Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de voortgang implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet en programma stroomlijning keten voor derdenbeslag (Kamerstuk 24515-617)
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 695
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 april 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
over de brief van 14 maart 2022 over de Beleidsreactie op het eindrapport «Aanbieders
schuldbemiddeling» en «Verkenning stelsel schuldhulpverlening» (Kamerstuk 24 515, nr. 615), over de brief van 14 maart 2022 over de Voortgang ambities kinderarmoede (Kamerstuk
24 515, nr. 616) en over de brief van 11 maart 2022 over de Voortgang implementatie vereenvoudiging
beslagvrije voet en programma stroomlijning keten voor derdenbeslag pensioengebied
(Kamerstuk 24 515, nr. 617).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 april 2022 aan de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen voorgelegd. Bij brief van 20 april 2023 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Beleidsreactie op het eindrapport «Aanbieders schuldbemiddeling» en «Verkenning stelsel
schuldhulpverlening
De leden van de VVD-fractie zien het belang van een nader vast te stellen reactietermijn
voor schuldeisers. Het onderzoek ziet een drukmiddel zoals een wettelijke reactietermijn
als een weinig kansrijke vorm van druk om schuldhulptrajecten te versnellen. Kan de
Minister aangeven wat haar overwegingen zijn om toch een wetsvoorstel in consultatie
te brengen?
De inzet van het kabinet is om mensen te helpen hun schulden sneller op te lossen.
De introductie van een reactietermijn is één van de maatregelen die het kabinet neemt.
Uit de praktijk blijkt dat de meeste schuldeisers bereid zijn om mee te werken aan
een minnelijk (buitengerechtelijk) schuldhulpverleningstraject. Het komt echter ook
voor dat er schuldeisers zijn die zich afzijdig houden en bijvoorbeeld niet reageren
als een schuldhulpverlener contact met hen opneemt. De introductie van een reactietermijn
is vooral gericht op die schuldeisers. Eén zo’n schuldeiser kan een schuldhulpverleningstraject
vertragen en daarmee niet alleen de schuldenaar, maar ook andere schuldeisers benadelen.
Mensen kunnen hierdoor onnodig lang in een schuldhulpverleningstraject blijven hangen,
waardoor schulden verder kunnen oplopen.
Dit kan er ook toe leiden dat mensen hun motivatie verliezen en zonder oplossing uit
een schuldhulpverleningstraject verdwijnen of pas na lange tijd kunnen doorstromen
naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp). Voor schuldeisers
duurt het door de vertraging van het schuldhulpverleningstraject langer voordat zij
uitsluitsel krijgen over de vraag of zij nog iets van hun vordering betaald zullen
krijgen. Met de invoering van een reactietermijn kan een bijdrage geleverd worden
aan een oplossing voor dit probleem.
Ik ga, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, een wetsvoorstel in consultatie
geven waar die reactietermijn onderdeel van uitmaakt. In het conceptwetsvoorstel is
ook opgenomen dat als de rechter, volgens de daarvoor geldende regeling in de Faillissementswet,
gevraagd wordt om de schuldregeling dwingend aan de schuldeisers op te leggen, een
schuldeiser die eerder niet heeft gereageerd, zich daartegen niet kan verzetten op
de enkele grond dat zijn vordering niet goed is meegenomen in de schuldregeling. Ik
verwacht dat dit precies de prikkel is die nodig is om ervoor te zorgen dat schuldeisers
zich zullen houden aan de reactietermijn. In dit wetsvoorstel wordt daarnaast voorzien
in de mogelijkheid om bestuursrechtelijk te kunnen optreden tegen personen die handelen
in strijd met het verbod op schuldbemiddeling, die zal worden overgeheveld van de
Wet op het consumentenkrediet naar de nieuwe wet Schuldbemiddeling. Daarbij ben ik
voornemens binnenkort mede namens de Minister voor Rechtsbescherming dit wetsvoorstel
in consultatie te brengen waarin een informatieplicht is opgenomen voor de aanbieders
van schuldbemiddeling die daarvoor een vergoeding mogen vragen, om cliënten te wijzen
op de (schuld)hulpverlening door gemeenten aan de burger. De doelen van het wetsvoorstel
zijn om te zorgen voor een snellere en betere schuldhulpverlening voor mensen met
problematische schulden en een versterking van de aanpak van malafide schuldbemiddelaars,
zoals partijen die ten onrechte een vergoeding vragen aan de schuldenaar om een schuldregeling
tot stand te brengen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister een aantal uitkomsten uit de onderzoeken
naar aanleiding van de moties van het lid Van Beukering-Huijbregts1 en van het lid Wörsdörfer2 wil overnemen. Deze leden wijzen er allereerst op dat zij van mening zijn dat de
eerstgenoemde motie slechts in beperkte mate is uitgevoerd. De motie vroeg om in 2021
het samenvoegen van het minnelijke traject en de Wsnp te verkennen. Zij constateren
dat er slechts een klein aantal wijzigingen onderzocht is, waardoor de bredere evaluatie
van het huidige systeem van het minnelijke traject en de Wsnp achterwege is gebleven.
Zij nodigen de Minister uit om deze reflectie alsnog te geven.
In mijn brief van 14 maart 2022 heb ik toegelicht hoe ik meer eenheid in het stelsel
wil brengen. Ik kijk hierbij naar het creëren van meer samenwerking en samenhang tussen
het minnelijk en wettelijke traject. We doen dit onder andere door met gemeenten te
kijken hoe we mensen naar en tijdens een Wsnp-traject beter kunnen begeleiden. Bij
amendement is in het wetsvoorstel opgenomen dat de duur van een Wsnp-traject in principe
wordt verkort tot 18 maanden.3
Zoals ik ook heb aangegeven in reactie op de Initiatiefnota van Kamerlid Kat (Kamerstuk
36 260, nr. 2) is in lijn met het voorstel in de initiatiefnota om de duur van een schuldhulp verleningstraject
te maximeren, het kabinet in gesprek met gemeenten en de NVVK om de minnelijke schuldregeling
overeenkomstig in te korten. In overleg en nauwe samenwerking met gemeenten willen
wij de kwaliteit van de dienstverlening versterken, gaan we verder met het landelijke
ondersteuningsprogramma om de gemeentelijke dienstverlening te verbeteren en onderzoeken
we samen met gemeente of aanpassing aan de organisatie van schuldhulpverlening het
bereik van hulp kan vergroten.4
In de gesprekken die ik voer met alle betrokken partijen hoor ik steeds dat er grote
behoefte is om verder te investeren in wat goed en steeds beter gaat. Ik zet in op
structurele verbeteringen om te zorgen dat mensen met problematische schulden eerder
perspectief geboden wordt. Hierbij heb ik zowel oog voor de korte als de langere termijn.
De genoemde maatregelen maken onderdeel uit van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden
en moeten ook in samenhang daarmee worden bezien.
Een belangrijke vernieuwing die in het onderzoek van Regioplan benoemd wordt, is het
geven van de bevoegdheid aan gemeenten om een schuldregeling op te leggen bij akkoord
van twee derde van de schuldeisers. Hiermee zouden gemeenten zonder tussenkomst van
de rechter een schuldregeling kunnen treffen, waarmee sneller een oplossing van probleemschulden
kan worden bereikt. Deze vernieuwing sluit dus nauw aan op de uitgangspunten van de
Brede Schuldenaanpak en zou een grote stap vooruit zijn in de wijze waarop we met
schuldenproblematiek omgaan. De schuldeiser zou wel naar de rechter kunnen stappen
als hij of zij van mening is benadeeld te worden. In het onderzoek van Regioplan is
te lezen dat schuldenaren, schuldeisers en uitvoerders betrokken bij de gemeentelijke
schuldhulpverlening positief staan tegenover deze vernieuwing.
Als bezwaar tegen deze vernieuwing wordt genoemd dat dit ingrijpt op het eigendomsrecht
van de schuldeiser. De Minister schrijft: «De maatregelen die de wettelijke taak wel
wijzigen, komen als weinig kansrijk uit de verkenning. De belangrijkste reden is dat
de gemeente zou ingrijpen in het eigendomsrecht van schuldeisers, wat aan de rechter
is voorbehouden.»
De leden van de D66-fractie hebben begrip voor deze juridische contra-indicatie. Tegelijkertijd
lezen deze leden dat de genoemde bezwaren niet onoverkomelijk zijn en dat eraan zou
kunnen worden tegemoetgekomen door een goede invulling van de rol van de gemeentelijke
schuldhulpverlener. Hoe staat de Minister in deze afweging, vragen deze leden.
Zij wijzen er daarbij ook op dat dezelfde bezwaren ook gelden voor een tweede voorstel
dat wordt besproken in het rapport van Regioplan, namelijk de verplichte reactietermijn.
De onderzoekers schrijven hierover: «In nog sterkere mate dan bij maatregel 1.1 dringt
zich de vraag op of aantasting van het eigendomsrecht van de schuldeiser, indien hij
niet tijdig op een voorstel tot schuldsanering reageert, niet in strijd zou kunnen
komen met Protocol 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.» Ondanks
deze bezwaren kondigt de Minister aan deze vernieuwing wél over te nemen. Kunnen deze
leden hieruit concluderen dat het bezwaar van het eigendomsrecht van de schuldeiser
inderdaad overkomelijk is, zo vragen deze leden. En als dit het geval is voor de verplichte
reactietermijn, waarom dan niet ook voor de schuldregeling bij akkoord van twee derde
van de schuldeisers, vragen zij voorts.
