Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 274 Tijdelijke regels inzake de instelling van een Klimaatfonds (Tijdelijke wet Klimaatfonds)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 24 maart 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. Algemeen deel
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft in het kader van het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel de leden Boucke en Kröger tot wetgevingsrapporteurs
benoemd. De wetgevingsrapporteurs hebben ten behoeve van het verslag een schriftelijke
inbreng opgesteld. De commissie heeft besloten de inbreng van de wetgevingsrapporteurs
over te nemen en in het verslag als in breng van de commissie op te nemen.1 De commissie is wetgevingsrapporteurs erkentelijk voor hun bijdrage aan het verslag.
De leden van de VVD-fractie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze
leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het wetsvoorstel
en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken en hebben
hierover een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn zeer verheugd met de komst van een
substantieel fonds om zo de benodigde investeringen in de klimaattransitie zo goed
als mogelijk te kunnen reserveren voor de langere termijn. Bovendien benadrukken deze
leden het belang van een instellingswet om dit begrotingsfonds een formeel karakter
te geven en zo ook het parlementaire wetgevingsproces, een gedegen financieel beheer
en het budgetrecht van de Tweede Kamer te borgen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover op dit moment geen nadere vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover op dit moment geen nadere vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft daarover
nog enkele vragen.
1. Achtergrond, rationale en hoofdlijnen van het fonds
Achtergrond en rationale
De leden van de commissie lezen in de memorie van toelichting dat de maatregelen uit
het rapport «Bestemming Parijs» deels zijn overgenomen in de bestedingsdoelen voor
het Klimaatfonds. Zij vragen welke maatregelen wel en niet zijn overgenomen. Kan de
regering bij de maatregelen die niet zijn overgenomen aangeven waarom deze aanbevelingen
niet zijn overgenomen? Indien de maatregelen zijn overgenomen, in hoeverre komen de
gereserveerde bedragen overeen met de aanbevelingen van de studiegroep?
De leden van de SP-fractie zijn over het Klimaatfonds erg dubbelzinnig. Zij erkennen
het belangrijk dat het klimaatprobleem wordt opgelost en dat dit op een rechtvaardige
manier moet gebeuren. Dat betekent dat iedereen zijn eerlijke deel moet doen en betalen
aan de klimaatoplossingen en dat zeker ook de winst gelijk verdeeld moet zijn. Hier
hebben de leden van de SP-fractie een groot probleem met het huidige klimaatfonds
en de aanpak van de regering. Nog altijd zijn de degenen die het minst bijdragen aan
de klimaatverandering degenen die het meest bijdragen en het minst profiteren. Wat
gaat de regering doen om dit fundamenteel te wijzigen? Is de regering bereid om het
klimaatfonds zo in te zetten dat niet opnieuw belastinggeld van iedereen in de zakken
van enkelen verdwijnt? Zo ja, hoe gaat zij dat doen?
De leden van de SP-fractie vinden het huidige karakter van het klimaatfonds, dat is
ingericht als een subsidie (dus een gift), gewijzigd zou moeten worden door leningen,
tenzij die nooit kan worden terugbetaald. Door het op deze manier vorm te geven, is
het mogelijk om als staat verantwoordelijkheid te nemen en klimaatverandering te financieren
zónder dat publiek geld verdwijnt in winsten van enkelen. De gedachte achter investeringen
en leningen uit het klimaatfonds zou moeten zijn dat het bij rendabele opbrengst terugvloeit
naar de samenleving. Kan de regering een uitgebreide reactie geven?
De leden van de SP-fractie zouden graag zien dat de verdeling van het klimaatfonds
eerlijke uitvalt voor huishoudens en kleine ondernemers in ons land. Zij vragen de
regering te reageren op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid
die stelt dat aan de uitgaven voor klimaatbeleid een rechtvaardige verdeling ten grondslag
moet liggen.2 Zonder deze eerlijke verdeling zal het draagvlak onder klimaatmaatregelen (verder)
eroderen en zijn de uitgaven van belastinggeld niet doelmatig en effectief. Is de
regering dit met de leden eens?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties lezen in de memorie van toelichting dat
de in het rapport «Bestemming Parijs» (2021) uitgewerkte maatregelen slechts «deels
zijn overgenomen in de bestedingsdoelen van het voorgestelde Klimaatfonds». Kan de
regering inzichtelijk maken welke maatregelen wel zijn overgenomen en welke maatregelen
niet? En waarom ervoor gekozen is deze maatregelen niet over te nemen?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties baart het zorgen dat tijdens de voorjaarsnota
880 miljoen euro uit het Klimaatfonds is gebruikt als dekking van het koopkrachtpakket.
Hoewel de regering meerdere malen benadrukt dat met een begrotingsfonds de middelen
geoormerkt kunnen worden voor een specifiek doel en dat zo geborgd wordt dat de middelen
besteed worden aan de doelstellingen van het fonds en niet voor andere doelen kunnen
worden aangewend, blijkt dat de regering hier nog vóór instelling van de wet uitzondering
op heeft gemaakt. Verwacht de regering dat na instelling van de wet de middelen beter
beschermd zullen zijn? Hoe ziet zij dit in het licht van de ontwikkelingen van het
Nationaal Groeifonds waaruit ook al meerdere keren middelen zijn ingezet als dekking
voor ongerelateerde overheidsuitgaven?
Doelstelling en reikwijdte
De leden van de commissie hebben enige vragen over de formulering van de doelstelling
van het fonds in artikel 2, tweede lid. In de memorie van toelichting is aangegeven
dat uitdrukkelijk niet aangesloten wordt bij de doelstellingen van de Klimaatwet,
omdat deze nog kunnen wijzigen. De leden van de commissie vragen waarom niet is voor
gekozen voor een «dynamische verwijzing» naar de Klimaatwet,3 op die manier werken wijzigingen in de Klimaatwet ook door in de TwK en de doelstellingen
van het Klimaatfonds.
De leden van de commissie lezen dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven
dat het achterliggende doel van het Klimaatfonds het halen van de doelen van de Klimaatwet
is. De doelstelling van het Klimaatfonds lijkt echter breder geformuleerd dan de doelen
van de Klimaatwet. In artikel 2, tweede lid, wordt namelijk aangegeven dat maatregelen
gericht op het verminderen van de mondiale temperatuurstijging en klimaatverandering
gefinancierd kunnen worden. De Klimaatwet legt nationale reductiedoelstellingen neer.
Hoe verhoudt dit zich tot elkaar, is een ruimere reikwijdte beoogd?
De leden van de commissie hebben vragen bij de omvang van het gereserveerde bedrag
van 34,12 miljard. Kan de regering inzicht verschaffen in de wijze waarop de omvang
van de reservering is bepaald en daarbij ingaan op de onderbouwing voor afzonderlijke
bestedingsdoelen? Welk deel van de voorliggende doelstelling voor 2030 kan met deze
middelen worden gerealiseerd? Sinds de reservering van de middelen in het coalitieakkoord
zijn de prijzen sterker dan verwacht gestegen, in hoeverre heeft dit invloed op de
realisatie van de doelen van het Klimaatfonds ten opzichte van de 2030 doelstellingen?
In het verlengde hiervan vragen de leden van de commissie in hoeverre de renteontwikkeling
en aanvullende uitgaven van invloed zijn op de omvang van het Klimaatfonds? Zo is
in de startnota van het Kabinet aangegeven dat uitgaven die onder het investeringsplafond
vallen vrij naar latere jaren mogen worden geschoven, mits de Europese begrotingsregels
hier ruimte voor bieden.4 Ten opzichte van het coalitieakkoord is de reservering voor het Klimaatfonds met
880 miljoen euro verlaagd in verband met «andere maatschappelijke prioriteiten». Zoals
aangegeven wordt met het Klimaatfonds beoogd in een stabiele financiering voor het
klimaatbeleid tot 2030 te voorzien. In hoeverre voorziet onderhavig wetsvoorstel in
aanvullende waarborgen om te realiseren dat de gereserveerde middelen voor het Klimaatbeleid
behouden blijven?
De leden van de commissie lezen dat de fondsbeheerder geacht wordt rekening te houden
met de indicatieve verdeling van de middelen uit het coalitieakkoord. In hoeverre
is de fondsbeheerder hieraan gebonden? Hoe verhoudt een en ander zich tot de in artikel 3
van de TwK opgenomen toetsingscriteria en de objectieve toetsing van maatregelen,
waartoe – onder andere – de in de memorie van toelichting genoemde motie Heinen-Grinwis
oproept?
De leden van de commissie vragen in hoeverre er verschil bestaat tussen «broeikasgas-neutrale
energievoorziening» zoals opgenomen in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, en «CO2-neutrale elektriciteitsproductie» zoals neergelegd in de Klimaatwet? «Energievoorziening»
is breder dan «elektriciteitsproductie», terwijl in de memorie van toelichting wordt
geïmpliceerd dat deze begrippen hetzelfde betekenen.5 Kan de regering de beoogde reikwijdte van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, nader
toelichten? Als beoogd wordt slechts maatregelen in het kader van de elektriciteitsproductie
te financieren, waarom is er dan desalniettemin voor een andere terminologie gekozen?6
De leden van de commissie vragen of de Kamer, bijvoorbeeld in het meerjarenprogramma,
geïnformeerd wordt over de inhoud en naleving van de maatwerkafspraken, alsmede de
bedragen die gemoeid zijn met individuele maatwerkafspraken? Blijkens de brief van
8 juli 2022 van de regering van Economische Zaken en Klimaat7 worden er met de maatwerkafspraken mede de strategische doelstellingen van het (groene)
industriebeleid nagestreefd. In hoeverre kan de fondsbeheerder, gelet op het bestedingsdoel
zoals neergelegd in artikel 2 en de beoordelingscriteria van artikel 3, deze strategische
doelstellingen meewegen in zijn beslissing over de voorgestelde besteding? In de genoemde
brief wordt ten aanzien van de maatwerkafspraken ook het Nationaal Groeifonds genoemd.
De leden van de commissie vragen hoe deze financieringsbronnen zich verhouden tot
elkaar. Kunnen het kader van de maatwerkafspraken verplichtingen aangaan worden voordat
de fondsbeheerder een besluit heeft genomen over de toekenning van middelen uit het
fonds en de fondsbegroting is goedgekeurd door de Staten-Generaal?
De leden van de commissie lezen dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven
dat maatregelen op het terrein van de circulaire economie kunnen worden gefinancierd.
In hoeverre is broeikasgasreductie een bindend criterium voor financiering? Kan de
regering voorbeelden geven van maatregelen die voor financiering in aanmerking zouden
kunnen komen?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verlaging van het fondsbedrag.
Eerder is middels de Voorjaarsnota naar de Kamer gecommuniceerd dat 880 miljoen euro
uit het Klimaatfonds zou worden gehaald om in te zetten voor andere maatschappelijke
prioriteiten. Zal dit bedrag volledig worden ingevuld door te korten op middelen die
waren gereserveerd voor vroege fase-opschaling? De leden van de VVD-fractie lezen
dat er nu nog in totaal 29,6 miljard euro beschikbaar is. Deze leden vragen waar de
andere 4,12 miljard euro naartoe is gegaan. Zij vragen waarvoor deze middelen zijn
gebruikt en op welke posten dit zal worden afgeschreven? Hoe vallen deze uitgaven
onder de bestedingsdoelen van het Klimaatfonds?
De leden van de VVD-fractie lezen dat klimaatmaatregelen die worden getroffen in de
landbouw- en natuursector niet in aanmerking komen voor middelen uit het Klimaatfonds.
Er wordt hierbij een uitzondering gemaakt voor klimaatmaatregelen in de glastuinbouw.
Welke maatregelen zouden mogelijk onder het Klimaatfonds kunnen vallen voor de glastuinbouw?
