Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 362 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met een aanpassing van de aanvullende regeling voor antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen, en in verband met aanpassingen van de bepalingen inzake plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting bij bepaalde diensten die virtueel aan een afnemer worden verricht
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de verplichte onderdelen van de BTW-tarievenrichtlijn.1 Deze onderdelen hebben betrekking op (1) wijzigingen in de aanvullende margeregeling
en (2) wijzigingen in de bepalingen over de plaats van dienst voor de heffing van
btw bij bepaalde diensten die virtueel aan een afnemer worden verricht. De wijzigingen
moeten uiterlijk 31 december 2024 zijn geïmplementeerd zodat deze met ingang van 1 januari
2025 van toepassing zijn. In paragraaf 7 van deze toelichting is de bij deze implementatie
behorende transponeringstabel opgenomen. In het kader van richtlijnconformiteit is
ervoor gekozen om de bepalingen in het wetsvoorstel zo nauwkeurig mogelijk te laten
aansluiten bij de tekst van de BTW-tarievenrichtlijn.
Op 5 april 2022 heeft de Raad van de Europese Unie de BTW-tarievenrichtlijn vastgesteld.
De BTW-tarievenrichtlijn wijzigt de BTW-richtlijn 20062 en biedt lidstaten meer beleidsruimte bij het vaststellen van verlaagde btw-tarieven
en nultarieven. Lidstaten zijn niet verplicht om de gecreëerde beleidsruimte (volledig)
te benutten.3 De BTW-tarievenrichtlijn verplicht lidstaten echter wel om de eerdergenoemde twee
onderdelen te implementeren.
Op grond van de BTW-richtlijn 2006 treffen lidstaten een bijzondere regeling voor
belastingplichtige wederverkopers van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen
voor verzamelingen en antiquiteiten (hierna: «margeregeling»), in het bijzonder het
recht om te kiezen voor de margeregeling ingeval kunstvoorwerpen, voorwerpen voor
verzamelingen en antiquiteiten door hen zijn gekocht in bijzondere situaties (hierna:
«aanvullende margeregeling»). Door de huidige opzet van de aanvullende margeregeling
kunnen lidstaten concurrentieverstoringen ervaren. Voor wederverkopers kan het namelijk
aantrekkelijk zijn om zich te vestigen in een lidstaat met een (relatief) laag verlaagd
tarief op de levering of invoer van antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen en met een
(relatief) laag algemeen tarief op de doorlevering. Op leveringen onder de margeregeling
tussen lidstaten is namelijk het oorsprongslandbeginsel van toepassing. In de lidstaat
waar het geleverde goed uiteindelijk aankomt vindt dan geen heffing plaats. Wederverkopers
gevestigd in lidstaten met (relatief) lage tarieven hebben dan een commercieel voordeel
ten opzichte van wederverkopers in andere lidstaten.
De BTW-tarievenrichtlijn verplicht lidstaten om hiervoor genoemde reden de aanvullende
margeregeling te wijzigen en toepassing daarvan niet mogelijk te maken indien de wederverkoper
antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen heeft aangekocht tegen een verlaagd tarief. Ingeval
de wederverkoper antiek, kunst of verzamelvoorwerpen heeft aangekocht tegen het verlaagde
tarief is de margeregeling – en daarmee het oorsprongslandbeginsel – niet van toepassing
op de doorlevering door de wederverkoper. In de lidstaat van aankomst is de prestatie
dan belast.
Daarnaast richt de BTW-tarievenrichtlijn zich ook op het wijzigen van de plaats van
dienst bij culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve of vermakelijkheidsdiensten
die virtueel worden verricht. Deze diensten worden momenteel belast in de lidstaat
waar het evenement of de activiteit daadwerkelijk plaatsvindt. Om heffing van btw
in de lidstaat van verbruik te waarborgen, worden deze diensten, voor zover die zien
op het verlenen van virtuele toegang, in het vervolg belast op de plaats waar de afnemer,
niet zijnde een als zodanig handelende ondernemer, is gevestigd, of zijn woonplaats
of gebruikelijke verblijfplaats heeft.
De voorgestelde implementatie van de BTW-tarievenrichtlijn in de Wet op de omzetbelasting
1968 (hierna: Wet OB 1968) zorgt ervoor dat (1) de aanvullende margeregeling niet
van toepassing is als de wederverkoper een antiek, kunst- of verzamelvoorwerp heeft
aangekocht tegen een verlaagd tarief en (2) de plaats van dienst voor de heffing van
btw bij bepaalde virtuele diensten gelegen is in de lidstaat waar deze ter beschikking
worden gesteld aan een niet als zodanig handelende ondernemer.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1. Aanpassing van de aanvullende margeregeling
De btw heeft als doel het consumptieve gebruik van goederen en diensten in de heffing
te betrekken. Het btw-stelsel kenmerkt zich door heffing van belasting in alle bedrijfsschakels
en die in beginsel geen cumulatie van belasting veroorzaakt. Deze cumulatie wordt
voorkomen door in iedere schakel slechts belasting te heffen over de in die schakel
aan de goederen of diensten toegevoegde waarde. Dit wordt gerealiseerd door alle goederen
of diensten in de heffing te betrekken, waarbij de aftrek van voorbelasting een cumulatie
van belasting voorkomt. In de schakel naar de particulier of naar een ondernemer die
vrijgestelde prestaties verricht vindt geen aftrek plaats. Hierdoor drukt de btw uiteindelijk
op het consumptieve gebruik in die eindschakel of op de verricht vrijgestelde prestatie.
Bij gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten
kan zich echter cumulatie voordoen. Dit doet zich met name voor wanneer een niet-aftrekgerechtigde
– veelal een particulier – die de in zijn aankoopprijs begrepen voorbelasting niet
in aftrek kon brengen, de goederen weer in het handelsverkeer terugbrengt. Bij de
daaropvolgende levering door een handelaar wordt dan belasting geheven over de totale
verkoopprijs, dus ook over de eerder door de niet-aftrekgerechtigde betaalde en niet
in aftrek gebrachte btw. Deze cumulatie kan worden voorkomen met de margeregeling.
De margeregeling is een bijzondere regeling voor gebruikte goederen, antiek, kunst-
en verzamelvoorwerpen.4 Een wederverkoper kan deze regeling toepassen als hij de bovengenoemde goederen aankoopt
bij bepaalde niet-aftrekgerechtigden, zoals particulieren, die de in hun aankoopprijs
begrepen btw niet in aftrek kunnen brengen en geen btw in rekening kunnen brengen
bij de verkoop aan de wederverkoper. In dat geval mag de wederverkoper een van de
normale maatstaf van heffing afwijkende maatstaf toepassen op de doorverkoop. De wederverkoper
is dan btw verschuldigd over het verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs.
De margeregeling voorkomt daarmee dat bij de daaropvolgende levering door een wederverkoper
btw wordt geheven over de totale verkoopprijs, inclusief de eerdere door de niet-aftrekgerechtigde
betaalde en niet in aftrek gebrachte btw (voorbeeld 1). Deze regeling blijft ongewijzigd.
Voorbeeld 1
Particulier Y verkoopt een kunstvoorwerp aan wederverkoper X voor € 1.000. Particulier
Y is geen ondernemer en brengt uiteraard geen btw in rekening. Wederverkoper X levert
het kunstvoorwerp vervolgens aan particulier Z voor € 1.500, inclusief btw. Wederverkoper
X is zonder toepassing van de margeregeling € 260 btw verschuldigd (21 / 121 x 1.500).
Wederverkoper X is met toepassing van de margeregeling € 87 btw verschuldigd (21 /
121 x (1.500 – 1.000)).
De margeregeling bevat een aanvullende bepaling voor bijzondere gevallen waarin de
wederverkoper antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen het verlaagde tarief invoert
of met toepassing van het verlaagde tarief krijgt geleverd door de maker of diens
rechtverkrijgende onder algemene titel (hierna: maker), of een ondernemer die geen
wederverkoper is.5 De wederverkoper kan om toepassing van deze aanvullende margeregeling verzoeken.6 Hij kan in die gevallen de op de aankoop drukkende btw niet in aftrek brengen.7 Deze wederverkoper is vervolgens bij doorverkoop van deze goederen btw verschuldigd
over het verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs.
De implementatie van de BTW-tarievenrichtlijn brengt verandering in de bovenstaande
reikwijdte van de aanvullende margeregeling, omdat de huidige vormgeving wederverkopers
een prikkel kan geven om zich te vestigen in een lidstaat met een relatief laag verlaagd
tarief op de inkoop van de genoemde goederen en een relatief laag algemeen tarief
op de doorverkoop van diezelfde goederen. Deze wederverkoper heeft in dat geval voordeel
van zowel het verlaagde tarief als de aanvullende margeregeling.
Door de implementatie van de BTW-tarievenrichtlijn kan een wederverkoper voortaan
de aanvullende margeregeling niet toepassen als hij antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen
tegen het verlaagde tarief krijgt geleverd, intracommunautair heeft verworven of heeft
ingevoerd. De wederverkoper kan hierdoor mogelijk minder concurrentieverstoringen
ervaren. Het effect van deze maatregel op de administratieve lasten en het doenvermogen
is verwaarloosbaar.
2.2. Plaats van dienst voor bepaalde virtuele activiteiten en virtuele toegang tot
evenementen
Een dienstverrichting is belast in Nederland als de plaats van de dienst Nederland
is. Voor de vaststelling van de plaats van dienst, gelden in het btw-stelsel twee
hoofdregels: één voor dienstverrichtingen aan ondernemers (hierna: «B2B») en één voor
dienstverrichtingen aan andere dan ondernemers (waaronder particulieren hierna: «B2C»).
De hoofdregel voor B2B-diensten is gebaseerd op het bestemmingslandbeginsel. De plaats
van dienst is dan de plaats waar de afnemende ondernemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening
of een vaste inrichting heeft. De hoofdregel voor B2C-diensten is gebaseerd op het
oorsprongslandbeginsel. De plaats van dienst is dan de plaats waar de dienstverrichter
is gevestigd dan wel een vaste inrichting heeft van waaruit de dienst wordt verricht.
Op deze twee hoofdregels van het btw-stelsel bestaan een aantal uitzonderingen. Deze
bestaan veelal om praktische overwegingen of om (beter) recht te doen aan het beginsel
van de btw dat geheven dient te worden in de lidstaat waar de dienst daadwerkelijk
wordt verbruikt. Eén van die uitzonderingen betreft diensten van culturele, artistieke,
sportieve, wetenschappelijke, educatieve of vermakelijke aard (hierna kortheidshalve:
«culturele e.d. diensten»). Deze culturele e.d. diensten zijn – in afwijking van de
twee hoofdregels – belast op de plaats waar de evenementen of activiteiten daadwerkelijk
plaatsvinden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen B2B- en B2C-diensten.
De uitzondering voor het bepalen van de plaats van culturele e.d. diensten geldt op
dit moment ongeacht of de afnemer de evenementen of activiteiten fysiek of virtueel
bijwoont. Indien virtuele toegang wordt verleend aan een activiteit of evenement sluiten
de huidige bepalingen over de plaats van dienst niet meer goed aan bij het concept
dat geheven dient te worden op de plaats waar de dienst daadwerkelijk wordt verbruikt.
De afnemer verbruikt deze diensten immers niet op de plaats waar de evenementen of
activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden, maar veelal op zijn vestigingsplaats, woonplaats
of gebruikelijke verblijfplaats. Voor zogeheten elektronische diensten die worden
verricht voor een andere dan ondernemer geldt bovendien al dat de plaats van dienst
is daar waar de afnemer zich bevindt.8
Zodoende regelt de implementatie van de BTW-tarievenrichtlijn dat de plaats van dienst
van virtuele diensten van culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve
en vermakelijke aard is daar waar de afnemende ondernemer is gevestigd of zijn vaste
inrichting zich bevindt, of waar de andere dan ondernemer, bijvoorbeeld een particulier,
is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft (zie ook tabel
1 voor een schematische weergave).
Het effect van deze maatregel op de administratieve lasten is naar verwachting beperkt.
Allereerst heeft deze wijziging geen administratief effect als de afnemer is gevestigd
in de lidstaat waar het evenement plaatsvindt. Ten tweede zal bij grensoverschrijdende
B2B-diensten veelal een verleggingsregeling gelden. Het gevolg van een verlegging
is dat de ondernemer die de virtuele prestatie verricht zich niet voor btw-doeleinden
hoeft te registeren in de lidstaat van verbruik. Ten derde kan een ondernemer bij
B2C-diensten gebruikmaken van het éénloketsysteem. Met dat systeem kan de ondernemer,
indien de afnemer is gevestigd in een andere lidstaat, de verschuldigde btw aangeven
en afdragen in één lidstaat. Deze ondernemer hoeft zich dan voor die prestaties ook
niet voor btw-doeleinden te registreren in de lidstaat van verbruik. Het gebruik van
het éénloketsysteem kan leiden tot zowel een gering toe- als afname van de administratieve
lasten. Dit is onder meer afhankelijk van het aantal lidstaten waarin de ondernemer
actief is. Ten vierde sluit deze aangepaste bepaling van de plaats van dienst voor
virtuele diensten, zoals opgemerkt, aan bij de wijze waarop voor elektronische diensten
de plaats van dienst wordt bepaald. Daarmee is sprake van een bekende werkwijze voor
het bepalen van de plaats van dienst en wordt het onderscheid tussen deze virtuele
diensten en elektronische diensten minder relevant.
Tabel 1: Plaats van dienst bij virtuele en elektronische diensten in de huidige en
de voorgestelde situatie
Huidige situatie
Voorgestelde situatie
Elektronische diensten:
B2B: bestemmingsland
B2C: bestemmingsland
Elektronische diensten (ongewijzigd):
B2B: bestemmingsland
B2C: bestemmingsland
Virtuele diensten van culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve
of vermakelijke aard:
B2B: Plaats waar het evenement daadwerkelijk plaatsvindt
B2C: Plaats waar de activiteit daadwerkelijk plaatsvindt
Virtuele diensten van culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve
of vermakelijke aard:
B2B: bestemmingsland
B2C: bestemmingsland
3. Budgettaire aspecten
Dit wetsvoorstel leidt tot een budgettaire opbrengst voor het Rijk van € 24 miljoen,
waarvan € 5 miljoen afkomstig is van de wijziging van de aanvullende margeregeling
en € 19 miljoen afkomstig is van de wijziging in de plaats van dienst bij virtuele
culturele e.d. diensten.
Een deel van de huidige gebruikers van de aanvullende margeregeling zal per 1 januari
2025 onder het normale btw-regime vallen. Dat betekent dat de wederverkoper vanaf
dan de in rekening gebrachte btw in aftrek kan brengen en vervolgens bij de doorlevering
btw (21%) verschuldigd is over de ontvangen vergoeding in plaats van de marge. Het
in aftrek brengen van de in rekening gebrachte btw (veelal 9%) op de ingekochte goederen
compenseert echter niet volledig het misgelopen financiële voordeel van de margeregeling.
Om die reden leidt deze maatregel tot een budgettaire opbrengst.
De virtuele culturele e.d. activiteiten zullen per 1 januari 2025 belastbaar zijn
op de plaats waar de afnemer woont of is gevestigd. Dat betekent dat een ondernemer
die vanuit Nederland virtuele culturele e.d. diensten verricht geen Nederlandse btw
in rekening brengt over de desbetreffende diensten voor zover zijn afnemers zich in
het buitenland bevinden. Een ondernemer die vanuit het buitenland virtuele culturele
e.d. diensten verricht zal wel Nederlandse btw in rekening brengen voor zover zijn
afnemers in Nederland wonen of zijn gevestigd. De verwachting is dat in Nederland
gevestigde ondernemers en in Nederland woonachtige niet-ondernemers meer virtuele
culturele e.d. diensten afnemen die buiten Nederland plaatsvinden dan dat buitenlandse
afnemers virtuele culturele e.d. diensten afnemen die in Nederland plaatsvinden. Om
die reden leidt deze maatregel tot een budgettaire opbrengst. De reikwijdte van deze
maatregel is beperkt omdat naar verwachting veel diensten die virtueel worden verricht,
reeds kwalificeren als een elektronische dienst of een omroepdienst. De laatstgenoemde
diensten worden reeds belast op de plaats waar de afnemer woont of is gevestigd.
4. EU-aspecten
Met dit wetsvoorstel wordt de wijziging van de aanvullende margeregeling en de wijziging
van de plaats van dienst bij virtuele culturele e.d. diensten in de BTW-tarievenrichtlijn
met ingang van 1 januari 2025 geïmplementeerd.
5. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst
Dit wetsvoorstel is door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets, die
als bijlage is bijgevoegd9. Uit deze uitvoeringstoets blijkt dat de Belastingdienst de wijzigingen in de aanvullende
margeregeling en de plaats van dienst bij virtuele diensten van culturele, artistieke,
sportieve, wetenschappelijke, educatieve of vermakelijke aard uitvoerbaar acht per
de voorgestelde datum van inwerkingtreding. De complexiteit neemt echter wel toe rondom
het handhaven van de volledigheid van de in Nederland aangegeven virtuele diensten.
6. Advies en consultatie
Het wetsvoorstel is ten aanzien van de aanvullende margeregeling gedurende de periode
19 juli 2022 tot en 22 augustus 2022 geconsulteerd. Het doel van de internetconsultatie
was om betrokkenen de gelegenheid te geven op de voorgenomen wijzigingen te reageren.
Deze consultatie heeft meerdere reacties opgeleverd die op de website www.internetconsultatie.nl openbaar zijn gemaakt. De reacties zijn afkomstig van de Koninklijke Vereeniging
van Handelaren in Oude Kunst en een anonieme respondent. Het kabinet is deze respondenten
erkentelijk voor hun reacties. De reacties zijn bestudeerd en meegewogen bij het uiteindelijke
voorstel.
De respondenten brengen als aandachtspunt naar voren dat het consultatievoorstel geen
overgangsrecht bevat. Zij geven aan dat de antiek-, kunst- en verzamelvoorwerpensector
voorraad kan opbouwen gedurende een langere periode. De wederverkopers hebben in dat
geval – conform de toepassing van het aanvullende margeregime – de in rekening gebrachte
btw niet in aftrek gebracht. Vervolgens moeten deze wederverkopers als gevolg van
het nieuwe margeregime btw in rekening brengen over de gehele vergoeding bij de doorlevering
van de desbetreffende goederen. Hierdoor ontstaat cumulatie van btw. Om die reden
is de regering verzocht tot het treffen van overgangsrecht waarmee de wederverkoper
de eerder niet in aftrek gebrachte btw alsnog in aftrek kan brengen. De regering heeft
aan dit verzoek uitvoering gegeven. Ingeval de wederverkoper als gevolg van de wijziging
van de aanvullende margeregeling deze regeling niet meer kan toepassen, kan hij de
eerder niet in aftrek gebrachte btw alsnog in aftrek brengen in het eerste belastingtijdvak
van het kalenderjaar 2025.
7. Transponeringstabel
Tabel 2: Transponeringstabel in verband met de implementatie van Richtlijn 2022/542
Richtlijn 2022/542
Wet OB 1968 of anderszins
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op keuze bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1, eerste lid:
artikel 53
Artikel 6d
Geen
–
Artikel 1, tweede lid:
artikel 54, eerste lid
Artikel 6e, eerste lid
Geen
–
Artikel 1, derde lid:
artikel 59 bis
Behoeft geen implementatie, omdat het een optionele bepaling betreft die Nederland
al toepast
De mogelijkheid tot treffen van maatregelen ter voorkoming van dubbele heffing of
geen enkele heffing.
Van de mogelijkheid tot invoeren van deze maatregelen is reeds gebruikgemaakt in artikel 6j.
Artikel 1, vierde lid:
artikel 81
Niet geïmplementeerd omdat het een technische wijziging betreft van een optionele
bepaling die Nederland niet toepast.
Geen
–
Artikel 1, vijfde lid:
artikel 94, tweede en derde lid
Reeds geïmplementeerd, bestaand recht in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, juncto
tabel I, onderdeel a, en artikel 20, tweede lid, onderdeel a, juncto tabel I, onderdeel a.
De mogelijkheid van toepassen van een verlaagd tarief op de invoer van kunstvoorwerpen,
voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten.
Reeds geïmplementeerd.
Artikel 1, zesde lid:
artikel 98
Reeds geïmplementeerd, bestaand recht in artikel 9, artikel 17d en artikel 20.
De mogelijkheid van het toepassen van verlaagde tarieven op aangewezen leveringen
van goederen en verrichtingen van diensten.
Reeds geïmplementeerd.
Artikel 1, zevende lid:
artikel 98 bis
Reeds geïmplementeerd, bestaand recht in tabel I, onderdeel a, post 29
Geen
–
Artikel 1, achtste lid:
schrapping artikel 99
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
Geen
–
Artikel 1, negende lid:
artikel 100
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Geen
–
Artikel 1, tiende lid:
schrapping artikel 101
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Geen
–
Artikel 1, elfde lid:
afdeling en artikel 101 bis
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
De mogelijkheid tot het toekennen van een vrijstelling met recht of aftrek na een
ingewilligd verzoek ingeval van calamiteiten.
–
Artikel 1, twaalfde lid:
Schrapping artikel 102
Niet geïmplementeerd omdat het een schrapping betreft van een optionele bepaling die
Nederland niet toepast.
Geen
–
Artikel 1, twaalfde lid:
Schrapping artikel 103
Niet geïmplementeerd, omdat het een artikel betreft dat verplaatst is naar bijlage III
Geen
–
Artikel 1, dertiende lid:
artikel 104
Niet geïmplementeerd, omdat het een artikel betreft dat specifiek ziet op andere lidstaten.
Geen
–
Artikel 1, veertiende lid:
schrapping artikelen 104 bis en 105
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft artikelen die specifiek zien op
andere lidstaten
Geen
–
Artikel 1, vijftiende lid:
artikel 105 bis
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft een zogeheten standstill-bepaling
die Nederland niet toepast
Geen
–
Artikel 1, vijftiende lid:
artikel 105 ter
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft een zogeheten standstill-bepaling
Geen
–
Artikel 1, zestiende lid:
schrapping hoofdstuk 4
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft artikelen die specifiek zien op
andere lidstaten en technische wijzigingen.
Geen
–
Artikel 1, zeventiende lid:
schrapping artikelen 123, 125, 128 en 129
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft artikelen die zien op specifieke
lidstaten
Geen
–
Artikel 1, achttiende lid:
artikel 221, derde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft een technische wijziging
Geen
–
Artikel 1, negentiende lid:
artikel 288, eerste alinea, onderdeel 2
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft een technische wijziging
Geen
–
Artikel 1, twintigste lid:
artikel 316, eerste lid
Artikel 28c, eerste lid
Geen
–
Artikel 1, eenentwintigste lid:
schrapping artikel 387, onderdeel c
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, betreft een artikel die ziet op specifieke
lidstaat
Geen
–
Artikel 1, tweeëntwintigste lid:
wijziging aanduiding titel
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Geen
–
Artikel 1, drieëntwintigste lid:
bijlage
Reeds geïmplementeerd, bestaand recht in Tabel I en Tabel II
De bijlage met aangewezen goederen en diensten waarop een verlaagd tarief kan worden
toegepast
De wijziging van bijlage III van de BTW-richtlijn 2006 vormt op zichzelf geen directe
aanleiding om de toepassing van de tarieven te herzien
Artikel 2:
Artikel 1, vijftiende lid, Richtlijn (EU) 2020/285
Behoeft naar zijn aard momenteel geen implementatie, betreft een wijziging van een
richtlijn die in door middel van het wetsvoorstel implementatie Richtlijn kleineondernemersregeling
wordt geïmplementeerd.
Geen
–
Artikel 3:
Omzetting
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Geen
–
Artikel 4:
Herziening
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Geen
–
Artikel 5:
Inwerkingtreding
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Geen
–
Artikel 6:
Adressaten
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Geen
–
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdeel A (artikel 6d van de Wet op de omzetbelasting 1968)
In artikel 6d Wet OB 1968 is de plaats van dienst geregeld voor het verlenen van toegang,
en de met de toegangverlening samenhangende dienst, tot culturele, artistieke, sportieve,
wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen, zoals
beurzen en tentoonstellingen, die verricht zijn aan een ondernemer. De plaats van
dienst van deze diensten is de plaats waar deze evenementen daadwerkelijk plaatsvinden.
Dit is een uitzondering op de hoofdregel. Op grond van artikel 6, eerste lid, Wet
OB 1968 is de plaats van dienst namelijk de plaats waar die afnemende ondernemer de
zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of zijn vaste inrichting zich bevindt.
De uitzondering van artikel 6d Wet OB 1968 wordt aangevuld met de regel voor het bepalen
van de plaats van dienst indien de aanwezigheid virtueel is. De plaats van dienst
is als gevolg van deze toevoeging niet de plaats waar het evenement daadwerkelijk
plaatsvindt. De aanvulling regelt dat de hoofdregel wat betreft de plaats van dienst
van toepassing is. De plaats van dienst bij virtuele diensten is zodoende daar waar
de afnemende ondernemer is gevestigd of zijn vaste inrichting zich bevindt.
Voorbeeld 2
Kunstenaar Z is gevestigd in Nederland en verzorgt via het internet en vanuit Nederland
een interactief cultureel evenement. Kunstenaar Z biedt ondernemer X virtueel toegang
tot dit evenement. Ondernemer X is gevestigd in lidstaat B. Onder de huidige wettelijke
bepalingen is de plaats van dienst van deze prestatie gelegen in Nederland. Echter,
door de nieuwe wettelijke bepalingen is de plaats van dienst van deze prestatie gelegen
in lidstaat B. Kunstenaar Z zal zich in lidstaat B voor de btw-heffing moeten registeren
en aldaar de verschuldigde btw aangeven en betalen, tenzij een verleggingsregeling
van toepassing is.
Artikel I, onderdeel B (artikel 6e, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
In artikel 6e, eerste lid, Wet OB 1968 is de plaats van dienst geregeld voor diensten
in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids-
of soortgelijke activiteiten, en de daarmee samenhangede diensten, die verricht zijn
aan andere dan als zodanig handelende ondernemers, bijvoorbeeld particulieren. De
plaats van dienst van deze diensten is op de plaats waar die activiteiten daadwerkelijk
plaatsvinden. Dit is een uitzondering op de hoofdregel. Op grond van artikel 6, tweede
lid, Wet OB 1968 is de plaats van dienst namelijk de plaats waar de dienstverrichter
de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of zijn vaste inrichting zich
bevindt.
In artikel 6e, eerste lid, Wet OB 1968 wordt een aanvulling opgenomen voor het bepalen
van de plaats van dienst indien deze betrekking hebben op activiteiten die worden
gestreamd of anderszins virtueel ter beschikking worden gesteld. Voor deze virtuele
diensten is de plaats van dienst niet de plaats waar de activiteit daadwerkelijk plaatsvindt.
De aanvulling regelt dat de plaats van dienst is daar waar de afnemende andere dan
een als zodanig handelende ondernemer is gevestigd, zijn woonplaats of gebruikelijke
verblijfplaats heeft.
Voorbeeld 3
Kunstenaar Z is gevestigd in Nederland en verzorgt via het internet vanuit Nederland
een interactieve culturele activiteit. Particulier Y neemt virtueel deel aan deze
activiteit in de zin dat hij «live» bij de activiteit aanwezig is zonder dat hij daadwerkelijk
fysiek aanwezig is. De woonplaats van particulier Y is lidstaat B. Onder de huidige
wettelijke bepalingen is de plaats van dienst Nederland. Door de aanvulling in artikel 6e,
eerste lid, Wet OB 1968 wordt de plaats van dienst lidstaat B. Kunstenaar Z zal zich
in lidstaat B voor de btw-heffing moeten registeren en aldaar de verschuldigde btw
aangeven en betalen, tenzij kunstenaar Z opteert voor de toepassing van de Unieregeling.
In dat geval hoeft kunstenaar Z zich niet voor de btw-heffing te registeren in lidstaat
B en kan de aldaar verschuldigde btw worden afgedragen in Nederland door middel van
het éénloketsysteem.
Artikel I, onderdeel C (artikel 28c, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968)
In artikel 28c Wet OB 1968 is de aanvullende margeregeling voor kunstvoorwerpen, voorwerpen
voor verzamelingen en antiquiteiten opgenomen. Deze bepaling biedt de wederverkoper
het keuzerecht om de margeregeling toe te passen op de door hem verrichte leveringen
van antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen die hij zelf heeft ingevoerd. Bovendien kan
hij de margeregeling toepassen op kunstvoorwerpen die aan hem zijn geleverd door de
maker van een kunstvoorwerp of door een ondernemer, niet zijnde een wederverkoper
die ter zake van zijn verkrijging volledig recht op aftrek had, die ter zake van zijn
levering het verlaagde btw-tarief heeft toegepast.
Het voorgestelde artikel 28c, eerste lid, Wet OB 1968 is gebaseerd op artikel 316,
eerste lid, BTW-richtlijn 2006 en wijzigt de huidige bepaling in twee opzichten. De
eerste wijziging betreft artikel 28c, eerste lid, aanhef, Wet OB 1968. De voorgestelde
aanhef regelt dat de aanvullende margeregeling voor antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen
niet van toepassing is indien deze goederen aan de wederverkoper worden geleverd of
hij deze goederen zelf invoert met toepassing van post a.29 van tabel I Wet OB 1968
(het verlaagde tarief voor kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten).
Dit geldt ook ingeval de wederverkoper een intracommunautaire verwerving van deze
goederen verricht en op deze verwerving post a.29 van tabel I Wet OB 1968 van toepassing
is. Als de aanvullende margereling niet van toepassing is, brengt de wederverkoper
bij de doorlevering van het goed btw in rekening over de vergoeding conform artikel 8,
eerste lid, Wet OB 1968.
Voorbeeld 4
Kunstenaar Z is gevestigd in lidstaat A en levert een door hem gemaakt kunstvoorwerp
aan wederverkoper X in Nederland. Op deze levering door Z is het nultarief van toepassing
(intracommunautaire levering). Wederverkoper X verricht vervolgens een intracommunautaire
verwerving in Nederland. Op deze intracommunautaire verwerving is het verlaagde btw-tarief
van toepassing. Wederverkoper X levert het kunstvoorwerp vervolgens aan particulier
Y. Omdat de intracommunautaire verwerving belast is tegen het verlaagde tarief, kan
wederverkoper X de aanvullende margeregeling niet toepassen op de levering aan particulier
Y.
De tweede wijziging betreft artikel 28c, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968. In
dat voorgestelde onderdeel a wordt de verwijzing naar post a.29 van tabel I Wet OB
1968 vervangen door de kwalitatieve vereisten uit artikel 316, eerste lid, onderdeel b
en c, BTW-richtlijn 2006. Deze kwalitatieve vereisten zijn ook opgenomen in post a.29
van tabel I Wet OB 1968. Het schrappen van de verwijzing is noodzakelijk omdat toepassing
van de aanvullende margeregeling niet meer mogelijk is indien de betrokken goederen
zijn verkregen met toepassing van post a.29 van tabel I Wet OB 1968. Ten overvloede
wordt opgemerkt dat een wederverkoper wel is gerechtigd de aanvullende margeregeling
toe te passen als de betrokken goederen door hem zijn verkregen zonder toepassing
van het verlaagde tarief, bijvoorbeeld ingeval de wederverkoper de betrokken goederen
krijgt geleverd van een kunstenaar die de kleineondernemersregeling toepast.
Voorbeeld 5
Kunstenaar Z levert een door hem gemaakt kunstvoorwerp aan wederverkoper X. Op deze
levering is in beginsel het verlaagde tarief van toepassing. Wederverkoper X levert
het kunstvoorwerp vervolgens aan particulier Y. Kunstenaar Z maakt gebruik van de
kleineondernemersregeling en brengt als gevolg hiervan geen btw (verlaagde tarief)
in rekening bij wederverkoper X. Omdat de maker van het kunstvoorwerp levert aan wederverkoper
X en deze levering niet belast is tegen het verlaagde tarief, kan wederverkoper X
de aanvullende margeregeling toepassen op de levering aan particulier Y.
Artikel II (overgangsrecht)
In artikel II is overgangsrecht opgenomen voor de wederverkoper die beschikt over
een ingewilligd verzoek van de inspecteur, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, Wet
OB 1968, en in de periode tot en met 31 december 2024 ter zake van leveringen van
antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen de aanvullende margeregeling, bedoeld in artikel 28c,
eerste lid, Wet OB 1968 (tekst tot 31 december 2024) kan toepassen, maar vanaf 1 januari
2025 ter zake van een dergelijke levering niet meer in aanmerking komt voor de toepassing
van de aanvullende margeregeling, bedoeld in artikel 28c, eerste lid, Wet OB 1968
(tekst met ingang van 1 januari 2025), door de wijziging als gevolg van artikel I,
onderdeel C, van dit voorstel. Deze wederverkoper heeft ingevolge artikel 28e, onderdeel b,
Wet OB 1968 geen btw in aftrek gebracht ter zake van aan hem verrichte leveringen
van kunstvoorwerpen of ter zake van de door hem verrichte invoer van antiek, kunst-
en verzamelvoorwerpen. Bovendien kan het voorkomen dat de wederverkoper niet in de
gelegenheid is om de desbetreffende goederen voor de inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel C, door te leveren. Het gevolg daarvan is enerzijds dat de in rekening gebrachte
btw niet in aftrek is gebracht en anderzijds dat bij de doorlevering btw in rekening
wordt gebracht over de normale maatstaf van heffing, bedoeld in artikel 8, eerste
lid, Wet OB 1968. Om te voorkomen dat zich cumulatie van btw voordoet, voorziet artikel II
ter zake van de bovengenoemde situatie in een mogelijkheid om het recht op aftrek
alsnog te effectueren in het eerste belastingtijdvak van het kalenderjaar 2025. Dit
overgangsrecht is gebaseerd op artikelen 180 en 182 van de BTW-richtlijn 2006.
Voorbeeld 6
Kunstenaar Z levert als ondernemer in 2019 een door hem gemaakt kunstvoorwerp aan
wederverkoper X. Op deze levering is, tenzij de kleineondernemersregeling van toepassing
is, het verlaagde tarief van toepassing. Wederverkoper X houdt dit kunstvoorwerp in
voorraad en levert het kunstvoorwerp in 2026 door aan particulier Y. Wederverkoper
X heeft conform artikel 28e, onderdeel b, Wet OB 1968 de in rekening gebrachte btw
niet in aftrek gebracht. Wederverkoper X kon tot en met 31 december 2024 de aanvullende
margeregeling toepassen op de doorlevering van het kunstvoorwerp aan particulier Y.
Echter, omdat wederverkoper X het kunstvoorwerp pas in 2026 aan particulier Y levert,
kan hij de aanvullende margeregeling niet langer toepassen op de levering aan particulier
Y. Als gevolg van de overgangsregeling kan wederverkoper X de door kunstenaar Z in
rekening gebrachte btw in aftrek brengen in het eerste belastingtijdvak van het kalenderjaar
2025.
Artikel III (inwerkingtreding)
Deze wet treedt ingevolge artikel III in werking met ingang van 1 januari 2025. Hiermee
wordt de wijziging van de aanvullende margeregeling en de wijziging van de plaats
van dienst bij virtuele diensten van culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke,
educatieve, vermakelijke aard conform artikel 3, eerste lid, BTW-tarievenrichtlijn
per 1 januari 2025 effectief.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.