Ik begrijp de behoefte van de leden van de D66 fractie om alle mogelijkheden open
te bekijken. Het onderzoek richtte zich op de verbetering van het stelsel van schuldhulpverlening
en keek naar kansrijke interventies. Ik neem de resultaten van het onderzoek ter harte
en neem stappen om knelpunten in het stelsel te adresseren.
Met betrekking tot maatregel 1.2 wijzen de leden van de D66-fractie erop dat er een
wetsvoorstel in voorbereiding is dat (onder meer) een reactietermijn voor schuldeisers
regelt, terwijl de onderzoekers aangeven dat de door hen onderzochte maatregel «reactietermijn»
alleen onder voorwaarden uitvoerbaar is. Ik begrijp dat dit lijkt op een tegenstelling,
maar in de praktijk zijn er belangrijke verschillen tussen de maatregel in het wetsvoorstel
en de maatregel die in de verkenning is onderzocht. Het belangrijkste verschil is
dat het gevolg van niet binnen de reactietermijn reageren in de verkenning zou impliceert
dat de niet-reagerende schuldeiser instemt met de schuldregeling. Het wetsvoorstel
regelt dat schuldeisers binnen een bepaalde termijn moeten reageren op een verzoek
tot saldo-opgave en tot medewerking aan een schuldregeling, maar niet reageren binnen
de termijn betekent niet dat de schuldeiser automatisch akkoord gaat. De gevolgen
van niet reageren zijn in het wetsvoorstel genuanceerder. Wanneer de reactietermijn
verstreken is, kan de schuldhulpverlener namelijk de rechter verzoeken om een dwangakkoord.
Heeft de schuldeiser niet tijdig gereageerd op het voorstel voor een buitengerechtelijke
schuldregeling, dan zal de schuldeiser zich in het kader van een dwangakkoord niet
meer kunnen beroepen op een eventuele juiste weergave van diens vordering in de schuldregeling.
Aan dit voorstel kleven niet de in de verkenning genoemde juridische contra-indicaties,
terwijl het ook de snelheid van het voortraject versnelt.
De leden van de D66-fractie vragen ook aandacht voor de opmerking dat de maatregelen
die de wettelijke taak zouden wijzigen als weinig kansrijk uit de verkenning komen.
Zij zien deze conclusie niet ondersteund door de bevindingen van Regioplan. Deze leden
wijzen daarbij op de grote voordelen die deze vernieuwingen kunnen hebben voor het
sneller oplossen van probleemschulden en de positieve reacties van schuldenaren, schuldeisers
en uitvoerders betrokken bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. Deze leden concluderen
hieruit dat deze vernieuwingen zeer kansrijk zijn om de doelstellingen in de Brede
Schuldenaanpak te realiseren. Is de Minister het met deze leden eens, vragen zij.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan ik nog niet concluderen of de vernieuwingen
kansrijk zijn, maar dit wil ik wel graag verder gaan verkennen. Hierbij betrek ik
ook innovatieve ideeën en bezie ik wat de meerwaarde daarvan zou kunnen zijn binnen
de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden en de aanpassingen die ik al voornemens
ben te gaan doorvoeren.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister een aantal voorstellen doet om de
begeleiding van Wsnp-cliënten door gemeenten beter te organiseren. Deze leden ondersteunen
dit. Zij delen de observatie in de brief dat schuldhulpverlening te complex en niet
eenduidig is, de toelating te langzaam en de trajecten te lang. Zij zijn van mening
dat het hebben van één schuldentraject, met één regisseur hiervoor een oplossing kan
bieden. Een betere begeleiding van Wsnp-cliënten door gemeenten kan leiden tot een
meer integrale dienstverlening. Dit is iets waar gemeenten ook naar op zoek zijn,
valt te lezen in het rapport van Regioplan. Deze leden vragen of het niet voor de
hand liggend is om de volledige begeleiding van Wsnp-cliënten door gemeenten laten
uitvoeren. Met de huidige methode blijft de dienstverlening immers versnipperd. Hiermee
zou ook worden aangesloten op de ontwikkeling dat er steeds minder Wsnp-bewindvoerders
zijn. Ook kan er op deze wijze beter toezicht gehouden worden op de kwaliteit van
de Wsnp-bewindvoering. Ziet de Minister deze voordelen, zo vragen deze leden. En wat
zijn de overwegingen om het huidige stelsel van private Wsnp-bewindvoering de voorkeur
te geven, vragen zij voorts.
De leden van de D66-fractie vragen of gemeenten de volledige begeleiding van Wsnp-cliënten
kunnen uitvoeren, omdat de gemeente een wettelijke rol heeft om schuldhulpverlening
aan de inwoners van haar gemeente te geven. Als het niet lukt om een buitengerechtelijke
schuldregeling te treffen kan een stap naar de rechter mogelijkheden bieden voor mensen
met problematische schulden. Bijvoorbeeld door inzet van het dwangakkoord. De rechter
kan dan een weigerende schuldeiser of schuldeisers dwingen om mee te werken aan de
buitengerechtelijke schuldregeling. Daarbij moet de rechter alle belangen van de schuldeisers
en de schuldenaar tegen elkaar afwegen. Als een buitengerechtelijke schuldregeling
of een dwangakkoord niet mogelijk is, maar iemand wil wel dat zijn problematische
schulden worden opgelost, dan kan hij een verzoek doen om te worden toegelaten in
de Wsnp. Ik zie de noodzaak om beter samen te werken in het stelsel en vanuit het
cliëntperspectief te zorgen voor één schuldentraject met één regisseur. Zo is in de
brief van 14 maart 2022 door mij, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming,
onder andere aangekondigd dat we willen dat mensen naar en tijdens een Wsnp traject
beter begeleid moeten worden door gemeenten. Ik zie de nauwere samenwerking tussen
Wsnp-bewindvoerders en gemeenten als een belangrijk onderdeel hiervan. Een voorbeeld
van deze samenwerking is de pilot die is uitgevoerd waarbij Wsnp-bewindvoerders helpen
bij het indienen van een verzoekschrift voor de Wsnp. Ingevolge de motie van het lid
Ceder5 die 21 februari jl. in de TK is aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 55, item 9) zal samen met gemeenten een eventuele uitbreiding van de pilot toevoeging verzoek
toelating Wsnp worden verkend.
De leden van de PVV-fractie vinden het natuurlijk goed dat dit kabinet de schuldhulpverlening
wil vereenvoudigen en armoede wil terugdringen. Wel is het zaak dat voorkomen wordt
dat mensen in financiële problemen komen. Malafide schuldhulpbedrijven zijn nog altijd
actief en duwen mensen met financiële problemen nog verder de ellende in met als gevolg,
zoals ook in de brief van de Minister valt te lezen, opgelopen schulden, geld- en
tijdverlies en mentale klachten. Ook loopt het schuldhulptraject vertraging op en
kan er sprake zijn van het moeilijk herstellen van vertrouwen in het systeem met alle
gevolgen van dien. Ontmoedigen van malafide schuldhulpverleners is voor de leden van
de PVV-fractie niet voldoende. Personen die middels malafide schuldhulpbedrijven bewust
en om persoonlijk gewin wet- en regelgeving overtreden waardoor mensen juist in nog
grotere problemen komen, moeten keihard worden aangepakt. Kan de Minister maatregelen
treffen die ervoor zorgen dat personen die zich hieraan schuldig maken, de financiële
consequenties voelen? Kan aantoonbaar door toedoen van malafide schuldhulp opgelopen
schulden worden verhaald op desbetreffende personen en daarbij ook de extra kosten
van een regulier traject en ander gerelateerde kosten? Kan de Minister aangeven of
zij verder maatregelen kan treffen die ervoor zorgen dat personen die zich schuldig
maken aan malafide schuldhulp hun activiteiten niet meer kunnen voortzetten in welke
vorm van schuldhulp of financiële begeleiding dan ook?
Ik deel de verontwaardiging van de leden van de PVV-fractie over malafide aanbieders
van schuldbemiddeling. Schuldbemiddeling door commerciële aanbieders is verboden.
Wanneer het OM een schuldbemiddelaar strafrechtelijk vervolgt, kan de gedupeerde zich
in het strafproces voegen en om een schadevergoeding vragen. De rechter kan bij een
veroordeling de schuldbemiddelaar opdragen de schade te vergoeden. De veroordeelde
betaalt in dat geval het bedrag aan de Staat, die dat bedrag vervolgens uitkeert aan
het slachtoffer.
Een overeenkomst met een malafide schuldbemiddelaar is ongeldig. Gedupeerden kunnen
betalingen die zij aan de malafide schuldbemiddelaar hebben gedaan van die schuldbemiddelaar
terugvorderen. Als zij daarnaast schade hebben geleden, kunnen zij die schade niet
alleen strafrechtelijk terugvorderen, maar ook volgens de regels van het burgerlijk
recht op de schuldbemiddelaar verhalen. Voor juridisch advies daarbij kunnen mensen
terecht bij onder meer het Juridisch Loket, Sociaal Raadslieden en de Rechtswinkel.