En onder welke post zal dit vallen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat maatregelen in alle economische sectoren in
aanmerkingen kunnen komen voor middelen uit het Klimaatfonds, zolang deze maatregelen
passen binnen de bestedingsdoelen van het fonds. Specifiek worden maatregelen op het
terrein van de circulaire economie genoemd, met de vermelding dat ook maatregelen
op het gebied van circulaire economie bij kunnen dragen aan het reduceren van broeikasgassen
op Nederlands grondgebied. Deze leden merken op dat in de artikelsgewijze toelichting
wordt gesteld dat de doelstelling van het Klimaatfonds is om de mondiale stijging
van temperatuur en verandering van het klimaat te beperken. Deze doelstelling doet
vermoeden dat ook maatregelen die (voornamelijk) zien op het reduceren van CO2-uitstoot in de keten (scope 3 emissies) en, daarmee niet noodzakelijkerwijs op Nederlands
grondgebied, in aanmerking kunnen komen voor middelen uit het Klimaatfonds. Deze leden
vragen de regering om te verduidelijken in hoeverre ook maatregelen die meer zien
op het reduceren van CO2-uitstoot in de keten (scope 3 emissies) in aanmerkingen kunnen komen voor middelen
uit het Klimaatfonds. Indien dergelijke maatregelen niet in aanmerking komen voor
middelen uit het Klimaatfonds, met welke middelen kunnen deze maatregelen dan wel
worden gefinancierd en in hoeverre is daarvoor momenteel voldoende budget voor beschikbaar,
zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat ook voor maatregelen die zien op het reduceren
van de scheepvaart en de luchtvaart geldt dat deze reductie niet plaats zal vinden
op Nederlands grondgebied. Zij vragen de regering daarom ook voor deze maatregel te
verduidelijken in hoeverre zij in aanmerking zullen komen voor middelen uit het Klimaatfonds
en indien dat niet het geval is met welke middelen deze maatregelen dan wel zullen
worden gefinancierd.
De leden van de SP-fractie vragen de regering om te beargumenteren hoe de publieke
middelen uit het klimaatfonds zo doelmatig en doeltreffend mogelijk worden ingezet.
Het behalen van een dalende uitstoot van broeikasgassen met behulp van normering is
zeer aannemelijk, daarom moet voldoende beargumenteerd worden dat publiek geld via
het fonds hier bovenop noodzakelijk is. Publiek geld moet pas beschikbaar komen als
is aangetoond dat het behalen van doelstellingen niet op een andere manier, bijvoorbeeld
via het normeren en beprijzen van industrie, te realiseren is. De leden van de SP-fractie
zien dat er bij de vormgeving van het klimaatfonds vooral gelet wordt op subsidie
als financieringsinstrument, maar verzoeken de regering om uiteen te zetten waarom
er niet andere financieringsinstrumenten overwogen zijn, bijvoorbeeld leningen in
plaats van subsidies. Middels leningen kan een gedeelte van het geld ook weer terugvloeien
naar het fonds, waardoor er effectief meer geld is in te zetten, maar kan ook na verloop
van tijd blijken dat de doelstellingen met minder publiek geld gerealiseerd kunnen
worden. Kan de regering beargumenteren waarom niet gekozen is voor een mix tussen
leningen en subsidies?
De leden van de SP-fractie constateren dat er al tijden gesproken wordt over de komst
van een grote hoeveelheid publiek geld – het klimaatfonds. Zij vragen de regering
om inhoudelijk in te gaan of deze mogelijke komst van een grote som geld niet heeft
geleid tot afwachten en stilstand bij de verduurzaming van bedrijfsleven, omdat zij
wellicht in aanmerking komen voor veel geld.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben vragen over de indicatieve verdeling
van de middelen. Zoals deze leden het nu begrijpen komt slechts 3,35 miljard euro
via het Nationaal Isolatieprogramma en 900 miljoen euro via de stimulering van hybride
warmtepompen ter beschikking van huishoudens ter verduurzaming van woningen. Zij vragen
daarom of de regering een overzicht kan geven met een inschatting welk deel van de
middelen gereserveerd is voor huishoudens, welk deel voor maatschappelijke organisaties
en welk deel voor bedrijven. Deze leden vragen hiernaar, omdat zij – in lijn met het
recent uitgebrachte WRR-rapport «Rechtvaardigheid in Klimaatbeleid» – van mening zijn
dat klimaatbeleid ook een verdelingsvraagstuk betreft. In het licht van de verkiezingsuitslag,
waar het draagvlak voor kabinetsbeleid verder gezakt lijkt, is het belang van klimaatrechtvaardigheid
volgens deze leden nogmaals benadrukt. Deze leden roepen de regering op om rechtvaardigheid
ook een plek te geven in de doelstelling en criteria van het fonds. Is de regering
hiertoe bereid en hoe wil zij de adviezen van de WRR laten laden in de doelstelling
en criteria van het fonds?
De leden van de GroenLinks en PvdA-fracties zijn van mening dat de in totaal 4,25 miljard euro
die gereserveerd is voor huishoudens niet in verhouding staat tot andere reserveringen
van middelen. Specifiek vragen zij naar de doelmatigheid van de reservering van 5 miljard
voor kernenergie en 3 miljard voor de industrie. Is de regering het met deze leden
eens dat deze uitgaven niet in proportie staan tot de uitgaven die naar huishoudens
gaan? In het bijzonder gezien klimaatuitgaven aan huishoudens ook van belang zijn
voor klimaatrechtvaardigheid en daarmee ook het draagvlak van klimaatbeleid kunnen
vergroten, in tegenstelling tot uitgaven aan het opzetten van onrendabele kernenergie
en het subsidiëren van de vervuilende industrie?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn benieuwd wat voor de regering het
precieze onderscheid wordt tussen bestedingsdoel a) vroege fase opschaling en bestedingsdoel
b) maatwerk industrie. Specifiek vragen zij zich af onder welk bestedingsdoel een
industrieel bedrijf valt waarmee maatwerkafspraken gemaakt worden en die als onderdeel
daarvan wil investeren in de productie van bijvoorbeeld waterstof of een andere technologie
voor hoogwaardige hernieuwbare energiedragers. Hoe gaat de fondsbeheerder hier goed
onderscheid in maken?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn benieuwd naar hoe de beoordeling
van aanvragen in de praktijk plaats zal vinden. Wat deze leden betreft zou op de eerste
plaats de vraag op tafel moeten liggen of subsidie het meest geëigende instrument
is om de CO2-reductie te behalen. Hoe ziet de regering dit? En ziet zij financiering in de vorm
van leningen ook als mogelijkheid? Specifiek zijn deze leden benieuwd welk afwegingskader
de beheerder van het fonds zal gebruiken om te bepalen of normering, beprijzing, subsidiering
of financiering in de vorm van leningen de meest doelmatige overheidsinterventie is.
Indien vervolgens via een onafhankelijke en zorgvuldige analyse besloten is dat subsidie
het meest doelmatige instrument is voor het behalen van de CO2-reductie, zou op de tweede plaats de vraag op tafel moeten liggen of financiering
via het Klimaatfonds logisch is of dat de financiering via bestaande subsidiepotjes
en fondsen kan verlopen. Hoewel de regering de additionaliteit van het fonds ten opzichte
van andere fondsen kort aanstipt in de memorie van toelichting, is het voor deze leden
onduidelijk hoe zij deze afweging wil gaan maken.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hoe het budgetrecht geborgd gaat blijven
van de Kamer en hoe het overzicht over de middelen geborgd blijft. De instellingswet
geeft aan dat de regering via het Meerjarenprogramma overzicht wil bewaren over waaraan
de middelen precies worden uitgegeven die vanuit het Klimaatfonds worden overgeheveld
naar de departementale begrotingen. Het is deze leden niet duidelijk of de middelen
na overheveling naar departementale begrotingen nog te controleren zullen zijn. Graag
zouden deze leden zien dat de middelen (digitaal) geoormerkt zouden worden, zodat
ook binnen de departementale begrotingen overzichtelijk blijft welke middelen vanuit
het Klimaatfonds gefinancierd zijn. Is de regering hiertoe bereid? Is het mogelijk
om jaarlijks bij de begrotingsbehandelingen een overzicht bij de departementale begrotingen
te krijgen van de stand van de middelen die afkomstig zijn uit het klimaatfonds, waarbij
per departementale begroting inzichtelijk wordt gemaakt welke middelen binnen zijn
gekomen vanuit het Klimaatfonds, hoeveel middelen terugvloeien naar het Klimaatfonds,
en waar die middelen aan uitgegeven worden?
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af of het fonds ook ruimte biedt voor koppelkansen
met de arbeidsmarkt in het kader van de energietransitie. Kunnen bijvoorbeeld middelen
uit het Klimaatfonds worden ingezet om mensen, bijvoorbeeld bij sociaal ontwikkelbedrijven,
een vak/praktijkgerichte scholing te bieden als voorbereiding op betaald werk in het
kader van de energietransitie? Is de regering het eens dat werkcapaciteit een essentieel
onderdeel van klimaatbeleid zou moeten zijn?
Afbakening ten opzichte van andere fondsen
De leden van de commissie constateren dat in de memorie van toelichting is aangegeven
dat uit het fonds enkel bedragen kunnen worden overgeheveld naar begrotingen van andere
ministeries. Klopt het dat artikel 6 overheveling naar een ander begrotingsfonds niet
in de weg staat aangezien dit ook een begroting als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, Comptabiliteitswet 2016 is?
De leden van de SP-fractie willen weten hoe de regering de adviezen van de Algemene
Rekenkamer en de Raad van State bij het vormgeven van het Nationaal Groeifonds op
het punt van het budgetrecht van het parlement en de controleerbaarheid van het klimaatfonds
heeft betrokken en toegepast.8
De leden van de SP-fractie willen voorkomen dat er geshopt gaat worden tussen financieringsvormen
bij de overheid en dit kan leiden tot overfinanciering van een aanvrager. Hoe gaat
de regering voorkomen dat partijen of organisaties de eenzelfde activiteit op verschillende
manieren fondsen aanspreken, bijvoorbeeld via het Nationaal Groeifonds, het Transitiefonds
en het Klimaatfonds, maar bijvoorbeeld ook via InvestNL?
De leden van de SP-fractie zouden ook graag willen weten hoe de regering zicht houdt
op afwijzingen bij de één en hernieuwde aanvraag bij de ánder? Of de situatie dat
een organisatie of bedrijf beter bij een ander fonds past, dan waar is aangevraagd?
Kan de regering uitgebreid ingaan op het onderwerp van gegevensuitwisseling tussen
fondsen?
Het lid van de BBB-fractie vraagt de regering om uit te leggen waarom die afbakening
bijvoorbeeld met het transitiefonds zo belangrijk is. Waarin is de onderbouwing gelegen
om maatregelen ten behoeve van broeikasgasreductie die in de landbouw genomen worden
uitgesloten worden van het klimaatfonds? Kan de regering uiteenzetten wat het inhoudelijke
verschil is tussen maatregelen in het klimaatfonds en maatregelen ten behoeve van
klimaat die in een ander fonds (het transitiefonds) dienen te worden ondergebracht?
Klopt het dat de andere fondsen zoals het mobiliteitsfonds niet letterlijk gaan over
broeikasgasemissiereductie, maar dat daar expliciet bij maatregelen die genomen moeten
worden in de landbouw wél sprake van is?
Fondsbeheer en toepassing van criteria
De leden van de commissie constateren dat de Minister voor Klimaat en Energie zowel
als fondsbeheerder als degene die een beroep doet op het fonds kan optreden. Om de
verantwoordelijkheden zo goed mogelijk te scheiden wordt een aantal waarborgen opgenomen.
Wordt de beoogde ambtelijke scheiding tussen beoordelen van verzoeken en de indieners
daarvan vastgelegd in een protocol of bijvoorbeeld in het Besluit mandaat, volmacht
en machtiging EZK 2019? Een tweede waarborg is de mogelijkheid van onafhankelijke
advisering «op verschillende momenten». Kan de regering aangeven welke momenten dit
betreft en hoe de Kamer kennis kan nemen van deze adviezen (zie voor de vragen over
advisering over het meerjarenprogramma hieronder, onder 6) voordat de ontwerpbegroting
wordt voorgelegd? De onafhankelijke advisering is in het wetsvoorstel als facultatieve
bevoegdheid (de regering «kan» onafhankelijk advies inwinnen). Is overwogen om deze
advisering meer dwingend voor te schrijven, zoals bijvoorbeeld bij het Nationaal groeifonds
is gebeurd?
De leden van de commissie stellen vast dat in het wetsvoorstel niet wordt bepaald
dat de regering uitsluitend kan besluiten dat klimaatmaatregelen die in overeenstemming
zijn met de vier in het wetsvoorstel opgenomen toekenningscriteria uit het fonds kunnen
worden gefinancierd (artikel 3, derde lid, onderdeel a tot en met d (Beheer van het
fonds)). Bepaald wordt daarentegen dat de regering die maatregelen «beoordeelt met
betrekking tot» die toekenningscriteria. Wat betekent dit precies? Laten deze bewoordingen
naar het oordeel van de regering ruimte voor de Minister voor Klimaat en Energie om
ook maatregelen te financieren uit het fonds die niet of niet volledig met de toekenningscriteria
in overeenstemming zijn of daarvan af te wijken?
