraagde adviezen.
Vraag 34
Hoe vaak is het MIT (fysiek/digitaal) bijeengekomen?
Antwoord 34
In 2022 is het MIT 6 keer bijeengekomen (4 reguliere vergaderingen, vergadering eerste
adviesaanvraag, vergadering rond simulatie). In 2023 tot nu toe (25/5) is het MIT
5 keer bijeengekomen (3 reguliere vergaderingen, schriftelijke rondes reizigersadvies
China, schriftelijke rondes advies afschaling).
Het MIT heeft drie subcommissies: (1) Dashboard; (2) Factsheets; (3) Afwegingskader.
Deze subcommissies hebben elk tot nu toe 4 vergaderingen gehad.
In totaal is het MIT tot nu toe 23 keer bijeengekomen. Voor meer toelichting met betrekking
tot de onderwerpen van de subcommissies verwijzen wij u naar het werkprogramma van
het MIT (Werkprogramma MIT 2022-2024 |bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1994).
Vraag 35
Hoeveel van de 120 miljoen euro, beschikbaar gemaakt voor de aanpak geldzorgen, armoede
en schulden 2022–2025, gaat er naar maatschappelijke partijen om mensen met geldzorgen
beter te ondersteunen?
Antwoord 35
De € 120 miljoen in het jaarverslag betreft het structurele bedrag, zoals ook vermeld
in de financiële bijlage bij de Kamerbrief van 23 november 2022 (Kamerstuk 24 515, nr. 654) over het implementatieplan Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Voor 2022 is
er € 101 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Hiervan is € 2 miljoen voor maatschappelijke partijen begroot. In de periode 2023–2025
worden er ook middelen gereserveerd om maatschappelijke partijen te ondersteunen;
2023 is hiervoor € 15 miljoen beschikbaar, 2024 is dat € 12 miljoen en in 2025 is
dat € 6 miljoen.
Vraag 36
Hoeveel van de 120 miljoen euro, beschikbaar gemaakt voor de aanpak geldzorgen, armoede
en schulden 2022–2025, gaat er naar de gemeenten om meer mensen schuldhulpverlening
aan te kunnen bieden?
Antwoord 36
De € 120 miljoen in het jaarverslag betreft het structurele bedrag. Voor 2022 is er
€ 101 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Hiervan is € 87,5 miljoen naar gemeenten gegaan voor toevoeging aan het budget voor
de energietoeslag. De middelen zijn via algemene uitkering toegevoegd aan het gemeentefonds.
Gemeenten kunnen middelen die eventueel overblijven vanuit de vergoeding voor de energietoeslag
op andere gebieden inzetten.
Vanaf 2023 is jaarlijks € 40 miljoen voor het versterken van dienstverlening door
gemeenten.
Vraag 37
Hoe wordt de structureel beschikbare 120 miljoen die beschikbaar is voor gemeenten
om schuldhulpverlening aan te bieden verdeeld over de gemeentes?
Antwoord 37
De € 120 miljoen in het jaarverslag betreft het structurele bedrag. Voor 2022 is er
€ 101 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Het bedrag van € 87,5 miljoen wat voor gemeenten beschikbaar is gesteld ten behoeve
van de energietoeslag, is toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds.
Vanaf 2023 wordt er structureel € 40 miljoen via de algemene uitkering aan het gemeentefonds
toegevoegd voor de dienstverlening op het gebied van geldzorgen, armoede en schulden.
Bovenstaande middelen worden via de algemene uitkering verdeeld, gebruikmakend van
het cluster inkomen en participatie minimabeleid.
Vraag 38
Welke partijen die bestaan om mensen met geldzorgen beter te ondersteunen hebben geld
ontvangen uit de enveloppe aanpak geldzorgen, armoede en schulden 2022–2025?
Antwoord 38
Dit zijn diverse partijen en besluitvorming hierover loopt in sommige gevallen nog.
Enkele voorbeelden van partijen die geld hebben ontvangen zijn:
– Stichting schuldenknooppunt;
– Stichting NSR;
– Alliantie Kinderarmoede;
– Nibud;
– Divosa;
– De Voorzieningenwijzer;
– Schuldhulpmaatje;
– Jongerenperspectieffonds;
– NVVK.
Vraag 39
Hoeveel middelen worden er ingezet voor financiële voorlichting om geldzorgen te voorkomen?
Antwoord 39
Voor 2022 zijn voor onderstaande activiteiten middelen ingezet voor financiële voorlichting:
– Jaarlijkse bijdrage van SZW aan Wijzer in geldzaken van € 230.000,-;
– SZW Communicatiecampagne gericht op doorbreken taboe en oproep om hulp te zoeken bij
geldzorgen (€ 500.000,-);
– Bijdrage van SZW aan consumentenvoorlichting door het Nibud middels subsidie: in 2019
€ 1.256.000,- subsidie gekregen voor consumentenvoorlichting voor de periode tot 31 december
2023.
Vraag 40
Het Stimulering ArbeidsmarktPositie (STAP)-budget wordt afgeschaft, welke alternatieven
om leven lang ontwikkelen te stimuleren zijn er?
Antwoord 40
Het kabinet wil mensen, bedrijven en opleiders blijven stimuleren in ontwikkeling
te blijven en blijft daarvoor – ook nu het STAP-budget wordt beëindigd – een aantal
instrumenten inzetten, zoals de SLIM-regeling, Levenlangleren krediet, NGF-projecten
Vaardig met vaardigheden, Leeroverzicht en LLO-Katalysator. De ambitie is en blijft
om leren en ontwikkelen vanzelfsprekend te maken voor iedereen en in elke organisatie.
Ter versterking van de leercultuur en een vraaggerichte leerinfrastructuur werkt het
kabinet nu aan een actieplan voor de korte termijn met onder meer een programma leercultuur
en een agenda voor de toekomst met vraagstukken voor de langere termijn.
Vraag 41
Wordt er gebruik gemaakt van de subsidieregeling leren en ontwikkelen in het mkb (SLIM-regeling)?
Zo ja, wat zijn de cijfers hiervan?
Antwoord 41
De SLIM-subsidie helpt ondernemers bij het creëren van een leer- en ontwikkelingscultuur
in hun bedrijf. De SLIM-subsidie richt zich daarbij op meerdere doelgroepen met eigen
tijdvakken van openstelling. De regeling kan worden aangevraagd door individuele mkb-bedrijven,
door samenwerkingsverbanden in het mkb (O&O-fondsen, brancheorganisaties, werkgevers-
en werknemersverenigingen en onderwijsinstellingen) en door grootbedrijven uit de
sectoren landbouw, horeca en recreatie en wordt goed gebruikt.
De tijdvakken gericht op individueel mkb worden structureel overvraagd en daarbij
vindt loting plaats. Bij samenwerkingsverbanden zijn er ook meer aanvragen dan budget.
Alleen de module grootbedrijf blijft achter in aanvragen.
Vanaf de start in 2020 tot eind 2022 zijn inmiddels 3.813 subsidies toegekend voor
een verleend bedrag van circa € 121 miljoen. Daarvan waren er 3.606 individuele mkb-bedrijven,
187 samenwerkingsverbanden en 20 grootbedrijven.
Vraag 42
Hoe gaat u schijnzelfstandigheid aanpakken? Na afschaffing van het handhavingsmoratorium
moet er wel gehandhaafd worden, wat is de status van de ontwikkeling van de handhaving?
Antwoord 42
In de voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n) van 16 december 2022 (Kamerstuk
31 311, nr. 246) heeft het kabinet toegelicht dat de problematiek rondom schijnzelfstandigheid niet
op korte termijn volledig opgelost kan worden. Het aanpakken van dit probleem vergt
een aanpak langs drie lijnen: een gelijker speelveld tussen contractvormen, meer duidelijkheid
over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer dan wel als zelfstandige en verbetering
van handhaving op schijnzelfstandigheid. In de voortgangsbrief is geschetst welke
stappen de Belastingdienst neemt richting de afschaffing van het handhavingsmoratorium
en om op korte termijn de handhaving te versterken en verbeteren (lijn 3). Ook op
dit moment wordt er al gehandhaafd door de Belastingdienst. De Belastingdienst beoogt
tot meer compliantie te komen door het uitvoeren van bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken
en het geven van voorlichting. Onder het handhavingsmoratorium kan de Belastingdienst
in het geval van schijnzelfstandigheid overgaan tot naheffing bij kwaadwilligheid
of na een aanwijzing. Ook geeft de Belastingdienst aanwijzingen als niet conform wet-
en regelgeving wordt gewerkt.
Vraag 43
Als onderdeel van het Aanvullend sociaal pakket waren in 2022 de regionale mobiliteitsteams
(RMT’s) actief en bieden zij ontschotte dienstverlening aan werkzoekenden (één intake,
één diagnose, één plan), wat zijn de effecten hiervan en zijn er verschillen tussen
de RMT's? Zo ja, kan dit nader geduid worden?
Antwoord 43
Uit de monitor blijkt dat de 35 Regionale Mobiliteitteams (RMT’s) tot en met 1 december
2022 ongeveer 18.500 kandidaten hebben geholpen. Deze personen hebben op basis van
de behoeften en arbeidsmarktpositie passende dienstverlening ontvangen die regulier
niet beschikbaar zou zijn. De effecten en resultaten van de inzet van deze dienstverlening
via de RMT’s worden gemeten met behulp van een monitor en een lerende evaluatie.
De monitor met kwantitatieve informatie over de instroom, uitstroom en ingezette dienstverlening
is openbaar toegankelijk via
www.monitorrmt.nl. Daaruit blijkt onder andere dat onder de personen die dienstverlening hebben ontvangen
meer dan de helft kwetsbare werkenden die met ontslag werden bedreigd of nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden)
waren.
De lerende evaluatie geeft inzicht in de werkende elementen van de aanpak en de effecten
van de samenwerking en aanvullende dienstverlening binnen de RMT’s. De uitkomsten
van de lerende evaluatie worden begin 2024 met uw Kamer gedeeld.