Ik wil naast het strafrechtelijke traject, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk
maken. Op die manier kan met een boete sneller opgetreden worden en kan erger voorkomen
worden. De mogelijkheid van bestuursrechtelijke handhaving sluit natuurlijk niet uit
dat ernstige gevallen alsnog voor het strafrechtelijke traject gekozen kan worden.
Een wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld, is in voorbereiding. Ik wil in het wetsvoorstel
daarnaast zorgen dat mensen die getroffen worden door een malafide aanbieder goed
worden doorgeleid naar goede hulp. Daarom ben ik voornemens om in het wetsvoorstel
een informatieplicht op te nemen om mensen actief te wijzen op de (schuld)hulpverlening
van de gemeente. Ik neem de suggesties van de PVV-fractie graag mee bij de verdere
uitwerking van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister over de rapporten «Aanbieders schuldbemiddeling» en «Verkenning
stelsel schuldhulpverlening. Het kabinet heeft grote ambities om het beleid rond schuldhulpverlening
te verbeteren. De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven deze ambities.
Armoede en schulden hebben grote impact op de ontwikkeling van kinderen, op werk en
gezondheid. In de brief lezen deze leden dat het aantal personen dat hulp ontvangt
bij problematische schulden – dat stabiel is – maar een klein deel is van het totaal
aantal personen met problematische schulden, en dat het aantal personen in een wettelijke
schuldsanering de afgelopen jaren daalt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen
het kabinet nader toe te lichten welke verklaringen hiervoor zijn. De leden van de
ChristenUnie-fractie hebben met instemming gelezen dat de Minister aan de slag gaat
met maatregelen om de duur van schuldhulptrajecten te verkorten zoals een uiterlijke
reactietermijn voor schuldeisers. Dit is nodig zodat personen met problematische schulden
sneller een schone lei hebben. Deze leden zijn benieuwd naar de ambitie van de Minister
over de duur van schuldhulptrajecten, zowel minnelijk als via de Wsnp.
Voor de daling van het aantal personen in de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen (Wsnp) is niet één oorzaak aan te wijzen.6 Uw Kamer heeft eind 2020 een Kamerbrief over dit onderwerp ontvangen met onder andere
de Quick Scan van Bureau Wsnp (onderdeel van de Raad voor Rechtsbijstand).7 Mede op basis hiervan is een voorstel voor de wijziging van de Wsnp bij uw Kamer
ingediend.8 Bij amendement is in het wetsvoorstel opgenomen dat de duur van een Wsnp-traject
in principe wordt verkort tot 18 maanden.9 Op 7 februari jl. heeft de Eerste Kamer ingestemd met deze Wet tot wijziging van
de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening
naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.10 Daarnaast heb ik in de Kamerbrief waar uw vragen over gaan toegezegd dat wij ook
verder zullen inzetten op betere toeleiding naar de Wsnp vanuit de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Het hele pakket aan maatregelen moet bijdragen aan het sneller kunnen doorlopen van
een schuldentraject. Begin februari heb ik u gemeld dat ook de aflostermijn in het
minnelijke schuldsaneringstraject zal worden verkort naar 18 maanden en daarmee het
Wsnp traject zal volgen. Momenteel wordt de implementatie hiervan met alle betrokken
partijen voorbereid.
Ten aanzien van het ondersteunen van cliënten bij een Wsnp-verzoek door gemeenten
vragen de leden de ChristenUnie-fractie de Minister hoe groot het deel is van de gemeenten
dat cliënten wel/niet ondersteunt bij een Wsnp-verzoek.
Hier is – zover wij weten – geen onderzoek naar gedaan. Ik zal dit bespreken met gemeenten
en schuldhulpverleners om zo een beter beeld te krijgen wat nodig is om te zorgen
dat dit in de toekomst zoveel mogelijk zal gebeuren.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de agenda van het schriftelijk
overleg «armoede en schuldenbeleid» en heeft daarover nog enkele vragen.
Allereerst is het lid van de BBB-fractie blij dat er gestreefd wordt naar een sneller
proces in het minnelijk of Wsnp-traject door bijvoorbeeld een verplichte reactietermijn
voor schuldeisers in te stellen. Kan de Minister aangeven welke termijn zij voornemens
is hiervoor te hanteren? Met een dreigende golf van faillissementen die ons boven
het hoofd hangen, is de verwachting dat er veel schuldenproblematiek op de Nederlandse
samenleving afkomt. Het lid van de BBB-fractie voorziet daarbij grote problemen in
verband met de al bestaande capaciteitsproblemen bij gemeenten. Houdt de Minister
daar nu al rekening mee? Zo ja, op welke wijze?
Het lid van de BBB-fractie vraagt naar de termijn die de Minister voor Rechtsbescherming
en ik voornemens zijn te hanteren. In de Kamerbrief schrijf ik dat, uitgaande van
de praktijk van schuldhulpverlening, bijvoorbeeld termijnen van 21 dagen voor het
doorgeven van de schulden en 21 dagen voor het reageren op een voorstel voor een schuldregeling
uitvoerbaar zouden zijn. Ik ben voornemens om bij de consultatie ook expliciet te
vragen of een dergelijke termijn de juiste is.
Gemeenten hebben afgelopen jaren (2020–2023) extra middelen ontvangen om de verwachte
extra toestroom op de schuldhulpverlening vanwege de gevolgen van de Coronacrisis
en de energiecrisis op te vangen. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief 8 februari
jl. streef ik eveneens in nauwe samenwerking met gemeenten en de NVVK naar een versterking
van de gemeentelijke schuldhulpverlening.11 Over de stand van zaken van dit traject informeer ik uw Kamer eind mei in de eerste
voortgangsrapportage van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Zoals in de Kamerbrief van 1 april 2022 over de langetermijnvisie coronasteun uiteen
is gezet, heeft het kabinet de coronaschuldenproblematiek onderzocht om meer inzicht
te krijgen in de schuldenpositie van bedrijven en ondernemers.12 Zelfstandig ondernemers met financiële problemen kunnen zich melden bij hun gemeente
voor hulp en ondersteuning. Het kabinet heeft extra geld vrijgemaakt om gemeenten
bij die taak te ondersteunen. Het kabinet zal de zogenaamde «absorptiecapaciteit»
van gemeenten in kaart brengen om te onderzoeken of gemeenten goed zijn uitgerust
op een piek in de toestroom van ondernemers met schulden om zo mogelijke capaciteitsproblemen
tijdig in beeld te krijgen.
Het lid van de BBB-fractie is geschokt over het feit dat er malafide schuldenbureaus
zijn die profiteren over de rug van zeer kwetsbare mensen in onze samenleving. Kan
de Minister aangeven wat zij kan doen voor de mensen die de dupe geworden zijn van
deze malafide bureaus? Het lid van de BBB-fractie pleit ervoor om meer eenduidigheid
in het armoede- en schuldenbeleid te bewerkstelligen en bestaande en bekende loketten
van bijvoorbeeld de gemeente te gebruiken voor het voorgenomen meldpunt. Het was het
lid van de BBB-fractie al opgevallen dat er in schuldenbeleid een grote versnippering
bestaat van betrokken organisaties, het lid van de BBB-fractie is van mening dat één
loket voor verschillende hulpvragen kan bijdragen aan het voorkomen van problemen
omdat het duidelijkheid verschaft.
Ik deel de schok die de BBB-fractie uitspreekt over malafide schuldbemiddelingsbureaus.
We gaan het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik wil zorgen dat mensen die getroffen
worden door een malafide aanbieder worden doorgeleid naar de juiste hulp. En er komt
een meldpunt om overtredingen te melden. Daarnaast zetten we ons onverminderd in om
mensen met financiële problemen naar de juiste ondersteuning te leiden, bijvoorbeeld
via de Nederlandse schuldhulproute en de vroegsignalering van schulden door gemeenten
en een aantal schuldeisers.
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af of in kaart gebracht kan worden wat de verwachte
effecten zijn van het doorvoeren van maatregel vier, oftewel: het afschaffen van de
overheid als preferente schuldeiser. Is de Minister van plan over te gaan tot het
afschaffen van de uitzonderingspositie van overheidsschuldeisers (maatregel vier)?
Zoals ik schreef in de Kamerbrief laat ik een onderzoek uitvoeren naar de positie
van publieke schuldeisers bij schuldhulpverlening en schuldsanering zodat sneller
tot een akkoord kan worden genomen. Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek betrekken
bij de ambitie uit het regeerakkoord om te zorgen voor een betere, verantwoorde overheidsincasso
met oog voor de menselijke maat. Uw Kamer wordt daarover in het vierde kwartaal van
2023 geïnformeerd.
Het lid van de BIJ1-fractie neemt kennis van de door de Minister aangegeven ambities
rondom schuldenbeleid. Dit lid mist hierin de fundamentele veroordeling van de industrie
die op de fundering van schulden is gebouwd. Een kwaliteitskader is een klein begin,
maar gaat wat dit lid betreft nog te weinig in op de onderliggende problematiek.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt zich af hoe de Minister kijkt naar het concept
van gedeelde verantwoordelijkheid wat betreft schulden. Staat de Minister open om
hier onderzoek naar te doen, en op deze manier het heffen van rentes als winstmodel
een halt toe te roepen?
