Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Herziening Richtlijn Luchtkwaliteit (Kamerstuk 36246-5)
36 246 EU-voorstel: Herziening van de richtlijnen inzake luchtkwaliteit COM (2022) 542
Nr. 6
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 maart 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 12 december
2022 over het fiche: Herziening Richtlijn Luchtkwaliteit (Kamerstuk 36 246, nr. 5).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 januari 2023 aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 9 maart 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie, Wiendels
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie vanuit de Minister
Vragen over het begrip nul-verontreiniging
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel een doel van nul-verontreiniging
voor luchtkwaliteit introduceert. Kan de Staatssecretaris het begrip nul-verontreiniging
toelichten?
Dit doel komt uit het actieplan «verontreiniging naar nul»1 en gaat over het minimaliseren van verontreiniging van lucht, water en bodem, de
«Zero Pollution Ambition». Dit is een belangrijk onderdeel van de Europese Green Deal. De hoofddoelstelling
is om voor 2050 lucht, water en bodemverontreiniging terug te dringen tot niveaus
die niet langer schadelijk worden beschouwd voor de gezondheid en de natuurlijke ecosystemen.
Dit zal dan leiden tot een gifvrij milieu. Voor luchtverontreiniging kunnen de WHO-advieswaarden
van 2021 op dit moment worden beschouwd als niet-schadelijke niveaus.
Vragen over het mechanisme van de tussentijdse herbeoordeling
De leden van de VVD-fractie lezen dat regelmatig de laatste wetenschappelijke inzichten
worden geïnventariseerd. Deze leden lezen ook dat elke vijf jaar een herbeoordeling
plaatsheeft op basis van deze laatste wetenschappelijke inzichten. Kan de Staatssecretaris
aangeven welke consequenties een degelijke herbeoordeling kan hebben?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen ten slotte dat het Europese voorstel
beoogt om vanaf 31 december 2028 elke vijf jaar een herbeoordeling te maken van de
nieuwste wetenschappelijke inzichten over luchtvervuiling, gezondheids- en milieueffecten
en over de noodzaak de richtlijn te herzien en/of de luchtkwaliteitsstandaarden uit
de richtlijn te herzien. Deze leden vragen zich af wat dit in de praktijk betekent
als de WHO-normen in de toekomst nog verder worden aangescherpt: moet er dan worden
gewacht tot 2028 of een evaluatie vijf jaar daarna, voordat de nieuwe normen worden
overwogen? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat zodra de WHO-normen verder worden
aangescherpt, er een proces in gang moet worden gezet om de richtlijn te herzien en
er niet kan worden gewacht op een evaluatie die in het slechtste geval nog vijf jaar
op zich laat wachten?
Het lid van de BBB-fractie leest in de brief dat er wordt beoogd een mechanisme in
te bouwen waarmee regelmatig de laatste wetenschappelijke inzichten worden geïnventariseerd,
om zo te kijken of de geldende normen nog steeds in lijn zijn met de laatste stand
van de wetenschap, en of er standaarden moeten komen voor nieuwe stoffen. Wat voor
mechanisme wordt dit precies en hoe gaat het concreet eruit zien?
De Europese Commissie stelt voor dat zij vanaf 2028 elke vijf jaar een evaluatie kan
uitvoeren van de richtlijn, op basis van informatie die door relevante organisaties
wordt aangedragen. Ook de lidstaten kunnen dan inbreng leveren. In het voorstel staat
expliciet dat bij de evaluatie gekeken wordt of het voorstel nog in lijn is met de
(dan geldende) adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de meest recente
wetenschappelijke informatie. Een dergelijke evaluatie kan ertoe leiden dat de Commissie
opnieuw een herzieningsvoorstel doet, waarbij voorgesteld wordt de luchtkwaliteitsstandaarden
te wijzigen, waaronder eventueel de hoogte van de bindende grenswaarden. Dit voorstel
doorloopt vervolgens de gebruikelijke procedure van codecisie, waarbij Raad en Europees
Parlement het over de nieuw voorgestelde luchtkwaliteitsstandaarden eens zullen moeten
worden.
Ik ben het er mee eens dat in het geval van nieuwe wetenschappelijke inzichten of
andere zwaarwegende nieuwe ontwikkelingen er moet worden gekeken of er aanpassingen
nodig zijn. Ik zie geen reden om om die reden vaker een herbeoordeling uit te voeren
dan om de vijf jaar.
Vragen over «een stap verder gaan waar mogelijk»
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet «op plekken waar dat mogelijk is»
een stap verder wil gaan. Kan de Staatssecretaris aangeven aan welke plekken zij dan
denkt? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe deze ambitie zich verhoudt tot het uitgangspunt
geen regels te willen stapelen?
(Het lid van de BBB-fractie:) Daarnaast valt te lezen dat de Staatssecretaris, op
plekken waar dat mogelijk is, een stap verder wil gaan, ook als aan de Europese grenswaarden
wordt voldaan, omdat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat ook bij het voldoen
aan de grenswaarden nog verbetering en daarmee gezondheidswinst mogelijk is. Waar
kan Nederland een stap verder gaan volgens de Staatssecretaris en hoe kunnen we voorkomen
dat Nederland door overambitieuze doelstellingen klem komt te zitten, zoals we nu
al zien met de stikstofcrisis?
Deze vragen refereren aan een passage in het BNC-fiche dat de huidige Nederlandse
inzet ten aanzien van luchtkwaliteit beschrijft. De huidige inzet is er op gericht
om ten behoeve van gezondheidswinst voor iedereen, daar waar mogelijk verder te gaan
dan voldoen aan de huidige grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dat gebeurt via het Schone
Lucht Akkoord. Het is daarbij overigens uitdrukkelijk niet mijn bedoeling dat Nederland
klem komt te zitten. We weten echter dat ook als de luchtkwaliteit aan de huidige
grenswaarden voldoet, er nog meer gezondheidswinst te behalen is door buitenluchtconcentraties
verder te verlagen. Daar waar dat met gepaste inzet kan, zou dat om deze reden moeten
gebeuren.
Vragen over de huidige situatie in Nederland met betrekking tot luchtverontreiniging
De leden van de VVD-fractie lezen dat jaarlijks ongeveer 11.000 mensen vroegtijdig
als gevolg van blootstelling aan luchtverontreiniging overlijden. Deze leden horen
vaak dat Nederland relatief vuile lucht heeft, echter wanneer we dit cijfer extrapoleren
naar de Europese situatie dan is het procentueel vergelijkbaar (11.000 op 18 miljoen
versus 300.000 op 480 miljoen is beide 0,06%). Hoe verklaart de Staatssecretaris dat
als lucht in Nederland relatief minder schoon is dan in de rest van Europa, het aantal
overlijdens als gevolg van die luchtverontreiniging niet substantieel hoger ligt?
Is de Staatssecretaris het met de VVD-fractie eens dat er nog te weinig kennis met
betrekking tot de gezondheidseffecten van luchtvervuiling is?
Dat de lucht in Nederland vuiler zou zijn dan in de rest van Europa berust op een
misverstand. Uit diverse studies, waaronder het recente rapport «Air quality in Europe
2022» van de European Environmental Agency (EEA, het Europees Milieuagentschap)2, blijkt dat de lucht in Nederland niet vuiler is dan in de rest van Europa. Het aantal
verloren levensjaren per honderdduizend inwoners als gevolg van verhoogde concentraties
van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen ligt in Nederland lager dan het
EU-gemiddelde.
De conclusie dat er nog te weinig kennis over gezondheidseffecten van luchtvervuiling
is, onderschrijf ik niet. De hoeveelheid kennis op dit onderwerp is groot en neemt
elk jaar met het verschijnen van resultaten van nieuwe studies toe. De herziening
van de advieswaarden van de WHO is het resultaat van die toegenomen kennis. Daarom
zijn we ook de in gelegenheid om onze doelen en wettelijke normen te actualiseren
naar de laatste inzichten, zoals nu met de herziening van de richtlijn gebeurt.
Vragen over bedrijfsleven en de industrie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de effecten voor concurrentiekracht hoogstens
tijdelijk zullen zijn omdat er snel innovaties zullen worden uitgerold. Kan de Staatssecretaris
aangeven welke innovaties zij dan voorziet en op welke manier die invulling geven
aan het voorkomen van het verlies van concurrentiekracht bij het bedrijfsleven? Kan
de Staatssecretaris het behoud aan concurrentiekracht aantonen door middel van een
impactanalyse waaruit dat zou blijken? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de concurrerende
landen invulling geven aan deze richtlijn en kan zij aangeven op welke manier ze in
de onderhandelingen in zal zetten op het wederzijds behoud van concurrentiekracht?
(De leden van de VVD-fractie:) Uit eerdere antwoorden op vragen blijkt dat emissiegegevens
van dergelijke stoffen niet kunnen worden gerelateerd aan individuele vergunningen
of bedrijven. Dat leidt ertoe dat de discussie over emissie en depositie van deze
stoffen blijvend zal zijn. Is de Staatssecretaris het met de stelling eens dat het
nemen van maatregelen specifiek gericht op sectoren, individuele bedrijven of het
voorkomen van eerdergenoemde stoffen in een te hoge concentratie in de lucht pas opportuun
is wanneer het effect daadwerkelijk aantoonbaar is?
De leden van de D66-fractie lezen in de beslisnota: «politiek gezien heeft een later
doeljaar voor heel Nederland de voorkeur boven het pleiten voor uitzonderingen voor
bepaalde gebieden (derogaties). In dat laatste geval zou lijken dat er bijvoorbeeld
ten aanzien van Tata Steel met twee maten gemeten wordt.» Betekent dit dat de Nederlandse
positie om te pleiten voor een later doeljaar (mede) wordt ingegeven door de grote
industrie en andere grote vervuilers? Kunnen scherpe doelen voor 2030 op Europees
niveau de positie van de overheid ten opzichte van de grote bedrijfsleven niet juist
versterken?
(De leden van de GroenLinks-fractie:) Hoe verhoudt deze beslissing zich tot het voornemen
om geen bindende emissiereductiedoelstellingen voor de industrie op te stellen? Is
de Staatssecretaris van mening dat alle eigen mogelijkheden zijn uitgeput, zodat met
recht gesteld kan worden dat grenswaarden al dan niet onhaalbaar zijn? Zo ja, kan
zij dit onderbouwen?
In het fiche heb ik inderdaad aangegeven dat de effecten op de concurrentiekracht
hoogstens tijdelijk zullen zijn. De ervaring leert dat het goed onderbouwd aanscherpen
van normen tot gevolg heeft dat bedrijven op zoek gaan naar mogelijkheden om te blijven
produceren binnen die normen. Dat vergt innovaties, bijvoorbeeld nageschakelde technologie,
of een overgang op heel andere producten of productiewijzen die meer rekening houden
met de leefomgeving.
Omdat de normen in heel Europa aangescherpt zullen worden, zal het effect in alle
Europese lidstaten vergelijkbaar zijn en is er binnen de Unie geen concurrentievoordeel
of -nadeel. Innovaties bieden nieuwe economische kansen, en de verbeteringen in de
leefomgeving zorgen mede voor gezondheidswinst en een schonere leefomgeving. Dit zal
ervoor zorgen dat Europa een aantrekkelijker vestigingsklimaat heeft. Ik acht het
niet noodzakelijk om deze effecten te kwantificeren via een impactanalyse. Ik zal
me in de onderhandelingen in ieder geval inzetten voor behoud van een gelijk speelveld
binnen Europa. Dat kan door niet te veel uitzonderingen toe te staan op de verplichting
te voldoen aan de luchtkwaliteitsstandaarden. Uitzonderingen, uitstelbepalingen, derogaties
en andere «speciale behandelingen» moeten bepekt blijven tot situaties die specifiek
zijn, goed beargumenteerd zijn en in tijd en ruimte afgebakend worden. Er moet altijd
gewerkt worden naar een moment waarop ze niet meer nodig zijn.
Het effect van de aanwezigheid van luchtverontreinigende stoffen in een te hoge concentratie
op de gezondheid van mensen en schade aan het milieu is in het verleden al genoeg
aangetoond. De recente aanscherping door de WHO van de advieswaarden is hier een voorbeeld
van. Het is inderdaad zo dat hoge concentraties van stoffen in een bepaald gebied
niet op elk moment altijd één op één te herleiden zijn naar bronnen. Stoffen die bijdragen
aan luchtverontreiniging verspreiden zich verschillend, afhankelijk van de aard van
de stof, de hoogte waarop deze wordt uitgestoten, meteorologische omstandigheden,
omzettings- en transportprocessen in de atmosfeer en depositiekarakteristieken. Wel
weten we welke sectoren in Nederland en het omliggende buitenland verantwoordelijk
zijn voor verhoogde concentraties in de lucht op leefniveau bij ons. Daarom vind ik
het wel degelijk opportuun om maatregelen te nemen in sectoren of bij individuele
bedrijven waarvan we weten dat ze veel uitstoten. Uiteindelijk zal deze aanpak leiden
tot lagere concentraties op leefniveau, bij ons en in de landen om ons heen. De impactanalyse
die de Europese Commissie heeft laten uitvoeren is gebaseerd op een voor alle landen
vergelijkbare grondslag. Hiermee is een analyse gemaakt welke concentraties als haalbaar
beschouwd mogen worden. Met de voorgestelde normen wordt eenzelfde beschermingsniveau
voor alle inwoners van de EU nagestreefd.
De suggestie dat de Nederlandse positie om te pleiten voor een later doeljaar (mede) wordt ingegeven
door de grote industrie en andere grote vervuilers is onjuist. Daarom herhaal ik hier de letterlijke tekst uit het BNC-fiche: «Het kabinet
zal erop letten dat er geen doelen worden gesteld die op grond van de uitkomsten van
aanvullend onderzoek van het RIVM ook met de beste inzet in Nederland niet haalbaar
kunnen worden verondersteld. Als dit wel het geval is, kan Nederland zich vinden in
de voorgestelde nieuwe grenswaarden in 2030. Als uit het aanvullend onderzoek blijkt
dat ook met extra kosteneffectieve en uitvoerbare maatregelen de nieuwe normstelling
in 2030 nog niet overal in Nederland gehaald kan worden, vindt het kabinet dat er
voor een later doeljaar dan gekozen moet worden, waarbij het inzet op uiterlijk 2035.»
Deze formulering geeft dus ook aan dat Nederland de doelen op Europees niveau zo scherp
als mogelijk wil hebben. De fractie van D66 mag dit zo interpreteren dat de positie
van de overheid hiermee inderdaad versterkt wordt.
Er zijn wel degelijk emissiereductieverplichtingen voor de industrie die gereguleerd
worden via het vergunningenstelsel op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
en/of algemene regels zoals vastgelegd in Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Het uitgangspunt daarbij is dat deze emissies gebaseerd zijn op de best beschikbare
technieken (BBT). Een van de maatregelen binnen het Schone Lucht Akkoord is dat voor
het opstellen van vergunningsvoorschriften als uitgangspunt steeds de meest ambitieuze
kant van de BBT-bandbreedte moet worden gekozen. Ook in het kader van de stikstofaanpak
zijn er emissiereductieverplichtingen, via de Wet natuurbeheer.
Voor de industrie stelt het Schone Lucht Akkoord als doel om een continue jaarlijkse
afname van emissies te realiseren. Het gaat daarbij om het ontkoppelen van economische
groei en uitstoot. Uit de voortgangsmeting van het Schone Lucht Akkoord (maart 2022)
blijkt dat we op koers zijn het emissiereductiedoel voor de industrie te halen. Via
het vergunningenstelsel kan dus al het nodige worden bereikt. Het interbestuurlijk
programma versterking VTH-stelsel draagt hier verder aan bij.
Verder noem ik twee initiatieven in het kader van de stikstofaanpak: de indicatieve
NOx-emissiedoelen voor de industrie3 en de piekbelastersaanpak industrie, die zich zal richten op ongeveer 35 industriële
bedrijven4. Dit zal ook een positief effect hebben op de luchtkwaliteit. Tenslotte wordt in
het kader van de maatwerkafspraken met grote uitstoters van broeikasgassen ook ingezet
op winst voor de gezondheid en de leefomgeving5.
De vraag of dit alles genoeg is om de 2021 WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit te
halen, kan ik aan de hand hiervan echter nog niet beantwoorden. Ook andere sectoren,
in combinatie met import van luchtverontreiniging uit de ons omringende landen, dragen
bij aan de lokale luchtkwaliteit. Het RIVM is gevraagd dit nader te onderzoeken.
Vragen met betrekking tot meten en monitoring
De leden van de VVD-fractie lezen dat de EC regels voorschrijft ten aanzien van monitoring,
het aantal zones en bemonsteringspunten. Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre
Nederland momenteel aan deze uitgangspunten voldoet? Kan de Staatssecretaris aangeven
op welke manier ontwikkelingen in het meten van concentraties en gezondheidseffecten
daarin worden meegewogen? We meten immers vele malen meer en veel nauwkeuriger dan
enkele decennia geleden. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij omgaat met de verschillen
tussen gebieden? Zijn er voldoende zones en bemonsteringspunten gedefinieerd om de
lokale verschillen in luchtkwaliteit te meten? Hoe kijkt zij aan tegen het begrip
«monitoringsupersites»? Hoeveel van dergelijke «sites» worden er in Nederland voorzien?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel verplicht tot betere informatievoorziening
aan burgers. Lidstaten moeten de bevolking beter informeren door onder meer een luchtkwaliteitsindex
publiek beschikbaar te maken waarbij deze index op uurbasis informatie geeft over
de concentratie van SO2, NO2, PM10, PM2,5 en ozon. Kan de Staatssecretaris aangeven op welk detailniveau (buurt, stad, regio)
deze informatie beschikbaar gesteld gaat worden?
Op dit moment voldoet Nederland aan de uitgangspunten van monitoring en bemonsteringspunten.
Er zijn volgens de huidige wet- en regelgeving voldoende zones en bemonsteringspunten
om de lokale verschillen in luchtkwaliteit te meten. Ook weten we dankzij de modellen
van het RIVM en initiatieven in het kader van «citizen science» (burgerwetenschap) veel over de lokale luchtkwaliteit. RIVM voert regelmatig ontwikkelingen
door op het meten en modelleren van emissies, concentraties en gezondheidseffecten
van luchtvervuiling. Dit wordt onder meer gedaan om onzekerheden in deze processen
te verkleinen. In het kader van het Schone Lucht Akkoord en de daarvoor opgestelde
gezondheidsindicator worden gezondheidseffecten gemodelleerd. Dit jaar wordt de gezondheidsindicator
doorontwikkeld. Hierover wordt in de volgende voortgangsmeting van het Schone Lucht
Akkoord verslag gedaan.
Ik sta kritisch tegenover de monitoring van concentraties van extra stoffen op supersites.
In mijn ogen moeten de meetverplichtingen proportioneel zijn. In Nederland meten we
al veel, en hebben we dankzij de modellen van het RIVM ook informatie over de plekken
waar we niet meten. In mijn interpretatie van het voorstel zou Nederland twee van
deze monitoring supersites moeten installeren, één in stedelijk gebied en één in landelijk
gebied. Ik zet mijn vraagtekens bij de toegevoegde waarde van de monitoring supersites,
ook gezien de hoge beheer- en onderhoudskosten die deze met zich mee zouden brengen.
De luchtkwaliteitsindex wordt in het voorstel beschreven als een manier om alle beschikbare
actuele metingen van de luchtkwaliteit voor de belangrijkste verontreinigende stoffen
elk uur bekend te maken. Er wordt niet gespecificeerd op welke schaal dit dient te
gebeuren. Dit zal onderwerp worden van de besprekingen. Overigens wordt op de website
www.luchtmeetnet.nl op dit moment al actueel inzicht gegeven over de metingen die in Nederland plaatsvinden.
Vragen over de differentiatie van PM10 en PM2,5
De leden van de VVD-fractie zien dat de streefwaarden voor fijnstof nog altijd niet
gedifferentieerd zijn naar de aard van de stof, noch naar de gezondheidseffecten van
de aard van de stof terwijl wetenschappers hebben aangegeven tijdens het rondetafelgesprek
over luchtkwaliteit in de Tweede Kamer, gevoerd op 2 juni 2022, dat dit inzicht helpt
bij de te maken beleidskeuzes en voor eventuele maatregelen. Kan de Staatssecretaris
aangeven wat de status is van lopend onderzoek ten aanzien van deze differentiatie
van de PM10 en de PM2,5?
Er wordt op dit moment door meerdere partijen onderzoek uitgevoerd naar de relatie
tussen gezondheidseffecten en factoren zoals de aard en herkomst van verschillende
stoffen. Zoals eerder aangegeven, wordt lang niet al dit onderzoek in opdracht van
het ministerie gedaan6. Zelf heb ik dit jaar het RIVM gevraagd om onderzoek te doen naar de schadelijkheid
van verschillende grootten (fracties) en chemische samenstelling van fijn stof. Dit
is één van de stappen die moet worden gezet om definitiever vast te stellen wat het
precieze verschil in schadelijkheid is. Zoals vorig jaar aangegeven, is deze vraag
ook opgenomen in de kennisagenda van het Schone Lucht Akkoord.
Vragen over de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting
(De leden van de VVD-fractie:) Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij aankijkt tegen
het begrip «gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting»? Kan zij daarbij aangeven
hoe dit begrip zich verhoudt tot de grote verschillen in bevolkingsdichtheid in de
Europese lidstaten?
(De leden van de VVD-fractie): Op welke wijze gaat de Staatssecretaris ervoor zorg
dragen dat er een balans gevonden wordt tussen de «gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting»,
de gezondheidseffecten voor groepen inwoners in zones of in de nabijheid van bemonsteringspunten
en de impact op de bedrijven die in die gebieden ondernemen?
Zoals aangegeven in het BNC-fiche kan ik mij in principe vinden in de opzet van de
gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting (AERO). Dit mechanisme heeft als
doel om op basis van het principe van continue verbetering toe te werken naar de WHO-advieswaarden.
Dit mechanisme sluit aan bij het in Nederland in het Schone Lucht Akkoord gehanteerde
uitgangspunt waarin gezondheidswinst centraal staat en waarin we ons meer richten
op het beperken van de blootstelling van de bevolking als geheel in plaats van op
het beperken van concentraties op pieklocaties alleen. De AERO die de Europese Commissie
voorstelt voor fijnstof- en NO2-, wordt bepaald door alle jaargemiddelde gemeten concentraties op stedelijke achtergrondlocaties
binnen een NUTS-1 gebied7 te middelen. De NUTS-1 gebieden verschillen voor iedere lidstaat in termen van oppervlakte
en bevolkingsdichtheid.
Ik ga mij rond de voorgestelde gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting inzetten
voor een balans tussen de publieke belangen en de belangen van individuele bedrijven.
Het is in het publiek belang dat in 2050 de WHO-advieswaarden gehaald kunnen worden.
Daarvoor is het nodig om al in de jaren daarnaartoe de concentraties van de belangrijkste
luchtverontreinigende stoffen gestaag te laten dalen. Wat mij betreft moet dat gebeuren
in een snel maar haalbaar tempo. Haalbaarheid is ook een publiek belang. Daarbij moet
ook gekeken worden naar de samenhang tussen het luchtkwaliteitsbeleid en de hiervoor
gestelde doelen en de verdere uitwerking van het stikstof-, klimaat- en energiebeleid.
Maatregelen op deze beleidsterreinen kunnen bijdragen aan het halen van de luchtkwaliteitsdoelen.
Er zal bij de invulling hiervan wel a priori rekening gehouden moeten worden met de
effecten op de luchtkwaliteit en de gezondheid.
Vragen over de voorgestelde artikelen met betrekking tot compensatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de herziening van de richtlijn met zich meebrengt
dat inwoners voor de schade als gevolg van gezondheidseffecten door luchtverontreiniging
moeten kunnen worden gecompenseerd door het bevoegd gezag. Op weke manier voorziet
de Staatssecretaris in de invulling van deze compensatie? Kan de Staatssecretaris
aangeven welke bestuurslaag bevoegd gezag is in deze en kan zij voor de periode tot
2050 aangeven hoeveel middelen er benodigd zullen zijn voor de compensatie? Is de
Staatssecretaris het eens met de stelling dat juridische aantoonbaarheid van schade
door het schenden van artikelen uit deze richtlijn uiterst moeilijk zal zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Staatssecretaris het onnodig acht
om de artikelen omtrent de rechterlijke toegang voor burgers te implementeren. Kan
de Staatssecretaris aantonen dat het gerechtelijk stelsel daadwerkelijk lijdt onder
de voorgenomen aanvullende bepaling? Deelt de Staatssecretaris de mening dat het uitermate
belangrijk is dat burgers in voldoende mate worden beschermd tegen de vervuilende
actoren en dat zij zich per definitie in een zwakkere positie bevinden, met name door
het ingewikkelde en dure karakter van een rechtsgang? Kan de Staatssecretaris aantonen
dat onder het enigszins gedateerde Verdrag van Aarhus inderdaad de rechtsgang voldoende
wordt gewaarborgd en dat burgers hiermee voldoende op de hoogte zijn van hun rechten
op compensatie?
In het BNC fiche is opgenomen dat het erop lijkt dat het voorstel voor het recht op
compensatie bij gezondheidsschade aansluit bij bestaande nationale regelgeving. Als
uit de besprekingen in Brussel van het voorstel zal blijken dat dit inderdaad het
geval is, dan hoeven er geen (extra) financiële middelen te worden gereserveerd. Incidenteel
kunnen kosten verwacht worden, bijvoorbeeld als een beroep slaagt. Het kabinet is
het met de VVD-fractie eens dat de uitvoering van dit door de Commissie voorgestelde
artikel de nodige haken en ogen bevat. Het zal niet altijd gemakkelijk zijn om het
causale verband tussen de gezondheidsschade, en het niet voldoen aan bepalingen van
de Richtlijn, eenduidig vast te stellen8. Het voorstel van de Commissie is wel duidelijk over de vraag welke bestuurslaag
het bevoegd gezag zou zijn. Indien het gaat om gezondheidsschade vanwege het schenden
van de artikelen met betrekking tot de luchtkwaliteits- en kortetermijnactieplannen,
is dit het bevoegde gezag dat het plan had moeten opstellen, of het opgestelde plan
onvoldoende heeft uitgevoerd. Daarnaast staat in het voorstel een artikel over het
kunnen opleggen van boetes aan natuurlijke of rechtspersonen die handelen in strijd
met bepalingen die voortkomen uit de richtlijn Luchtkwaliteit.
Ook is in het fiche opgenomen dat het kabinet van mening is dat de voorgestelde bepalingen
over toegang tot de rechter verder gaan dan noodzakelijk om die toegang in Nederland
te verzekeren. Dit is namelijk al voldoende geregeld. Uit de vraagstelling blijkt
dat de fractie van GroenLinks dit betwijfelt en dit als een generiek probleem ziet
waarbij voor de burger ook kosten en complexiteit een rol spelen. Procederen tegen
overheidsbesluiten kan in Nederland op dit moment al op grond van de Algemene wet
bestuursrecht. Deze wet biedt een uniforme procedure en maakt procederen mogelijk
tegen veel lagere kosten dan in het burgerlijk recht. Dit dient ter verzekering van
het recht van burgers op rechtsbescherming.
Indien de voorstellen van de Commissie in dit herzieningsvoorstel en in een aantal
andere op dit moment voorliggende herzieningsvoorstellen worden overgenomen, leidt
dit mogelijk tot een situatie waarin de Nederlandse regelgeving voor elke sector anders
moet worden uitgelegd of er voor elke sector aanvullende wetgeving zal moeten worden
vastgesteld. Dit zou leiden tot een toenemende complexiteit van het juridisch stelsel.
Dit komt de transparantie niet ten goede. Het kabinet blijft hiervoor aandacht vragen.
Overigens dateert het Verdrag van Aarhus weliswaar van 1998, maar is het zeker niet
gedateerd. Het kabinet is van mening dat juist dankzij dit verdrag, waaraan nationale
regelgeving moet voldoen, de toegang tot de rechter in Nederland al in voldoende mate
verzekerd is, ook voor wat betreft een eventueel recht op compensatie.
Vragen over de WHO-advieswaarden en grenswaarden
De leden van de D66-fractie lezen dat veel van de maatregelen om aan de advieswaarden
van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voogr luchtkwaliteit te voldoen in 2030,
zoals eerder geïnventariseerd door het RIVM, alsnog voor 2050 zullen moeten worden
uitgevoerd om het doel van Zero Pollution in 2050 te kunnen halen. Klopt dat? Zo nee,
op welke manier zal er na 2030 worden toegewerkt naar het doel van 2050? Deze leden
lezen ook dat, bij een eventueel later doel dan 2030 om de grenswaarden te halen,
de druk om in de periode 2030–2050 verdere gezondheidswinst te boeken alleen maar
toeneemt. Klopt dat? Bent u het met de stelling eens dat, als blijkt dat de doelen
voor luchtkwaliteit in 2030 moeilijk/niet haalbaar blijken, de eerste reactie moet
zijn om alles op alles te zetten met extra maatregelen alvorens de doelen bij te stellen?
Zo ja, hoe heeft de Staatssecretaris hier tot nu toe vorm aan gegeven? Ziet de Staatssecretaris
mogelijkheden om al eerder dan 2050 te voldoen aan de WHO-advieswaarden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris in welke mate Nederland
op dit moment voldoet aan de bestaande richtlijn en aan de aangescherpte richtlijn.
Tevens vragen deze leden of het klopt dat Nederland de enige EU-lidstaat is die in
zijn geheel niet aan de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit kan voldoen in 2030?
Zij vragen welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen en vragen van welke sectoren
de grootste extra inzet nodig is om te voldoen aan de nieuwe regelgeving. Ook vragen
deze leden hoe hoog de Staatssecretaris de kans van het weglekken van sectoren acht,
als in Nederland extra inzet nodig blijkt, en hoe hij dat weegt.
(De leden van de GroenLinks-fractie:) Wat is de reden dat de nieuwe waarden zo zwak
zijn? Op welke manier heeft de Staatssecretaris zich bij de Europese onderhandelingen
ingezet om de WHO-normen van2021 leidend te laten zijn bij de nieuwe richtlijn, conform
de uitspraak van de Kamer?9 Hoe apprecieert de Staatssecretaris deze grenswaarden in verband met de door met
gezag beklede WHO opgestelde WHO-advieswaarden uit 2021? Hoe verhouden deze nieuwe
grenswaarden zich tot de boodschap van de Kamer dat de normen van de WHO uit 2021
leidend moeten zijn? Gaat de Staatssecretaris dit op nationaal niveau nog wel waarborgen?
In hoeverre zet de Staatssecretaris zich in om in Nederland inderdaad verder te gaan
dan deze nieuwe grenswaarden, zoals aangegeven in het fiche?
(De leden van de GroenLinks-fractie:) Deze leden waarderen de waarden van de WHO uit
2021 echter juíst als norm. Kan de Staatssecretaris de waardering toelichten die zij
toekent aan deze waarden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat deze WHO-waarden
nauwelijks van betekenis zijn indien er zo gemakkelijk van kan worden afgezien? Zo
nee, waarom niet?
(De leden van de Partij voor de Dieren-fractie:) Deze leden zijn daarom zeer teleurgesteld
dat de Staatssecretaris niet bereid is om in Europa te pleiten voor het behalen van
de WHO-normen in 2030 in plaats van 2050. Erkent de Staatssecretaris dat het RIVM
heeft laten zien dat Nederland in 2030 aan de WHO-normen kan voldoen, áls er keuzes
worden gemaakt over wat we nog wel en wat we juist niet meer toestaan? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waarom is de Staatssecretaris dan niet bereid om deze keuzes te maken?
En erkent de Staatssecretaris dat het pas behalen van de WHO-normen in 2050 wel erg
laat komt voor longpatiënten die een sterke verslechtering van hun gezondheid ervaren
als gevolg van de huidige luchtkwaliteit? Zo ja, waarom wil de Staatssecretaris dan
niet dat de WHO-normen eerder dan 2050 worden behaald? Is de Staatssecretaris zich
ervan bewust dat wanneer de WHO-normen pas in 2050 hoeven te worden behaald, de consequentie
hiervan is dat burgers dus tot dan in een slechte luchtkwaliteit leven met alle gezondheidsschade
van dien? Waarom accepteert de Staatssecretaris dit?
(De leden van de Partij voor de Dieren-fractie:) Is de Staatssecretaris het met deze
leden eens dat er pas zinvol kan worden gesproken over «onhaalbare doelen», als alle
maatregelen tegen luchtvervuiling zijn uitgeput?
(De leden van de Partij voor de Dieren-fractie:) Is de Staatssecretaris zich ervan
bewust dat zij, wanneer zij geen extra maatregelen neemt, ervoor verantwoordelijk
is dat mensen in een slechte luchtkwaliteit blijven leven, met alle gezondheidsschade
van dien?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het RIVM heeft onderzocht wat er nodig
zou zijn om al in 2030 aan dezelfde nieuwe jaargemiddelde WHO-advieswaarden voor de
belangrijkste luchtvervuilende stoffen stikstofdioxide (NO2), en grof en fijnstof (PM10 en PM2,5) te voldoen en dat dit zonder bijzonder ingrijpende maatregelen niet haalbaar zou
zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke maatregelen wel genomen zouden moeten
worden om deze doelstellingen toch te behalen.
De WHO-advieswaarden zijn geen bindende normen, maar advieswaarden. Ze geven aan wat
de gezondheidskundig meest wenselijke situatie is wat betreft luchtkwaliteit. Ik zie
de WHO-advieswaarden als een einddoel waar we naar toe moeten werken. De WHO-advieswaarden
zijn ook leidend in ons luchtkwaliteitsbeleid en hebben daarom een grote betekenis
voor mij. Normen en jurdische grenswaarden zijn echter altijd het resultaat van een
afweging tussen wat gezondheidskundig wenselijk is, economische haalbaarheid en de
bereidheid als samenleving om ons gedrag te veranderen. In de Uitvoeringsagenda 2024–2030
van het Schone Lucht Akkoord zal worden opgenomen in welke tempo en met welke tussenstappen
er naar de WHO-advieswaarden toegewerkt kan worden.
Uit informatie van het RIVM10 begrijp ik dat alleen met bijzonder ingrijpende maatregelen overal in Nederland in
2030 aan de WHO-advieswaarden zou kunnen worden voldaan. Hieronder vallen het uitsluitend
nog toestaan van nul-emissie verkeer in de Randstad en het (fors) beperken van de
productie van de zware industrie, de veehouderij en de lucht- en zeevaart. Ook het
RIVM merkt op dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de maatschappelijke, technische
en financiële haalbaarheid van deze vergaande scenario’s, vooral gezien de korte termijn
die er dan zou zijn om de WHO-advieswaarden te halen. Daarbij komt dat vergelijkbare
maatregelen niet alleen in Nederland nodig zijn maar ook in de ons omringende landen.
Ik erken dat, zeker voor mensen die een verslechtering van hun gezondheid ervaren
door het gebrek aan schone lucht, 2050 laat komt. Echter, ook in de tussentijd zitten
we niet stil, maar blijven we permanent emissies verlagen en de luchtkwaliteit verbeteren.
Ook in de komende jaren wordt er verdere gezondheidswinst geboekt.
Ik begrijp de wens om extra maatregelen meteen vast te stellen om zo snel mogelijk
zo dicht mogelijk bij de WHO-advieswaarden te komen. Het klopt dat niet álle maatregelen
tegen luchtvervuiling zijn uitgeput. Ik verken en bespreek dit samen met medeoverheden
van het Schone Lucht Akkoord. Hierbij houd ik ook rekening met de uitvoerbaarheid
voor gemeenten en provincies en het draagvlak voor de maatregelen. Bij het gesprek
over aanvullende initiatieven om de luchtkwaliteit sneller te verbeteren, wil ik daarom
ook in kaart brengen welke ondersteuning voor decentrale overheden nodig is om dit
mogelijk te maken.
Tegelijkertijd zijn Rijk en de meer dan honderd decentrale overheden die partij zijn
in het Akkoord druk aan de slag om de huidige afspraken van het Akkoord uit te voeren.
Nederland voldoet op dit moment voor de stoffen PM2.5, PM10 en NO2 gedeeltelijk aan de in het voorstel opgenomen aangescherpte grenswaarden. Dat betekent
dat op sommige plekken in het land de concentraties op of onder de nieuwe grenswaarden
liggen (met name in het noorden van Nederland), maar op andere plekken nog boven deze
grenswaarden (met name in het midden en het westen van Nederland).
Het klopt niet dat Nederland als enige EU-lidstaat niet in zijn geheel aan de WHO-advieswaarden
kan voldoen in 2030. In de impact assessment11 die de Europese Commissie heeft opgesteld bij het voorstel van het herzien van de
Richtlijn luchtkwaliteit is te zien dat er voor zowel PM2.5, PM10, als NO2 meerdere landen zijn met gebieden waarin niet aan de WHO-advieswaarden zal worden
voldaan in 2030. Dit gaat met name om gebieden met veel industrie en sterk verstedelijkte
regio’s.
Vragen over het doeljaar
In het fiche lezen de leden van de D66-fractie: «Tot dan (uitkomst van het RIVM-onderzoek)
zal Nederland geen andere positie in de Raad aannemen dan dat het doeljaar binnen
de bandbreedte van 2030–2035 kan vallen.» Hoe moet dit worden geïnterpreteerd? Betekent
dit (zoals de tekst suggereert) dat u zich in de Raad zal inzetten voor een doeljaar
binnen de bandbreedte 2030–2035 en dat hierbij geen specifieke voorkeur uitgesproken
zal worden voor een doeljaar later dan 2030? Zo nee, wat zal uw concrete positie zijn
in de Raad op dit gebied?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat daarnaast een EU-lidstaat het behalen
van de grenswaarden met vijf jaar kan uitstellen, wat de Staatssecretaris in het fiche
ook aangeeft te zullen doen. Kan de Staatssecretaris onderbouwen dat deze beslissing
proportioneel is? Welke bezwaren zijn er precies die ertoe leiden dat aan de grenswaarden
niet eerder kan worden voldaan? Kan de Staatssecretaris in kaart brengen waar de specifieke
knelpunten liggen?
(De leden van de Partij voor de Dieren-fractie:) Waarom komt de Staatssecretaris niet
op voor het belang van een gezonde lucht voor iedereen, maar probeert zij in plaats
daarvan het behalen van de tussendoelen te vertragen? Wiens belang dient de Staatssecretaris
door het doeljaar uit te stellen? Erkent de Staatssecretaris dat zij, door het doeljaar
uit te stellen, in ieder geval niet de volksgezondheid dient?
Ik wacht het RIVM-onderzoek af. Als blijkt dat de nieuw voorgestelde grenswaarden
met onze volledige inzet in 2030 als haalbaar kunnen worden verondersteld, kan Nederland
zich vinden in 2030 als doeljaar. Het doeljaar kan wat Nederland betreft echter ook
liggen ergens tussen 2030 en 2035, maar niet na 2035, omdat de resterende tijd tot
het jaar 2050 dan te kort wordt. In dat jaar moet de buitenlucht zo schoon zijn dat
er geen negatieve gevolgen voor gezondheid en leefomgeving meer zijn. Ik kan me vinden
in de nieuw voorgestelde grenswaarden voor de meeste luchtverontreinigende stoffen.
Het is echter wel zo, dat de in Europa vastgestelde grenswaarden overal behaald moeten
worden. Het RIVM bekijkt op dit moment of deze doelen in 2030 overal binnen bereik
liggen, en zo nee, waar dan niet. Tot de resultaten van dat onderzoek bekend zijn,
houd ik nog een voorbehoud op het jaar waarin ze moeten gelden, om te voorkomen dat
tegen Nederland ingebrekestellingsprocedures gestart zullen worden voor het niet voldoen
op enkele plaatsen waar deze ook met de beste inzet in Nederland niet haalbaar kan
worden verondersteld. Dit betekent niet dat Nederland achterover kan zitten totdat
het jaar aanbreekt dat we moeten voldoen, maar al volop aan het verlagen van concentraties
op leefniveau moet werken. Dat gebeurt ook, in het kader van het Schone Lucht Akkoord,
en als gevolg van maatregelen op tal van beleidsterreinen, waaronder klimaat, energie,
mobiliteit en landbouw.
Maatregelen die nodig zouden zijn om al in 2030 aan de WHO-advieswaarden te voldoen,
zullen bij een later doeljaar op een gegeven moment alsnog genomen moeten worden.
Ik verwacht echter dat dat makkelijker is. Zo zal ik geen ingrijpende maatregelen
hoeven te nemen rond zero emission zones, omdat de verwachting is dat na 2030 snel
het grootste deel van het wagenpark en het transport daadwerkelijk nagenoeg niets
meer zal uitstoten. In de industrie zullen elektrificatie en andere innovaties verder
voortschrijden, onder andere als gevolg van steeds beter wordende best beschikbare
technieken en aangescherpte vergunningen.
Ik ben het er mee eens dat we niet stil moeten zitten en ons best moeten doen om zo
snel mogelijk aan de voorgestelde normen, het meest ambitieuze tussendoel richting
de WHO-advieswaarden, te voldoen. Dat is nationaal ook het doel van het Schone Lucht
Akkoord, nu een bovenwettelijke afspraak tussen Rijk en deelnemende decentrale overheden.
Als deze normen echter vastgelegd zijn in de Europese richtlijn Luchtkwaliteit zijn
ze op alle plaatsen bindend, en moeten we er in Nederland echt overal aan voldoen.
Dat zal in een aantal gebieden wellicht te moeilijk zijn.
Vragen over de luchtkwaliteitsplannen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de nieuwe Europese luchtkwaliteitsstandaarden
bij de huidige beleidsvoornemens mogelijk niet haalbaar zijn en dat de Staatssecretaris
erop zal letten dat er geen doelen worden gesteld die op grond van de uitkomsten van
aanvullend onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM),
ook met de beste inzet van Nederland, niet haalbaar worden geacht. Deze leden lezen
echter ook dat wanneer de doelen niet gehaald worden, er een luchtkwaliteitsplan voor
verbetering dient te worden opgesteld. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij dit
in de praktijk voor zich ziet? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij omgaat met
de termijn van vijf jaar die genoemd staat in artikel 18 van de richtlijn, in relatie
tot het niet haalbaar zijn van luchtkwaliteitsstandaarden?
(De leden van de GroenLinks-fractie:) Deze leden lezen ook dat er in de richtlijnen
ruimte is om de grenswaarden te overschrijden. Wanneer dit gebeurt krijgen EU-lidstaten
nog eens drie jaar om plannen op te stellen en uit te voeren om de waarden wel te
halen. Er is echter geen stok achter de deur. Wat gebeurt er indien deze plannen niet
(voldoende) worden opgesteld? Kan de Staatssecretaris garanderen dat de uitvoering
ervan daadwerkelijk plaatsvindt? Op welke manier kan de Staatssecretaris zorg dragen
dat via deze weg de grenswaarden niet nog verder uitgesteld zullen worden? Welke mogelijkheden
ziet de Staatssecretaris om deze regels voor luchtkwaliteitsplannen te normeren?
Ik wil voorkomen dat er doelen worden gesteld die met de beste inzet van Nederland
niet haalbaar zijn. Dat betekent dat deze haalbaarheid er dan ook niet is met een
luchtkwaliteitsplan en met maximaal vijf jaar uitstel. In principe kan ik wel instemmen
met luchtkwaliteitsstandaarden die op enkele specifieke locaties kunnen betekenen
dat er een luchtkwaliteitsplan en maximaal vijf jaar uitstel nodig zijn.
In het voorstel van de richtlijn staat niet beschreven wat er gebeurt als de plannen
niet (voldoende) worden opgesteld. De richtlijn regelt wel dat betrokken burgers toegang
tot de rechter moeten hebben in geval de luchtkwaliteitsplannen niet of onvoldoende
worden opgesteld. Daarnaast kan de Europese Commissie op basis van algemene bepalingen
uit het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU), tegen lidstaten die
(onderdelen van) de richtlijn onvoldoende uitvoeren, een ingebrekestellingstelling
starten.
Vragen over een integrale aanpak
(De leden van de D66-fractie:) En hoe wil de Staatssecretaris een integrale aanpak
tussen klimaat-, milieu, stikstof- en luchtkwaliteitsbeleid realiseren? Welke concrete
maatregelen worden hiervoor ondernomen? Ziet de Staatssecretaris de verbinding tussen
luchtkwaliteit en vergroening van steden en dorpen? En wordt daaraan ook gerefereerd
aan het nog steeds krimpende bosgebied? Op welke manier wordt gezondheidswinst (lees:
het ontstaan en verergeren van longziekten, hart- en vaatziekten, kanker etc.) meegenomen
in het beleid op het gebied van luchtkwaliteit?
(De leden van de GroenLinks-fractie:) Wat voor een concrete maatregelen treft de Staatssecretaris
om de integrale aanpak van immissie- en emissiebeleid te realiseren? Zijn de huidige
luchtkwaliteitsdoelstellingen bijvoorbeeld nog in lijn met het tijdpad van de doelstellingen
uit het Klimaatakkoord? Kan de Staatssecretaris een tijdpad schetsen van de maatregelen
die de integraliteit tussen de beleidsterreinen bevorderen? Sluiten de bestaande emissiereductiedoelstellingen
voor bijvoorbeeld industrie en zeevaart voldoende aan op de grenswaarden van de WHO
uit 2021? Zo nee, is dan niet de reden voor het onhaalbaar zijn van de luchtkwaliteitsdoelen
dat het emissiebeleid niet daadkrachtig genoeg is? Op welke manier kan de Staatssecretaris
luchtkwaliteitsdoelen en emissiebeleid beter harmoniseren en synchroon laten lopen?
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven dat ambitieus bronbeleid essentieel
is voor het bereiken van een goede luchtkwaliteit, waarvan de verduurzaming van de
luchtvaart, scheepvaart, mobiliteit en transport onderdeel is. Zij delen de voorkeur
van de Staatssecretaris om dat te regelen in Europees en/of multilateraal verband,
om redenen van gelijk speelveld en om er zeker van te zijn dat ook de emissies in
andere landen dalen met minder grensoverschrijdende luchtverontreiniging als gevolg.
Zij vragen de Staatssecretaris op welke wijze zij dit in het licht van dit voorstel
vormgeeft en welke extra inzet hierop gepleegd zal worden.
Er wordt op de beleidsterreinen luchtkwaliteit, energie, klimaat, stikstof en industrie
nauw samengewerkt tussen de verschillende verantwoordelijke ministeries. Ook al zijn
voor ieder de doelen verschillend, men is zich ervan bewust dat er vaak meekoppelkansen
zijn en soms ook averechtse effecten vermeden moeten worden. Een deel van de winst
die te behalen is voor schone lucht moet komen van maatregelen op andere beleidsterreinen.
Voorbeelden van deze concrete maatregelen zijn het instellen van zero emission zones,
subsidies op het elektrificeren van het wagenpark, verduurzamen van de energiesector,
het verminderen van stalemissies en het via de maatwerkaanpak reduceren van de uitstoot
van broeikasgassen en andere stoffen door de grootste industrieën. Vergroening van
steden en dorpen leidt niet direct tot minder uitstoot en lagere concentraties, maar
draagt wel bij aan een prettigere en gezondere woonomgeving.
Met het Schone Lucht Akkoord hebben we in Nederland gezondheidswinst centraal gesteld
in ons luchtkwaliteitsbeleid. Zo streven wij naar een duidelijk doel van 50% gezondheidswinst
in 2030 ten opzichte van 2016. Met dat doel voor ogen worden gezondheidseffecten van
luchtverontreiniging in kaart gebracht en regelmatig over gerapporteerd.
Het herzieningsvoorstel voor de richtlijn Luchtkwaliteit stelt luchtkwaliteitsstandaarden
voor, waaraan alle lidstaten gehouden zijn. Het gaat hierbij onder andere om bindende
grenswaarden. De wijze waarop lidstaten de grenswaarden kunnen behalen, is open gelaten,
zodat lidstaten – binnen het uitgangspunt van subsidiariteit – ook zelf zeggenschap
hebben in welke prioriteiten zij leggen bij het bestrijden van bronnen van emissies.
Als concentraties op leefniveau in de landen om ons heen dalen, zal er ook minder
luchtverontreiniging uit die landen in ons land terecht komen. Nederland zal zich
in de onderhandelingen inzetten voor het benadrukken van de verantwoordelijkheid die
de lidstaten gezamenlijk hebben.
Verder worden in Europees verband emissies in verschillende sectoren aangepakt met
behoud van een gelijk speelveld via bijvoorbeeld de Richtlijn Industriële Emissies,
de richtlijn Nationale Emissieplafonds (NEC-richtlijn) en de Europese wetgeving over
waaraan motoren van voertuigen moeten voldoen. De laatste aanscherping hiervan is
Euro-7.
Vragen over het RIVM-onderzoek
(De leden van de GroenLinks-fractie:) Deze leden lezen in het fiche dat voor de bepaling
van de haalbaarheid van de grenswaarden een nieuw onderzoek van RIVM afgewacht moet
worden. Hoe verhoudt dit nieuwe RIVM-onderzoek zich tot het recente onderzoek dat
specifieke maatregelen in kaart bracht om de doelen van de WHO uit 2021 te behalen?12 Welke specifieke acties heeft de Staatssecretaris reeds ondernomen die in dat rapport
gesuggereerd zijn? Wat is precies de toegevoegde waarde van een nieuw RIVM-rapport,
nu er al een bestaat waarvan de maatregelen niet zijn doorgevoerd? Welke acties onderneemt
de Staatssecretaris om de haalbaarheid van de doelen zo veel mogelijk te vergroten,
in plaats van het instellen van een volgend RIVM-onderzoek? Hoe kan de Staatssecretaris
garanderen dat dit rapport in de praktijk niet slechts een uitstel van actie betekent?
Het nieuwe RIVM-onderzoek zal voor een deel voortbouwen op het eerder gepubliceerde
RIVM-onderzoek naar wat nodig zou zijn om de WHO-advieswaarden al in 2030 te halen.
Het is echter toegespitst op de specifieke eisen die de Europese Commissie voorstelt
voor de herziening van de Europese richtlijn Luchtkwaliteit. Het voorstel gaat over
meer stoffen, bevat ook kortere middelingstijden dan een jaar, en bevat bovendien
een voorstel voor een gemiddelde blootstellingsverminderingsverplichting voor PM2.5 en NO2voor de periode vanaf 2030. Nederland moet specifiek voldoen aan luchtkwaliteitsstandaarden
op representatieve monsterpunten die onderdeel zijn van het meetnet luchtkwaliteit.
Het nieuwe rapport is aan het begin van het tweede kwartaal gereed, dus het betekent
geen uitstel. In de tussentijd worden er door Rijk, decentrale overheden en ook bedrijven
in het kader van het Schone Lucht Akkoord en via ander beleid volop maatregelen genomen
om richting 2030 toe te werken naar het meest ambitieuze tussendoel op weg naar de
WHO-advieswaarden.
Vragen met betrekking tot Industriële emissies
(De leden van de GroenLinks-fractie:) Klopt het dat bij de herziening van deze richtlijn
de ambities naar beneden worden bijgesteld, mede op het gebied van vergunningverlening
van Beste Beschikbare Technieken (BBT) door bezwaren vanuit de industrie? Zo ja, wat
zou dat betekenen voor de haalbaarheid van de huidige luchtkwaliteitsdoelen? Op welke
manier kan de Staatssecretaris er zorg voor dragen dat deze door hun economische belangen
gekarakteriseerde sector niet te veel invloed heeft op de herziening van de richtlijn?
De onderhandelingen over de richtlijn Industriële Emissies zijn nog gaande, zowel
in de Raad als in het Europees Parlement. De inzet van het kabinet richt zich op een
ambitieuze herziening, zoals ook is verwoord in het BNC-fiche, en niet op het naar
beneden bijstellen van de ambities rond BBT.
Vragen over maatstaven voor gezondheidsimpact
(De leden van de GroenLinks-fractie:) Acht de Staatssecretaris het wenselijk dat ook
concrete maatstaven worden opgenomen in de richtlijn waarlangs de gezondheidsimpact
van luchtkwaliteitsbeleid, zoals het ontstaan en verergeren van longziekten, hart-
en vaatziekten en kanker, kan worden gemeten? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Europees onderzoek, als bij de doorontwikkeling van de gezondheidsindicator
van het SLA, worden de mogelijkheden onderzocht om naast gevolgen van luchtverontreiniging
voor de sterftekans, ook de kans op het optreden van ziektes in beeld te brengen,
zoals longziekten, hart en vaatziekten en kanker.
De mogelijkheid om in de richtlijn concrete doelen voor gezondheidsverbetering op
te nemen, kan ik niet ondersteunen. Dat zou alleen maar kunnen indien waargenomen
negatieve gezondheidseffecten direct gerelateerd zouden kunnen worden aan de luchtkwaliteit.
Dit is helaas niet altijd het geval. Een kortere levensduur dan verwacht, en de in
de vraag genoemde ziekten, kennen meerdere oorzaken, waarbij het ook nog zo is dat
veel mensen gedurende hun leven op meerdere plaatsen wonen en de ziekten zich veelal
pas manifesteren na verloop van tijd. Alleen op basis van op epidemiologisch onderzoek
gebaseerd inzicht, kan worden geschat wat de gemiddelde gezondheidseffecten zijn van
een langdurige blootstelling aan bepaalde concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Overigens is dit vraagstuk niet meer aan de orde indien het uiteindelijke doel wordt
bereikt dat met de richtlijn wordt nagestreefd: geen significante negatieve gezondheidseffecten
meer in 2050.
Vragen naar aanleiding van de NSL-rapportage
In het verlengde hiervan, vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het
zorgwekkend dat uit de 13e monitoringsrapportage Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) – die
recentelijk naar de Kamer is gestuurd – blijkt dat Nederland nog steeds niet overal
voldoet aan de huidige slappe Europese normen voor luchtkwaliteit, gelet op de overschrijdingen
van de norm voor fijnstof (PM10). Uit de monitoringsrapportage blijkt zelfs dat het aantal overschrijdingen van de
fijnstof (PM10) norm in Nederlandse gebieden met intensieve veehouderij niet af, maar toe is genomen!
Hoe verklaart de Staatssecretaris dat het aantal normoverschrijdingen in 2021 is toegenomen?
Wat is de reactie van de Staatssecretaris op het gegeven dat Nederland dus niet overal
voldoet aan de huidige EU-normen voor luchtkwaliteit? En hoe gaat de Staatssecretaris
ervoor zorgen dat er in de volgende monitoringsrapportage op z’n minst wordt voldaan
aan deze huidige slappe EU-normen? Deelt de Staatssecretaris de zorg dat de omwonenden
van intensieve veehouderijen (voornamelijk kippen- en varkensstallen) grote gezondheidsrisico’s
lopen vanwege deze fijnstofconcentraties? Gaat het hierbij voornamelijk om primair
fijnstof (mest-, veren- of strooiseldeeltjes uit stallen) of secundair fijnstof (gassen
waaronder stikstof)? Denkt de Staatssecretaris dat de gezondheid van omwonenden van
intensieve veehouderijen (overal in Nederland) is geborgd wanneer de door haar genoemde
16 knelpunten zijn opgelost? Welke maatregelen financiert de «Regeling specifieke
uitkeringen oplossen fijnstofknelpunten» rondom veehouderijen?
(De leden van de Partij voor de Dieren-fractie:) Hieruit concluderen deze leden dat
er nog veel werk te verzetten is om de luchtkwaliteit te verbeteren, zodat iedereen
schone lucht kan inademen. Wat is de reactie van de Staatssecretaris op het gegeven
dat er miljoenen Nederlanders worden blootgesteld aan luchtvervuiling die de WHO-normen
overschrijden en dat dit aantal toeneemt?
Dit antwoord geeft tevens antwoord op de vraag van het lid van Esch (PvdD) tijdens
het dertigledendebat van 26 januari jl. over corona en de toegenomen overschrijdingen
(Handelingen II 2022/23, nr. 45, item 10).
Uit de NSL-monitoringsrapportage 202213 blijkt dat in 2021 de etmaalnorm voor PM10 op 15 toetspunten is overschreden, waar dit in 2020 nog 13 toetspunten betrof. Uit
dezelfde rapportage blijkt dat het aantal PM10-overschrijdingen in gebieden met intensieve veehouderij al jaren afneemt, hoofdzakelijk
als gevolg van dalende achtergrondconcentraties. Sinds 2013 is het aantal overschrijdingen
gedaald van 111 naar 15, terwijl het aantal ingevoerde veehouderijen in de monitoringstool
meer dan verdubbeld is tot ruim 1300. De resterende overschrijdingen bevinden zich
op locaties waar de achtergrondconcentratie schommelt rond de grenswaarde. Dat betekent
dat het aantal overschrijdingen gevoelig is voor kleine schommelingen in de PM10-concentratie, bijvoorbeeld door meteorologische omstandigheden en/of economische
omstandigheden.
De jaren 2020 en 2021 lieten, als gevolg van de lockdownmaatregelen en lagere economische
activiteit tijdens de corona pandemie, duidelijk lagere achtergrondconcentraties voor
fijnstof en stikstofdioxide zien in vergelijking met voorgaande jaren. Met het toenemen
van de economische activiteit in 2021 is ook de gemiddelde achtergrondconcentratie
in Nederland licht toegenomen. Dit heeft mede bijgedragen aan de toename in het aantal
overschrijdingen voor PM10 in gebieden met intensieve veehouderij. Dit laat onverlet dat de achtergrondconcentraties
naar de toekomst toe verder zullen afnemen, net als de resterende overschrijdingen
voor fijn stof.
De resterende PM10-overschrijdingen rond veehouderijen doen zich voor op 15 toetspunten in vijf gemeenten,
veroorzaakt door de bijdrage van 16 veehouderijen. Het betreft toetspunten waar in
voorgaande monitoringsrondes ook overschrijdingen zijn berekend. De overschrijdingen
vinden vooral plaats bij pluimveebedrijven, waarbij veel (primair) fijnstof vrijkomt.
Ik wil hierbij benadrukken dat de concentratie fijnstof in de lucht ook voor een groot
deel bepaald wordt door de achtergrondconcentraties, die een mengsel zijn van primair
en secundair fijnstof afkomstig uit verschillende bronnen in Nederland en het buitenland.
Het is zorgelijk dat er nog steeds mensen worden blootgesteld aan fijnstofconcentraties
boven de grenswaarden. Gelukkig neemt het aantal overschrijdingen gemiddeld genomen
ieder jaar af, door een dalende trend in de achtergrondconcentraties.
Om de resterende overschrijdingen van de fijnstofnormen zo snel mogelijk op te lossen,
heb ik samen met het lokaal bevoegd gezag een knelpuntgerichte aanpak opgesteld, waarbij
veehouderijen emissiereducerende maatregelen treffen. Met de Regeling specifieke uitkeringen
oplossen fijnstofknelpunten zorg ik ervoor dat de financiële compensatie die veehouders
van gemeenten krijgen, vergoed wordt. Ik blijf in overleg met de gemeenten om de voortgang
van deze maatregelen te monitoren, en waar nodig technisch en/of juridisch advies
te verlenen. De verwachting is dat uiterlijk in monitoringsronde 2025, waarin wordt
gerapporteerd over 2024, de resultaten van deze maatregelen zichtbaar zijn, en de
knelpunten zullen zijn opgelost.
Het is inderdaad zo dat veel Nederlanders nu nog worden blootgesteld aan NO2- en PM10-concentraties die boven de aangescherpte WHO-advieswaarden van 2021 liggen. De verwachting
is echter dat deze aantallen flink gedaald zullen zijn in 2030, doordat we via het
Schone Lucht Akkoord met een permanente verlaging van emissies streven naar 50% gezondheidswinst
in dat jaar. De aantallen nemen niet toe, maar juist flink af: voor NO2 van 14,1 miljoen naar 6,7 miljoen en voor PM10 van 13,4 miljoen naar 2,3 miljoen.
Met de doelen van het Schone Lucht Akkoord hebben we een dalende lijn van emissies
en concentraties ingezet, op weg naar het meest ambitieuze tussendoel in 2030 richting
het behalen van de WHO-advieswaarden. Ik acht dit een ambitieus, maar ook haalbaar
en verantwoord beleid, waarmee gezondheidsschade snel teruggedrongen wordt.
Vragen over de uitbreiding van de bevoegdheden van de Europese Commissie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of, en zo ja, op welke wijze de herziening
van deze richtlijn leidt tot een uitbreiding van bevoegdheden van de EC en hoe de
Staatssecretaris dit weegt.
De Europese Commissie stelt voor om de bestaande bevoegdheden om bepaalde onderwerpen
via de comitologie-procedure aan te passen of hieraan nadere invulling te geven, voortaan
via de procedure met gedelegeerde handelingen te laten lopen. Daarbij is er materieel
gezien geen sprake van uitbreiding van de bevoegdheden, met als uitzondering de mogelijkheid
dat de Europese Commissie met een gedelegeerde handeling Annex VII zou kunnen aanpassen.
Deze annex heeft betrekking op het monitoren van de gewichtsconcentratie en de chemische
samenstelling van PM2.5, de stoffen die aanleiding geven tot de vorming van ozon (precursors) en ultrafijnstof.
Het standpunt hoe Nederland aankijkt tegen de verschuiving naar gedelegeerde handelingen,
staat verwoord in het BNC-fiche.
Vragen over punten ingebracht tijdens de consultatiefase
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke punten die door Nederland
zijn ingebracht in de consultatiefase niet in het uiteindelijke voorstel terecht zijn
gekomen en welke gevolgen dit heeft voor de Nederlandse positie ten opzichte van het
voorstel.
Het non-paper dat Nederland in maart 2022 heeft ingediend bij de Europese Commissie
bevatte een scala van ideeën, suggesties en voorstellen die de Commissie bij het opstellen
van het voorstel zou kunnen meenemen. Een aantal essentiële punten zijn in enigerlei
vorm in het voorstel terecht gekomen. De belangrijkste hiervan zijn de focus op gezondheidswinst
door een stapsgewijze verlaging van grenswaarden voor luchtvervuilende stoffen richting
de WHO-advieswaarden, en (via de AERO) een mechanisme om de gemiddelde blootstelling
aan de belangrijkste luchtvervuilende stoffen steeds verder te laten dalen.
De Commissie heeft ervoor gekozen om de metingen op de monitoringssites hiervoor leidend
te laten zijn. De door Nederland geopperde alternatieven die in belangrijke mate gebaseerd
zouden zijn op modellering, hebben geen gehoor gekregen. Zo zouden ambitieuze grenswaarden
in eerste instantie van kracht kunnen worden voor het overgrote deel van het grondgebied
van een lidstaat (in plaats van overal) of voor het overgrote deel van de bevolking,
gevolgd door een finale aanscherping later in de tijd. Ook de suggestie om de problematiek
van de allesbepalende hotspots te ondervangen door de grenswaarde te laten gelden
voor een gebiedsgemiddelde met de omvang van een stad of buurt of een kaartvierkant
met kleine omvang (bijvoorbeeld 100 x 100 m), in plaats van iedere puntlocatie, is
niet overgenomen.
Een van de belangrijkste punten die de Commissie in het voorstel ook niet heeft meegenomen,
is de notie dat de vorming van ozon op een grote geografische schaal, voor een deel
ook buiten de EU, plaatsvindt. Hierdoor kunnen individuele landen zelf weinig invloed
uitoefenen op verhoogde ozonconcentraties. Opvallend is dat de Commissie niet heeft
willen tornen aan de bestaande alarmdrempel voor ozon zoals door Nederland gesuggereerd,
maar zelfs een verzwarende maatregel heeft toegevoegd: lidstaten moeten een luchtkwaliteitsplan
opstellen wanneer de streefwaarde voor ozon wordt overschreden of wanneer kan worden
verwacht dat deze zal worden overschreden. Hiermee krijgt de streefwaarde het karakter
van een grenswaarde. Ozon-problematiek vraagt op zijn minst om een gezamenlijke Europese
aanpak, bijvoorbeeld via de NEC-richtlijn. Tijdens de behandeling van het voorstel
om de richtlijn te herzien, zal dit voor Nederland – en hoogstwaarschijnlijk ook voor
een aantal andere lidstaten – een belangrijk aandachtspunt zijn.
Een ander belangrijk punt is dat Nederland ervoor heeft gepleit dat lidstaten die
een luchtkwaliteitsplan moeten opstellen, hierin met bepaalde verzachtende omstandigheden
rekening mogen houden, zoals onevenredig veel import van luchtverontreinigende stoffen
uit naburige landen, en mogelijk tegenvallende effecten van Europese regelgeving die
tot doel heeft om emissies aan de bron te beperken of te voorkomen, zoals bijvoorbeeld
de Euro/EURO normstelling voor het wegverkeer. Nederland zal hiervoor bij de verdere
behandeling van het voorstel nogmaals aandacht vragen.
In het non-paper heeft Nederland voorgesteld om binnen het stelsel van meetverplichtingen
een opt-out te introduceren voor stoffen waarvoor geldt dat deze gedurende lange tijd
(vele jaren) geen normoverschrijding hebben gekend. Dit voorstel is niet overgenomen.
Nederland overweegt dit bij de behandeling van het herzieningsvoorstel nogmaals in
te brengen.
Tenslotte heeft Nederland ook gesuggereerd om depositiegrenswaarden in de richtlijn
op te nemen, met name voor zware metalen waaronder lood. De Commissie noemt in overweging
18 bij het herzieningsvoorstel dat deze stoffen in de bodem kunnen accumuleren en
negatieve gevolgen kunnen hebben voor het grondwater, zonder hier evenwel verder gevolg
aan te geven in het voorstel zelf. Nederland zal eerst bij de andere lidstaten sonderen
in hoeverre er steun bestaat om dit alsnog in te brengen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
N. Wiendels, adjunct-griffier