Er zijn verschillen tussen de regio’s, bijvoorbeeld welke doelgroep het meest geholpen
is. De verschillen tussen RMT’s kennen meerdere verklaringen, waaronder de situatie
op de regionale arbeidsmarkt, de aanwezigheid van reguliere dienstverlening en voorliggende
voorzieningen in de regio, de profilering van het RMT naar buiten en de wijze van
samenwerking. Deze verschillen worden meegenomen in de lerende evaluatie.
Vraag 44
Bent u het ermee eens dat de uitdagingen van de toekomst (vergrijzing/migratie) aandacht
behoeven en er ook nu al stappen gezet moeten worden? Wat is de status van het advies
van de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050? Welke stappen moeten er
nu al gezet worden?
Antwoord 44
Het kabinet deelt de opvatting dat de geprognosticeerde ontwikkelingen zoals genoemd
in het rapport «Bevolking 2050 in beeld: opleiding, zorg, arbeid en wonen» aandacht
behoeven. Het kabinet heeft derhalve de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen
2050 (hierna: Staatscommissie) ingesteld en gevraagd advies uit te brengen over scenario’s,
mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot
de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen, in het bijzonder
van vergrijzing en migratie. Met betrekking tot te ondernemen stappen wenst het kabinet
niet vooruit te lopen op het advies van de Staatscommissie, wat in januari 2024 wordt
verwacht.
Vraag 45
Wat zijn de uitkomsten van de onderhandelingsrondes die in 2022 hebben plaatsgevonden
met Argentinië en Turkije over aanpassing van de betreffende sociale zekerheidsverdragen?
Wordt verwacht dat hier een aanpassing zal plaatsvinden en zo ja, op welke termijn?
Antwoord 45
Met Turkije zijn in 2022 gesprekken op ambtelijk niveau gevoerd over de herziening
van het bilateraal sociaal zekerheidsverdrag. SZW heeft tijdens deze gesprekken de
Nederlandse wensen voor de wijziging van het verdrag toegelicht,1 en er zijn tevens een aantal uitvoeringskwesties besproken. Deze gesprekken zijn
in goede sfeer verlopen en er is afgesproken om in het voorjaar van 2023 een nieuwe
onderhandelingsronde te organiseren. Door de aardbeving in Turkije in februari heeft
dit echter nog geen doorgang kunnen vinden. Er wordt nog gezocht naar een nieuwe datum.
SZW heeft de ambitie deze onderhandelingen zo snel mogelijk af te ronden. Gezien de
complexiteit van de onderhandelingen en het feit dat het resultaat afhankelijk is
van de instemming van twee partijen is het niet mogelijk om te zeggen wanneer de onderhandelingen
afgerond zouden kunnen zijn en wat de precieze inhoud van de mogelijke verdragswijziging
zou zijn.
In 2022 is twee keer op ambtelijk niveau met Argentinië gesproken over de vervanging
van het bilateraal sociaal zekerheidsverdrag. In 2023 heeft één gesprek plaatsgevonden.
Tijdens deze gesprekken is veel voortgang gemaakt en is overeenstemming bereikt op
veel artikelen. De Nederlandse delegatie zet zich in om het verdrag aan te passen
in lijn met de huidige nationale wetgeving, waaronder de Wet woonlandbeginsel in de
sociale zekerheid. Ook worden bepalingen in het verdrag opgenomen over de toepasselijke
wetgeving in grensoverschrijdende situaties.
Vraag 46
Wat is de reden dat het aantal boetes en het boetebedrag bij UWV zijn gedaald en bij
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) stabiel zijn gebleven, ondanks de stijging in het
aantal geconstateerde overtredingen?
Antwoord 46
De lichte daling van het boetebedrag en het aantal boetes bij UWV kan worden verklaard
door een evenredige daling in het aantal geconstateerde overtredingen en door het
opleggen van waarschuwingen (Kamerstuk 36 360 XV, nr. 1, pagina 25–26). De lichte daling in het aantal door UWV geconstateerde overtredingen
houdt mogelijk verband met het verrekenen van inkomsten met de Polisadministratie
en corona.
Het aantal boetes en het boetebedrag zijn bij de SVB stabiel gebleven, ondanks de
stijging in aantal geconstateerde overtredingen. De SVB heeft wel in 2022 meer waarschuwingen
gegeven dan in 2021, dit verklaart waarom het boetebedrag stabiel is gebleven.
Vraag 47
Waarom zijn de uitgaven aan de arbeidsmarkt lager uitgevallen dan begroot?
Antwoord 47
De uitgaven aan de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
(NOW) zijn onderdeel van de uitgaven arbeidsmarkt en waren fors lager. De NOW zorgt
bijna voor het gehele effect, met € 7.390 miljoen aan lagere realisaties in 2022.
Bij het opstellen van de begroting 2022 werd er nog van uitgegaan dat SZW een bedrag
moest nabetalen aan UWV voor het afhandelen van NOW-subsidies met bedrijven. Bedrijven
vragen een voorschot aan voor de NOW, en achteraf wordt de daadwerkelijke hoogte van
de subsidie vastgesteld. Nadat steeds meer vaststellingen van NOW-subsidies zijn afgehandeld,
bleek dat bedrijven vaker recht hadden op een lagere NOW-subsidie dan gedacht. Omdat
de subsidie-vaststellingen lager uitvielen, waren er minder nabetalingen nodig. Ook
vielen de aanvragen voor de NOW 6 die in het eerste kwartaal van 2022 werd opengesteld
lager uit. In totaal vielen daarmee de uitgaven € 3.440 miljoen lager uit. In tegenstelling,
omdat meer bedrijven (een deel van) het voorschot moesten terugbetalen, leidde de
afhandeling van de subsidievaststellingen juist tot een forse terugontvangst van UWV
aan SZW van € 3.950 miljoen. In totaal vielen daarmee de realisaties € 7.390 miljoen
lager uit dan voorspeld.
Vraag 48
Waarom zijn de uitgaven voor arbeidsongeschiktheid, ziekte en verlofregelingen zoveel
hoger uitgevallen dan begroot? Waar komt dat verschil vandaan?
Antwoord 48
In de begrotingsstand is nog geen rekening gehouden met de loon- en prijsbijstelling,
deze dient er nog bij opgeteld te worden. Indien rekening gehouden wordt met de ten
tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling vielen de uitgaven
aan arbeidsongeschiktheid (AO), ziekte en verlofregelingen juist lager uit dan begroot
(per saldo € 120 miljoen).
De uitgaven bij de AO-regelingen vallen hoger uit, dit komt vooral door de Wajong.
De uitkeringslasten Wajong zijn hoger dan begroot, door een hogere gemiddelde uitkeringshoogte.
Daartegenover staan lagere uitgaven op de Ziektewet (ZW). Het aantal ZW-uitkeringen
is lager uitgevallen, doordat corona een kleiner effect had op de uitkeringslasten
dan verwacht. Daarnaast zijn ook de uitgaven aan de transitievergoeding na 2 jaar
ziekte lager dan verwacht. Dit wordt vooral verklaard door lagere volumes in 2022,
onder andere omdat de uitbetaling voor circa 1.600 aanvragen doorschuift naar 2023.
Tot slot zijn ook de uitgaven bij de compensatieregeling transitievergoeding MKB lager
dan begroot. De realisaties vallen mede lager uit doordat het onderdeel compensatie
bij bedrijfsbeëindiging wegens ziekte van de ondernemer in 2022 niet in werking is getreden
(dit onderdeel is definitief afgesteld bij de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 350, nr. 1)). Verder zijn de realisaties op de wel in werking getreden onderdelen van de regeling
(compensatie bij bedrijfsbeëindiging wegens overlijden of pensionering van de werkgever)
lager uitgekomen.
Vraag 49
Wat is de reden dat de ten tijde van het opstellen van begroting 2022 verwachte stijging
van werkloosheid in 2022, mede als gevolg van het aflopen van de coronasteunpakketten,
zich niet heeft voorgedaan?
Antwoord 49
Ten tijde van het opstellen van begroting 2022 was de verwachting dat de werkloosheid
in 2022 zou oplopen, mede als gevolg van het aflopen van de coronasteunpakketten.
Deze stijging in werkloosheid heeft zich echter niet voorgedaan en momenteel is er
zelfs sprake van krapte op de arbeidsmarkt. De economische ontwikkeling na afloop
van de steunpakketten bleek voorspoediger dan verwacht ten tijde van de begroting.
Dit resulteerde in een lagere instroom in de WW dan verwacht.
Vraag 50
Hoeveel collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) kenden in 2022 een onderscheid op
basis van leeftijd, waarbij iemand die ouder is dan een bepaalde leeftijd een hoger
salaris krijgt (per uur) of hetzelfde salaris voor minder uren in eenzelfde schaal?
Antwoord 50
SZW volgt de circa 100 grootste cao’s die bij het ministerie zijn aangemeld. Hieronder
vallen circa 5 miljoen werknemers, oftewel 85% van alle cao-werknemers. Onder deze
cao’s zijn geen cao’s bekend waarbij iemand die ouder is dan een bepaalde leeftijd
een hoger salaris krijgt (per uur), afgezien van eventuele overgangsregelingen.
Wel komen verschillende soorten ontziemaatregelen voor oudere werknemers in de cao
voor die resulteren in hetzelfde salaris voor minder uren in eenzelfde schaal.
1. In een aantal cao’s is een bepaling opgenomen dat oudere werknemers jaarlijks extra
verlofdagen krijgen zonder daar salaris voor in te leveren. In 45 van de 108 steekproefcao’s
(van toepassing op 33% van de werknemers in de steekproef) is een bepaling opgenomen
over extra verlof op basis van leeftijd, zonder dat dit invloed heeft op de hoogte
van het salaris.
2. Ook kunnen oudere werknemers in aanmerking komen voor wekelijkse extra arbeidsduurverkorting,
waarbij ofwel geen loon, ofwel minder dan evenredig loon wordt ingeleverd. In vier
cao’s levert de werknemer wel salaris in maar wordt de pensioenopbouw volledig voortgezet.