Dit lid vraagt zich tevens af of de Minister er iets voor voelt om concreet te gaan
kijken op welke momenten de overheid schulden vaker over kan nemen als structureel
beleid, vooral in gevallen waar meerdere schuldeisers zorgen voor een vicieuze opeenstapeling
van financiële problematiek.
Het kabinet wil met de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden voorkomen dat schulden
problematisch worden, maar ook dat het schuldenstelsel rekening houdt met de menselijke
maat. Er wordt gewerkt aan een integrale verbetering van het functioneren van de private
invordering- en schuldenketen, inclusief de normering van buitengerechtelijke incassokosten.
De financiële prikkels en eventuele onbedoelde c.q. ongewenste effecten worden nadrukkelijk
betrokken. Het kabinet bekijkt hoe de mogelijk negatieve effecten van de doorverkoop
van vorderingen als verdienmodel kan worden tegengegaan. Uw Kamer zal in mei 2023
over het proces van doorverkoop geïnformeerd worden. Zoals toegezegd in het commissiedebat
Armoede- en schuldenbeleid van 8 februari jl. zal ik voor Prinsjesdag Uw Kamer informeren
over de Rijksincassovisie en de invorderingsstrategieën van publieke schuldeisers.
Opstapeling van schulden vindt plaats in een breder stelsel. Er is sprake van verschillende
typen schuldenaren, typen schuldeisers, verschillende kosten en er zijn verschillende
stadia in de invorderings- en schuldenketen. Daarbij zal ook het hierboven genoemde
onderzoek naar de positie van publieke schuldeisers bij de totstandkoming van schuldregelingen
en schuldsaneringen betrekken.
Tevens is een waarborgfonds ingericht voor saneringskredieten. Met dit fonds wordt
het voor de gemeentelijke schuldhulpverlening gemakkelijker om saneringskredieten
in te zetten. Met saneringskredieten ontvangen de schuldeisers in één keer het bedrag
dat in een schuldregeling is overeengekomen van de kredietbank, tegen finale kwijting
van de restschuld. Mensen met problematische schulden houden zo alleen de kredietbank
over als schuldeiser, waardoor zij minder stress ervaren
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt zich tot slot af hoe de Minister kijkt naar schuldhulpverlening
op de lange termijn. Deelt de Minister de mening dat deze het beste in handen is van
de overheid zelf, zodat er geen sprake is van winstoogmerk en de communicatie en aanspreekpunten
helder en overzichtelijk blijven?
Is de Minister bereid deze punten mee te nemen in de vernieuwde aanpak voor 2022–2025?
Ik ben dit met de BIJ1-fractie eens. Schuldbemiddeling wordt in de praktijk ook vooral
door gemeenten uitgevoerd. De wet13 kent twee andere uitzonderingen van het verbod op schuldbemiddeling: Schuldbemiddeling
om niet en schuldbemiddeling door enkele wettelijk gereguleerde beroepen, die bij
de uitoefening van hun beroep te maken hebben met personen met financiële problemen,
bijvoorbeeld advocaten en (Wsnp-)bewindvoerders. Daarnaast bekijk ik samen met de
Minister voor Rechtsbescherming of schuldbemiddeling nader verduidelijkt en geregeld
kan worden, zoals ik hiervoor heb beschreven in reactie op de vragen van de Kamerleden
van de VVD en PVV. Deze actie is onderdeel van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Voortgang ambities kinderarmoede
Als het gaat om armoede zijn de leden van de PVV-fractie benieuwd naar de actuele
situatie. Kan de Minister aangeven wat de invloed van de huidige extreem opgelopen
inflatie is op de koopkracht en op het aantal mensen dat extra in financiële problemen
is gekomen? Wanneer kan de Minister in dit kader actuele armoedecijfers aan de Kamer
doen toekomen?
In december heeft het CBS nieuwe cijfers over armoede gepubliceerd. Die cijfers gaan
over 2021. In 2021 maakten 891 duizend mensen deel uit van een huishouden met een
inkomen onder de lage-inkomensgrens; een kwart daarvan was een minderjarig kind (209
duizend). Dat betekent dat 6,6 procent van alle kinderen leeft met armoederisico,
een jaar eerder was dat nog 6,8 procent (218 duizend). Voor de bevolking als geheel
bleef het risico in 2020 en 2021 gelijk op 5,4 procent.14
De stijgende inflatie zet sterke druk op de financiële positie van huishoudens. Het
CPB heeft op basis van twee scenario’s een inschatting gemaakt van het aantal huishoudens
dat betaalbaarheidsproblemen ondervindt door de gestegen prijzen.15 Met de prijzen van januari 2021 hadden circa 500.000 huishoudens betaalbaarheidsproblemen.
In de scenario’s stijgt dit aantal met respectievelijk 170.000 en 650.000 huishoudens.
Ruim de helft van deze huishoudens heeft voldoende financiële buffers om deze betaalbaarheidsproblemen
op te vangen.
In het Centraal Economisch Plan (CEP) van 9 maart 2023 heeft het Centraal Planbureau
(CPB), in samenwerking met het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), de nieuwe armoedecijfers
voor de periode 2022 tot en met 2024 gepubliceerd. Ramingen stellen dat door de koopkrachtmaatregelen
het aantal mensen dat in armoede leeft in 2023 daalt naar 815.000 (4,7% van de bevolking)
en het aantal kinderen en jongeren uit arme gezinnen circa 220.000 is (6,1% van alle
minderjarigen).
Heeft de huidige situatie invloed op het gevoerde beleid en ambities op het gebied
van kinderarmoede? Welke inkomensmaatregelen gaat de Minister extra nemen bovenop
het huidige beleid om armoede en schulden in deze tijd te voorkomen dan wel adequaat
aan te pakken?
De huidige situatie zorgt ervoor dat meer mensen moeite hebben om rond te komen en
dat mensen die al moeite hadden met rondkomen, meer financiële problemen en stress
ervaren. Het belang van het bestrijden van (kinder-)armoede wordt nu juist extra duidelijk.
In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden ga ik nader in op mijn plannen voor de
komende jaren. Voor dit jaar heeft het kabinet belangrijke aanvullende maatregelen
genomen om de situatie voor de lagere inkomens te verzachten en voor komend jaar bekijkt
het kabinet wat nodig is. Denk aan de verhoging van het wettelijk minimumloon vanaf
1 januari 2023 en de verhoging van het kindgebonden budget, waarmee specifiek op kinderarmoede
wordt gericht. Dat neemt niet weg dat de situatie van groepen huishoudens nog steeds
zorgelijk is en onze specifieke aandacht verdient.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de concrete plannen van de Minister om, zoals
in het regeerakkoord vermeldt, de kinderarmoede te halveren in deze kabinetsperiode.
Kan de Minister aangeven op basis van welke definitie (lage inkomensgrens, niet-veel-maar-toereikend-budget
of Europese relatieve armoededefinitie) armoede zij deze halvering wil realiseren?
In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden benoem ik mijn ambitie voor een halvering
van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015). Hiermee breng
ik een versnelling aan in de eerder geformuleerde kwantitatieve ambitie kinderarmoede.
Dit is een zware opgave. Dat laat onverlet dat de ambities een aanmoediging zijn voor
mij en alle partners om alle zeilen bij te zetten om de realisatie van deze doelen
dichterbij te brengen.
Om de voortgang van de ambities in deze kabinetsperiode inzichtelijk te maken, stel
ik in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), planbureaus en
andere betrokken partijen een brede monitor op. Voor het meten van armoede gedefinieerd
als onvoldoende financiële middelen, zullen we gebruik maken van cijfers over het
niet-veel-maar-toereikend budget van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).
Het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hebben
in Kansrijk Armoedebeleid verschillende opties geschetst hoe de kinderarmoede kan
dalen. Deze leden vragen welke maatregelen uit Kansrijk Armoedebeleid de Minister
gaat nemen om de halvering van kinderarmoede te realiseren. Kan de Minister aangeven
wat de positieve effecten zijn bij het verhogen van het minimumloon naar 14 euro op
het aantal kinderen in armoede? Kan de Minister verder inzichtelijk maken wat de budgettaire
kosten, volgens Kansrijk Armoedebeleid zijn om de kinderarmoede te halveren?
Deze leden constateren verder dat de hardvochtige bezuiniging op de kinderbijslag
voor 2023 en 2024 nog steeds in de boeken staan. Kan de Minister aangeven welke effecten
deze bezuiniging heeft op het aantal kinderen in armoede (volgens de lage inkomensgrens
en de niet-veel-maar-toereikend criterium)?
In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden ga ik nader in op de wijze waarop ik
invulling wil geven aan de halvering van de kinderarmoede. Een aantal maatregelen
komt ook voor in Kansrijk Armoedebeleid, zoals het verhogen van de arbeidskorting,
het verhogen van het kindgebonden budget, het verhogen van het wettelijk minimumloon,
het voeren van actief arbeidsmarktbeleid en het verruimen van bijverdiengrenzen in
de Participatiewet.
De leden van de PvdA-fractie vragen om de effecten van een verhoging van het WML naar
14 euro per uur. Het effect van deze buitengewone verhoging is sterk afhankelijk van
het moment waarop het WML naar 14 euro per uur zou worden verhoogd, daarom wordt een
WML-verhoging in de meeste studies weergegeven als een procentuele stijging. De PvdA
en GroenLinks-fracties hebben het CPB een aanvullende buitengewone verhoging van het
WML laten doorrekenen.16 Deze verhoging kwam boven op de verhoging van het WML die het kabinet doorvoert.
Deze moest met circa 14%17 stijgen om in januari 2025 uit te komen op 14 euro bruto per uur. In dat geval daalt
het aantal kinderen met risico op armoede (lage-inkomensgrens CBS) met 8% ten opzichte
van het coalitieakkoord. In dit effect is echter niet meegenomen dat sprake is van
een werkgelegenheidseffect door een stijging van het reserveringsloon voor uitkeringsgerechtigden.
Dit negatieve arbeidsaanbodeffect kan niet door het kabinet worden gekwantificeerd,
maar beperkt het armoede reducerend effect van de maatregel.
De leden van de PvdA-fractie vragen daarnaast om de budgettaire kosten van een halvering
van kinderarmoede volgens Kansrijk Armoedebeleid.
Deze rekensom kan niet gemaakt worden, om twee redenen. In deze studie van CPB en
SCP zijn de kwantitatieve effecten van een groot aantal maatregelen gericht op armoedereductie
doorgerekend. Van een aanzienlijk aantal, zeer relevante, maatregelen kunnen het CPB
en SCP echter alleen de kwalitatieve effecten gegeven. Daarbij bekijkt de studie losse
maatregelen, terwijl bij een pakket van maatregelen sprake kan zijn van interactie-effecten.
Het is op voorhand niet duidelijk wat de interactie-effecten van verschillende maatregelen
zijn op bijvoorbeeld de stimulans om te werken. Dit maakt het niet mogelijk om een
solide inschatting te maken van de budgettaire gevolgen van een halvering van de kinderarmoede.
Het wetsvoorstel om de kinderbijslag (AKW) over de jaren 2022, 2023 en deels over
2024 niet te indexeren, is ingetrokken door het kabinet, zoals aangekondigd in de
voorjaarsnota. Door het intrekken van dit wetsvoorstel is het monitoren van effecten
op de kinderarmoede van dit wetsvoorstel niet meer aan de orde. Er is derhalve dan
ook voldaan aan de motie van het lid Van Baarle (Kamerstuk 35 845 nr. 15)
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie naar de besteding van de Klijnsma-gelden door
gemeenten. Hoe staat het met de uitvoering van de motie verantwoording van gemeenten
over bestrijding van kinderarmoede?18 Kan de Minister een overzicht geven welke gemeenten nu niet het volledige, niet geoormerkte,
bedrag dat zij ontvangen, aan het bestrijden van kinderarmoede besteden? Kan de Minister
een overzicht geven wat de redenen zijn volgens het «pas toe of leg uit»-principe
waarom gemeenten niet het volledige bedrag aan de bestrijding van kinderarmoede ut
geven? Kan de Minister verder inzichtelijk maken hoeveel geld hierdoor niet aan de
bestrijding van kinderarmoede wordt besteed?
In de brief van 6 april 2020 heeft Staatssecretaris Van Ark, mede namens de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), aangegeven hoe zij invulling
heeft gegeven aan de motie van de leden Gijs van Dijk en Bruins (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 65) (Kamerstuk 24 515, nr. 529). In deze brief heeft zij aangegeven dat het «pas toe of leg uit principe» niet past
binnen het huidige decentrale stelsel. Via de periodieke evaluaties bestuurlijke afspraken
kinderarmoede tussen het Rijk en de VNG is informatie opgehaald hoe gemeenten hun
kinderarmoedebeleid vormgeven en hoe de middelen worden ingezet.
Naar aanleiding van de motie van het lid Bruins c.s. is er een extra tussentijdse
evaluatie van de bestuurlijke afspraken kinderarmoede uitgevoerd. Uw Kamer is per
brief van 28 september 2020 over de uitkomsten geïnformeerd.19 In de brief «1e rapportage ambities kinderarmoede» is uw Kamer over de meest recente evaluatie van
de bestuurlijke afspraken geïnformeerd ().20 Hieruit blijkt onder andere dat er steeds meer aandacht binnen gemeenten is voor
kinderarmoedebeleid. Nagenoeg alle Nederlandse gemeenten (96%) verstrekken zelf of
met behulp van een partner zoals Stichting Leergeld voorzieningen in natura aan inwoners.
Ook is het bereik van het aantal kinderen in armoede flink gestegen (van 43 naar 81
procent). Drie op de tien gemeenten (31%) zeggen in de vragenlijst niet direct zicht
te hebben op waar de ontvangen structurele middelen aan zijn besteed. Dit hoeft overigens
niet te betekenen dat deze gemeenten geen zicht hebben op de eigen uitgaven.
Het is mogelijk een gevolg van de wijze van uitvragen. Van de 132 gemeenten die hier
wel inzicht in konden geven, zegt een ruime meerderheid (82%) dat de middelen zijn
aangewend voor het verbeteren van bestaand kinderarmoedebeleid. Eén op de drie zette
de middelen (ook) in voor verbeteren van algemeen generiek armoedebeleid.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister over de voortgang van de ambities kinderarmoede. Het kabinet
stelt zichzelf het ambitieuze doel om in vier jaar tijd het aantal kinderen dat opgroeit
in armoede te halveren. In de brief wordt aan de hand van de definitie van het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) (absolute lage inkomensgrens) de ontwikkeling van
het percentage kinderen dat opgroeit in armoede gemeten. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen zich af wat de voors en tegens zijn van het gebruiken van een andere definitie
van het percentage kinderen dat opgroeit in armoede, namelijk de relatieve lage inkomensgrens
(het niet-veel-maar-toereikend budget) zoals ook door het SCP en Nibud worden gebruikt
of de definitie die door de Europese Commissie wordt gehanteerd.
De verschillende definities van kinderarmoede belichten alle een ander deel van de
armoedeproblematiek. De armoede-reductiedoelstellingen uit de Aanpak geldzorgen, armoede
en schulden zijn gebaseerd op de SCP-definitie. Het SCP kiest met een budgetbenadering
voor een absolute armoedenorm en vergelijkt het besteedbaar inkomen van huishoudens
met het benodigde budget volgens de referentiebudgetten van het Nibud. In het niet-veel-maar-toereikend-budget
wordt ook een minimale vorm van sociale participatie meegenomen. De SCP-definitie
geeft zo een beter beeld van wat een huishouden minimaal nodig heeft om rond te komen.
Het CPB raamt de kinderarmoede sinds de augustusraming van 2022 op basis van deze
SCP-definitie.
In de ambities Kinderarmoede werd voorheen gebruik gemaakt van de CBS-definitie, de
lage inkomensgrens. Deze armoedegrens heeft als voordeel dat er goed een vergelijking
over de jaren gemaakt kan worden, omdat de armoedegrens uitgaat van de bijstandsnorm
uit 1979, toen deze op een hoog niveau laag. Deze armoedegrens betreft een vast bedrag
dat voor alle jaren en alle typen huishoudens een gelijke koopkracht vertegenwoordigt.
In tegenstelling tot de SCP-definitie is deze norm niet gebaseerd is op de daadwerkelijke
kosten van huishoudens.
Naast deze Nederlandse definities zijn er ook Europese armoededefinities die de relatieve
armoede belichten. Deze brengen het verschil tussen de hoge en lage inkomens in beeld
en geven zo een beeld van de inkomensongelijkheid. Dit geeft zicht op hoe scheef inkomen
tussen bepaalde groepen is verdeeld, en is iets anders dan het bedrag dat een huishouden
nodig heeft om de minimaal noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. De relatieve armoededefinitie
heeft als nadeel dat deze niets zegt over het armoederisico van een huishouden. De
relatieve indicator daalt bijvoorbeeld in tijden van economische achteruitgang wanneer
het mediane inkomen daalt en stijgt wanneer herverdeling van hogere naar middeninkomens
plaatsvindt, terwijl beide situaties in feite niets veranderen aan het aantal huishoudens
met een armoederisico.
Om de voortgang van de ambities binnen de aanpak geldzorgen, armoede en schulden in
deze kabinetsperiode inzichtelijk te maken, stel ik in samenspraak met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), planbureaus en andere betrokken partijen een brede
monitor op. Voor het meten van armoede gedefinieerd als onvoldoende financiële middelen,
zullen we gebruik maken van cijfers over het niet-veel-maar-toereikend budget van
het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).
Het lid van de BIJ1-fractie neemt kennis van de daling betreffende het aantal kinderen
dat opgroeit in armoede. Dit lid is benieuwd welke maatstaf hiervoor wordt gehanteerd.
De zorgelijke ontwikkeling rondom de inflatie in recente tijden, alsmede als gestage
prijsstijgingen in het afgelopen decennium hebben de te bereiken grens voor bestaanszekerheid
fors verhoogd. In hoeverre is dit meegenomen in de berekeningen?
De daling van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede is gebaseerd op een publicatie
van het CBS waarin armoede wordt gemeten aan de hand van de lage-inkomensgrens. Het
CBS kijkt met haar lage-inkomensgrens naar het risico op armoede. Deze grens wordt
bepaald door de koopkracht van een bijstandsuitkering in 1979, toen dit niveau relatief
hoog lag. De lage-inkomensgrens wordt jaarlijks op het actuele prijsniveau aangepast.
Doordat deze indicator al een langere tijd dezelfde reële grens hanteert kan deze
goed gebruikt worden voor het maken van vergelijkingen over de tijd, maar sluit deze
mogelijk minder goed aan bij de minimaal noodzakelijke kosten van een huishouden.