De leden van de commissie tekenen voorts aan dat de in de wet opgenomen criteria niet
uitputtend zijn: het betreft aspecten die de regering «onder meer» kan betrekken in
zijn beoordeling. Welke andere criteria kunnen relevant zijn en mogelijk door de regering
worden betrokken bij zijn beoordeling? Welk gewicht kunnen deze aanvullende criteria
hebben, kunnen deze de bij wet benoemde criteria opzijzetten? Met betrekking tot de
toetsing op doelmatigheid wordt in de memorie van toelichting gesteld dat deze toets
ook «op een meer macroniveau» kan plaatsvinden. Het is de leden van de commissie niet
duidelijk wat hiermee wordt bedoeld. Schrijft het wetsvoorstel niet voor dat deze
afweging op maatregelniveau plaats dient te vinden (artikel 3, derde lid, aanhef)?
De leden van de commissie lezen in de memorie van toelichting: «Het is niet de bedoeling
dat voor reeds bestaande klimaatmaatregelen middelen uit het Klimaatfonds naar departementale
begrotingen worden overgeheveld.» In artikel 3, derde lid, onderdeel d, is daarom
opgenomen dat de regering – onder andere meeweegt – of de maatregelen additioneel
zijn aan maatregelen die zijn vastgesteld en gefinancierd. De wettekst lijkt financiering
van dit beleid uit het fonds echter niet te verbieden, omdat het een wegingsfactor
en niet categoriaal is uitgesloten.9 Klopt dat? Het is de leden van de commissie daarnaast niet duidelijk wanneer er precies
sprake is van vóór 1 januari 2022 vastgesteld en gefinancierd beleid als bedoeld in
artikel 3, derde lid, onderdeel d. Zo wordt in de memorie van toelichting gesproken
over het nationaal isolatieprogramma waarvoor tot 2024 middelen zijn gereserveerd.
Voor een deel van de maatregelen die voor 2024 uitgevoerd worden is de regelgeving
echter na 1 januari 2022 vastgesteld.10 Dit doet de vraag rijzen wanneer er volgens de regering sprake is van vastgesteld
en gefinancierd beleid in de zin van het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering
hier nader inzicht in geven?
De leden van de commissie menen dat de te financieren maatregelen uitvoerbaar dienen
te zijn. Daarbij dient onder andere voldaan te zijn aan de Europese staatssteunregels.
Ziet de regering voorshands ten aanzien van de maatregelen uit de indicatieve verdeling
van middelen risico’s op dit gebied? Zijn er maatregelen die naar waarschijnlijkheid
gemeld dienen te worden bij de Europese Commissie?
De leden van de commissie vragen of de regering nader kan uiteenzetten waarom er,
anders dan de Algemene Rekenkamer heeft geadviseerd en in artikel 8, tweede lid, van
het wetsvoorstel Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk gebied en natuur (36 277), niet voor is gekozen om een delegatiebepaling op te nemen, zodat onderwerpen als
de onafhankelijke advisering en beoordelingscriteria in lagere regelgeving verder
uitgewerkt kunnen worden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de toelichting over de criteria die worden
gehanteerd bij de beoordeling van of maatregelen al dan niet kunnen worden gefinancierd
vanuit het Klimaatfonds onder het kopje doelmatigheid wordt gesteld dat duidelijk
moet zijn dat de beoogde effecten van een maatregel niet op een alternatieve manier,
zoals via normering en/of beprijzing gerealiseerd kunnen worden. Deze leden vragen
de regering in te gaan op de vraag in hoeverre de keuze voor subsidiering uit het
Klimaatfonds versus normering of beprijzing objectief kan worden getoetst of dat een
dergelijke keuze per definitie een politieke keuze is. Indien dergelijke toetsing
niet objectief kan worden gedaan, is het dan wel verstandig om de bovengenoemde uitwerking
van het begrip doelmatigheid op deze wijze mee te nemen in de (objectieve) toetsing
van maatregelen, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie hebben de bij het bovenstaande de vraag welke criteria
worden gehanteerd om te bepalen of een maatregelen die gefinancierd wordt vanuit het
Klimaatfonds doelmatig is. Deze leden vragen of bij het bepalen van de doelmatigheid
alleen zal worden gekeken naar de kosten voor de Staat of dat er ook wordt gekeken
naar de kosten voor burgers en het bedrijfsleven. Normeren kost immers ook geld en
de kosten van bijvoorbeeld normering zullen ergens moeten landen in de maatschappij.
Voorts vragen deze leden de regering om te verduidelijken hoe effecten zoals weglek
en de impact op het verdienvermogen van Nederland worden meegewogen in het beoordelen
(van de doelmatigheid) van maatregelen.
De leden van de SP-fractie willen de regering met klem verzoeken om heldere en toetsbare
doelen en criteria te formuleren die door de verschillende ministeries identiek worden
geïnterpreteerd om zo fouten, desinvesteringen enzovoorts te voorkomen. De leden van
de SP-fractie willen niet dat het klimaatfonds het karakter krijgt van «geld zoekt bestemming», maar juist
omgekeerd. Hoe gaat de regering dit garanderen?
De leden van de SP-fractie willen voorkomen dat met het klimaatfonds subsidie wordt
gegeven aan zogeheten «stranded assets»; activa die in de toekomst en geen maatschappelijke
waarde meer vertegenwoordigen. Hoe is de regering van plan om voor toekenning van
subsidie uit het klimaatfonds te onderzoeken of de gekozen toepassing niet leidt tot
investeringen die op de lange termijn onwenselijk zijn?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn benieuwd naar hoe de beoordeling
van aanvragen in de praktijk plaats zal vinden.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn benieuwd wanneer maatregelen als
doeltreffend worden beschouwd. Deze leden roepen de regering op om hiervoor een hoge
lat te leggen – wat deze leden betreft 65%, en ten minste 60%. Kan de regering bevestigen
dat de doeltreffendheid van het fonds en gefinancierde maatregelen wordt getoetst
aan de 60%-doestelling, en niet aan de 55%-doelstelling? En kan de regering toelichten
hoe zij hierop gaat toetsen?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen hoe wordt bepaald of en wanneer
een bijdrage vanuit het Rijk, bijvoorbeeld in de vorm van subsidies, het meest doelmatig
is, en wanneer normeren en beprijzen de voorkeur geniet. Hoe wordt bepaald welke bijdrage
van vervuilers zelf verwacht mag worden? Wat deze leden betreft zou op de eerste plaats
de vraag op tafel moeten liggen of subsidie het meest doelmatige instrument is om
de CO2-reductie te behalen. Specifiek zijn deze leden benieuwd welk afwegingskader de beheerder
van het fonds zal gebruiken om te bepalen of normering, beprijzing, subsidiëring of
financiering in de vorm van leningen de meest doelmatige overheidsinterventie is.
Wie wordt verantwoordelijk voor deze afweging en welke onafhankelijke analyses zullen
daarvoor gebruikt worden? Indien vervolgens blijkt dat subsidie het meest doelmatige
instrument is voor het behalen van de CO2-reductie, zou op de tweede plaats de vraag op tafel moeten liggen of financiering
via het Klimaatfonds logisch is of dat de financiering via bestaande subsidiepotjes
en fondsen kan verlopen. Hoewel de regering de additionaliteit van het fonds ten opzichte
van andere fondsen kort aanstipt in de memorie van toelichting, is het voor deze leden
onduidelijk hoe zij deze afweging wil gaan maken.
De leden van de PvdA en GroenLinks fracties vragen voorts hoe, indien blijkt dat subsidiëren
via het klimaatfonds het meest doelmatige instrument is, de Tweede Kamer inzicht kan
krijgen in de doelmatige besteding van het geld. Immers, bij bijvoorbeeld de SDE++
zijn bedrijven in concurrentie met elkaar en wordt, binnen randvoorwaarden, de subsidie
toegekend aan de laagste bieder. Die concurrentie is er niet tussen de grote bedrijven
die meedoen aan de maatwerkafspraken. Hoe wordt inzichtelijk gemaakt voor de kamer
dat er geen oversubsidiëring plaatsvindt? Kan de regering ook toezeggen dat bedrijven
geen subsidie krijgen als zij hun winsten inzetten om hun eigen aandelen terug te
kopen, en om dit als subsidievoorwaarde op te nemen?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties lezen dat de Minister voor Klimaat en
Energie verantwoordelijk is voor zowel het beheer als de uitvoering van het fonds
en dat door deze opzet het kan voorkomen dat voor maatregelen die onder de verantwoordelijkheid
van de Minister voor Klimaat en Energie vallen een beroep wordt gedaan op het fonds,
terwijl de Minister tegelijkertijd als fondsbeheerder een rol heeft in het borgen
dat fondsmiddelen doeltreffend en doelmatig worden besteed. Deze leden zijn niet geheel
overtuigd dat het separaat beleggen van deze taken binnen het ambtelijk apparaat geheel
kan waarborgen dat hier geen verstrengeling van belangen ontstaat. Welke andere maatregelen
worden getroffen om deze verantwoordelijkheden goed te scheiden en is de regering
bereid dit in de evaluatie van het Klimaatfonds mee te nemen?
Het lid van de BBB-fractie vraagt ten aanzien van doeltreffendheid of de regering
rekening houdt met het feit dat veel voorzieningen gefinancierd vanuit het klimaatfonds
juist voor mensen met hogere inkomens bereikbaar en beschikbaar zijn, inkomens die
ook zonder subsidiëring maatregelen zouden kunnen treffen. Hoe gaat de regering ervoor
zorgen dat een evenredig deel van dit fonds ten goede komt aan de lagere- en middeninkomens,
voordat het is «uitgeput». Is dit een punt van zorg en op welke wijze wordt hier rekening
mee gehouden?
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich ten aanzien van de uitvoerbaarheid af of er
extra middelen kunnen worden aangewend om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt met
extra begeleiding in te kunnen zetten voor de energietransitie?
2. Begroting van het fonds
Budgettaire aspecten
De leden van de commissie vragen op welke momenten in het begrotingsjaar er verandering
van de verdeling van middelen plaats kan vinden. De leden van de commissie zijn daarnaast
benieuwd wat er gebeurt met de middelen uit fonds indien zou blijken dat de reductiedoelstellingen
in 2030 met minder middelen kunnen worden bereikt dan de nu bekende 34,12 miljard.
De leden van de commissie vragen of het klopt dat uit de zin «Middelen die bij de
begroting van 2023, voordat onderhavig wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking
is getreden, reeds voor bepaalde bestedingsdoelen worden overgeheveld naar departementale
begrotingen worden op de bovengenoemde indicatieve bedragen van de desbetreffende
bestedingsdoelen in mindering gebracht» volgt dat er netto minder dan 34,12 miljard
resteert voor het Klimaatfonds op het moment van de beoogde inwerkingtreding van het
wetsvoorstel? Indien dit het geval is, welk bedrag resteert er dan? Kan de regering
inzicht geven in de besluitvorming voor de reeds begrote maatregelen, heeft de regering
bij de overheveling van deze middelen – anticiperend op het wetsvoorstel – toepassing
gegeven aan de in onderhavig wetsvoorstel neergelegde voorschriften?
De leden van de commissie vragen wat de overwegingen zijn om niet, zoals bij het Defensiematerieelbegrotingsfonds
wel is gebeurd,11 een bepaling op te nemen dat vastlegt in welke verplichtingen, uitgaven en ontvangsten
de begroting afzonderlijk inzicht geeft.
Begrotingseigenschappen
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Klimaatfonds een tijdelijk karakter heeft
en een horizon kent tot 1 januari 2031. De leden van de VVD-fractie vragen wat er
hierna met het fonds zal gebeuren. Kunnen er na 2031 nog uitgaven worden gedaan uit
het fonds? Wat zal er gebeuren met de middelen die niet voor 2031 worden ingezet?
Waarom heeft de regering gekozen voor deze einddatum?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn het eens dat het parlementaire proces
van instelling van de wet niet tot vertraging moet leiden van de benodigde investeringen
in de klimaattransitie. Deze leden begrijpen dan ook dat de regering al in 2023 urgente
verplichtingen wilde aangaan en daarom in de begroting voor 2023 al middelen uit het
klimaatfonds heeft uitgegeven. Kan zij een overzicht geven van welke middelen die
gereserveerd waren voor het Klimaatfonds al in 2023 zijn overgeheveld naar departementale
begrotingen. Kan zij ook aangeven aan welke specifieke projecten al concreet geld
uit het klimaatfonds is toegezegd en welke bedragen daarmee gemoeid gaan? Kan zij
toelichten welk afwegingskader ten aanzien van de doeltreffendheid en doelmatigheid
van deze middelen is gebruikt?
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af nu de einddatum van het fonds gelegen is
in 2031, wat de opties zijn op het moment dat het fonds uitgeput is, maar de 55% niet
behaald. En wat zijn de beoogde opbrengsten vanuit de CO2-heffing ETS en het vergogen van de bodemprijs, en wat gebeurt er met deze opbrengsten
op het moment dat het klimaatfonds zijn einddatum bereikt?
3. Ontvangsten en uitgaven ten laste van het fonds
De leden van de commissie hebben enkele vragen bij de keuze voor de vormgeving van
het Klimaatfonds als overhevelingsfonds. Dit is anders dan bij andere begrotingsfondsen
als het Mobiliteitsfonds, het Deltafonds, het Nationaal Groeifonds en het Transitiefonds.
Deze fondsen maken directe subsidiëring ten laste van het fonds mogelijk. Volgens
de memorie van toelichting leidt de vormgeving van het Klimaatfonds als een overhevelingsfonds
tot «een duidelijke rol- en taakverdeling, en een overzichtelijker beheer». Kan de
regering uiteenzetten waarom voor het Klimaatfonds voor een afwijkende vormgeving
is gekozen dan bij andere begrotingsfondsen en daarbij ingaan op de voor- en nadelen
van de directe financiering van subsidies ten laste van het begrotingsfonds?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Klimaatfonds een overhevelingsfonds betreft
waaruit uitgaven naar begrotingen van andere ministeries kunnen worden gedaan. De
leden van de VVD-fractie vragen hoe het proces eruitziet indien ervoor wordt gekozen
om middelen van het Klimaatfonds over te hevelen naar een staatsdeelneming?
4. Meerjarenprogramma
De leden van de commissie vragen op welke wijze en op welke momenten de Kamer betrokken
wordt bij het opstellen van het meerjarenprogramma, voordat dit met de begroting aan
de Kamer wordt aangeboden. Zoals de Algemene Rekenkamer in het advies bij het wetsvoorstel
aangeeft is de bruikbaarheid van het meerjarenprogramma voor het uitoefenen van het
budgetrecht van de Kamer afhankelijk van de kwaliteit en relevantie van het meerjarenprogramma.
Op welke wijze is de regering voornemens zeker te stellen dat de Kamer over voldoende
actuele voortgangsinformatie beschikt om het meerjarenprogramma te beoordelen? Is
in dit kader overwogen om bepalingen in de TwK op te nemen die vergelijkbaar zijn
met artikel 4, derde en vierde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds? Deze bepalingen schrijven
voor dat het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) inzicht
biedt in de verhouding tussen de uitgaven van het fonds en uitgaven via andere begrotingen
van de rijksbegroting, en dat het meerjarenprogramma een overzicht van de wijzigingen
ten opzichte van het voorgaande jaar en de status van de gefinancierde projecten bevat.
5. Onafhankelijk advies
De leden van de commissie lezen in de memorie van toelichting dat de regering voornemens
is om advies te vragen op het meerjarenprogramma door een aantal partijen, waaronder
het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Deze adviezen worden naar de Kamer gestuurd.
Is overwogen deze advisering en de verzending aan de Kamer van de adviezen in de wet
vast te leggen?
De leden van de commissie lezen dat uitvoeringsorganisaties zo vroeg mogelijk worden
betrokken. Gaat de regering uitvoeringstoetsen doen op (sets van) maatregelen en zo
ja, wie voert die toetsen uit en op welke wijze en op welk moment worden de resultaten
daarvan met de Kamer gedeeld?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering onafhankelijk
advies «kan» inwinnen. Kan de regering toelichten in welke situaties advies ingewonnen
gaat worden, en wie dat onafhankelijke advies gaat uitvoeren, en waarom onafhankelijk
advies niet bindend in de wet is opgenomen?
De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de regering onder onafhankelijk
advies verstaan en hoe zij dat precies toetst? Kan zij hier heldere kaders voor aangeven?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn benieuwd naar de partijen bij wie
de beheerder van het fonds informatie in kan en zal winnen. Hoe worden deze partijen
precies betrokken in de te maken besluiten? En hoe wordt geborgd dat het advies ook
daadwerkelijk onafhankelijk is? Is het mogelijk het Planbureau voor de Leefomgeving
hierin een bepalende rol te geven? Kunnen zij jaarlijks de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de uitgaven die worden gefinancierd vanuit het Klimaatfonds doorrekenen voorafgaand
aan de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer?
6. Budgetrecht van de Staten-Generaal
De leden van de commissie constateren dat de memorie van toelichting in herinnering
brengt dat het budgetrecht betekent dat het parlement mede bepaalt voor welke doeleinden
de middelen mogen worden aangewend, dat het achteraf de recht- en doelmatigheid van
de uitgaven controleert en dat het de regering verantwoordelijk houdt voor de gedane
uitgaven. Het wetsvoorstel bevat de doelstellingen van het fonds, die in de memorie
van toelichting worden toegelicht. Artikel 3.1 Comptabiliteitswet 2016 vereist daarnaast
een toelichting waarin wordt ingegaan op de doeltreffendheid en de doelmatigheid die
worden nagestreefd. De leden van de commissie hebben dit in de memorie van toelichting
gemist. Zou de regering hier alsnog op in willen gaan?
De leden van de SP-fractie lezen in de analyse van de Algemene Rekenkamer dat het
ministerie fondsbeheerder is, maar ook zelf aanvragen kan indienen, waardoor het risico
bestaat op oneerlijke en onafhankelijke toekenning van fondsgelden. Hoe gaat de regering
dit voorkomen en is dat voldoende? Waarom heeft de regering in lijn met het advies
van de Algemene Rekenkamer niet gekozen om op te nemen dat besluiten onafhankelijker
worden genomen?