In 66 cao’s zijn afspraken opgenomen over (extra) arbeidsduurverkorting voor oudere
werknemers, wat overeenkomt met 52% van de werknemers in de steekproef. De leeftijd
waarop werknemers voor het eerst in aanmerking komen voor extra arbeidsduurverkorting
varieert van 45 jaar tot en met 66 jaar. De gemiddelde leeftijd is 61 jaar.
3. Tot slot worden er afspraken gemaakt over demotie met (geheel dan wel gedeeltelijk)
behoud van salaris. In 31 cao’s, van toepassing op 29% van de werknemers in de steekproef,
staat een afspraak over demotie gericht op oudere werknemers.
Vraag 51
Wat was de verwachting van het Meerjarig Investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid
en LLO (MIP)? Hoeveel aanvragen zijn er gedaan? Hoe staat het met de procesevaluatie?
Is daar al iets over bekend?
Antwoord 51
Het MIP richt zich op het creëren van bewustwording en op het beter toepasbaar maken
van bestaande wetenschappelijke- en praktijkkennis op het gebied van Duurzame Inzetbaarheid
en Leven Lang Ontwikkelen. Belangrijk onderdeel hiervan is de expeditie-regeling.
Het eerste aanvraagtijdvak van deze regeling liep van 23 mei tot 24 juni 2022. Er
zijn in totaal tien aanvragen gedaan, waarvan er vier zijn gehonoreerd. Op dit moment
loopt de procesevaluatie, deze zal kort na de zomer worden opgeleverd en met de Kamer
worden gedeeld. Naar verwachting zal de regeling mede naar aanleiding van deze evaluatie
op een aantal punten worden gewijzigd. Het streven is om in het voorjaar van 2024
een nieuw aanvraagtijdvak open te stellen.
Vraag 52
Welke sectoren kregen in 2022 LIV uitgekeerd, uitgesplitst in percentages?
Antwoord 52
In onderstaande tabel wordt het aantal werkgevers dat LIV heeft ontvangen, weergegeven
per sector. Daarnaast geeft de tabel het aantal werkgevers per sector dat LIV ontvangt
als percentage van het totaal aantal werkgevers dat LIV ontvangt weer. Het gaat om
cijfers over 2022 (bron: UWV).
SECTOR
OMSCHRIJVING
AANTAL WERKGEVERS
PERCENTAGE
Totaal aantal werkgevers LIV
98.346
100
1
Agrarisch bedrijf
4.883
5,0
2
Tabakverwerkende industrie
2
0,0
3
Bouwbedrijf
1.314
1,3
4
Baggerbedrijf
10
0,0
5
Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie
187
0,2
6
Timmerindustrie
211
0,2
7
Meubel- en orgelbouwindustrie
696
0,7
8
Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie
143
0,1
9
Grafische industrie
345
0,4
10
Metaalindustrie
214
0,2
11
Elektrotechnische industrie
38
0,0
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
9.049
9,2
13
Bakkerijen
1.058
1,1
14
Suikerverwerkende industrie
50
0,1
15
Slagersbedrijven
626
0,6
16
Slagers overig
223
0,2
17
Detailhandel
17.256
17,5
18
Reiniging
1.340
1,4
19
Grootwinkelbedrijf
287
0,3
20
Havenbedrijven
646
0,7
21
Havenclassificeerders
47
0,0
22
Binnenscheepvaart
411
0,4
23
Visserij
13
0,0
24
Koopvaardij
36
0,0
25
Vervoer KLM
3
0,0
26
Vervoer NS
2
0,0
27
Vervoer Posterijen
39
0,0
28
Taxivervoer
247
0,3
29
Openbaar Vervoer
10
0,0
30
Besloten busvervoer
13
0,0
31
Overig personenvervoer te land en in de lucht
35
0,0
32
Overig goederenvervoer te land en in de lucht
1.975
2,0
33
Horeca algemeen
14.925
15,2
34
Horeca catering
111
0,1
35
Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen
6.260
6,4
38
Banken
20
0,0
39
Verzekeringswezen
10
0,0
40
Uitgeverij
94
0,1
41
Groothandel I
2.592
2,6
42
Groothandel II
4.313
4,4
43
Zakelijke Dienstverlening I
930
0,9
44
Zakelijke Dienstverlening II
5.135
5,2
45
Zakelijke Dienstverlening III
4.601
4,7
46
Zuivelindustrie
34
0,0
47
Textielindustrie
33
0,0
48
Steen-, cement-, glas- en keramische industrie
139
0,1
49
Chemische industrie
284
0,3
50
Voedingsindustrie
326
0,3
51
Algemene industrie
394
0,4
52
Uitzendbedrijven
2.286
2,3
53
Bewakingsondernemingen
129
0,1
54
Culturele instellingen
560
0,6
55
Overige takken van bedrijf en beroep
1.182
1,2
56
Schildersbedrijf
241
0,2
57
Stukadoorsbedrijf
97
0,1
58
Dakdekkerbedrijf
96
0,1
59
Mortelbedrijf
4
0,0
60
Steenhouwersbedrijf
4
0,0
61
Overheid, onderwijs en wetenschappen
258
0,3
62
Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht
4
0,0
63
Overheid, defensie
0
0,0
64
Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen
75
0,1
65
Overheid, openbare nutsbedrijven
4
0,0
66
Overheid, overige instellingen
67
0,1
67
Werk en (re)Integratie
74
0,1
68
Railbouw
2
0,0
69
Telecommunicatie
79
0,1
998
Sector niet van toepassing
11.574
11,8
Vraag 53
Welke sectoren kregen in 2022 Jeugd-LIV uitgekeerd, uitgesplitst in percentages?
Antwoord 53
In onderstaande tabel wordt het aantal werkgevers dat Jeugd-LIV heeft ontvangen weergegeven
per sector. Daarnaast geeft de tabel het aantal werkgevers per sector dat Jeugd-LIV
ontvangt als percentage van het totaal aantal werkgevers dat Jeugd-LIV ontvangt weer.
Het gaat om cijfers over 2022 (bron: UWV).
SECTOR
OMSCHRIJVING
AANTAL WERKGEVERS
PERCENTAGE
Totaal aantal werkgevers Jeugd-LIV
65.245
100
1
Agrarisch bedrijf
3.176
4,9
2
Tabakverwerkende industrie
2
0,0
3
Bouwbedrijf
734
1,1
4
Baggerbedrijf
12
0,0
5
Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie
80
0,1
6
Timmerindustrie
39
0,1
7
Meubel- en orgelbouwindustrie
357
0,5
8
Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie
62
0,1
9
Grafische industrie
138
0,2
10
Metaalindustrie
244
0,4
11
Elektrotechnische industrie
27
0,0
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
6.966
10,7
13
Bakkerijen
1.127
1,7
14
Suikerverwerkende industrie
51
0,1
15
Slagersbedrijven
700
1,2
16
Slagers overig
98
0,2
17
Detailhandel
12.716
19,5
18
Reiniging
699
1,1
19
Grootwinkelbedrijf
395
0,6
20
Havenbedrijven
311
0,5
21
Havenclassificeerders
7
0,0
22
Binnenscheepvaart
209
0,3
23
Visserij
7
0,0
24
Koopvaardij
19
0,0
25
Vervoer KLM
3
0,0
26
Vervoer NS
4
0,0
27
Vervoer Posterijen
14
0,0
28
Taxivervoer
28
0,0
29
Openbaar Vervoer
3
0,0
30
Besloten busvervoer
2
0,0
31
Overig personenvervoer te land en in de lucht
23
0,0
32
Overig goederenvervoer te land en in de lucht
803
1,2
33
Horeca algemeen
17.194
26,4
34
Horeca catering
57
0,1
35
Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen
3.999
6,1
38
Banken
12
0,0
39
Verzekeringswezen
7
0,0
40
Uitgeverij
52
0,1
41
Groothandel I
1.374
2,1
42
Groothandel II
2.112
3,2
43
Zakelijke Dienstverlening I
483
0,7
44
Zakelijke Dienstverlening II
2.167
3,3
45
Zakelijke Dienstverlening III
2.025
3,1
46
Zuivelindustrie
26
0,0
47
Textielindustrie
18
0,0
48
Steen-, cement-, glas- en keramische industrie
39
0,1
49
Chemische industrie
122
0,2
50
Voedingsindustrie
177
0,3
51
Algemene industrie
146
0,2
52
Uitzendbedrijven
1.420
2,2
53
Bewakingsondernemingen
53
0,1
54
Culturele instellingen
405
0,6
55
Overige takken van bedrijf en beroep
779
1,2
56
Schildersbedrijf
161
0,2
57
Stukadoorsbedrijf
38
0,1
58
Dakdekkerbedrijf
50
0,1
59
Mortelbedrijf
3
0,0
60
Steenhouwersbedrijf
2
0,0
61
Overheid, onderwijs en wetenschappen
220
0,3
62
Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht
7
0,0
63
Overheid, defensie
1
0,0
64
Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen
51
0,1
65
Overheid, openbare nutsbedrijven
3
0,0
66
Overheid, overige instellingen
41
0,1
67
Werk en (re)Integratie
67
0,1
68
Railbouw
2
0,0
69
Telecommunicatie
20
0,0
998
Sector niet van toepassing
2.856
4,4
Vraag 54
Naar welke sectoren ging in 2022 STAP-budget, uitgesplitst in percentages?
Antwoord 54
De aanvrager geeft bij zijn aanvraag aan in welke sector hij werkt. Er zijn geen gegevens
bekend over de sector waar de scholing die aanvrager wil volgen, op gericht is. Onderstaande
tabel geeft derhalve weer in welke sector de aanvragers waarvan de aanvraag toegekend
is, werken.