Dit lid is tevens van mening dat er moet worden gekeken naar een breder perspectief
op dat vlak: niet onder de bepaalde definitie van «armoede» vallen betekent nog niet
dat een kind uit een gezin dat net kan rondkomen dezelfde eerlijke kansen op ontwikkeling
en zelfontplooiing krijgt.
Dit lid is benieuwd of de Minister de mening deelt dat armoede/financiële ongelijkheid
een vicieuze cirkel creëert als het gaat om ontwikkeling en ontplooiing, die kansen
en perspectief beperken ten opzichte van kinderen die uit situaties komen waar financieel
meer mogelijk is, wat direct effect heeft op (financieel) toekomstperspectief. Dit
lid vraagt zich af of de Minister hier zicht op heeft, en hoe zij van plan is de bestrijding
hiervan – en daarmee de bestrijding van financiële ongelijkheid als onontkoombare
koppeling aan dit probleem – te concretiseren.
Ik ben het eens dat kinderarmoede grote gevolgen voor kinderen en hun ontwikkelkansen
kan hebben. Opgroeien in armoede zorgt voor een breed scala aan negatieve effecten
en heeft vergaande gevolgen voor de ontwikkeling en toekomst van een kind, én zijn
of haar toekomstige kinderen. In de literatuur is veel bekend over de negatieve impact
die opgroeien in armoede heeft. Deze kinderen hebben vaker te maken met gevoelens
van schaamte, angst, onzekerheid, ongerustheid en uitsluiting. Deze kinderen hebben
niet altijd een fiets of een laptop, gaan minder vaak op een uitje of vakantie, en
kunnen niet als vanzelfsprekend hun verjaardag vieren. Kinderen die opgroeien in een
gezin met onvoldoende inkomen hebben vaker te maken met spanningen, ruzies, relatiebreuken,
opvoedingsproblematiek en huiselijk geweld. Het opgroeien in armoede kan onder andere
leiden tot fysieke of psychische klachten, het overtreden van regels en slechtere
prestaties op school. Kinderen die opgroeien in armoede hebben een grotere kans dit
ook later zelf weer door te geven aan hun eigen kinderen. Om de cirkel van armoede
te kunnen doorbreken is het bevorderen van gelijke kansen dan ook een speerpunt is
binnen de interdepartementale Aanpak geldzorgen, armoede en schulden waarin ik ook
expliciet de link met onder andere onderwijs, zorg en huisvesting zoek. Te allen tijde
is het van belang dat kinderen mee kunnen blijven doen met hun leeftijdsgenoten en
dat ze zich positief kunnen ontwikkelen. Daarom ondersteun ik onder andere de partners
van SAM& bij het vergroten en bestendigen van hun bereik van kinderen met kindvoorzieningen
en breiden we de huidige voorzieningen voor kinderen van ouders met een laag inkomen
uit, naar bijvoorbeeld stages of traineeplekken. Tevens zet ik in op het actief ondersteunen
van professionals actief rond kind en gezin bij het signaleren en omgaan met kinderarmoede
en bezie ik hoe de inzet van de brugfunctionaris op scholen de komende tijd verder
gestimuleerd kan worden.
Voortgang implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet en programma stroomlijning
keten voor derdenbeslag
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister in heldere termen verslag
doet van de stand van zaken rond de uitvoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije
voet. Daar waar nodig zijn knelpunten opgelost of worden inmiddels stappen gezet om
geconstateerde problemen op te lossen.
De leden van de VVD-fractie hebben nog een tweetal concrete vragen:
– In meer algemene zin: wat is de invloed van de extreem gestegen energiekosten voor
de berekening van de beslagvrije voet?
Ik begrijp de zorgen van de VVD-fractie over de gestegen energiekosten. Ik krijg veel
signalen van mensen met beslag op het inkomen, die schuldhulp krijgen of onder bewind
staan en die onvoldoende geld overhouden om de rekeningen en de boodschappen te betalen.
In de vraagstelling lijkt de aanname besloten te liggen dat de beslagvrije voet is
opgebouwd uit normbedragen voor verschillende kosten van levensonderhoud, waaronder
energiekosten. De systematiek van de beslagvrije voet is echter anders vormgegeven.
De beslagvrije voet is een afgeleide van de bijstandsnorm die hoort bij de leefsituatie
van degene die met een beslag op het inkomen wordt geconfronteerd.
De hoogte van de beslagvrije voet wordt verder bepaald door de mate waarin de betrokkene
recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en eventueel kindgebonden budget.
Dit neemt natuurlijk niet weg dat het uitgangspunt van de beslagvrije voet is, dat
ook mensen met beslag op het inkomen in staat worden gesteld te voorzien in de basale
kosten van levensonderhoud, waaronder ook energiekosten. Tegelijk zie ik ook dat de
gestegen energieprijzen en gestegen kosten van levensonderhoud bij veel mensen een
tekort op het huishoudbudget veroorzaakt. Dit geldt voor zowel mensen met een beslag
op inkomen als mensen zonder beslag. Daar maak ik mij oprecht zorgen over. Het kabinet
heeft ter compensatie van de gestegen energieprijzen inmiddels maatregelen genomen.
Het kabinet heeft een uitzonderlijk groot pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen
dat vooral gericht is op het versterken van de inkomenspositie van mensen om de negatieve
effecten van de inflatie en de hoge energieprijs te dempen.
De beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) en daaraan gekoppeld
de uitkeringen per 1 januari 2023 (met 10%) komt, in het geval van beslag op het inkomen
dat doorloopt over de jaargrens, niet altijd direct bij de schuldenaar terecht. De
beslagvrije voet wordt berekend en vastgesteld voor de termijn van (uiterlijk) twaalf
maanden. Samen met de partners in de keten voor derdenbeslag (UWV, SVB, Belastingdienst,
CJIB, LBIO, VNG, KBvG, SNG, BKWI, IB) en de stakeholders zoals schuldhulpverleners,
beschermbewindvoerders, sociaal raadslieden en rechter-commissarissen heb ik op 31 januari
jl. een intentieverklaring ondertekend, waarin gezamenlijke afspraken worden opgenomen
om deze burgers zoveel mogelijk te stimuleren en te helpen bij het doen van een aanvraag
voor een vervroegde herberekening van de beslagvrije voet indien dat gunstig uitpakt.
Via een aparte brief bent u hier nader over geïnformeerd.21
Tegelijkertijd heeft het kabinet aanvullende maatregelen getroffen onder andere op
het terrein van Voedselhulp, het instellen van een Noodfonds en het afsluitbeleid.
Op 31 oktober heb ik met NVVK (financiële hulpverleners), VNG en de belangrijkste
(overheids)schuldeisers de intentieverklaring «Samen schuldregelingen redden» getekend
om gezamenlijk te zorgen dat financiële hulp wordt voortgezet in deze tijd van stijgende
kosten. Al deze maatregelen helpen ook als beslag op inkomen wordt gelegd.
Uit het werkveld kregen deze leden het signaal dat de belastingdienst zich nog niet
in alle gevallen aan de nu bestaande beslagvrijevoet kan houden? Herkent de Minister
dit signaal? Zo ja, wat is dan precies het probleem? Verdient het geen prioriteit
om dit op te lossen?
Tot november 2020 werd door de Belastingdienst/Toeslagen bij mensen die een standaard
betalingsregeling hadden afgesloten, waarbij de aflossingen door middel van verrekening
met een toeslagvoorschot werden voldaan, geen rekening gehouden met de beslagvrije
voet. Daardoor konden deze mensen onder het bestaansminimum komen. De Belastingdienst/Toeslagen
heeft deze mensen per brief en telefonisch benaderd en geïnformeerd en aan stakeholders
en intermediairs gevraagd om deze mensen te informeren en naar hem door te verwijzen.
Wanneer bij het contact met deze mensen bleek dat de beslagvrije voet werd overschreden,
is de verrekening gestopt en het volledige verrekende bedrag tot en met januari 2021
terugbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze mensen vervolgens een persoonlijke
betalingsregeling aangeboden. Hierbij is de maandelijkse aflossing gebaseerd op de
betalingscapaciteit van deze mensen, waardoor hun bestaansminimum is gewaarborgd.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zijn werkwijze dusdanig aangepast dat bij een standaard
betalingsregeling verrekening met een toeslagvoorschot als wijze van afbetaling niet
meer mogelijk is, zodat een overschrijding van de beslagvrije voet niet meer kan voorkomen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de nieuwe beslagvrije voet niet wordt verhoogd
voor mensen die huren en geen recht hebben op huurtoeslag. Ook zij komen onder het
bestaansminimum. De Minister heeft aangekondigd de wet hierop te wijzigen per 1 januari
2023, maar hoe kan de tegemoetkoming de komende maanden plaatsvinden, vragen deze
leden. Het gaat dan om mensen die een kamer, woonboot, woonkeet, loods, recreatiewoning
en tijdelijke woonruimte huren. Op welke wijze kunnen deze mensen ook voor dat moment
al tegemoetgekomen worden, zodat zij niet door het ijs zakken, zo vragen deze leden.
Mensen die in een huurwoning zonder recht op huurtoeslag wonen, kunnen via de rechter
een beroep doen op de hardheidsclausule. Ik realiseer me dat een gang naar de rechter
een hoge drempel kan zijn. De beslagvrije voet is het bedrag dat mensen minimaal moeten
overhouden voor de kosten van hun levensonderhoud. Er is ruimte om minder te innen
dan op grond van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet (wet vBVV) is toegestaan.
Deurwaarders, die een vonnis van de rechter moeten uitvoeren, kunnen er echter niet
voor kiezen om minder te innen. Ook LBIO kan in principe niet afwijken van de beslagvrije
voet, omdat zij dan de belangen schaden van het gezin waarvoor zij de alimentatie
innen.22 Daarom was het nodig de mogelijkheid om de beslagvrije voet te verhogen op te nemen
in de wet vBVV. Deze wijziging van de wet vBVV is op 1 januari 2023 in werking getreden
als onderdeel van de Verzamelwet SZW 2023.
Deze leden lezen ook dat de nieuwe berekening van de beslagvrije voet onvoorziene
gevolgen heeft voor mensen in de Algemene Ouderdomswet (AOW’ers). Zij vragen de Minister
om haast te maken met een oplossing voor deze groep.
Sinds de vereenvoudiging van begin 2021 valt de beslagvrije voet lager uit voor mensen
vanaf de AOW-leeftijd. De eerste stappen zijn gezet om wetgeving voor te bereiden
om voor schuldenaren vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd uit te gaan van een hogere
beslagvrije voet. Ik ben met het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek
over de uitwerking. Voor de zomer zal ik Uw Kamer informeren over de stand van zaken.
De leden van de D66-fractie lezen ook dat sommige mensen moeite hebben met de begrijpelijkheid
van het online burgerportaal beslagvrije voet. Deze leden onderschrijven de noodzaak
van begrijpelijke informatie voor burgers, zeker als het gaat om potentieel kwetsbare
burgers. Zij vragen de Minister of een dergelijk onderzoek naar de begrijpelijkheid
van overheidsinformatie ook in bredere zin wordt uitgevoerd.
Ja. In 2021 en 2022 is door de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Arnhem Nijmegen
een monitor23 uitgevoerd op de begrijpelijkheid van overheidsinformatie. In 2021 was dit op het
gebied van schuldhulpverlening. In 2022 gebeurt dit op de thema’s inningen van belastingen
en de Wmo. Daarnaast is er in 2019 en 2020 in op opdracht van de Minister van BZK
onderzoek gedaan naar hoe begrijpelijk burgers en ondernemers overheidsdiensten vinden.24 In 2022 is vervolgonderzoek naar de begrijpelijkheid van overheidsdiensten uitgevoerd
als onderdeel van de Staat van de Uitvoering.25
Vanaf 2022 stelt het kabinet jaarlijks ongeveer € 3,3 miljoen beschikbaar voor begrijpelijke
overheidstaal. Daarmee wordt een vervolg gegeven aan de Direct Duidelijk aanpak. De
komende periode wordt gewerkt aan meer kennis en instrumenten, bijvoorbeeld voor het
testen van communicatie met gebruikers, een nieuwe campagne en het uitbreiden van
het kennisnetwerk met als doel een toename aan organisaties die werken aan begrijpelijke
taal.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat mensen in de schulden dubbel in de knel
komen vanwege de stijgende prijzen voor elektriciteit, gas en de boodschappen, dit
vanwege de jaarlijkse vastgestelde normbedragen die niet zijn aangepast. De leden
van de PvdA-fractie vragen de Minister hierop te reflecteren en of het klopt dat mensen
in de schulden hierdoor onder het bestaansminimum kunnen komen. Is de Minister het
eens dat het onwenselijk is dat als mensen in de schulden dit willen aanpassen, zij
zelf bij deurwaarders dienen aan te kloppen om de normbedragen voor bijvoorbeeld gas,
elektriciteit of de boodschappen aan te passen?
Is de Minister het met deze leden eens dat het aanpassen van de normbedragen een nadelig
financieel effect heeft op het innen van schulden door deurwaarders en om die reden
niet snel door hen zal worden gedaan? Om die reden vragen deze leden de Minister het
Nibud te vragen de normbedragen van de woonlasten, gas en elektriciteit, maar ook
van de dagelijkse boodschappen, aan te passen.
Ook ik zie dat huishoudens de gevolgen ondervinden van stijgende prijzen voor energie
en boodschappen. Dit geldt voor zowel mensen met schulden als zonder schulden. Bij
mensen met schulden die door beslag op het inkomen te maken hebben met een beslagvrije
voet kan dat zorgen voor extra druk op het huishoudbudget. Een uitgangspunt van de
beslagvrije voet is dat ook mensen met beslag op het inkomen in staat worden gesteld
te voorzien in de basale kosten van levensonderhoud en niet onder het bestaansminimum
komen. Er is echter geen relatie met jaarlijks vastgestelde normbedragen en de beslagvrije
voet. De beslagvrije voet is een afgeleide van de bijstandsnorm en wordt verder bepaald
door de mate waarin iemand recht heeft op toeslagen.
Zoals ik hierboven op vragen van de VVD-fractie over dit onderwerp heb aangegeven,
heb ik samen met de partners in de keten voor derdenbeslag (UWV, SVB, Belastingdienst,
CJIB, LBIO, VNG, KBvG, SNG, BKWI, IB) en de stakeholders zoals schuldhulpverleners,
beschermbewindvoerders, sociaal raadslieden en rechter-commissarissen een intentieverklaring
ondertekend, waarin gezamenlijke afspraken zijn opgenomen om mensen waar beslag ligt
op inkomen, zoveel mogelijk te stimuleren en te helpen bij het doen van een aanvraag
voor een vervroegde herberekening van de beslagvrije voet indien dat gunstig uitpakt.
Hierdoor wordt ook voor hen de beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon
(WML) en daaraan gekoppeld de uitkeringen per 1 januari 2023 (met 10%) merkbaar in
de vorm van een hogere beslagvrije voet.
Kan de Minister de voor- en nadelen benoemen om gemeenten de mogelijkheid van een
hardheidsclausule te geven?
Wellicht ten overvloede wil ik benadrukken dat gemeenten er nu al voor kiezen om minder
te innen dan op grond van de Wet vBVV mogelijk is. Voor de beantwoording van de vraag
ga ik ervan uit dat bedoeld wordt dat er een wettelijke grondslag komt waardoor niet
(alleen) een rechter, maar (ook) de gemeenten de beslagvrije voet in individuele situaties
kunnen verhogen; alle beslagleggende partijen zouden aan deze verhoogde beslagvrije
voet gehouden zijn.
Het voordeel van een gemeentelijke hardheidsclausule is dat deze naar verwachting
laagdrempeliger is dan een hardheidsclausule waarvoor een gang naar de rechter noodzakelijk
is. Een ander voordeel is dat mogelijk kan worden ingeregeld dat de gemeente in schrijnende
gevallen de beslagvrije voet ambtshalve kan verhogen, zodat geen actie van die persoon
nodig is.
Een nadeel van een gemeentelijke hardheidsclausule zou zijn dat een laagdrempeligere
ophoging van de beslagvrije voet nadelige consequenties kan hebben voor kleine schuldeisers,
waaronder ZZP’ers en gezinnen die afhankelijk zijn van alimentatie. Zij ontvangen
maandelijks minder geld en kunnen dat mogelijk niet dragen. Een gang naar de rechter
borgt dat de belangen van zowel schuldenaren als schuldeisers tegen elkaar worden
afgewogen. Een ander mogelijk nadeel is dat een gemeentelijke hardheidsclausule een
nieuwe taak voor gemeenten zou zijn.
Het kost tijd en geld om ervaring en expertise op te bouwen en processen in te richten
die nodig zijn om een gedegen afweging te maken over het al dan niet toepassen van
een hardheidsclausule. Ik ben van mening dat het belangrijker is om in te zetten op
het voorkomen van schulden en het bieden van schuldregelingen, zoals een saneringskrediet,
waardoor mensen niet meer of korter in een beslagsituatie zitten.
Het is onduidelijk hoe gemeenten gebruik zouden maken van een hardheidsclausule. De
ervaring leert dat gemeenten voorzichtig zijn met het individueel toepassen van hardheidsclausules.
Een gemeentelijke hardheidsclausule kan zo zorgen voor een schijnoplossing. Een alternatief
is om te kijken hoe onwenselijke uitwerkingen van de wet vBVV voor iedereen kunnen
worden opgelost.
Momenteel wordt de tussentijdse evaluatie van de wet vBVV aanbesteed. De evaluatie
zal starten in april. Met deze evaluatie onderzoek ik onder andere of er groepen zijn
waarbij het bestaansminimum door de wet vBVV onvoldoende wordt beschermd en of aanpassingen
aan wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt
Uw Kamer in het vierde kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Als laatste vragen deze leden naar de uitkomsten van het gesprek met de beroepsvereniging
van de deurwaarders.
