Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de aanscherping van de uitstootnormen voor fijnstof uit pluimveestallen (Kamerstuk 30175-437)
2023D11622 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat over haar brief over de aanscherping van de uitstootnormen voor fijnstof
uit pluimveestallen (Kamerstuk 30 175, nr. 437).
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie,
Koerselman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding
VVD-fractie
D66-fractie
PVV-fractie
CDA-fractie
GroenLinks-fractie
Partij voor de Dieren-fractie
ChristenUnie-fractie
SGP-fractie
BBB-fractie
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de brief
van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 28 973, nr. 437) en van de aanpak van de pluimveesector voor reductie van de emissie van fijnstof
(PM10) en hebben daar nog een aantal vragen over.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
aanscherping van de fijnstofuitstootnormen voor pluimveestallen. Een schone en gezonde
lucht is voor iedereen in Nederland belangrijk en specifiek voor mensen die reeds
last hebben van hun luchtwegen of longen. Daarom zullen diverse sectoren een bijdrage
moeten leveren aan het terugdringen van de fijnstofuitstoot. Zo ook de pluimveesector.
Over de beoogde doelen en gezondheidswinst hebben deze leden een aantal vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de betreffende beleidsbrief en
willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat er vertrouwen spreekt uit het besluit
om het voorstel van de sector met een generieke aanpak, aangevuld met een hotspotaanpak
op hoofdlijnen, over te nemen. Deze leden hebben nog enkele specifieke vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de stukken gelezen en hebben enkele opmerkingen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van
de brief van de Staatssecretaris.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over de aanscherping van de uitstootnormen voor fijnstof uit pluimveestallen. Zij
zijn blij dat er constructieve gesprekken met de sector zijn gevoerd en dat deze hebben
geleid tot een fijnstofreductieplan waarbij de Staatssecretaris grotendeels kan aansluiten.
Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over het aanscherpen
van de uitstootnormen voor fijnstof uit pluimveestallen. Zij waarderen het dat de
Staatssecretaris het sectorplan wil overnemen. Zij hebben wel enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris ten behoeve van de aanscherping van de uitstootnormen voor fijnstof
uit pluimveestallen op 2 februari 2023. Deze leden hebben hierover geen vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
inzake de aanscherping van uitstootnormen voor fijnstof uit pluimveestallen en heeft
daar een aantal vragen en opmerkingen over.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris heeft gekozen voor het overnemen
van het plan van aanpak van de sector en dat zij daarbij de reductiedoelstelling van
70% in fijnstofemissies voor nieuwbouw loslaat. Kan zij aangeven waarom zij deze keus
maakt en kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel nieuwbouwstallen zij in de periode
tot 2033 verwacht? Deze leden lezen dat de pluimveesector voor 14% van de emissie
van fijnstof (PM10) in 2019 verantwoordelijk is. Uit onderzoek van het RIVM (RIVM-briefrapport 2022-0094,
R.J.M. Maas et al.) blijkt dat in het scenario voorgenomen energie- en schoneluchtbeleid
(VES) PM10 nagenoeg in heel Nederland onder de norm terechtkomt. Kan de Staatssecretaris aangeven
in hoeverre de beschreven reductiedoelen uit het sectorplan bijdragen aan de PM10-doelen in relatie tot de EU-doelstellingen, zoals beschreven in de Herziening van
de richtlijn luchtkwaliteit?
De leden van de VVD-fractie lezen dat fijnstof van pluimveestallen voornamelijk uit
PM10 bestaat. Deze leden lezen in de brief van de Staatssecretaris van 1 juli jl. dat
diverse onderzoeken (TNO, RIVM) worden uitgevoerd naar de gezondheidseffecten van
verschillende typen fijnstof en de chemische samenstelling. Kan de Staatssecretaris
aangeven of fijnstof afkomstig van pluimveestallen in die onderzoeken wordt meegenomen?
Kan zij aangeven wanneer de uitkomsten van die onderzoeken beschikbaar zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de reductiedoelstelling voor pluimveestallen
in zogenaamde «hotspots» groter is dan voor overige stallen. Deze leden lezen in het
sectorplan eveneens dat de definitieve vaststelling van «hotspots» vanwege het korte
tijdsbestek niet mogelijk was. Kan de Staatssecretaris wel aangeven waar de zogenaamde
«hotspots» zich bevinden? En kan zij aangeven in hoeverre de eigenaren van pluimveestallen
in deze zogenaamde «hotspots» in hun vergunning ook een aparte afwijkende status hebben
waaruit blijkt dat ze binnen een zogenaamde «hotspot» zitten? Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe zij individuele bedrijven alleen op basis van hun locatie verschillende
reductiedoelstellingen kan opleggen en of dit juridisch houdbaar is (gelijkheidsbeginsel)?
De leden van de VVD-fractie lezen dat gemeenten de maatwerkmaatregelen moeten nemen
en dat zij hotspots moeten selecteren. Deze leden lezen ook dat gemeenten zich kunnen
aanmelden om mee te doen als ze knelpunten hebben. Hoe kijkt de Staatssecretaris aan
tegen de rol van de gemeenten in het sectorplan en op welke manier borgt zij dat reductiedoelen
behaald worden, wanneer gemeenten niet meedoen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het uitgangspunt van de emissiereductie de standaardemissie
PM10 per stalsysteem is, zoals vermeld in de vergunning in 2016. Deze leden lezen tevens
dat bedrijven conform Europese regelgeving gebruik dienen te maken van beste beschikbare
technieken (BBT) en dat conform het besluit Emissiearme huisvesting de randvoorwaarden
voor die BBT zijn vastgelegd in de «Regeling ammoniak en veehouderij»-lijst (RAV-lijst).
Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre de momenteel beschikbare technieken voor
PM10 op de RAV-lijst afdoende en juridisch houdbaar zijn? Kan zij tevens aangeven welke
nieuwe technieken er de komende jaren verwacht worden op de RAV-lijst?
De leden van de VVD-fractie lezen dat pluimveebedrijven gestimuleerd moeten worden
om te investeren. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel pluimveebedrijven op basis
van dit sectorplan zullen moeten investeren en om welk bedrag het per pluimveebedrijf
ongeveer zal gaan? Heeft de sector daar zelf berekeningen voor gemaakt? Heeft de Staatssecretaris
een impactanalyse gedaan voor dit sectorplan en, zo nee, is zij bereid dat alsnog
te doen? Kan de Staatssecretaris aangeven welke stimuleringsmaatregelen en subsidies
er voor de investeringen in emissiereducerende, beste beschikbare technieken voor
pluimveestallen beschikbaar zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat PM10 binnen enkele honderden meters van de bron neerslaat. Kan de Staatssecretaris aangeven
wat de gezondheidswinst van de maatregelen uit het sectorplan is voor Nederland?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regelgeving de komende periode verder wordt
uitgewerkt en in procedure wordt gebracht. Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre
er samenhang bestaat met de aanpak vermindering stikstof en het voornemen van het
kabinet om normeren en beprijzen uit te gaan werken? Hoe borgt de Staatssecretaris
dat die regelgeving niet gaat stapelen of elkaar gaat doorkruisen?
D66-fractie
WHO en SLA
Op welke manier is de Staatssecretaris van plan om de voortgang en de concrete gezondheidswinst
van de maatregelen te meten? Welke actie zal worden ondernomen, als de beoogde doelen
niet worden gehaald, en zal de Kamer hierover worden geïnformeerd?
De leden van de D66-fractie merken op dat in het sectorplan de nieuwe advieswaarden
van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor luchtkwaliteit nog niet zijn meegenomen.
Op welke manier zal er rekening worden gehouden met deze aangescherpte WHO-advieswaarden
voor luchtkwaliteit? Hoe zal in het algemeen worden omgegaan met eventuele toekomstige
aanscherpingen van het beleid op het gebied van luchtkwaliteit/fijnstof?
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat het Schone Lucht Akkoord (SLA) aangrijpingspunten
biedt voor provincies, gemeenten en pluimveehouders om hun samenwerking vorm te geven.
Wat betekent dit voor gemeenten die hier niet aan meedoen en voor de pluimveehouders
in die gemeenten?
Subsidies en innovatie
De leden van de D66-fractie merken op dat in het sectorplan wordt gesproken over staltechnieken
en -systemen die de uitstoot van fijnstof moeten verlagen. Bij het terugdringen van
de stikstofuitstoot en geuroverlast hebben deze leden vaker gezien dat inzetten op
technologische innovatie vaak niet de gewenste reductie oplevert. Hierover hebben
zij nog een aantal vragen. Hoe zal deze opgave (reductie van fijnstof) in samenhang
worden bezien met andere opgaven voor de pluimveesector, zoals stikstof en geurproblematiek?
Hoe wordt er rekening gehouden met eventueel tegenvallende uitstootwinsten als gevolg
van het toepassen van nieuwe innovaties? Mochten deze inderdaad tegenvallen, waar
zal dan extra inzet worden gepleegd?
De leden van de D66-fractie merken op dat in het sectorplan ook een aantal keer wordt
gesproken over mogelijke nieuwe subsidies en het uitbreiden van bestaande subsidies.
Concreet staat aangegeven dat klimaatbeheersingssystemen toegevoegd zouden moeten
worden aan de bestaande subsidie gericht op brongerichte maatregelen. Hoe kijkt de
Staatssecretaris naar het voorstel uit het sectorplan om ook klimaatbeheersingssystemen
toe te voegen aan de bestaande subsidieregeling gericht op brongerichte maatregelen?
Klopt het dat deze innovatie nog in ontwikkeling is en dat er dus een risico aanwezig
is dat deze niet de gewenste fijnstofwinst oplevert?
Vergunningverlening, toezicht en handhaving
De leden van de D66-fractie lezen in het sectorplan: «Betrokken gemeenten en omgevingsdiensten
geven aan, dat hun personele capaciteit momenteel (te) beperkt is voor het actualiseren
van vergunningen en de aanpak van de fijnstofproblematiek met pluimveebedrijven en
dat zij daarvoor dus graag samen willen werken met de pluimveesector». Hierover hebben
deze leden nog een aantal vragen. Herkent de Staatssecretaris het beeld dat in het
sectorplan geschetst wordt over de capaciteit bij de omgevingsdiensten? Zo ja, wat
gaat de Staatssecretaris daaraan doen? Zo nee, betekent dit dat zij vindt dat omgevingsdiensten
voldoende zijn uitgerust? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de genoemde samenwerking
tussen de pluimveesector en de omgevingsdiensten? Hoe kan worden voorkomen dat omgevingsdiensten
blind varen op data en informatie vanuit de pluimveesector in plaats van op basis
van metingen en controles?
Overige
De leden van de D66-fractie hebben over de exacte uitwerking van de doelen nog een
aantal vragen. De definitie en de manier waarop «hotspots» worden aangewezen heeft
groot effect op het te voeren beleid in specifieke regio’s. Zal de Staatssecretaris
dezelfde definitie hanteren voor een «hotspot» als in het sectorplan? Op welke manier
zullen hotspots worden aangewezen? Binnen deze hotspots zal de uitstoot tot 2028 verlaagd
worden met 50% voor nieuwe en bestaande stallen. Hoe verhoudt deze daling op kortere
termijn zich tot de scherpere daling van 70% in 2030 die eerst beoogd werd voor nieuwbouw?
Buiten de hotspots zal 30% reductie verwacht worden van bestaande stallen in 2030,
dit in plaats van de beoogde 50%. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe zij is gekomen
tot deze nieuwe, bijna gehalveerde norm?
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris hoeveel pluimveehouders
door de emissiereductiedoelstellingen mogelijk in de knel kunnen problemen komen (financieel,
operationeel etc.).
De leden van de PVV-fractie constateren dat er veel overheden in de lijst met betrokken
personen staan. Deze leden vragen daarom aan de Staatssecretaris of er draagvlak onder
de pluimveehouders voor dit sectorplan is, of dit gemeten is en, zo ja, hoeveel procent
van de pluimveehouders dit plan en de bijbehorende maatregelen onderschrijft.
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat het sectorplan onder andere strengere maatregelen
behelst voor pluimveebedrijven binnen hotspotgebieden in vergelijking met regio’s
waar fijnstof geen probleem is. Er zijn gemeenten als hotspotgebied aangewezen, terwijl
er slechts in een zeer beperkt deel van de betreffende gemeenten sprake is van een
hotspot. Deze leden vragen dan ook naar de mogelijkheden voor maatwerk in die gemeenten.
Daarnaast horen zij graag of die gemeenten zelf kunnen bepalen waar zij in de gemeente
de hotspotbenadering toepassen en waar niet.
Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie vragen over de mogelijkheid tot verdere
versnelling van investeringen in emissiereducerende maatregelen door middel van een
investeringsregeling voor de sector. Deze leden zijn benieuwd welke mogelijkheden
er zijn om hierbij breder te kijken dan bronmaatregelen. Zij horen graag of en hoe
innovatieve technieken, zoals stalklimaatbeheersingssystemen, kunnen worden gesubsidieerd,
omdat deze niet alleen mogelijkheden bieden om de emissie van fijnstof, maar ook die
van ammoniak fors te reduceren. Deze leden horen graag of er een investeringsregeling
voor innovatieve technieken komt, die pluimveehouders stimuleert om daarin te investeren
en daarmee sneller emissies te reduceren.
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat fijnstof uit de pluimveehouderij
op meerdere manieren schadelijk is voor de volksgezondheid. In belangrijke mate is
het stof drager van schadelijke bacteriën en virussen die bij mutatie als zoönose
een nieuwe pandemie kunnen veroorzaken. Uit de eerdere onderzoeken naar de zoönosegevoeligheid
van Europa bleek wel dat juist de enorme aantallen dieren en de grote concentratie
veehouderijen in delen van Nederland het potentieel hebben om de volgende pandemie
te veroorzaken. Deze leden maken zich hier grote zorgen over en zijn dan ook van mening
dat het fijnstofbeleid dienstig moet zijn aan de zoönosepreventie. De voorstellen
van de sector zijn wat dit betreft onvoldoende. Deze leden vragen dan ook aan de Staatssecretaris
om alle middelen voor te schrijven die technisch mogelijk zijn. Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe de voorstellen zich verhouden tot de Europese BBT-richtlijnen? Waarom
worden niet alle technische mogelijkheden dwingend voorgeschreven? Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe haar keuzes zich verhouden tot het rapport-Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357)? Waar zitten de verschillen? Hoe past het plan van de Staatssecretaris in de grotere
opgave van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en het stikstofbeleid?
Is onderzocht wat de resterende reguliere maatschappelijke schade als gevolg van de
ziektelast door fijnstof uit de (pluimvee)houderij is en wat de voorgestelde maatregelen
hieraan doen? En is onderzocht wat de maatschappelijke kosten van een nieuwe pandemie
zijn en hoe deze zich verhouden tot de maatschappelijke baten van de grote veedichtheid
in Nederland? Zo nee, kan de Staatssecretaris dat alsnog doen?
Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van
de brief van de Staatssecretaris waarin ze schrijft dat zij een deel van de eerder
aangekondigde regelgeving voor het terugdringen van de fijnstofuitstoot uit pluimveestallen
zal inruilen voor een sectorplan van de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders en Land-
en Tuinbouworganisatie (LTO) (Kamerstuk 30 175, nr. 415). Een sectorplan waaraan ook medewerkers van een veevoergigant en een bedrijf dat
technologische stalsystemen ontwikkelt, hebben meegeschreven. Deze leden vragen de
Staatssecretaris hoe dit precies is gelopen. Schuift de Staatssecretaris ook voor
andere sectoren die betrokken zijn bij het Schone Lucht Akkoord of andere sectoren
die worden geraakt door haar beleid, eigen regelgeving aan de kant als zij hiertegen
in opstand komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom geldt dit wel voor de veehouderij?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de uitstoot uit pluimveestallen
een grote bron van fijnstof vormt, zoals de Staatssecretaris zelf ook al schrijft.
Dit kan leiden tot serieuze longproblemen bij omwonenden, zoals lagere longfuncties
en longontstekingen. En mensen die al lijden aan longziekten, zoals COPD, ervaren
hierdoor meer gezondheidsklachten. De uitstoot van veehouderijbedrijven moet dus flink
worden verlaagd om de gezondheid van mensen met een longziekte te verbeteren én om
te voorkomen dat meer mensen longziekten krijgen. Maar hierin gebeurt nog veel te
weinig. Eind 2022 bleek dat het aantal overschrijdingen van de fijnstofnorm (PM10) in Nederlandse gebieden met intensieve veehouderij zelfs is toegenomen (Kamerstuk
30 175, nr. 429). En dat terwijl die norm al onvoldoende is. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat
er volgens de WHO eigenlijk geen veilige hoeveelheid fijnstof bestaat waarbij er geen
gezondheidsrisico’s zijn? Klopt het dat in het sectorplan bovendien geen rekening
is gehouden met de aangescherpte WHO-normen uit 2021 en de voorgestelde herziening
van de EU-richtlijn?
Denkt de Staatssecretaris dat de doelstellingen van het sectorplan voldoende zijn
om de gezondheidsrisico’s significant te doen afnemen? Zo ja, waar baseert zij dit
op? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat de fijnstofuitstoot uit de pluimveehouderij
op zijn minst voldoet aan de laatste WHO-normen en de voorgestelde herziening van
de EU-richtlijn? Welke instrumenten heeft zij om dit af te dwingen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat volgens het RIVM het (fors)
beperken van de veehouderij nodig is om in 2030 aan de WHO-advieswaarden te voldoen,
naast het (fors) beperken van de productie van de zware industrie en de lucht- en
zeevaart (Kamerstuk 36 246, nr. 6). Erkent de Staatssecretaris dat de pluimveesector voor een grote opgave staat? En
ook als ervoor wordt gekozen om dit doel vooruit te schuiven naar 2050, zou het buitengewoon
onverstandig zijn om nu te investeren in stallen die nog tientallen jaren blijven
staan, waardoor het onzeker is of het doel op een later moment wel zal worden behaald.
Daarbij wijzen deze leden erop dat het terugdringen van de uitstoot van fijnstof niet
de enige opgave is voor de (pluim)veehouderij. Ook op het gebied van dierenwelzijn,
klimaat en het terugdringen van zoönoserisico’s zijn grote aanpassingen nodig. Deelt
de Staatssecretaris de mening dat het een gemiste kans zou zijn als al deze doelen
niet samen worden aangepakt in de integrale landbouwtransitie? Op welke manier is
de Staatssecretaris betrokken bij de gesprekken over het NPLG?
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre en op
welke manier dit plan aansluit bij het NPLG en de stikstofreductiedoelen. De pluimveesector
is aangesloten bij het Schone Lucht Akkoord, maar hoe verhoudt het omarmen van dit
sectorplan zich met de afspraken in dat akkoord? Klopt het dat in het sectorplan daarnaast
de aangescherpte WHO-normen uit 2021 en de voorgestelde herziening van de EU-richtlijn
niet zijn verwerkt? Tot slot: hoe gaat de Staatssecretaris het plan actualiseren?
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Staatssecretaris kiest voor een andere
interpretatie van de hotspots dan door de sector is voorgesteld. De sector had gekozen
voor extra uitstootreductie in gebieden waar de WHO-norm voor de fijnstofconcentratie
wordt overschreden en waar de pluimveesector een significante bijdrage aan levert.
Waarom kiest de Staatssecretaris voor een veel ruimere interpretatie, namelijk de
pluimveedichtheid van gemeenten? Dan zouden ruim zestig gemeenten als mogelijk hotspot
aangewezen worden, terwijl het aantal hotspots waar de WHO-normen overschreden worden
en de sector een significante bijdrage levert veel kleiner is. Is de veronderstelling
juist dat dan veel meer hotspots aangewezen worden dan nodig is? Deze leden ontvangen
graag een nadere toelichting. Is de Staatssecretaris bereid de wijze waarop hotspots
geselecteerd worden in overleg met de sector te heroverwegen en de WHO-normen als
leidraad te nemen?
BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie spreekt haar waardering uit voor het feit dat de sector
zelf met een plan is gekomen om de doelen voor fijnstofreductie te halen. De Staatssecretaris
geeft nu aan het sectorplan over te nemen, maar niet volledig. Het sectorplan is er
echter in zijn geheel op gericht om de doelen te halen. Bij dit lid gaan er alarmbellen
af, als plannen ten dele worden overgenomen: worden de doelen dan nog wel gehaald?
Is er dan nog samenhang in het plan of worden zaken doorkruist? Door onderdelen uit
een plan te halen wordt er immers gedaan aan cherrypicking. En dat leidt meestal niet
tot gewenste resultaten. Graag een reactie van de Staatssecretaris hierop.
Het lid van de BBB-fractie wil benadrukken dat als het gaat om fijnstof vanuit de
pluimveehouderij, het gaat om PM10 (de fractie PM2,5 is verwaarloosbaar). PM10 heeft een andere uitwerking op de volksgezondheid dan PM2,5. PM10 is immers grover van samenstelling en dringt derhalve minder ver door in het lichaam
(bijvoorbeeld in de longen). Het meeste slaat binnen een paar honderd meter van de
stal neer. Dit lid denkt dat het met name vanuit het oogpunt van volksgezondheid belangrijk
is om een onderscheid te maken tussen verschillende bronnen en soorten fijnstof, zoals
TNO adviseert in zijn position paper voor het rondetafelgesprek over de herziening
van de richtlijnen inzake luchtkwaliteit op 23 februari 2023 «Fijnstof: norm gehaald,
probleem niet opgelost». Is de Staatssecretaris het met dit lid eens dat er binnen
het beleid een onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen verschillende bronnen
en soorten van fijnstof? En zo nee, waarom niet?
Het lid van de BBB-fractie staat positief tegenover het instellen van generiek beleid
aangevuld met beleid gericht op hotspots. Het is daarbij van belang dat er een goede
definitie van «hotspots» wordt gehanteerd, die recht doet aan het principe van een
hotspot. Logischerwijs is een hotspot een geografisch afgebakend gebied waar de gezondheidskundige
normen worden overschreden, zoals PM10 die de EU of de WHO heeft bepaald. Op het moment dat een groot deel van de gemeenten
met pluimveehouderijen wordt aangemerkt als «hotspot», zonder dat in die gemeenten
sprake is van overschrijding van gezondheidskundige normen, raakt dit begrip zijn
waarde kwijt en is niet langer sprake van gericht en met maatvoering terugdringen
van emissie. Is de Staatssecretaris dat met dit lid eens? Zo nee, waarom niet?
Het lid van de BBB-fractie leest in het plan dat de Staatssecretaris enkel in wil
zetten op brongerichte maatregelen, terwijl een belangrijk deel van de beschikbare
technieken daar niet onder valt. Waarom stelt zij zich zo star op? Het gaat toch om
het behalen van het doel, het voorkomen dat burgers (omwonenden) worden blootgesteld
aan fijnstofconcentraties boven de norm, vanuit het oogpunt van volksgezondheid? Natuurlijk
is het prettig als doelen met bronmaatregelen gehaald kunnen worden, maar als dat
niet zo is, dan is er in de ogen van dit lid geen enkele reden om andere technieken
uit te sluiten. Staat het doel van volksgezondheid wel centraal bij de Staatssecretaris?
Deze andere technieken zijn bovendien veelal klimaatbeheersingstechnieken, waarbij
het mes dus aan twee kanten snijdt. Wat zijn de beweegredenen om deze niet met subsidies
te stimuleren?
Het lid van de BBB-fractie begrijpt dat de Staatssecretaris geen garantie kan geven
dat de huidige doelen einddoelen zijn. Maar de Staatssecretaris kan wel in de regeling
opnemen dat nieuwe doelen pas worden ingesteld als deze bijvoorbeeld technisch gezien
ook haalbaar zijn. Ook kan de Staatssecretaris voorwaarden inbouwen rekening houdend
met de investeringscyclus van een bedrijf. Is de Staatssecretaris bereid om dit te
onderzoeken en op deze wijze de sector tegemoet te komen in hun begrijpelijke verzoek?
Het lid van de BBB-fractie maakt bezwaar tegen de wijze waarop de Staatssecretaris
(en naar dit lid begrijpt volkomen eenzijdig) het begrip «hotspot» heeft geherdefinieerd.
Hiervoor wordt verwezen naar een door de RIVM opgestelde lijst van pluimveedichte
gemeenten in Nederland. Het is totaal onduidelijk of in deze gemeenten de gezondheidskundige
PM10 (EU of WHO) wordt overschreden. Is er sprake van blootstelling van omwonenden boven
deze norm? Zo ja, over welk aandeel en welke hoeveelheden hebben we het dan?
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de Staatssecretaris in de beantwoording van
de vragen uit het schriftelijk overleg over het BNC-fiche Herziening Richtlijn Luchtkwaliteit
(Kamerstuk 36 246, nr. 6) d.d. 7 maart 2023 het volgende schrijft: «Uit dezelfde rapportage blijkt dat het aantal PM10 in gebieden met intensieve veehouderij al jaren afneemt, hoofdzakelijk als gevolg
van dalende achtergrondconcentraties. Sinds 2013 is het aantal overschrijdingen gedaald
van 111 naar 15, terwijl het aantal ingevoerde veehouderijen in de monitoringstool
meer dan verdubbeld is tot ruim 1.300. (...) De resterende PM10-overschrijdingen rond veehouderijen doen zich voor op 15 toets punten in vijf gemeenten,
veroorzaakt door de bijdrage van 16 veehouderijen». Dit lid vraagt of de conclusie dan gerechtvaardigd is dat de gehanteerde lijst van
meer dan 60 pluimveerijke gemeenten niet correspondeert met de 16 veehouderijlocaties
in 5 gemeenten. De RIVM-lijst met meer dan 60 gemeenten die als hotspot kwalificeren
lijkt volkomen arbitrair. Dit lid ziet graag een onderbouwing van de PM10 van omwonenden in die meer dan 60 gemeenten met gespecificeerd het aandeel daarin
vanuit de pluimveehouderij in absolute en relatieve zin. Kan de Staatssecretaris deze
onderbouwing aanleveren? En kan de Staatssecretaris toelichten waarom de keuze voor
meer dan 60 pluimveerijke gemeenten een zinvolle keuze zou zijn? Ook in het licht
van het feit dat daarmee de inzet van beschikbare middelen verdund wordt, doordat
het beleid zich ook richt op geografische gebieden zonder normoverschrijding.
Het lid van de BBB-fractie vraagt wat de reden is dat de Staatssecretaris geen gebruikmaakt
van de fijnstofemissieplannen, die een wezenlijk onderdeel zijn van het sectorplan.
Het lid van de BBB-fractie vraagt de Staatssecretaris om te reflecteren op de beeldvorming
die ontstaat door de keuze van meer dan 60 pluimveerijke gemeenten als hotspots, terwijl
slechts in 5 gemeenten sprake is van normoverschrijding. Dit ligt gevoelig bij boeren,
vanwege de continue stroom van negatieve frames, die mede debet zijn aan de enorme
vertrouwenscrisis tussen platteland en overheid. Dit lid kan zich voorstellen dat
ook gemeenten niet graag onterecht worden weggezet als fijnstofhotspot.
II Reactie van de bewindspersoon
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.