2022
17 maart 2023
1 mei 2023
Totaal tot nu toe
% van totaal
Zorg en welzijn
50.200
9.142
9.324
68.666
23
Zakelijke dienstverlening
31.800
5.684
5.302
42.786
15
Handel
21.100
3.703
3.456
28.259
10
Informatie, communicatie, overig
18.100
3.372
3.202
24.674
8
Cultuur, recreatie
16.800
3.065
3.109
22.974
8
Onderwijs
15.200
2.912
3.094
21.206
7
Financiële dienstverlening
10.900
2.345
2.256
15.501
5
Industrie
8.800
2.100
1.917
12.817
4
Horeca
13.000
2.164
1.841
17.005
6
Vervoer en opslag
12.400
1.766
1.711
15.877
5
Openbaar bestuur
6.700
1.412
1.296
9.408
3
Bouwnijverheid
6.400
1.222
1.206
8.828
3
Landbouw en visserij
1.900
399
386
2.685
1
Verhuur/handel onroerend goed
1.200
229
181
1.610
1
Totaal
214.500
39.515
38.281
292.296
100%
Vraag 55
Kunt u beargumenteren waarom het ziekteverzuim verder is gestegen (van 4,9% naar 5,6%)?
Antwoord 55
Volgens de Kwartaalstatistiek Ziekteverzuim van het CBS is het ziekteverzuim gestegen
van 4,9% in 2021 naar 5,6% in 2022. Ook volgens de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden
van TNO/CBS steeg het ziekteverzuim.
Uit de NEA blijkt dat de toename van het ziekteverzuim in 2022 ten opzichte van 2021
kan worden verklaard door meerdere verzuimkenmerken. Het aandeel werknemers dat heeft
verzuimd is fors gestegen (van 47% in 2021 naar 58% in 2022). Het aantal keer dat
er is verzuimd is toegenomen (van gemiddeld 1,2 keer per werknemer in 2021 naar 1,5
in 2022). En voorts is de verzuimduur gestegen van gemiddeld 8 dagen per werknemer
in 2021 naar 9 dagen in 2022.
De coronapandemie en een griepgolf in het najaar van 2022 hebben bijgedragen aan het
hoge(re) verzuim. De stijging van het verzuim wordt vooral veroorzaakt door factoren
die niet samenhangen met het werk.
Vraag 56
Welk percentage van het historisch hoge ziekteverzuim kan toegeschreven worden aan
long-covid? En hoeveel mensen verzuimen (langdurig of kortdurend) door burn-outs?
Antwoord 56
Post-COVID verwijst naar de aanhoudende gezondheidsproblemen die mensen ervaren na
het doormaken van een coronabesmetting. Het gaat daarbij onder andere om aanhoudende
symptomen als vermoeidheid, hoofdpijn, spierpijn, benauwdheid, druk op de borst, hartkloppingen,
vergeetachtigheid, hersenmist, niet goed kunnen concentreren, slecht slapen, wazig
zien, en smaak- en reukverlies. In totaal zijn er ruim 200 symptomen beschreven bij
post-COVID. De WHO hanteert als definitie van post-COVID de voortzetting of ontwikkeling
van deze symptomen vanaf drie maanden na de initiële besmetting met COVID-19, waarbij
deze symptomen langer dan twee maanden aanhouden zonder dat daar een andere verklaring
voor is. Deze gezondheidsproblemen zijn niet alleen divers, maar kunnen daarbij ook
variëren van mild tot ernstig.
Het gaat volgens schattingen om circa 100.000 mensen in Nederland. Ook is bekend dat
zich bij C-support inmiddels 25.000 mensen met post-COVID hebben geregistreerd. Per
maand komen er 800 tot 1.000 bij. Gezien de uiteenlopende aard van deze klachten,
alsook de variëteit in de intensiteit daarvan, kan geen absoluut beeld gegeven worden
van het (totale) verzuim van werknemers als gevolg van post-COVID.
Op basis van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2022 van CBS/TNO wordt
het aantal werknemers dat verzuimt met een door een arts gediagnostiseerde beroepsziekte
burn-out geschat op circa 60.000 werknemers (0,8% van het totaal aantal werknemers).
Dit is naar verwachting een onderschatting van het aantal werknemers dat door een
burn-out verzuimt omdat er ook werknemers kunnen zijn die een burn-out hebben die
niet als een beroepsziekte is gediagnostiseerd. Het aantal werknemers dat verzuimt
met burn-outklachten wordt op basis van de NEA 2022 geschat op 240.000 werknemers
(3% van het totaal aantal werknemers). Maar niet iedereen met burn-outklachten heeft
daadwerkelijk een burn-out. Het kan hierbij bijvoorbeeld ook gaan om mensen met lichtere
stress-klachten.
Vraag 57
Is de stijging van het aantal mensen dat onder een cao werkt te verklaren door een
groei van de beroepsbevolking of heeft dit een andere reden? In het laatste geval:
welke reden is dat?
Antwoord 57
SZW heeft geen informatie over welk deel van de toename van de beroepsbevolking onder
een cao valt en welk deel niet. Schommelingen in het aantal cao-werknemers kunnen
samenhangen met aanmelding van nieuwe cao’s, wijziging van een aantal werknemers in
een nieuw aangemelde cao ten opzichte van een eerder aangemelde cao en verdwijnen
van cao’s.
Vraag 58
Tot waar gaat de beleidsvrijheid die gemeenten binnen de wettelijke kaders hebben
om maatwerk te bieden waarmee participatie zo optimaal mogelijk wordt ondersteund?
Bent u na onrechtmatig handelen van gemeenten overgegaan tot interbestuurlijke interventies
tegen dit nalatig handelen? Zo ja, op welke manier?
Antwoord 58
De Participatiewet kent een zeer diverse doelgroep. Voor bijstandsgerechtigden met
een korte afstand tot de arbeidsmarkt, moet de Participatiewet over een instrumentarium
beschikken dat voldoende stimulansen kent om deze groep van de aanwezige kansen gebruik
te laten maken. Anderzijds laten ook verschillende onderzoeken zien dat voor een substantieel
deel van de doelgroep directe arbeidsinschakeling geen reëel perspectief is. Voor
deze groep vormt de Participatiewet een laatste vangnet, dat hen vanuit bestaanszekerheid,
kan laten werken aan dat perspectief.
De Participatiewet biedt daarom gemeenten op meerdere plekken ruimte om, als individuele
omstandigheden daarom vragen, maatwerk te bieden. Dat vraagt dus steeds om een individuele
afweging, waarbij gemeenten wel de mogelijkheid hebben om beleidsmatig een afwegingskader
aan de uitvoering mee te geven.
Van gemeenten mag worden verwacht dat zij de beschikbare instrumenten effectief inzetten.
Als echter wordt vastgesteld dat een gemeente in strijd met de wet handelt, kent de
Participatiewet binnen het interbestuurlijk toezicht het specifieke instrument van
de aanwijzing. Een aanwijzing is een ingrijpend instrument. Er dient sprake te zijn
van een ernstige tekortkoming (art. 76 Participatiewet) die naar aard, omvang en uitstraling
fundamenten van de wet te zeer schaadt. Inzet van dit instrument vraagt daarom steeds
om een voorafgaande proportionaliteitsweging en een zorgvuldig proces waarbinnen in
eerste instantie samen met de gemeente gekeken wordt hoe op minder ingrijpende wijze
weer een rechtmatige uitvoering kan worden gerealiseerd. Op dit moment is inzet van
het instrument van de aanwijzing niet aan de orde.
Vraag 59
Wat is de definitie van sociale incasso?
Antwoord 59
Hoewel er geen vaste definitie bestaat, wordt er met de term «sociaal incasseren»
over het algemeen een mensgerichte incassoaanpak bedoeld met oog voor de positie en
omstandigheden van de schuldenaar. Door sociaal te incasseren moet worden voorkomen
dat mensen met schulden verder in de problemen komen. Het doel is om te komen tot
een duurzame oplossing waarin de balans wordt gezocht tussen het perspectief van de
schuldenaar en schuldeiser, bijvoorbeeld door het treffen van een betalingsregeling.
Vraag 60
Onderdeel van de armoedebestrijding is het aanbieden van schoolontbijt via het Jeugdeducatiefonds;
wat zijn de eerste resultaten hiervan? Wat zijn de plannen voor 2024? En waarom is
er gekozen voor de weg van de publieke sector en niet voor een combinatie van de publieke
en private sector?
Antwoord 60
Naar aanleiding van de energiecrisis hebben SZW en OCW afgelopen winter ruim 500 scholen
in kwetsbare wijken in staat gesteld om een maaltijd aan hun leerlingen aan te bieden,
via het Jeugdeducatiefonds. Eerste onderzoeksresultaten laten zien dat het bieden van een gezonde maaltijd positief bijdraagt aan het welzijn
van de kinderen en hun leervermogen op school. De regeling ging in het voorjaar van
2023 over naar een breder programma waarmee nog meer scholen in het primair én voortgezet
onderwijs die dit het hardst nodig hebben een maaltijd aan hun leerlingen kunnen aanbieden.
Dit programma wordt in 2023 gesubsidieerd door OCW en uitgevoerd door het Jeugdeducatiefonds
en het Rode Kruis. De Ministeries van SZW, VWS, OCW en LNV onderzoeken momenteel de
mogelijkheden voor continuering van ondersteuning na 2023.
Voor de uitvoering van het programma schoolmaaltijden is bewust gekozen voor het Jeugdeducatiefonds
en het Rode Kruis gezien hun expertise en ervaring op het gebied van het bieden van
hulp aan kinderen in armoede en in het kader van voedselhulp. Het Jeugdeducatiefonds
heeft goede ervaring met het financieren van maaltijden op school door het project
«Boterhammenbar», waar sinds oktober 2022 al meer dan 500 basisscholen bij zijn aangesloten.