Zoals door mijn voorganger tijdens de begrotingsbehandeling SZW 2022 is toegezegd,
heeft een overleg plaatsgevonden tussen het Ministerie van SZW en de Koninklijke Beroepsorganisatie
van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Daarbij is gesproken over de mogelijkheid van verruiming
van de beslagvrije voet vanwege de gestegen energiekosten. De KBvG heeft aangegeven
dat het altijd mogelijk is om te vragen of coulance mogelijk is. De beslissing om
minder te incasseren dan de wet toestaat, ligt bij de opdrachtgever van de deurwaarder,
de schuldeiser. Iedere schuldeiser maakt daarover een eigen afweging. Verder heeft
de KBvG erop gewezen dat deurwaarders schuldenaren al in een vroeg stadium verwijzen
naar schuldhulpverlening. De schuldhulpverlening is in staat de schuldenaar bij te
staan en te zorgen dat het recht op toeslagen of bijzondere bijstand ten volle wordt
benut.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde brieven
inzake armoede en schulden. Deze leden hebben nog enkele vragen over de brief inzake
de voortgang implementatie beslagvrije voet en programma stroomlijning keten voor
derdenbeslag. De Minister schrijft dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in schrijnende
situaties minder incasseert, maar ook dat de burger zelf inzicht moet geven in zijn
persoonlijke omstandigheden. Kan de Minister nader toelichten hoe dit in zijn werk
gaat? Wordt er eerst beslag gelegd en kan iemand daartegen protesteren? Of wordt er
bij beslaglegging expliciet gekeken naar de situatie van het individu?
Wanneer een persoon een schuld heeft bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt zoveel
mogelijk rekening gehouden met de aflossingsmogelijkheden van die persoon. In het
merendeel van de gevallen betreft het mensen die een uitkering van de SVB ontvangen,
zodat het betalingsvoorstel in de vorm van verrekening kan worden toegepast. Het overgrote
deel van de vorderingen wordt op die manier opgelost. Het uitgangspunt hierbij is
dat er coulant wordt omgegaan met de afloscapaciteit van de persoon. De SVB bepaalt
deze afloscapaciteit aan de hand van de berekening van de beslagvrije voet en doet
op basis daarvan een betalingsvoorstel.
De SVB stelt voor om de vordering over een langere periode te verrekenen waardoor
het maandelijks te verrekenen bedrag in de regel lager is dan de afloscapaciteit en
de schuldenaar maandelijks meer overhoudt dan de beslagvrije voet. Dit biedt ruimte
voor mensen om op eventuele andere schulden af te lossen. Als iemand aangeeft dat
het voorstel alsnog financieel niet haalbaar is, dan treedt de SVB met die persoon
verder in overleg over een minnelijke oplossing voor de schuld.
In een zeer beperkt aantal gevallen – enkele honderden – wordt overgegaan op het innen
van de vordering met beslag op inkomen. Dat is aan de orde als er bijvoorbeeld geen
contact kan worden gelegd met iemand over een betalingsvoorstel en er ook geen mogelijkheid
tot verrekening bestaat. Daarbij wordt de beslagvrije voet gerespecteerd.
Voorts hebben deze leden vragen over mensen met hoge woonlasten. De Minister geeft
aan dat ook mensen met lage inkomens een beroep kunnen doen op verhoging van de beslagvrije
voet. Kan de Minister nader toelichten hoe dit in zijn werk gaat en wat mensen hier
precies voor moeten doen? Worden mensen bij beslaglegging hier actief over geïnformeerd?
Deze leden constateren dat dit een oplossing is die veel vraagt van het doenvermogen
van mensen. Waarom wordt er niet opnieuw gekeken naar de berekening?
Sinds 1 januari 2021 wordt de BVV op grond van de nieuwe wetgeving anders berekend.
De BVV wordt berekend op basis van gegevens uit de Polisadministratie en de BRP. Voor
het meerekenen van woonlasten wordt nu gerekend met fictieve woonlasten die redelijk
zijn bij het netto-inkomen.
Het voordeel hiervan is dat mensen zelf geen informatie hoeven te leveren. In de praktijk
bleek dat mensen hun woonlasten niet of verkeerd doorgaven, waardoor de beslagvrije
voet verkeerd (vaak te laag) werd vastgesteld. Door te werken met fictieve bedragen
vragen we minder van het doenvermogen van mensen.
In individuele gevallen kunnen de daadwerkelijke woonlasten hoger zijn dan de fictieve
woonlasten. De beslagvrije voet van mensen met te hoge woonlasten kan daarom op verzoek
tijdelijk worden verhoogd. Bij de totstandkoming van de nieuwe wet was de gedachte
dat mensen met te hoge woonlasten die periode zouden kunnen benutten om hun woonlasten
aan te passen aan hun inkomen, bijvoorbeeld door te verhuizen naar een goedkopere
woning. Dit is in de huidige krappe woningmarkt natuurlijk ingewikkelder. Per 1 januari
2023 zijn daarom de mogelijkheden om de beslagvrije voet aan te passen aan hoge woonlasten
verruimd (onderdeel van de Verzamelwet SZW 2023). Mensen met hoge woonkosten die te
maken krijgen met beslag kunnen aan de beslaglegger laten zien hoe hoog hun woonkosten
zijn, bijvoorbeeld via bankafschriften, rekeningen of het huurcontract. Op basis daarvan
moet de beslaglegger de beslagvrije voet verhogen. Mensen worden over deze mogelijkheid
geïnformeerd via de modelmededeling die zij ontvangen wanneer beslag is gelegd en
via de website www.uwbeslagvrijevoet.nl/woonkosten.
De leden van de GroenLinks-fractie krijgen ook signalen dat de berekening problemen
oplevert bij mensen die in een instelling wonen en daar een eigen bijdrage moeten
betalen. Herkent de Minister deze signalen en hoe wordt dit opgepakt?
Wanneer beslag gelegd wordt op het inkomen van mensen die in een instelling verblijven
geldt een specifieke wettelijke bepaling voor de berekening van de beslagvrije voet.
De eigen bijdrage die voor het verblijf in de instelling wordt betaald, maakt onderdeel
uit van de beslagvrije voet.
Inhoudelijk is de wetsbepaling op dit punt niet gewijzigd bij de invoering van de
Wet vereenvoudiging Beslagvrije Voet (Wet vBVV). De hoogte van de eigen bijdrage is
doorgaans niet op voorhand bekend bij de beslaglegger, zodat deze door of namens de
betreffende persoon aan de beslaglegger dient te worden opgegeven. Hoewel dat vraagt
om een actieve handeling van de zijde van de persoon of bijvoorbeeld diens hulpverlener,
zijn mij geen gevallen bekend waarbij dit tot problemen bij de berekening van de beslagvrije
voet heeft geleid.
Mijn departement monitort voortdurend de uitwerking van de Wet vBVV en staat in nauw
contact met stakeholders die dagelijks met de uitvoering van deze wet te maken hebben.
Signalen over mogelijke knelpunten worden waar dat kan geadresseerd. Verder ben ik
voornemens de Wet vBVV te evalueren. Met deze evaluatie onderzoek ik onder andere
of er groepen of situaties zijn waarbij sprake is van een ongunstigere uitwerking
van de Wet vBVV dan was voorzien.
Ten slotte maken deze leden zich zorgen om het incassobeleid van diverse overheidsorganisaties.
Er zijn nog te vaak signalen dat bijvoorbeeld de Belastingdienst of Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) zich niet houden aan de beslagvrije voet. Kan de Minister
toelichten wat de huidige stand van zaken is en kan zij garanderen dat overheidsorganisaties
altijd de beslagvrije voet juist toepassen?
Tot november 2020 werd door de Belastingdienst/Toeslagen bij mensen die een standaard
betalingsregeling hadden afgesloten geen rekening gehouden met de beslagvrije voet.
Dit ging om mensen waarbij de aflossingen door middel van verrekening met een toeslagvoorschot
werden voldaan. Daardoor konden deze mensen onder het bestaansminimum komen. De Belastingdienst/Toeslagen
heeft deze mensen per brief en telefonisch benaderd en geïnformeerd en aan stakeholders
en intermediairs gevraagd om deze mensen te informeren en naar de Belastingdienst/Toeslagen
door te verwijzen. Wanneer bij het contact met deze mensen bleek dat de beslagvrije
voet werd overschreden, is de verrekening gestopt en het volledige verrekende bedrag
tot en met januari 2021 terugbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze mensen
vervolgens een persoonlijke betalingsregeling aangeboden. Hierbij is de maandelijkse
aflossing gebaseerd op hun betalingscapaciteit, waardoor hun bestaansminimum is gewaarborgd.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zijn werkwijze dusdanig aangepast dat bij een standaard
betalingsregeling verrekening met een toeslagvoorschot als wijze van afbetaling niet
meer mogelijk is, zodat een overschrijding van de beslagvrije voet niet meer kan voorkomen.
In geval van beslaglegging wordt de beslagvrije voet altijd toegepast.
Het UWV neemt ongeacht de hoogte van de schuld telefonisch contact op met de persoon
om in overleg een verreken- of terugbetalingsafspraak te maken. Wanneer die persoon
aangeeft moeite te hebben met het voldoen van de vordering dan wordt de beslagvrije
voet berekend en op basis daarvan de afloscapaciteit van die persoon bepaald.
Bij de betalingsafspraak wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. Alleen in
de situatie dat UWV geen contact kan krijgen met iemand en sprake is van een terugvordering
tot € 300,–, legt het UWV op basis van zijn wettelijke bevoegdheid een verreken- of
terug-betalingsverplichting op van maximaal € 52,– per maand. Hierbij wordt in alle
gevallen de beslagvrije voet gerespecteerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier