Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 349 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verlenging van de beslistermijnen in asiel- en nareiszaken
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoud
Algemeen
1
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen
3
2.1
Verlenging beslistermijn op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis
asiel
3
2.2
Verschoonbare termijnoverschrijding
5
2.3
Verlenging beslistermijn op aanvraag verblijfsvergunning asiel
6
3.
Financiële gevolgen
7
4.
Uitvoering
7
5.
Advies en consultatie
7
Artikelsgewijze toelichting
8
Algemeen
1. Inleiding
De asielketen bevindt zich in een crisis. De druk op de opvang van asielzoekers en
hun nareizende gezinsleden door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA)
en de behandeling van hun aanvragen om asiel en nareis door de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(hierna: IND) is groot. Zodra een asielzoeker een verblijfsvergunning asiel heeft
ontvangen, kan hij of zij binnen drie maanden een aanvraag indienen voor een machtiging
tot voorlopig verblijf voor zijn gezinsleden zodat zij hem of haar naar Nederland
kunnen nareizen. Nareizende gezinsleden van asielstatushouders vormen een belangrijk
aandeel in de huidige asielinstroom. Zoals bekend kampt de IND met grote achterstanden
in de behandeling van asiel- en nareiszaken. Er bevinden zich momenteel veel nareizende
gezinsleden in de opvanglocaties van het COA.
Bij brief van 26 augustus 20221 heeft de regering de Tweede Kamer geïnformeerd over de asielcrisis en de maatregelen
die worden getroffen om deze het hoofd te bieden. Een van de maatregelen is dat de
nationale beslistermijn in nareiszaken in de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000)
in lijn wordt gebracht met de maximaal toegestane termijn uit de EU-gezinsherenigingsrichtlijn2 van negen maanden. Daartoe wordt in dit wetsvoorstel opgenomen dat de beslissing
op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een nareizend gezinslid
van een asielstatushouder, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen 9 maanden bekend
wordt gemaakt. Momenteel geldt dat binnen 90 dagen wordt beslist, welke termijn kan
worden verlengd met drie maanden. De termijn van negen maanden kan worden verlengd
in geval van bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter
van de behandeling van de aanvraag. Deze mogelijkheid moet volgens de Europese Commissie
echter strikt en per individueel geval worden geïnterpreteerd.3
Na de hoge asielinstroom in 2015 is op 19 september 2016 een voorstel van wet bij
de Tweede Kamer ingediend tot aanpassing van de beslistermijn in nareiszaken.4 De regering heeft dit wetsvoorstel ingetrokken bij brief van 12 juli 2019.5 De actuele asielcrisis heeft de regering doen besluiten dit voorstel van wet opnieuw
in te dienen en aan te vullen zoals hiervoor omschreven, met als doel de ruimte die
het Unierecht biedt inzake beslistermijnen in asiel- en nareiszaken optimaal te benutten.
Dit voorstel moet bijdragen aan het verlichten van de druk op de IND en het COA op
een wijze die in overeenstemming is met het Unierecht.
In het verlengde van de aanpassing van de beslistermijn in nareiszaken wordt in navolging
van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie voorts in de Vw 2000
verankerd dat Nederland aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf van nareizende
gezinsleden van een asielstatushouder mag afwijzen als de aanvraag ter zake van dit
gezinslid niet binnen drie maanden na verlening van de verblijfsvergunning aan de
asielstatushouder is ingediend en de overschrijding van deze termijn niet objectief
verschoonbaar is op grond van bijzondere omstandigheden (artikel 29, vierde lid, Vw
2000).6 De verschoonbaarheidsmogelijkheid moet op grond van voornoemd arrest ook worden toegepast
in het geval dat een gezinslid van een asielstatushouder Nederland pas in reist nadat
er drie maanden zijn verstreken sinds de verlening van de verblijfsvergunning aan
deze asielstatushouder, maar de overschrijding van deze termijn objectief verschoonbaar
is op grond van bijzondere omstandigheden (artikel 29, tweede lid, Vw 2000).
Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat in asielzaken voortaan de beslistermijn
van zes maanden voor het beslissen op een asielaanvraag onder bepaalde voorwaarden
ook in aansluiting op die termijn met ten hoogste drie maanden kan worden verlengd
en niet pas na een eerdere verlenging met ten hoogste negen maanden. Het gaat hier
om een verbetering van de implementatie van de Procedurerichtlijn.7 Deze aanpassing is ook al opgenomen in het wetsvoorstel om te voorzien in herziening
van de regels voor niet tijdig beslissen ofwel de definitieve afschaffing van de dwangsomregeling,
dat momenteel aanhangig is bij de Tweede Kamer.8 Gelet op de actuele crisis in de asielketen, acht de regering het wenselijk deze
wijziging ook in onderhavig wetsvoorstel op te nemen voor het geval dit wetsvoorstel
sneller door de Tweede Kamer en daarna door de Eerste Kamer zal worden behandeld.
2. Hoofdlijnen
2.1 Verlenging beslistermijn op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis
asiel
Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 bestaat de bevoegdheid
om ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel te verlenen aan de
houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die voldoet aan de in artikel 29,
tweede lid, Vw 2000 gestelde voorwaarden. In artikel 2u, eerste lid, Vw 2000 is bepaald
dat binnen 90 dagen na ontvangst van een aanvraag om verlening of wijziging van een
machtiging tot voorlopig verblijf een beslissing wordt genomen op de aanvraag, welke
termijn kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden. Artikel 5, vierde lid, van
de Gezinsherenigingsrichtlijn biedt ruimte om in zaken waarin is verzocht om verlening
van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als gezinslid van een vreemdeling
aan wie een verblijfsvergunning asiel is verleend, een termijn van ten hoogste negen
maanden te hanteren. In het voorgestelde artikel 2u, vierde lid, Vw 2000 (onderdeel
A van dit wetsvoorstel) wordt nu geregeld dat de beslissing op een aanvraag om verlening
van een machtiging tot voorlopig verblijf in nareiszaken zo spoedig mogelijk, maar
uiterlijk binnen negen maanden bekend wordt gemaakt. Dat betekent dat binnen deze
termijn het besluit op de aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf moet zijn
genomen en de aanvrager daar schriftelijk van in kennis moet zijn gesteld.
Op grond van artikel 2p, eerste lid, Vw 2000 kan de machtiging tot voorlopig verblijf
worden verleend aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet
aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning. Uit artikel 2r,
eerste lid, Vw 2000 volgt dat de aanvrager schriftelijk in kennis wordt gesteld van
het besluit tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De schriftelijke
kennisgeving van de verlening geldt als de bekendmaking van het besluit op de aanvraag
als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).9 De aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf kan ingevolge artikel 2q, eerste
lid, Vw 2000 worden geweigerd indien de vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet.
Ook de weigering tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf moet zo spoedig
mogelijk, maar uiterlijk binnen negen maanden bekend worden gemaakt. Uit artikel 3:41,
eerste lid, Awb volgt dat de bekendmaking van de weigering geschiedt door toezending
of uitreiking aan de aanvrager.
Een machtiging tot voorlopig verblijf kan ingevolge artikel 2r, eerste lid, Vw 2000
tot uiterlijk drie maanden na dagtekening van de kennisgeving worden afgegeven. Ingevolge
artikel 2v Vw 2000 wordt de machtiging tot voorlopig verblijf aangebracht in het document
voor grensoverschrijding van de vreemdeling op wie de machtiging betrekking heeft.
Artikel 2r, tweede lid, Vw 2000 bepaalt dat de geldigheidsduur van een machtiging
tot voorlopig verblijf ten hoogste 90 dagen bedraagt vanaf de datum van afgifte. De
vreemdeling heeft dus 90 dagen de tijd om Nederland in te reizen na afgifte van de
machtiging tot voorlopig verblijf.
Artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn bepaalt dat de termijn van
ten hoogste negen maanden verlengd kan worden in geval van bijzondere omstandigheden
die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van de aanvraag. Door
de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging, wordt het mogelijk deze ruimte te benutten.
Zoals hiervoor aangegeven, moet deze mogelijkheid volgens de Europese Commissie strikt
en per individueel geval worden geïnterpreteerd. Bijzondere omstandigheden die volgens
de Europese Commissie verband houden met het complexe karakter van een aanvraag en
de behandeling daarvan zijn bijvoorbeeld de noodzaak om het gezinsverband te beoordelen
binnen de context van verschillende gezinseenheden, een ernstige crisis in het land
van herkomst die de toegang tot administratieve gegevens belet, moeilijkheden bij
het organiseren van gesprekken met gezinsleden in het land van herkomst vanwege veiligheidsproblemen,
moeilijke toegang tot diplomatieke missies of problemen bij de vaststelling van het
ouderlijk gezag wanneer de ouders uit elkaar zijn.10
De gronden voor deze verlengingsmogelijkheid en tussentijdse berichtgeving over de
voortgang van de behandeling van de aanvraag worden nader gespecificeerd in het beleid
van de IND. De vreemdeling krijgt daarmee vooraf meer duidelijkheid over de toepassing
van de verleningsmogelijkheid en de voortgang van de behandeling van zijn zaak in
een nareissituatie.
Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat de verlenging van de beslistermijn ook betrekking
heeft op aanvragen tot machtiging voor voorlopig verblijf in het kader van reguliere
gezinshereniging bij asielstatushouders. Dit wetsvoorstel heeft betrekking op de volgende
drie situaties.
– De nareisroute uit artikel 29, tweede en vierde lid, Vw 2000 geeft leden van het kerngezin
van de asielstatushouder de mogelijkheid om hem binnen drie maanden na verlening van
de asielstatus na te reizen. Inreizen na deze termijn van drie maanden is ook mogelijk,
mits binnen die drie maanden voor de gezinsleden een machtiging tot voorlopig verblijf
is aangevraagd. Het gaat hierbij om de echtgenoot/partner en kinderen van een asielstatushouder
alsook de ouders van een alleenstaande minderjarige asielstatushouder. Zij kunnen
een van de hoofdpersoon afgeleide asielvergunning krijgen.
– Deze kerngezinsleden kunnen ook via de reguliere gezinsherenigingsroute een machtiging
tot voorlopig verblijf krijgen (artikelen 3.13, eerste lid e.v. en 3.24a Vreemdelingenbesluit
2000 (hierna: Vb 2000)) om Nederland in te reizen, bijvoorbeeld in de situatie dat
door of voor hen pas na drie maanden een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.
Er kunnen dan meer voorwaarden worden gesteld aan gezinshereniging, zoals dat de asielstatushouder
voldoende bestaansmiddelen heeft. Zijn gezinsleden krijgen dan geen asielvergunning,
maar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als familie-
of gezinslid. Als de vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet en de aanvraag moet
worden afgewezen, kan de verblijfsvergunning alsnog ambtshalve worden verleend als
uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM)
(artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, Vb 2000).
– De IND hanteert de reguliere gezinsherenigingsroute (artikel 3.13, tweede lid, Vb
2000) ook voor familieleden buiten het kerngezin van asielstatushouders. Het gaat
dan met name om minderjarige broers en zussen van alleenstaande minderjarige asielstatushouders
die een beroep doen op artikel 8 EVRM. Als afwijzing van de aanvraag in strijd komt
met artikel 8 EVRM, neemt de IND aan dat er in deze zaken een verplichting is tot
het verstrekken van een machtiging tot voorlopig verblijf voor regulier verblijf als
familie- of gezinslid.
Tot voornoemde maatregel van verlenging van de beslistermijn in nareiszaken is besloten
omdat de afgelopen jaren is gebleken dat de duur vanaf het indienen van de nareisaanvraag
tot het kenbaar maken van de beslissing, is opgelopen. Hierbij is van belang dat in
de praktijk de behandeling van de nareisaanvragen zeer tijdrovend is. Nareisaanvragen
worden ingewilligd als de gezinsband aannemelijk wordt gemaakt. Als uitgangspunt geldt
dat een aanvraag, kort gezegd, moet worden vergezeld door documenten waaruit de gezinsband
blijkt (artikel 5, tweede lid, Gezinsherenigingsrichtlijn). In de Gezinsherenigingsrichtlijn
is echter ook bepaald dat een beslissing tot afwijzing van het verzoek niet louter
gebaseerd mag zijn op het ontbreken van bewijsstukken (artikel 11, tweede lid). De
beoordeling van nareisaanvragen en aanvragen tot reguliere gezinshereniging bij asielstatushouders
heeft een meer integraal karakter gekregen, waarmee de samenwerkingsplicht die er
tussen overheid en vreemdeling bestaat, evenrediger is verdeeld. De integrale beoordeling
van documenten, verklaringen, evenredigheid van gestelde eisen, eventueel nader onderzoek
en de op het geval toegespitste beoordeling of er aanleiding bestaat het voordeel
van de twijfel te gunnen aan betrokkenen, maken de beoordeling echter ook tijdrovend.
(Dit integrale beoordelingskader wordt ook toegepast op reguliere gezinshereniging
bij asielstatushouders).
Zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 26 augustus 2022 wordt met verlenging
van de mogelijke beslistermijn uitdrukkelijk niet beoogd om ook in de praktijk te
sturen op een langere behandelduur. Gelet op de in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn
geformuleerde verplichting moet steeds «zo spoedig mogelijk» worden beslist. Daar
wordt in de beslispraktijk ook steeds naar gestreefd.
2.2 Verschoonbare termijnoverschrijding
Op grond van artikel 29, tweede en vierde lid, Vw 2000 kan de verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd asiel (bedoeld in artikel 28 Vw 2000) worden verleend aan een gezinslid
van de vreemdeling die al in het bezit is van een verblijfsvergunning bepaalde tijd
asiel. Daarvoor geldt dat binnen drie maanden nadat de verblijfsvergunning bepaalde
tijd asiel aan de vreemdeling is verleend, door of ten behoeve van zijn gezinslid-
of leden een machtiging tot voorlopig verblijf moet zijn aangevraagd. Het gezinslid
krijgt dan een van de hoofdpersoon afgeleide asielvergunning. Wordt de aanvraag om
machtiging tot voorlopig verblijf ná deze periode van drie maanden ingediend, dan
mag Nederland de aanvraag van het gezinslid om een verblijfsvergunning asiel bepaalde
tijd afwijzen. Aldus heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op 7 juni 2018
geoordeeld.11 Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft daarbij wel bepaald dat lidstaten
moeten beoordelen of de te late indiening van het eerste verzoek op grond van bijzondere
omstandigheden objectief verschoonbaar is. (Zoals hiervoor aangegeven, kan het gezinslid
in dat geval ook in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde
tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van
een asielstatushouder op grond van artikel 3.13 of 3.24a Vb 2000).
In opvolging van dit arrest wordt aan artikel 29 Vw 2000 toegevoegd dat de verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd asiel niet wordt geweigerd in het geval dat een gezinslid van een
asielstatushouder Nederland pas in reist nadat drie maanden zijn verstreken sinds
het verlenen van de verblijfsvergunning aan deze asielstatushouder of dat een aanvraag
om een machtiging tot voorlopig verblijf pas na die periode wordt ingediend, indien
de overschrijding van bedoelde termijn van drie maanden op grond van bijzondere omstandigheden
objectief verschoonbaar is (artikel 29, tweede en vierde lid, Vw 2000). Daarbij kan
worden gedacht aan de situatie dat de vreemdeling onjuist of te laat is voorgelicht
door derden van wiens ondersteuning hij of zij afhankelijk is (dat zijn vaak vrijwilligers
en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland, Nidos of andere belangenorganisaties),
bijvoorbeeld als gevolg van een taalbarrière. In de praktijk handelt de IND al in
overeenstemming met dit arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bij
het hiervoor genoemde wetsvoorstel dat is ingetrokken bij brief 12 juli 2019, heeft
de Afdeling advisering van de Raad van State destijds geadviseerd een wettelijke verschoonbaarheidsmogelijkheid
te creëren om in bijzondere gevallen van de aanvraagtermijn te kunnen afwijken.12 Dat advies wordt in onderhavig wetsvoorstel overgenomen.