Het Rode Kruis heeft de ervaringen om financiële ondersteuning te bieden in de vorm
van vouchers en boodschappenkaarten. Zo hebben de scholen ook de mogelijkheid om individuele
(anonieme) boodschappenkaarten via het Rode Kruis aan ouders/verzorgers te bieden
als de school (om welke reden dan ook) niet in staat is om de maaltijd op school te
organiseren. Private partijen kunnen zich direct bij scholen of centraal bij het programma
schoolmaaltijden melden om te ondersteunen met producten of capaciteit. Op de website
van het programma schoolmaaltijden staat dit ook vermeld. Binnen het «winterproject»
hebben we geconstateerd dat samenwerking met de private sector, zelfstandig via scholen
en/of via het netwerk van Jeugdeducatiefonds, lokaal op gang kwam. De verwachting
is dat deze beweging doorzet.
Vraag 61
Hoeveel gemeentelijke kredietbanken zijn er in Nederland?
Antwoord 61
Er zijn in Nederland 23 gemeentelijke kredietbanken, waarvan er twee voor één gemeente
werken. Onder de overige 21 kredietbanken vallen meerdere gemeenten.
Vraag 62
Hoeveel gemeenten werken met eigen saneringskredieten? Hoeveel is dit toegenomen sinds
het instellen van het Waarborgfonds?
Antwoord 62
Uit een eerste meting van het Waarborgfonds saneringskredieten in maart 2023 blijkt
dat 90% (314) van alle (342) gemeenten inmiddels gebruik maakt van het instrument
saneringskrediet. Wel is het aantal individuele toekenningen van saneringskredieten
bij veel gemeenten nog beperkt. De NVVK stimuleert gemeenten dan ook om meer gebruik
te maken van het instrument saneringskrediet.
Van de 314 gemeenten die gebruikmaken van het saneringskrediet, laten 108 gemeenten
hun saneringskredieten borgen bij het Waarborgfonds. Op dit moment nemen 9 van de
23 kredietbanken deel aan het Waarborgfonds. Er is na de eerste meting geen nieuwe
meting uitgevoerd. Het is dus niet mogelijk nu te zeggen of het aantal gemeenten verder
is toegenomen sinds het instellen van het Waarborgfonds. Wel wordt de meting weer
bijgewerkt als een gemeente van de resterende 10% niet-gebruikende gemeenten het instrument
saneringskrediet gaat inzetten.
Vraag 63
Hoeveel meer mensen zijn er bereikt en hebben hulp aangeboden gekregen door de focus
op vroegsignalering van schulden door gemeenten?
Antwoord 63
Op 20 april jl. is de monitoringrapportage vroegsignalering 2022 van Divosa verschenen.
Een vergelijking met 2021 is lastig, omdat er gedurende 2021 een sterke toename was
van het aantal vaste lasten partners en gemeenten die signalen aanleverden. Het aantal
deelnemende gemeenten is tussen begin 2021 en eind 2022 bijvoorbeeld gestegen van
107 naar 234. Daardoor zijn de absolute aantallen in de monitor in 2022 veel hoger
dan in 2021. Hieronder volgt een procentuele toelichting.
De 234 deelnemende gemeenten kregen in 2022 gemiddeld 3,3 vroegsignalen per 1000 inwoners.
In de laatste helft van 2021 was het aantal signalen vergelijkbaar met 2022 (3,4 signalen
per 1000 inwoners). Van gemiddeld 78 procent van de signalen werd in 2022 door gemeenten
een dossier(melding) aangemaakt, in 2021 was dat 76 procent. 18 procent van deze signalen
leidt tot contact met de inwoner. 8 procent van de meldingen waarbij contact is gezocht,
leidt tot hulpacceptatie.
Vraag 64
Hoe meet u of/wanneer de Participatiewet beter in balans is?
Antwoord 64
Het kabinet zet met het programma Participatiewet in balans in op verankeren van vertrouwen
en menselijke maat in (de uitvoering van) deze wet. Daarnaast is er aandacht voor
vereenvoudiging. Om de effecten van de wijzigingen van het wetsvoorstel Participatiewet
in Balans, alsmede de andere inspanningen die worden verricht, op waarde te kunnen
schatten is een goede monitoring en evaluatie belangrijk. Zoals gebruikelijk bij invoering
van een nieuwe wet zal één jaar na inwerkingtreding een invoeringstoets plaatsvinden
en wordt de wet na enkele jaren geëvalueerd. Voor de monitoring wordt vooral aangesloten
bij de reguliere, reeds bestaande monitoring van de Participatiewet. Zo worden door
het Centraal Bureau voor de Statistiek relevante beleidsstatistieken aangeleverd waarmee
inzicht verkregen wordt in de belangrijkste kwantitatieve ontwikkelingen over bijstandsverlening,
de hulp en voorzieningen die gemeenten bieden om te participeren of te re-integreren
naar werk, en over opgelegde terugvorderingen en de onderliggende reden daarvoor.
Waar nodig wordt deze monitoring aangepast om specifieke maatregelen beter te kunnen
volgen. Daarnaast is het voornemen om – naast jaarlijkse incidentele onderzoeken –
enkele jaren na invoering van Participatiewet in balans in ieder geval een uitgebreide
cohort-/uitstroomstudie uit te voeren waarmee de eerste effecten van de maatregelen
in beeld kunnen worden gebracht. Bovenal is het belangrijk dat de balans in de Participatiewet
wordt ervaren door de mensen die hiermee in aanraking komen. Ervaringen van bijstandsgerechtigden
en gemeenten worden circa tweejaarlijks gemeten door de Nederlandse Arbeidsinspectie
(NLA) in de ervaringsonderzoeken Participatiewet. In overleg met de NLA zullen gerichte
vragen worden toegevoegd over veranderingen door het traject Participatiewet in Balans.
Op die manier kan gemonitord worden of de doelstellingen van het wetsvoorstel Participatiewet
in balans worden behaald en of de beoogde cultuuromslag plaatsvindt binnen (de uitvoering
van) de Participatiewet, waar het gaat om ondersteuning en bejegening.
Vraag 65
Wat is het resultaat van de campagne «Je staat er niet alleen voor»?
Antwoord 65
De campagne «Je staat er niet alleen voor» is in het najaar van 2022 gestart om mensen
met geldzorgen te wijzen op de beschikbare ondersteuning en aan te moedigen te ontdekken
welke hulp er is. De vervolgcampagne liep van 20 maart tot 7 mei 2023. De campagne
verwees naar Geldfit.nl. Via deze site kunnen mensen informatie vinden, terecht komen
bij de juiste organisaties waar ze zelf steun kunnen aanvragen of bij organisaties
die hen daarbij kunnen helpen. Ook kunnen mensen telefonisch contact opnemen via 0800-8115.
Deze gezamenlijke campagne met de Nederlandse Schuldhulproute, gemeenten en bedrijven
heeft ertoe geleid dat 1.285.471 mensen naar de website van Geldfit zijn gegaan, waarvan
578.206 mensen een vervolgstap naar hulp hebben gezet. Daarnaast ontvingen 15.908
mensen telefonisch advies. Deze hoge cijfers komen mede door het Noodfonds energie
dat in deze periode operationeel was en financiële steun kon worden aangevraagd (aanvraag
liep via Geldfit). De resultaten van de campagne-effectmeting worden in juni verwacht.
Vraag 66
Op welke manier gaat de beschikbare 150 miljoen euro voor de gevolgen van de energiecrisis
ingezet worden?
Antwoord 66
In 2023 en 2024 is incidenteel € 75 miljoen beschikbaar gesteld. Zoals aangegeven
in de financiële bijlage bij de Kamerbrief van 23 november 2022 (Kamerstuk 24 515, nr. 654) komt in 2023 een groot deel van deze middelen via het Gemeentefonds terecht bij
gemeenten voor de verwachte extra inzet die nodig zal zijn op het gebied van vroegsignalering
en om tegemoet te komen aan het verwachte extra beroep op de bijzondere bijstand (€ 50 miljoen).
Ook zijn extra middelen beschikbaar voor aanvullende voorzieningen in natura voor
kinderen (€ 10 miljoen). Daarnaast worden middelen gereserveerd voor effectieve aanpakken
op het gebied van armoede en schulden, waaronder het Waarborgfonds. Verder zijn, in
lijn met het amendement van de leden Palland en Ceder (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 25) middelen gereserveerd voor voedselhulp. Ten slotte wordt € 1 miljoen gereserveerd
voor extra inzet in Caribisch Nederland. Zie ook onderstaande tabel. In 2024 worden
waarschijnlijk delen van deze besteding voortgezet, om de continuïteit te borgen.
Gezien de crisissituatie wordt een slag om de arm gehouden om de ruimte te houden
om de middelen voor 2024 in te zetten waar dit het meest noodzakelijk is. Hierover
wordt later dit jaar besloten.
Posten flankerend beleid
2023
Vroegsignalering en bijzondere bijstand
50 miljoen
Kinderarmoede
10 miljoen
Opschalen effectieve aanpakken
4 miljoen
Voedselhulp
5 miljoen
Waarborgfonds en schuldenaanpak
5 miljoen
Caribisch Nederland
1 miljoen
Totaal
75 miljoen
Vraag 67
Hoeveel aanvragen zijn er gedaan bij het Tijdelijk Noodfonds Energie? Hoeveel aanvragen
zijn goedgekeurd? En hoeveel budget van de gereserveerde 50 miljoen euro is inmiddels
vergeven?
Antwoord 67
Sinds lancering van het Noodfonds op 7 februari zijn er 165.000 aanvragen voor ondersteuning
gedaan. Mensen konden een aanvraag doen over het laatste kwartaal van 2022 en over
het eerste kwartaal van 2023. In totaal hebben 84.000 unieke huishoudens een aanvraag
gedaan. Van deze 165.000 aanvragen zijn er circa 115.000 aanvragen door het Noodfonds
voorlopig goedgekeurd.
De door het Noodfonds goedgekeurde aanvragen worden vervolgens door de energieleverancier
beoordeeld waarna een definitieve goed- of afkeuring volgt. Op moment van beantwoording
zijn er circa 56.000 definitief goedgekeurde aanvragen. 25.000 aanvragen moeten nog
nader beoordeeld worden, het definitief aantal goed- of afgekeurde aanvragen kan veranderen.
SZW heeft in totaal maximaal € 50 miljoen gereserveerd voor het Noodfonds onder de
voorwaarde van cofinanciering. SZW heeft in februari € 24,4 miljoen beschikbaar gesteld.
Het uiteindelijke bedrag zal bij de verantwoording vastgesteld kunnen worden.
Vraag 68
Welke projecten en bijbehorende subsidievaststellingen rondom de subsidieregeling
armoede en schulden zijn door corona-beperkende maatregelen doorgeschoven?
Antwoord 68
Er zijn geen subsidies doorgeschoven. Wel hebben alle aanvragers de gelegenheid gekregen
een half jaar uitstel te krijgen. Daar hebben sommige partijen gebruik van gemaakt.
Vraag 69
Welke niet-financiële prikkels – naast de financiële prikkels waarmee de overheid
(deels) arbeidsongeschikten stimuleert om aan het werk te blijven of weer aan het
werk te gaan – zijn mogelijk om de arbeidsparticipatie van (deels) arbeidsongeschikten
te bevorderen?
Antwoord 69
Om de arbeidsparticipatie van (deels) arbeidsongeschikten te stimuleren zijn in de
wet re-integratieverplichtingen opgenomen. Mensen die de WGA instromen worden actief
benaderd door UWV om hen te ondersteunen richting werk. UWV-professionals stimuleren
de arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden door zoveel mogelijk ondersteuning
op maat te bieden, en om belemmeringen voor de arbeidsparticipatie waar mogelijk weg
te nemen. UWV maakt samen met deze mensen afspraken over de stappen richting werk
en zet indien nodig instrumenten zoals re-integratietrajecten en/of scholing in. Onderzoek
laat zien dat naast een goede begeleiding de motivatie van de werkzoekende een van
de belangrijkste succesfactoren is om weer aan het werk te komen.
In het IBO Geschikt voor de arbeidsmarkt (Kamerstuk 29 544, nr. 780) worden diverse financiële en niet-financiële maatregelen, inclusief de voor- en
nadelen per maatregel, weergegeven om prikkels tot werkhervatting te vergroten. In
het IBO staat dat inzet op scholing de kansen op arbeidsparticipatie kan vergroten.
UWV geeft uitvoering aan een scholingsexperiment om te onderzoeken op welke wijze
scholing kan bijdragen aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van mensen die
gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn verklaard in de WIA. In het IBO zijn ook maatregelen
opgenomen om met name de risico’s van het verliezen van de WIA-uitkering bij werkhervatting
te verzachten. Deze risico’s kunnen voor mensen in de WIA een belemmering zijn om
te proberen terug te keren op de arbeidsmarkt. Een voorstel hiertoe is eerder uitgewerkt,
maar in een uitvoeringstoets door UWV als te moeilijk uitlegbaar beoordeeld binnen
de kaders van de WIA (Kamerstuk 32 716, nr. 42). Mogelijk adviseert de Onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel
(Octas) over scenario’s voor een toekomstig stelsel waarin een dergelijk voorstel
beter zou kunnen worden ingepast.
Vraag 70
Op welke manier kan de toets van het re-integratieverslag (RIV-toets) verlichting
bieden voor het tekort van verzekeringsartsen bij het UWV?
Antwoord 70
Met het wetsvoorstel «RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen» zou het medisch advies
van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de zieke werknemer leidend worden bij
de toets door UWV op de re-integratie-inspanningen. De verzekeringsarts zou geen rol
meer hebben bij deze toets. De Minister van SZW heeft 30 mei jl. de Tweede Kamer laten
weten het voorstel van wet in te trekken. Het wetsvoorstel had de potentie om de mismatch
tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen met 1%-punt
te verkleinen (Gupta Strategists Herijking toekomstscenario’s en oplossingsrichtingen
Sociaal Medisch Beoordelen, bijlage bij Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 685). Het wetsvoorstel had niet als doel om de mismatch te verkleinen, maar om een knelpunt
op te lossen dat werkgevers ervaren rondom de loonsancties. Per saldo zou het voorstel
leiden tot een beperkte verlichting van het aantal te verrichten taken door verzekeringsartsen.
Vraag 71
Wat zijn de eerste resultaten van de gerichte inzet van maatregelen in het tegengaan
van verzekeringsartsen met betrekking tot de sociaal-medische beoordelingen? Welke
gerichte maatregelen, anders dan de al ingevoerde, kunnen ingezet worden om het tekort
aan verzekeringsartsen tegen te gaan en mogelijke werkhervatting te bevorderen?
Antwoord 71
Het is nu nog te vroeg om resultaten te zien van de ingezette maatregelen. De laatste
stand van zaken staat vermeld in de Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen
en WIA-hardheden van 28 april 2023 (Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 712). In deze brief staat ook welke aanvullende maatregelen worden verkend. In het derde
kwartaal van 2023 zal de Minister van SZW een nieuwe stand van zaken met uw Kamer
delen. Hierin wordt kwantitatieve en kwalitatieve informatie opgenomen over de effecten
van de reeds ingezette maatregelen en prognoses van de achterstanden voor de komende
jaren. Hierin wordt ook ingegaan op (de verkenning van) aanvullende maatregelen.
Vraag 72
Waarom heeft het UWV de doelstelling om 8.000 personen met een Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong)-uitkering aan het werk te helpen niet gehaald?
Antwoord 72
Het behalen van de doelstelling van UWV om jaarlijks 8.000 plaatsingen te realiseren
is sinds 2015 steeds moeilijker geworden. Met het afsluiten van de instroom in de
Wajong in 2015 van jonggehandicapten met arbeidsvermogen stromen er geen jonggehandicapten
meer de Wajong in met een relatief kleine afstand tot de arbeidsmarkt. Het aantal
plaatsingen van mensen met een Wajong-uitkering is daarmee afhankelijk geworden van
de afstand tot de arbeidsmarkt van de niet werkende Wajongers. Meer dan de helft van
de mensen met een Wajong-uitkering met arbeidsvermogen werkt. De afstand tot de arbeidsmarkt
van mensen met een Wajong-uitkering die wel arbeidsvermogen hebben, maar nog niet
werken, is groot. Circa 85% van hen is nog niet klaar om te werken en bevindt zich
op de onderste drie treden van de Participatieladder. Aan deze groep wordt passende
re-integratiedienstverlening aangeboden. UWV heeft in 2022 ten opzichte van 2021 meer
mensen met een Wajong-uitkering aan het werk gekregen (respectievelijk 7.715 en 7.051).
Daarnaast heeft UWV in 2022 voor mensen met een Wajong-uitkering 8.857 contractverlengingen
gerealiseerd. Hierdoor is de arbeidsparticipatie van mensen met een Wajong-uitkering
met arbeidsvermogen gestegen van 53,8% naar 55,5%.
Vraag 73
De doelstelling om 8.000 Wajongers aan het werk te krijgen is in 2022 niet gehaald,
welke beleidswijzigingen worden doorgevoerd om de doelstelling van 2023 wél te halen?
Antwoord 73
Het antwoord op vraag 72 laat zien dat de afstand tot de arbeidsmarkt van de nog niet
werkende mensen met een Wajong-uitkering groot is. UWV blijft inzetten op het verkleinen
van deze afstand tot de arbeidsmarkt en het aan het werk helpen van de nog niet werkende
mensen met een Wajong-uitkering. In opdracht van UWV en ons ministerie werken de Beleidsonderzoekers
aan een synthesestudie die inzicht moet geven in de effectiviteit van de Wajong-dienstverlening
en de mogelijkheden om deze dienstverlening te verbeteren. De Minister van APP verwacht
eind 2023 deze rapportage, voorzien van haar reactie aan uw Kamer te sturen.
Vraag 74
Een werknemer met verwijtbare werkloosheid zal zijn recht verspelen op een Werkloosheidsuitkering
(WW-uitkering), op welke manier kunnen we deze desbetreffende persoon weer duurzaam
naar werk begeleiden?
Antwoord 74
Een persoon zonder WW-uitkering maakt mogelijk aanspraak op een bijstandsuitkering
(indien aan de voorwaarden van de Participatiewet wordt voldaan) of is een niet-uitkeringsgerechtigde.
In beide gevallen valt de persoon onder de verantwoordelijkheid van de gemeente (via
de Participatiewet) voor begeleiding naar nieuw werk. De gemeente kan hierbij gebruik
maken van de aanvullende dienstverlening via een regionaal mobiliteitsteam als de
eigen dienstverlening niet toereikend is voor de begeleiding naar werk.
Vraag 75
Werknemers in Caribisch Nederland die werkzaam zijn in de private sector ontvangen
bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer
op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever.
Hoe vaak komt het voor dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
de verplichting overneemt omdat de werkgever wegens faillissement of surseance van
betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen?
Antwoord 75
Het komt zeer zelden voor dat de RCN-unit SZW vanwege het faillissement of surseance
van betaling de verplichting van de werkgever overneemt om de Cessantia uit te betalen.
In 2020 heeft de RCN-unit voor het laatst deze verplichting voor zeven personen overgenomen
in verband met faillissement van de werkgever.
Vraag 76
Wat zou het kosten om de arbeidseis af te schaffen per 2025 en in het nieuwe stelsel,
per 2027?
Antwoord 76
Afschaffen van de arbeidseis in het nieuwe stelsel (2027) is eerder berekend en kost
circa € 500 miljoen structureel. Het loslaten van de arbeidseis per 2025 is een complexere
berekening omdat dit zowel in het oude als in het nieuwe stelsel doorwerkt. Dit is
niet op deze termijn te berekenen. De kosten zullen in de eerste jaren wel lager zijn
dan € 500 miljoen aangezien het toeslagpercentage op dat moment nog niet 96% is. Structureel
kost het ook in die situatie € 500 miljoen.
Vraag 77
Welke verschillende effecten heeft de afschaffing van de arbeidseis bij een arbeidseis
van één uur per week, één dag per week of meer dan 28 uur per week?
Antwoord 77
Variaties op de arbeidseis zijn complexe berekeningen. De Minister van SZW heeft in
het commissiedebat Kinderopvang van 10 mei jl. toegezegd om in de hoofdlijnenbrief
over de herziening van het financieringsstelsel kinderopvang een aantal variaties
op de arbeidseis uit te werken. De hoofdlijnenbrief ontvangt uw Kamer in september.
Vraag 78
Wat is de verwachting op de lange termijn voor de Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd?
Wat wordt verwacht voor 2030–2035?
Antwoord 78
De AOW-leeftijd voor 2026 en de jaren daarna wordt vastgesteld aan de hand van de
CBS-prognose van de levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De AOW-leeftijd stijgt
voor 2/3e mee met de stijging van de levensverwachting, in stappen van drie maanden. Dat betekent
dat voor elke 4,5 maand toegenomen levensverwachting, de AOW-leeftijd met 3 maanden
stijgt. Inmiddels is de AOW-leeftijd vastgesteld tot en met 2028. Op basis van de
meest recente CBS-prognoses neemt de levensverwachting op 65-jarige leeftijd ieder
jaar met iets meer dan één maand toe. Aan de hand van die prognose is de AOW-leeftijd
in 2028 vastgesteld op 67 jaar en 3 maanden. De AOW-leeftijd neemt, afhankelijk van
de ontwikkeling van de levensverwachting, vermoedelijk in 2031 toe naar 67 jaar en
6 maanden en in 2035 naar 67 jaar en 9 maanden.
Vraag 79
Wat is de verklaring voor de halvering in het aantal onderzochte fraudesignalen?
Antwoord 79
Bij een deel van de regelingen is een daling in het aantal onderzochte fraudesignalen
waar te nemen ten opzichte van voorgaande jaren. Hiervoor is niet altijd een specifieke
verklaring te geven. Het aantal onderzochte fraudesignalen is voor een aantal UWV-wetten
gedaald omdat inkomsten die bekend zijn in de Polisadministratie voor steeds meer
wetten worden verrekend met de uitkering. Het niet doorgeven van deze inkomsten kwalificeert
daardoor niet langer als een overtreding met een boete tot gevolg. Bij sommige regelingen,
zoals bij de AIO, is het aantal onderzochte fraudesignalen juist licht gestegen ten
opzichte van het vorige jaar. In 2022 heeft de SVB weer meer onderzoeken kunnen uitvoeren
dan in de voorgaande jaren in verband met corona.
Vraag 80
Hoeveel betrokken deelnemers hadden een pensioenfondsbestuur dat voldeed aan de diversiteitseisen
uit de Code Pensioenfondsen en welk percentage van het aantal deelnemers aan pensioenregelingen
is dat?
Antwoord 80
Uit de Nalevingsrapportage Monitoringcommisie 2021–2022 blijkt dat eind 2021 58 van
de 177 pensioenfondsbesturen (33%) volledig voldoen aan de diversiteitseisen uit de
Code Pensioenfondsen (Monitoringscommissie pensioenfondsen (2023), Nalevingsrapportage Monitoringcommisie 202 –2022 – verbinding door dialoog, Den Haag). Daarnaast blijkt dat 81% van de pensioenfondsen ten minste één vrouw en
36% van de pensioenfondsen ten minste één jongere in het bestuur heeft opgenomen.
Eind 2021 hadden 83 van de 154 pensioenfondsen twee of meer vrouwen in het bestuur.
Dat betreft meer dan 90% van alle deelnemers. Hoeveel deelnemers aangesloten zijn
bij een pensioenfonds met ten minste één jongere in het bestuur is niet bekend.
Vraag 81
Hoeveel pensioenfondsen worden paritair bestuurd en wat is de organisatiegraad van
sociale partners die dit paritaire bestuur vormen in de sectoren of bij de bedrijven
waar deze fondsen de pensioenregeling voor uitvoeren?
Antwoord 81
Onderstaande tabel bevat een overzicht van de bestuursmodellen zoals deze bestonden
in 2021. 139 Pensioenfondsen hadden een paritair model. Er is niet bekend wat de organisatiegraad
van sociale partners is indien zij onderdeel uitmaken van het bestuur.
Tabel: Bestuursmodellen pensioenfondsen in 2021
Bestuursmodel
2021
Paritair
139
Onafhankelijk
5
Paritair gemengd
7
Onafhankelijk gemengd
0
Omgekeerd gemengd
18
Two-tier
3
Bron: https://www.dnb.nl/statistieken (2022)
Vraag 82
Hoeveel mensen zijn in 2022 vanuit een uitkering gaan werken en hoe verhoudt dit zich
tot eerdere jaren?
Antwoord 82
Onderstaande tabel geeft de uitstroomcijfers naar werk weer van de WW-, Wajong-, WAO-/WAZ-,
WIA-, Ziektewet-, WIA-/WGA-, en bijstandsuitkering.
2018
2019
2020
2021
2022
Vanuit WW-uitkering
192.476
171.685
190.792
198.220
137.403
Vanuit WW-uitkering, met aanvullend WW
72.800
57.800
62.800
54.500
38.500
Vanuit Wajong-uitkering1
9.000
8.600
6.700
7.100
7.700
Vanuit WAO-/WAZ-uitkering
400
300
150
150
160
Vanuit WIA-uitkering
2.900
3.500
3.000
3.000
4.200
Vanuit Ziektewet-uitkering
1.000
700
400
470
490
Gedeeltelijke werkhervatting met WIA/WGA-uitkering
6.200
7.200
6.300
71.000
9.030
Bijstand
84.100
73.660
59.860
71.300
Nog niet bekend
Bron: UWV, Jaarverslag 2022, en CBS – SRG-H maatwerk, geraadpleegd op 26-05-2023.
X Noot
1
Exclusief plaatsingen met behoud van arbeid.
Volgens de jaarcijfers van UWV stroomden in 2022 in totaal 137.403 mensen met een
WW-uitkering uit naar werk. Ten opzichte van voorgaande jaren daalt het aantal mensen
dat uitstroomt vanuit de WW. Zo was het aantal dat uitstroomde naar werk in 2021 totaal
198.220. De lagere uitstroomcijfers in 2022 vanuit de WW hebben te maken met een daling
van het totaal verstrekte WW-uitkeringen. Zo daalde in 2022 het aantal lopende WW-uitkeringen
naar 149.186, een daling van 177.589 ten opzichte van 2021. Een aantal mensen met
een WW-uitkering vond in 2022 werk, maar ontvangen een aanvullende WW-uitkering. Vandaar
dat deze apart in de tabel zijn weergegeven.
Er stroomden in totaal 21.580 duizend personen vanuit een Wajong-, WAO-/WAZ-, WIA-,
Ziektewet-, of WIA-/WGA-uitkering uit naar werk. In 2021 waren dit er 17.820. Door
de coronacrisis verslechterde de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking.
In 2020 vonden 22% minder mensen met een arbeidsbeperking een baan dan in 2019. In
2022 is het aantal weer gestegen tot boven het niveau van 2019.
Vanuit de Participatiewet zijn de definitieve cijfers over 2022 nog niet bekend. Uit
CBS onderzoek blijkt dat in de eerste helft van 2022 35.700 mensen vanuit de bijstand
een baan gestart zijn en daarmee geheel of gedeeltelijk uit de bijstand gestroomd
zijn. Volgens schattingen van Divosa stroomt jaarlijks ongeveer 40 procent van de
bijstandsgerechtigden uit naar werk.
Vraag 83
Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van de motie van de leden
Kathmann en Maatoug (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 54) over zorgen dat stoppen met studeren of stage lopen nooit een voorwaarde voor schuldsanering
kan zijn?
Antwoord 83
De Minister voor APP zal uw Kamer na het zomerreces over de voortgang informeren.
Vraag 84
Hoeveel medewerkers van de kinderopvang hadden in 2021 een combinatiebaan met het
onderwijs en hoeveel waren dat er in 2022? Naar hoeveel combinatiebanen streeft de
Minister in 2023?
Antwoord 84
Er zijn geen concrete cijfers beschikbaar over hoeveel mensen met een baan in de kinderopvang
tevens in het onderwijs werken. Resultaten van een werknemersenquête van het CBS tonen
aan dat in 2021 88% van de werknemers in de kinderopvang geen andere baan heeft. Het
percentage van werknemers in de kinderopvang met een andere werkkring bedraagt 7%.
5% is werknemer in kinderopvang en werkt ook als zelfstandige. In 2022 bedragen deze
percentages respectievelijk 89, 6 en 6 (bron: CBS, azw uitkomsten werknemersenquête
4e kwartaal 2021 & 4e kwartaal 2022). Na de zomer verschijnt een praktische handreiking voor kinderopvangorganisaties
voor het opzetten van succesvolle combinatiebanen (hierover meer in het antwoord op
vraag 85). De Minister van SZW moedigt kinderopvangorganisaties aan om met deze handreiking
aan de slag te gaan en hoopt dat dit een stimulans is voor het ontstaan van extra
combinatiebanen.
Vraag 85
Wanneer wordt het onderzoek van Arbeidsmarktfonds Fonds Collectieve Belangen (FCB)
verwacht waarna het idee van de motie van de leden Smals en Van Beukering-Huijbregts
(Kamerstuk 36 200 XV, nr. 39) wordt verkend? Wanneer kan een relatief simpele online markt worden opgezet?
Antwoord 85
Arbeidsmarktfonds Fonds Collectieve Belangen voert momenteel, met subsidie van de
Minister van SZW, een onderzoek uit naar combinatiebanen, onder meer tussen kinderopvang
en primair onderwijs. In dit onderzoek worden verschillende knelpunten in kaart gebracht,
maar ook best practices en succesfactoren. De uitkomsten worden gebundeld in een praktische
handreiking voor kinderopvangorganisaties waarmee zij aan de slag kunnen met het (verder)
opzetten van succesvolle combinatiebanen. Dit onderzoek en de handreiking worden afgerond
na de zomer. Als dit onderzoek af is, zal het idee van de motie Smals/Van Beukering-Huijbregts
inzake een online combinatiebanenmarkt in de verdere acties worden meegenomen.
Vraag 86
Wanneer wordt er meer duidelijkheid verwacht over de planning en realisatie van de
motie van het lid Kat c.s. (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 51) over het in ieder geval voor minima gratis en laagdrempelig toegankelijk maken van
menstruatieartikelen?
Antwoord 86
De Minister voor APP heeft in de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart jl. over toekenning
middelen ESF+ voor voedselhulp 2021–2027 (Kamerstuk 26 642, nr. 147) aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan deze motie. In de eerste plaats draagt
de toekenning van de ESF+-middelen bij aan de invulling van de motie, omdat met de
subsidie ook extra materiële basisproducten voor de klanten van de voedselbank kunnen
worden ingekocht. Het gaat dan om producten voor persoonlijke hygiëne, zoals menstruatieproducten,
tandpasta en shampoo.
In aanvulling is aangegeven dat het Ministerie van SZW het Armoedefonds zal ondersteunen
om het aantal uitgiftepunten voor menstruatieproducten uit te breiden van 1.500 naar
2.500. In mei jl. heeft de Minister voor APP hiervoor een subsidie van € 2 miljoen
aan het Armoedefonds toegekend.
Vraag 87
Wanneer wordt er meer duidelijkheid verwacht over de planning en realisatie van de
motie van het lid Kat (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 50) over onderzoeken welke effecten het heeft om geld uit compensatieregelingen niet
in de boedel te laten vallen voor schuldsaneringsregelingen?
Antwoord 87
Het onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) of
er mogelijkheden zijn om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat iemand die
een materiële vergoeding ontvangt, zij het van de overheid, een bedrijf of een particulier,
deze geheel of gedeeltelijk zelf kan houden en niet hoeft te gebruiken voor het betalen
van schulden is nog niet afgerond. Zodra het onderzoek gereed is, zal het WODC het
onderzoek publiceren. Naar verwachting zal dit na de zomer zijn. Na oplevering van
het rapport wordt de Tweede Kamer door de Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd
over het verdere proces.
Vraag 88
Hoe heeft u diversiteit in pensioenfondsbesturen in 2022 aangemoedigd en waar heeft
die aanmoediging plaatsgevonden? Wat zijn de resultaten van een aanmoediging geweest?
Antwoord 88
Het kabinet vindt het belangrijk dat pensioenfondsbesturen divers zijn samengesteld.
Divers samengestelde besturen nemen verschillende perspectieven mee in hun afwegingen
en besluitvorming. Daarnaast weerspiegelt een divers samengesteld bestuur beter de
achterban, waardoor deelnemers en pensioengerechtigden zich eerder zullen herkennen
in het bestuur. Op grond van de wet moeten pensioenfondsen in het bestuursverslag
rapporteren over de samenstelling van het bestuur en de medezeggenschapsorganen en
de inspanningen die zijn verricht om diversiteit te bevorderen. De pensioensector
heeft zichzelf via de Code Pensioenfondsen een diversiteitsnorm opgelegd. Pensioenfondsen
zijn wettelijk verplicht de normen van de Code Pensioenfondsen toe te passen of in
het bestuursverslag gemotiveerd uit te leggen welke normen zij niet (volledig) toepassen
en waarom. Het is uiteindelijk aan de pensioensector om diversiteit binnen de pensioenfondsen
te vergroten. Uw Kamer is afgelopen voorjaar geïnformeerd over de ontwikkelingen binnen
de samenstelling van pensioenfondsbesturen en de initiatieven die worden ondernomen
om diversiteit in pensioenfondsbesturen te bevorderen (Kamerstuk 32 043, nr. 610).
Dat neemt niet weg dat de Minister voor APP zich ook blijft inzetten voor initiatieven
die diversiteit in de Pensioensector bevorderen. Zo is de Minister voor APP bijvoorbeeld
in 2022 met jongeren in gesprek gegaan die deelnamen aan de PensioenLab Academie.
Daarnaast heeft de Minister voor APP diversiteit onder de aandacht gebracht en blijft
zij het onder de aandacht brengen in gesprekken met de pensioensector. Het resultaat
hiervan is dat de Pensioenfederatie middels gesprekken met pensioenfondsen nader onderzoek
heeft gedaan naar de redenen waarom diversiteit achterblijft en welke vervolgstappen
passend worden geacht om diversiteit binnen pensioenfondsen te vergroten. De Pensioenfederatie
zal de «Handreiking voor het vergroten van diversiteit» actualiseren. De Pensioenfederatie
zal ook in gesprek gaan met betrokken organisaties bij PensioenLab, om te bezien in
hoeverre er mogelijkheden tot uitbreiding van de opleidingscapaciteit zijn.
Vraag 89
Wanneer zijn alle kinderopvangorganisaties in de sector bereikt met best practices
en zetten zij zoveel mogelijk onbenut arbeidspotentieel in om tekorten tegen te gaan?
Wat betekent «bezig zijn» en «binnen de sector verspreiden» in de toezegging in uw
brief van 5 september 2022 over de aanpak personeelstekort in de kinderopvang (Kamerstuk
31 322, nr. 463)
Antwoord 89
Het gaat in de genoemde toezegging uit de Kamerbrief van 5 september 2022 over de
best practice van kinderopvangorganisatie Kober. Kober heeft met een pilot laten zien
hoe een kinderopvangorganisatie succesvol mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
kan laten meedraaien. Deze pilot is door de Minister van SZW in beeld gebracht als
onderdeel van het tijdelijke actieplan Dichterbij dan je denkt. Het tijdelijke actieplan
was gericht op het bieden van een extra impuls voor de matching tussen werkgevers
en werkzoekenden door middel van vier wervingsroutes. Ter ondersteuning van het actieplan
zijn, vanuit het format «Het land in», 13 filmpjes opgenomen; één van deze 13 filmpjes
ging over de pilot van Kober. De Minister van SZW heeft dit filmpje gedeeld via de
arbeidsmarktregio’s en de eigen communicatiekanalen.
Breder geldt ten aanzien van de best practices en succesvolle acties om personeelstekorten
in de kinderopvang tegen te gaan, dat we doorlopend in samenwerking met de sector
kijken hoe we deze zo goed mogelijk over de sector kunnen verspreiden. Dit gebeurt
bijvoorbeeld door middel van nieuwsbrieven van zowel SZW als de sectorpartijen, websites
van de sectorpartijen en bijeenkomsten over verschillende thema’s. Met de sector zijn
we in gesprek over hoe de aanpak rond contractuitbreidingen en de handreiking rond
combinatiebanen breed te verspreiden na de zomer. En hoe we het loopbaanpad dat in
ontwikkeling is zo goed mogelijk bekend maken bij de kinderopvangsector.
Vraag 90
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over alle gesprekken die u heeft gevoerd (over
de groei van het aantal zzp'ers, de resultaten van de enquête, de bijeenkomst over
knelpunten, het gesprek over oplossingen) en de concrete acties die daaruit voortvloeien?
Antwoord 90
In de Kamerbrief Voortgang aanpak personeelstekort kinderopvang van 26 april (Kamerstuk
31 322, nr. 488) heeft de Minister van SZW uw Kamer hierover geïnformeerd. In de verschillende gesprekken
die zij heeft gevoerd en uit de enquête van branchepartijen kwam naar voren dat de
kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid van kinderopvang door forse groei van zzp’ers
in het gedrang komt. Deze brief vermeldt ook dat de groei van het aantal zzp’ers in
de kinderopvang in 2022 ongeveer 22% bedroeg. Overigens lijkt de groei van het aantal
zzp’ers in de kinderopvang inmiddels weer af te nemen.
Daarnaast gaf de Minister van SZW in deze brief aan in gesprek te zijn met de Belastingdienst
en de kinderopvangsector over de verschillende vormen van schijnzelfstandigheid. Uw
Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomst van deze gesprekken. Ook werd in deze
brief aangegeven dat de Ministeries van SZW, VWS, OCW en Financiën in het programma
PNIL (Personeel Niet in Loondienst) samenwerken om de generieke en sectorspecifieke
inzet zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten en elkaar te versterken. De Minister
van SZW zal uw Kamer in juni informeren over de voortgang van dit werkprogramma.
Vraag 91
Wanneer komt er duidelijkheid over de verkenning naar een wijziging van de hoogte
van de toeslag met terugwerkende kracht?
Antwoord 91
Op 13 december 2022 is uw Kamer geïnformeerd dat voor 2023 wordt afgeweken van de
reguliere systematiek en dat de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag extra
verhoogd worden om ouders tegemoet te komen in verband met de hoge inflatie in 2022
(Kamerstukken, 31 322 en 31 066, nr. 470). In die Kamerbrief is toegezegd te verkennen op welke termijn het mogelijk is om
deze wijziging, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023, door te voeren.
Op 17 januari 2023 is uw Kamer geïnformeerd dat Dienst Toeslagen de verhoging van
de maximum uurprijzen mee kon laten lopen in de uitbetaling van 20 februari 2023 (het
voorschot voor maart) (Kamerstukken 31 322 en 31 066, nr. 481). In de eerste uitbetaling aan ouders worden de nabetalingen verwerkt over de reeds
uitbetaalde maanden, in dit geval januari en februari. Vooruitlopend op de besluitvorming
(wijziging van de AMvB kinderopvangtoeslag) keert Dienst Toeslagen de voorschotten
uit op basis van de verhoogde maximum uurprijzen.
Het aangepaste ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag 2023 is in de periode van 3 april
2023 tot en met 17 mei 2023 voorgehangen aan de Eerste en Tweede Kamer (Kamerstukken
31 322, nr. 486). Er zijn naar aanleiding hiervan geen vragen gesteld. Het besluit wordt aanhangig
gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Na het advies wordt het
ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld, daarmee is de wijziging
van de hoogte van de toeslag 2023 met terugwerkende kracht definitief geregeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier