Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Landelijke rapportage Cliëntervaringsonderzoek Wmo – verantwoordingsjaar 2022 (Kamerstuk 29538-349)
2023D19800 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over de Landelijke rapportage Cliëntervaringsonderzoek
Wmo – verantwoordingsjaar 20221.
De voorzitter van de commissie,
Smals
De griffier van de commissie,
Esmeijer
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
II. Reactie van de Staatssecretaris
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 21 maart 2023 over de Landelijke rapportage
Cliëntervaringsonderzoek Wmo – verantwoordingsjaar 2022. De leden hebben daarover
nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat Wmo-cliënten over het algemeen
positief gestemd zijn over de ontvangen ondersteuning. Zij zijn blij om weer geïnformeerd
te worden en inzicht te krijgen in de door cliënten ervaren toegankelijkheid, kwaliteit
en het effect van de geboden ondersteuning.
Er wordt ruimte gezien om de bekendheid met onafhankelijke cliëntenondersteuning te
verbeteren. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat deze bekendheid
drastisch vergroot wordt, omdat de hulp van een onafhankelijk cliëntondersteuner de
toegang tot zorg vergemakkelijkt en daarmee bijdraagt aan de kwaliteit van leven.
Hoe willen gemeenten werk maken van betere bekendheid en welke uitkomstdoelen hanteren
zij hierbij? Welke ondersteunende rol faciliteert de Staatssecretaris hierbij?
De leden lezen dat slechts 204 gemeenten de deadline van het aanleveren van de gegevens
heeft gehaald. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat dit bij de volgende rapportage dit
cijfer hoger ligt? Wordt er na de deadline nog gekeken naar de gegevens van deze gemeente
die niet zijn opgenomen in het CEO van I&O research?
De leden van de VVD-fractie lezen dat ondanks dat maar 70 tot 95 procent van de cliënten
tevreden is over de kwaliteit van de hulp. Ook lezen de leden dat bijna de helft van
de gemeenten geen ruimte voor verbetering ziet op dit onderdeel. Hoe beoordeelt de
Staatssecretaris deze conclusie? Dit geldt ook voor het effect van de ondersteuning.
De bovengenoemde leden lezen dat sommige gemeenten ook mantelzorg hebben toegevoegd
aan het onderzoek. De leden lezen dat hier geen conclusie over te trekken is als het
gaat om vooruitgang of achteruitgang. Kan de Staatssecretaris aangeven of en hoe hij
dit bij het volgende onderzoek kan verbeteren, aangezien mantelzorg een belangrijk
deel van het houdbaar houden van de zorg kan worden.
I&O doet een aantal aanbevelingen aan de VNG en VWS. Kan de Staatssecretaris toelichten
hoe er opvolging zal worden gegeven aan deze aanbevelingen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het cliëntervaringsonderzoek
(ceo) Wmo van 2022. Het is positief dat er over het algemeen een positief beeld rijst
uit de ervaringen van Wmo-clienten over de ondersteuning die zij hebben ontvangen.
Toch hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen. Als algemene vraag vinden
de leden het verassend te lezen dat het participeren aan een ceo verplicht is voor
gemeenten, maar dit heeft geresulteerd in een respons van iets meer dan de helft (59%).
Hoe kijkt de Staatssecretaris hiernaar?
Ook zijn er eerdere rapporten geweest (zoals het rapport Burger in zicht van de Nationale ombudsman) die een kritischer beeld schetste van de dienstverlening
binnen de Wmo. Hoe rijmt de Staatssecretaris dat beeld met dit positieve ceo, zo vragen
de leden van de D66-fractie. In hoeverre is de groep respondenten een goede afspiegeling
van alle Wmo-gebruikers?
Ook blijkt uit het onderzoek dat veel gemeenten een hoge informatiebehoefte hebben
over hoe andere gemeenten het aanpakken. Daarbij zoeken zij naar informatie over responsverbetering
en onderzoeksmethoden. Hoe faciliteert de Staatssecretaris deze behoefte?
Onafhankelijke clientondersteuning
Uit het onderzoek blijkt dat er één specifiek onderwerp structureel minder goed scoort
onder cliënten en vraagt om aandacht: de bekendheid met onafhankelijke cliëntondersteuning.
Maar liefst 64% van de ondervraagden gaf aan dat er ruimte was voor verbetering op
dit specifieke punt. De leden van de D66-fractie zien hier graag een reflectie op.
Kan de Staatssecretaris toelichten welke concrete stappen hij gaat zetten zodat de
onafhankelijk clientondersteuner beter bekend wordt en beter gefaciliteerd wordt?
Eerder heeft ook het College voor de Rechten van de Mens in haar jaarlijkse monitor2 geconstateerd dat er onvoldoende sprake is van volledige toegang tot rechtsbescherming
voor mensen met een beperking. Ook inclusie en participatie blijft achter, met name
naarmate iemands beperking ernstiger is. Wat heeft de Staatssecretaris voor maatregelen
genomen naar aanleiding van dit rapport en in hoeverre heeft de ondersteuning van
onafhankelijke clientondersteuning daarvan geprofiteerd, zo vragen de leden?
Geen specifieke doelgroepen of voorzieningen
Gemeenten maken veelal geen uitsplitsing naar specifieke doelgroepen of voorzieningen.
De leden van de D66-fractie veronderstellen dat dit relevante informatie kan opleveren,
maar dat hier ook risico’s aan verbonden zijn. Kan de Staatssecretaris toelichten
in hoeverre hij dit wel wenselijk acht?
Ook blijkt uit het rapport dat over voorzieningen met een klein aantal cliënten (zoals
Beschermd wonen) geen uitspraken kunnen worden gedaan. De leden van de D66-fractie
vinden dit zeer teleurstellend, zeker gezien de aanstaande wetswijziging binnen de
Wmo aangaande dit thema (het woonplaatsbeginsel). In hoeverre heeft de Staatssecretaris
nu wél een actueel beeld van de cliëntervaringen binnen Beschermd Wonen? Hoe gaat
de Staatssecretaris ervoor zorgen dat ervaringen binnen kleinschalige voorzieningen
als deze wél worden meegenomen in een volgend ceo (bijvoorbeeld door aanvullend kwalitatief
onderzoek)?
Tenslotte blijkt uit het onderzoek dat 26% van de gemeenten met aanvullend onderzoek
doen naar mantelzorg. Wat de leden van de D66-fractie betreft is het positief dat
gemeenten onderzoek doen naar mantelzorgers en de belasting daarvan. Hoe kijkt de
Staatssecretaris naar dit percentage en zou dit niet een regulier onderwerp moeten
zijn binnen de vragenlijst?
De leden van de D66-fractie zien ook graag een overzicht tegemoet van welke mitigerende
maatregelen de Staatssecretaris neemt om de toegankelijkheid (aangezien dit ook veel
wordt genoemd als negatief punt) te verbeteren, ook in het kader van de geplande herinvoering
van de inkomensafhankelijke bijdrage in de Wmo? Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor
dat mensen geen zorg gaan mijden, vanwege een verhoogde eigen bijdrage?
Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de oproep van het Ministerie van VWS
én gemeenten dat de toezicht op zorg vanuit de Wmo regionaal belegd moet worden in
plaats van bij gemeenten? Gaat de Staatssecretaris hier concrete vervolgstappen in
zetten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele aanvullende
en verduidelijkende vragen te stellen.
Zij vinden het zeer spijtig nog steeds te moeten constateren dat de onafhankelijke
cliëntenondersteuning onbekend is bij cliënten en het merendeel van de gemeenten.
Dat dit in een rap temp moet verbeteren is een understatement! Maar hoe ziet de Staatssecretaris
dit dan voor zich? Hoe wil de Staatssecretaris dit uitwerken? Hoe wil de Staatssecretaris
proberen de bekendheid ervan te verbeteren? Als cliënten of gemeenten niet weten dat
het bestaat kan de toegankelijkheid van de onafhankelijke cliëntenondersteuning lastig
verbeteren?
Het gaat bij het dit onderzoek om een de ervaringen van cliënten? Waarom is dan alleen
gevraagd of men mantelzorg ontvangt? En niet meer naar hun ervaringen hiermee? Of
deze mantelzorgers bekend zijn met mantelzorgondersteuning en of deze personen de
zorg nog aan kunnen? Waarom is er niet gevraagd of zij een taakverzwaring of verlichting
ervaren?
En kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering van de aangenomen
motie Werner (Kamerstuk 35 925 XVI) waarbij verzocht is om een pilot te starten bij vijf of tien gemeenten, waarbij
mantelzorgers meer praktische ondersteuning wordt aangeboden en de effecten op zorggebruik
in andere wetten wordt gemeten.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft inmiddels ook de zogenaamde «zorgarrangeur»
ingesteld? Hoe verhoudt deze zorgarrangeur zich tot de onafhankelijke cliëntenondersteuner?
Toont het voorstel van de zorgarrangeur niet juist aan, dat de zorg te ingewikkeld
is geworden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Landelijke rapportage Cliëntervaringsonderzoek
Wmo – verantwoordingsjaar 2022 in combinatie met de brief van de Staatssecretaris
over deze rapportage. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie zijn kritisch op enkele conclusies van deze landelijk rapportage.
De landelijke rapportage concludeert namelijk dat de Wmo-cliënten over het algemeen
positief zijn over de ondersteuning die zij ontvangen. Deze conclusie lijkt in tegenspraak
met de conclusies van het rapport «»Burger in zicht»» van de Nationale ombudsman3 dat vorige maand verschenen is. De leden van de SP-fractie vragen aan de Staatssecretaris
of hij de verschillen in conclusies tussen beide rapportages kan verklaren.
De leden van de SP-fractie vinden het zorgelijk dat de gemeenten volgens de landelijk
rapportage weinig aspecten zien voor verbetering, terwijl er volgens het rapport «Burger
in zicht» voldoende te verbeteren valt. De leden van de SP-fractie vragen of de gemeenten
bekend zijn met de conclusies van dit rapport en of zij bereid zijn om iets met de
aanbevelingen uit dit rapport te doen. Daarnaast vragen de leden van SP-fractie of
gemeenten wel voldoende capaciteit hebben om aan de slag te gaan met deze aanbevelingen
en of de Staatssecretaris bereid is om eventueel hier onderzoek naar te doen.
De leden van de SP-fractie zijn wel positief over het feit dat meer gemeenten kiezen
voor kwalitatief onderzoek. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat zeker wanneer
het gaat om kleinere aantallen van cliënten dat dergelijk onderzoek betere informatie
over de situatie kan geven dan kwantitatief onderzoek. Voor zowel kwalitatief als
voor kwantitatief onderzoek geldt echter dat men over voldoende capaciteit en expertise
moet beschikken om deze naar behoren uit te voeren. De leden van de SP-fractie vragen
of alle gemeenten voldoende capaciteit en expertise hebben om deze onderzoeken goed
uit te voeren. De leden van de SP-fractie kunnen zich voorstellen dat zeker bij kleine
gemeenten met minder middelen problemen kunnen ontstaan bij het uitvoeren van dergelijke
onderzoeken. De leden van de SP-fractie vragen aan de Staatssecretaris of deze gemeenten
hiervoor extra ondersteuning kunnen krijgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het
onderzoek en reactie van de Staatssecretaris. Zij hebben nog wel een aantal vragen
over de bruikbaarheid van het onderzoek en validiteit van de conclusies van de Minister.
De leden van de fractie van GroenLinks zien dat de Staatssecretaris een positief beeld
schetst van de Wmo naar aanleiding van het onderzoek van I&O Research. En hoewel de
conclusies zeer positief zijn, vragen de leden van de GroenLinksfractie of het onderzoek
wel een volledig beeld geeft. Zo blijkt dat veel gemeenten niet vragen naar maatwerk
en samenwerking tussen hulpverleners. Juist voor cliënten met een levenslange en levensbrede
beperking zijn dit belangrijke indicatoren van goede kwaliteit. Zonder goed onderzoek
naar maatwerk en samenwerking en een goed beeld hiervan kan de conclusie «Over-all goed nieuws!» toch niet zomaar worden getrokken. Hoe ziet de Staatssecretaris dat?
De reden dat de leden van de fractie van GroenLinks denken dat de onderzoeksresultaten
vertekend zijn omdat mensen met een levensbrede en levenslange beperking niet goed
zijn meegenomen, komt door andere berichten die erop duiden dat er nog veel winst
is te behalen binnen de Wmo. Zo concludeerde de ombudsman het volgende: «Daarbij lijken de behoefte van de burger en dat wat de gemeente biedt vaak (te) ver
uiteen te liggen. Ook hebben burgers dikwijls te maken met langdurige en frustrerende
aanvraagprocedures, waardoor mensen die dringend hulp nodig hebben dat niet altijd
(tijdig) krijgen.» Hoe verklaart de Staatssecretaris dat de conclusies zo ver uit elkaar liggen?
Tot slot lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat de onafhankelijke cliëntondersteuning
in veel gemeenten nog niet bekend is. Zij vragen de Staatssecretaris welke stappen
worden ondernomen om de bekendheid te vergroten? Waarom wordt onafhankelijke ondersteuning
bijvoorbeeld niet standaard aangeboden bij het eerste gesprek met de gemeente? Is
het ook niet handiger om één loket te regelen voor de cliëntondersteuning? En hoe
kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat de cliëntondersteuners domeinoverstijgend,
dus in de Wlz, Wmo en de Zvw, kunnen werken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de landelijke
rapportage over de ervaringen van cliënten in de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo). Ze willen hierover enkele vragen stellen en opmerkingen maken.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo wettelijk verplicht jaarlijks een cliëntervaringsonderzoek
Wmo uit te voeren. De leden van de SGP-fractie constateren dat een groot aantal gemeenten
zowel in 2020 als 2021 geen rapportage heeft aangeleverd (zie p. 5 van het onderzoek).
Zij vragen of dit betekent dat in deze gemeenten sowieso geen onderzoek is gedaan
naar de ervaringen van cliënten. Zo ja, wat vindt de Staatssecretaris daarvan?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het cliëntervaringsonderzoek «nieuwe stijl»
meer ruimte biedt aan gemeenten voor een eigen invulling, maar dat dit wel ten koste
gaat van de landelijke vergelijkbaarheid. Zij vragen daarom in hoeverre er nog harde
uitspraken kunnen worden gedaan over het functioneren van de Wmo op landelijk niveau.
Kan de Staatssecretaris daarop in gaan? Als voorbeeld noemen de leden van de SGP-fractie
dat er geen duidelijke uitspraken te doen zijn over de voor- dan wel achteruitgang
van mantelzorg (zie p. 37 van het onderzoek).
De leden van de SGP-fractie lezen dat één gemeente ervoor kiest om zich alleen te
richten op de moeilijkst bereikbare cliënten met ingewikkelde problematiek en meerdere
betrokken hulpverleners die met meerdere wetten te maken hebben. Terecht wordt dit
door de onderzoekers naar voren gebracht als een «best practice». De leden van de
SGP-fractie vragen de Staatssecretaris om deze manier van ervaringsonderzoek nadrukkelijk
onder de aandacht te brengen van andere gemeenten. Is hij eventueel zelf bereid om
gericht onderzoek te laten doen naar ervaringen van Wmo-cliënten met een complexe
ondersteuningsvraag?
De leden van de SGP-fractie constateren dat uit de rapportage blijkt dat cliënten
over het algemeen tevreden zijn over de Wmo-ondersteuning die zij ontvangen. Zij vragen
hoe deze positieve beoordeling zich verhoudt tot andere, meer kritische onderzoeken
waaruit blijkt dat er juist de nodige problemen zijn in de uitvoering van de Wmo.
Zo laat recent onderzoek van de Ombudsman («Burger in zicht») zien dat veel cliënten
tegen langdurige en frustrerende Wmo-aanvraagprocedures oplopen. De toegang tot zorg
staat dus onder druk. Herkent de Staatssecretaris dat? In hoeverre kan hij vanuit
zijn rol daarin iets betekenen?
Eén onderwerp scoort laag onder cliënten en vraagt volgens gemeenten dan ook om hun
aandacht: de bekendheid met onafhankelijke cliëntenondersteuning. Het merendeel van
de cliënten is niet van het bestaan van onafhankelijke cliëntondersteuners op de hoogte.
Wat kan de Staatssecretaris doen om gemeenten te ondersteunen om dit te verbeteren?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennis genomen van de brief van de regering. Het
lid heeft hierover nog wat vragen.
Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Staatssecretaris hoe hij gemeenten gaat
bewegen om meer bekendheid te geven aan de mogelijkheden voor onafhankelijke cliëntenondersteuning.
En wat hij hier vanuit de landelijke overheidscommunicatie aan gaat doen.
In de brief van de Staatssecretaris zien we slechts vermelding van de aanbevelingen
maar geen acties:
• Vanuit gemeenten is er behoefte aan informatie over hoe andere gemeenten het ceo Wmo
uitvoeren. Voorzie in deze behoefte door informatie hierover te verstrekken. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan een landelijke database met vragenlijsten of een lijst met
contactpersonen bij gemeenten waar navraag gedaan kan worden.
• Blijf het aanleverformat ontwikkelen op gebruiksvriendelijkheid. Bijvoorbeeld:
– het kunnen rapporteren over meerdere onderzoeken die per jaar worden gedaan;
– de wijze waarop cliënten benaderd zijn (schriftelijk, digitaal en/of persoonlijk);
– dat na het invullen gemeente de gegeven antwoorden automatisch in een mail krijgen;
– zichtbaar maken hoeveel vragen er nog volgen tijdens het invullen van het format;
– aan het einde van het format een open vraag toevoegen voor eventuele andere opmerkingen.
Het lid van de fractie BBB hoort graag welke van de genoemde aanbevelingen de Staatssecretaris
gaat uitvoeren, hoe en wanneer, en welke niet en waarom niet?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.