De leden van de SP-fractie willen graag van de regering weten hoe zij het advies van
de Algemene Rekenkamer dat er meer aansluiting moet zijn tussen het meerjarenprogramma,
de begrotingsstukken van het Klimaatfonds en de verschillende departementale begrotingsstukken
in de accountantscontrole gaan regelen. Hoe is de regering van plan om gehoor te geven
aan dit advies van de Algemene Rekenkamer?
7. Evaluatie
De leden van de commissie zien in de memorie van toelichting dat in 2027 een evaluatie
van het fonds zal worden afgerond die zoveel mogelijk aansluit bij de systematiek
van evaluatie van het klimaatbeleid en de Strategische Evaluatie Agenda (SEA). De
toelichting bij de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022 (RPE 2022) «De SEA gaat
uit van een indeling op basis van (beleids)thema’s die inhoudelijk samenhangen en
daarmee een logische basis vormen om inzichten over de werking van beleid te verzamelen».12 Het is de leden van de commissie echter niet duidelijk hoe de evaluatie van het klimaatfonds
zich verhoudt tot de evaluatie van de rest van het klimaatbeleid waar het fonds logischerwijs
mee samenhangt. In de SEA klimaatbeleid is nu nog geen periodieke rapportage opgenomen
die de met evaluatieonderzoek verkregen inzichten op dit beleidsthema over een periode
van vier tot zeven jaar samenbrengt (artikel 4.1 RPE). Wel is een Lerende evaluatie
Klimaatbeleid als synthese-onderzoek opgenomen die in samenspraak met betrokken partijen
in 2023 en 2024 wordt uitgevoerd. In de toelichting van de Lerende evaluatie wordt
wel verwezen naar de evaluatie van het Klimaatfonds in 2027, maar niet hoe deze samenhangt
met de Lerende evaluatie. Bovendien is deze pas in 2027 gepland, ruim na afronding
van de lerende evaluatie. De Algemene Rekenkamer geeft daarnaast in zijn advies in
overweging om de evaluatie al eerder uit te voeren dan 2027. Dit verkleint het risico
dat de lessen niet meer kunnen worden toegepast doordat een groot deel van het fonds
al is bestemd. De leden van de commissie hebben naar aanleiding hiervan de volgende
vragen. Op welke manier wordt geborgd dat de evaluatie van het Klimaatfonds in samenhang
met het overige klimaatbeleid gebeurt? Wordt hiertoe nog een periodieke rapportage
voorzien of gebeurt dit op een andere manier? Is het mogelijk om de evaluatie van
het Klimaatfonds naar voren te halen? De memorie van toelichting geeft aan dat de
evaluatie niet wordt vervroegd, maar gaat niet in op de mogelijkheid dat een groot
deel van de fondsmiddelen al zijn bestemd als de evaluatie gereed is. Welk deel van
de fondsmiddelen is (mogelijk) al bestemd bij het gereed komen van de evaluatie in
2027?
De leden van de GroenLinks en PvdA-fracties lezen dat de Algemene Rekenkamer aanbeveelt
om de evaluatie eerder te doen dan in 2027. De regering geeft aan dit niet te willen,
omdat er mogelijk te weinig casuïstiek zal zijn om op basis daarvan conclusies te
trekken. Deze leden zien wel de meerwaarde van een eerdere (desnoods een minder diepgaande)
evaluatie om zo tijdig bij te kunnen sturen. Zij verzoeken daarom, in lijn met de
adviezen van de Algemene Rekenkamer, de regering een eerder evaluatiemoment in te
plannen.
8. Verhouding met Caribisch Nederland
De leden van de commissie lezen dat het mogelijk zal zijn om maatregelen in Caribisch
Nederland te financieren. Tegelijkertijd moeten maatregelen voldoen aan het Klimaatplan,
bedoeld in artikel 3 van de Klimaatwet, zo volgt uit artikel 3, derde lid, onderdeel
a, van het onderhavige wetsvoorstel. De Klimaatwet en het daarop gebaseerde Klimaatplan
hebben alleen op het Europese deel van Nederland betrekking, in hoeverre heeft dit
vereiste invloed op financiering van maatregelen in Caribisch Nederland? Sluit dit
criterium dergelijke financiering niet de facto uit?
9. Advies en consultatie
De leden van de commissie stellen vast dat de Algemene Rekenkamer in haar advies van
21 juni 2022 met betrekking tot de samenhang tussen het meerjarenprogramma en de begroting
wijst op het risico dat de informatie als geheel geen inzicht biedt, als er niet een
arrangement van eenduidige, geoperationaliseerde doelstellingen en indicatoren is
afgesproken. De memorie van toelichting stelt dat meerjarenprogramma laat zien op
welke manier (maar, niet hoeveel) de bijdragen aan andere begrotingen bijdragen aan
het doel van het fonds. De memorie van toelichting gaat niet op eenduidige, geoperationaliseerde
doelstellingen en indicatoren. De leden van de commissie vragen of er eenduidige,
geoperationaliseerde doelstellingen en indicatoren worden afgesproken en waar die
worden opgenomen in de begroting.
De leden van de commissie wijzen op het feit dat de Algemene Rekenkamer vindt dat
de aansluiting tussen het Meerjarenprogramma, de begrotingsstukken van het Klimaatfonds
en de verschillende departementale begrotingsstukken moet worden geborgd in de accountantscontrole.
De memorie van toelichting gaat hier niet op in. De leden van de commissie vragen
of de aansluiting tussen het Meerjarenprogramma, de begrotingsstukken van het Klimaatfonds
en de verschillende departementale begrotingsstukken worden geborgd in de accountantscontrole?
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 3 Beheer van het fonds
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn benieuwd naar de doorzettingsmacht
van de beheerder van het fonds. Zijn gelden terug te vorderen door de beheerder van
het fonds als de besteding ervan onvoldoende doeltreffend en doelmatig is?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn, in lijn met het voorgaande, benieuwd
naar hoe de beheerder van het fonds zicht en greep houdt op de doelmatige en doeltreffende
besteding van de gelden. Oftewel, hoe houden we overzicht als middelen overgeheveld
zijn naar departementen? Worden bijdragen uit het klimaatfond
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Tegen |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Tegen |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Tegen |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.