2.3 Verlenging beslistermijn op aanvraag verblijfsvergunning asiel (bepaalde en onbepaalde
tijd)
In dit wetsvoorstel is een verbetering van de implementatie van artikel 31, derde
lid, laatste alinea van de Procedurerichtlijn opgenomen. Geregeld wordt dat in asielzaken
voortaan de beslistermijn van zes maanden onder bepaalde voorwaarden ook in aansluiting
op die termijn met ten hoogste drie maanden kan worden verlengd en niet pas na een
eerdere verlenging met ten hoogste negen maanden. Door de maximale ruimte die het
Unierecht hier biedt te benutten, wordt de druk op de beslispraktijk van de IND verlicht
en kan het aantal asielzaken waarin sprake is van een termijnoverschrijding verminderen.
In de praktijk wordt immers niet snel voldaan aan de voorwaarden om een verlenging
met ten hoogste negen maanden te rechtvaardigen (er moet daarvoor bijvoorbeeld sprake
zijn van een onverwacht grote toestroom van asielzoekers). Wel is vereist dat deze
verlengingsmogelijkheid «bij wijze van uitzondering» wordt toegepast en «noodzakelijk
is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van de aanvraag». Om deze
verlengingsmogelijkheid te kunnen gebruiken is dus essentieel dat de IND voldoende
zicht heeft op de inhoud van de in de betreffende zaak gestelde aanspraken en de toepassing
van de verlengingsmogelijkheid onderbouwt. Het is overigens denkbaar dat de reden
voor het maken van een uitzondering zich in meerdere zaken voordoet en dat categoriaal
wordt vastgesteld dat de beslistermijn in zaken waarin dit aan de orde is met drie
maanden wordt verlengd.
3. Financiële gevolgen
Dit wetsvoorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de IND. De behandeling
van asiel- en nareisaanvragen door de IND wordt bekostigd uit de begroting van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid.
4. Uitvoering
Door het verlengen van de beslistermijnen in nareis- en asielzaken en het vastleggen
van de verschoonbaarheidsmogelijkheid beoogt dit wetsvoorstel bij te dragen aan het
verlichten van de druk op de IND en het COA op een wijze die in overeenstemming is
met het Unierecht. De IND heeft geen ex ante toets op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel
verricht. De reden is dat de uitvoerbaarheid evident is voor de IND en de IND zo spoedig
mogelijk wenst te starten met de uitvoering van dit wetsvoorstel, indien beide Kamers
der Staten-Generaal het wetsvoorstel aanvaarden. Met het oog daarop is de IND reeds
gestart met het treffen van de benodigde voorbereidingen in de uitvoeringspraktijk.
5. Advies en consultatie
Gelet op de noodzaak van spoedige inwerkingtreding van de maatregelen in dit voorstel
is de advies- en consultatiefase overgeslagen. De regering heeft daarbij in aanmerking
genomen dat de Afdeling advisering van de Raad van State in eerdere wetstrajecten
advies heeft uitgebracht bij alle onderdelen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen.
De verlenging van de beslistermijn voor aanvragen om een machtiging tot voorlopig
verblijf in nareiszaken (onderdeel A van het wetsvoorstel) was opgenomen in het wetsvoorstel
tot wijziging van de Vw 2000 in verband met aanpassing van in de procedure voor nareis
geldende termijnen. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 30 juni
2016 advies uitgebracht over dat wetsvoorstel, welk wetsvoorstel is ingetrokken bij
brief 12 juli 2019. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State bij
dat wetsvoorstel om een wettelijke verschoonbaarheidsmogelijkheid te creëren om in
bijzondere gevallen van de aanvraagtermijn te kunnen afwijken, is in onderhavig wetsvoorstel
overgenomen (onderdeel B van het wetsvoorstel).13
Voorts heeft de Afdeling op 3 februari 2021 geadviseerd over het voorstel van wet
tot wijziging van de Vw 2000 teneinde te voorzien in herziening van de regels voor
niet tijdig beslissen, waarvan de verlenging van de beslistermijn voor aanvragen om
een verblijfsvergunning in asielzaken onderdeel uitmaakt (onderdeel C van onderhavig
wetsvoorstel). Dit wetsvoorstel is voorafgaand aan advisering door de Raad van State
overigens in consultatie gebracht. In paragraaf 10.9 van de memorie van toelichting
is inhoudelijk gereageerd op wat – onder meer – de Adviesraad Migratie over het betreffende
onderdeel heeft opgemerkt. 14 Het wetsvoorstel is momenteel aanhangig bij de Tweede Kamer. De verlenging van de
beslistermijn voor aanvragen om een verblijfsvergunning in asielzaken is ook in onderhavig
wetsvoorstel opgenomen, voor het geval dat dit wetsvoorstel sneller door de Tweede
Kamer en daarna door de Eerste Kamer zal worden behandeld.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A
Voorgesteld wordt aan artikel 2u Vw 2000 een lid toe te voegen waarin wordt geregeld
dat de beslissing op een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
voor verblijf als gezinslid van een vreemdeling die een verblijfsvergunning voor bepaalde
tijd bedoeld in artikel 28 is verleend, in afwijking van de in het eerste lid voor
reguliere aanvragen neergelegde beslistermijn van 90 dagen, zo spoedig mogelijk, maar
uiterlijk binnen negen maanden bekend wordt gemaakt. Dat betekent dat binnen deze
termijn het besluit op de aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf moet zijn
genomen en de aanvrager daar schriftelijk van in kennis moet zijn gesteld.
Op grond van artikel 2p, eerste lid, Vw 2000 kan de machtiging tot voorlopig verblijf
worden verleend aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet
aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning. Uit artikel 2r,
eerste lid, Vw 2000 volgt dat de aanvrager schriftelijk in kennis wordt gesteld van
het besluit tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De schriftelijke
kennisgeving van de verlening geldt als de bekendmaking van het besluit op de aanvraag
als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb.15 De aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf kan ingevolge artikel 2q, eerste
lid, Vw 2000 worden geweigerd indien de vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet.
Ook de weigering tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf moet zo spoedig
mogelijk, maar uiterlijk binnen negen maanden bekend worden gemaakt. Uit artikel 3:41,
eerste lid, Awb volgt dat de bekendmaking van de weigering geschiedt door toezending
of uitreiking aan de aanvrager.
Een machtiging tot voorlopig verblijf kan ingevolge artikel 2r, eerste lid, Vw 2000
tot uiterlijk drie maanden na dagtekening van de kennisgeving worden afgegeven. Ingevolge
artikel 2v Vw 2000 wordt de machtiging tot voorlopig verblijf aangebracht in het document
voor grensoverschrijding van de vreemdeling op wie de machtiging betrekking heeft.
Artikel 2r, tweede lid, Vw 2000 bepaalt dat de geldigheidsduur van een machtiging
tot voorlopig verblijf ten hoogste 90 dagen bedraagt vanaf de datum van afgifte. De
vreemdeling heeft dus 90 dagen de tijd om Nederland in te reizen na afgifte van de
machtiging tot voorlopig verblijf.
De termijn van ten hoogste negen maanden kan worden verlengd in geval van bijzondere
omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van
de aanvraag. Zie verder paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze memorie voor
een nadere toelichting.
Onderdeel B
In opvolging van het voornoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie
van 7 november 2018 wordt aan artikel 29 Vw 2000 een lid toegevoegd dat luidt dat
de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel niet wordt geweigerd indien overschrijding
van de in het tweede of vierde lid bedoelde termijn van drie maanden op grond van
bijzondere omstandigheden objectief verschoonbaar is. Zie verder paragraaf 2.2 van
het algemeen deel van deze memorie voor een nadere toelichting.
Onderdeel C
Artikel 42, vijfde lid, Vw 2000 wordt in overeenstemming gebracht met (de rectificatie
van) artikel 31, derde lid, laatste alinea, van de Procedurerichtlijn.16 Artikel 42, vierde lid, Vw 2000 bepaalt dat de wettelijke beslistermijn (van zes
maanden) met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd, indien er – kort gezegd –
complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn, er een onverwacht grote
toestroom van asielzoekers is of de vertraging aan de asielzoeker zelf te wijten is.17
Volgens het huidige vijfde lid, kan na de verlenging op één van de gronden bedoeld
in het vierde lid, de beslistermijn nog eenmaal met ten hoogste drie maanden worden
verlengd indien dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling
van de aanvraag. Deze verlenging met drie maanden kan op grond van de huidige wettekst
niet meteen na afloop van de wettelijke beslistermijn van zes maanden worden toegepast.
Als verlenging met ten hoogste negen maanden op een van de in het vierde lid bedoelde
gronden niet aan de orde is, kan de beslistermijn van zes maanden op dit moment dus
ook niet met drie maanden worden verlengd.
Gebleken is dat deze regeling niet in overeenstemming is met artikel 31, derde lid,
van de Procedurerichtlijn, zoals deze bepaling luidt na rectificatie van de Nederlandse
taalversie. Op grond van dit lid kunnen lidstaten bij wijze van uitzondering in naar
behoren gerechtvaardigde gevallen, de beslistermijnen met ten hoogste drie maanden
overschrijden wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige
behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De Procedurerichtlijn laat
de lidstaat enige ruimte om te beoordelen wanneer deze voorwaarden zijn vervuld. Belangrijk
is dat een verlenging op deze grond van een motivering moet worden voorzien. Een voorbeeld
zou kunnen zijn dat er een toestroom van asielzoekers op gang komt uit een oorlogsgebied
of naar aanleiding van een intern conflict in een land waar de overheid niet of niet
goed functioneert. Het verzamelen van relevante informatie en stukken zal in zo’n
geval moeilijk zijn, wat verlenging van de beslistermijn zou kunnen rechtvaardigen.
Denkbaar is dat een verlenging van de beslistermijn geldt voor een categorie van vergelijkbare
zaken. Om gebruik te kunnen maken van de verlengingsmogelijkheden is het van belang
dat de IND voldoende zicht houdt op de inhoud van de betreffende zaak om de verlenging
te kunnen onderbouwen.
Uit de gerectificeerde tekst blijkt, evenals uit onder meer de Engelse taalversie
van de Procedurerichtlijn, dat deze verlenging met drie maanden ook moet kunnen worden
toegepast direct aansluitend op de wettelijke beslistermijn van zes maanden. In het
voorgestelde nieuwe vijfde lid van artikel 42 Vw 2000 wordt dit rechtgezet. De voorgestelde
tekst komt overeen met die van artikel 31, derde lid, laatste alinea, van de Procedurerichtlijn,
zoals deze luidt na rectificatie. Aangenomen wordt overigens dat op deze verlenging
met ten hoogste drie maanden, een verlenging met ten hoogste negen maanden kan volgen
indien wordt voldaan aan de in artikel 42, vierde lid, Vw 2000 genoemde voorwaarden.
Voorts wordt aangenomen dat indien na afloop van die verlenging opnieuw sprake is
van voorwaarden die verlenging met ten hoogste drie maanden op grond van het nieuwe
vijfde lid rechtvaardigen, de beslistermijn nogmaals met ten hoogste drie maanden
kan worden verlengd. In artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn wordt immers
vermeld dat de verlenging met ten hoogste drie maanden kan volgen op «de in dit lid
bepaalde termijnen». De totale beslistermijn kan, mits aan de voorwaarden voor verlenging
wordt voldaan, dus in totaal 21 maanden bedragen (6+3+9+3). Dat deze lezing een juiste
is kan worden afgeleid uit artikel 31, vijfde lid van de Procedurerichtlijn, waarin
wordt vermeld dat de behandelingsprocedure uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden
na de indiening van het verzoek wordt afgerond. Zie verder paragraaf 2.3 van het algemeen
deel van deze memorie.
Artikel II
Gelet op de noodzaak van spoedige inwerkingtreding van de maatregelen in dit voorstel
wordt, wanneer dit voorstel tot wet wordt verheven, voorzien in inwerkingtreding met
ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt
geplaatst.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Tegen |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Tegen |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Tegen |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Tegen |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.