Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 2 maart 2023 (Kamerstuk 21501-30-573)
2023D07780 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde agenda
Raad voor Concurrentievermogen 2 maart 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 573) en het fiche Wijziging Gemeenschapsmodellenverordening en Herschikking Modellenrichtlijn
van 27 januari 2023.
De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Dijke
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Minister
8
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige
stukken. Zij hebben daarbij nog de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat de Minister in het verslag
van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen
van 6 tot 8 februari 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 572) stelt dat het kabinet uitgaat van een offensieve benadering van de interne markt
als groeimotor voor de Europese economie en dat zij zich richt op het wegnemen van
belemmeringen voor ondernemers. Een gelijk speelveld op de interne markt geeft bedrijven
in de Europese lidstaten namelijk de kans om op gelijke voet te concurreren met bedrijven
in andere lidstaten. Deze leden constateren dat nationale koppen een dergelijk speelveld
zeer kunnen belemmeren en Nederlandse ondernemers een concurrentienadeel oplevert
ten opzichte van buitenlandse concurrenten. Op welk wijze is de Minister momenteel
bezig om deze nationale koppen, daar waar zij ondernemers belemmeren, weg te nemen?
Hoe heeft de Minister deze koppen scherp in de gaten?
De leden van de VVD-fractie nemen er verder kennis van dat de Minister stelt dat het
Important Project of Common European Interest (IPCEI) Solar tot op heden niet van
de grond gekomen is en dat, zoals in eerdere beantwoordingen is vermeld, hier niet
veel voortgang op lijkt plaats te vinden. Gezien het belang dat verschillende fracties
in de Kamer hechten aan de ontwikkeling van deze IPCEI’s en de uitspraken in de moties
die de Kamer hierover heeft gedaan in het kader van het toekomstig verdienvermogen
van Nederland, is de vraag op welk moment de Minister bereid is zelf initiatieven
te ontwikkelen op dit vlak in plaats van af te wachten tot andere het initiatief nemen.
Wat is daarvoor nodig? Zeker nu ook nog niet bekend is of de door de Minister aangehaalde
initiatieven van de Commissie als alternatief voor de IPCEI’s Solar kunnen dienen.
Indien zij daar niet toe bereid is, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in de geannoteerde agenda ten aanzien
van het lange-termijn concurrentievermogen en productiviteit en de aankomende mededeling
van de Commissie over 30 jaar interne markt aangeeft in te zetten op een jaarlijkse
beleidscyclus waarbij aan het begin van het jaar gekeken wordt hoe de interne markt
erbij staat. Daarbij moeten behoeften van ondernemers, burgers en werknemers centraal
staan en moet het jaarlijkse interne-marktrapport en -scorebord beter dan nu aangeven
waar ondernemers en burgers in de praktijk tegenaan lopen. Deze leden hebben hierover
enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister, juist vanwege het belang van het
level playing field, eerlijke concurrentie en het Nederlandse bedrijfsleven en innovatievermogen,
ruimte ziet om hierin ook de nationale koppen die Nederland op de Europese wetgeving
zet te beoordelen en aan te geven waar en hoe deze belemmeren en op welke wijze deze
weggenomen kunnen worden?
De leden van de VVD-fractie betrekken bij dit onderwerp, juist vanuit het door de
Minister gesignaleerde belang om inzichtelijk te krijgen waar burgers en ondernemers
in de praktijk tegenaan lopen, graag enkele publicaties die de afgelopen tijd verschenen
zijn over zogenoemde territoriale leveringsbeperkingen. Is de Minister bekend met
de artikelen «Europa snakt naar goedkope boodschappen maar stuit op inkoopmuren»,1
«Nederlander in super duurder uit dan in buurlanden: «A-merken steken geld in eigen
zak»»2
en «Wij betalen 4,16 euro voor pot Nutella, Belgen maar 2,75 euro: dit kosten boodschappen
in Europa»?3
Uit deze artikelen blijkt dat een fles Coca-Cola in Duitsland 41% en in Frankrijk
30% goedkoper is dan in Nederland, Magnum Classic in Duitsland 36% en in Frankrijk
38% goedkoper is dan in Nederland en Dove Deodorant in Duitsland 61% en in Frankrijk
40% goedkoper is dan in Nederland. Hoe verklaart de Minister deze grote prijsverschillen
voor identiek vergelijkbare producten binnen de Europese interne markt die dit jaar
dertig jaar bestaat? In hoeverre is de Minister bekend met de marktverdelingspraktijken
waardoor supermarkten en andere afnemers van A-merken, door de leveranciers gedwongen
worden om in eigen land de producten van dit merk in te kopen? Is de Minister bekend
met het in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerde feitenonderzoek naar deze
marktverdelingspraktijken van grote A-merk fabrikanten,4 en met de studie van de Benelux Unie,5 waaruit blijkt dat Territoriale Leveringsbeperkingen wijdverbreid voorkomen in de
Europese Unie en dat deze praktijken de consument in de Europese Unie (EU) jaarlijks
minstens 14 miljard euro aan koopkrachtverlies kosten? De leden van de VVD-fractie
kunnen zich voorstellen dat dit onderwerp typisch een onderwerp is waardoor de gewone
burger zich afvraagt of die interne markt wel werkt. Deze leden vragen dan ook of
de Minister bereid is om deze informatie en uitkomsten als casus in te brengen tijdens
de aankomende Raad voor Concurrentievermogen? Is dit een gewenste uitkomst van 30
jaar interne markt? Zo niet, is de Minister voornemens om zich op EU-niveau in te
zetten voor een gezonde en eerlijke interne markt, het effectief verbieden van Territoriale
Leveringsbeperkingen en het handhaven door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) van
het verbod op territoriale leveringsbeperkingen? Biedt de komende Raad daartoe een
goede gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse positie ten opzichte
van het Green Deal Industrial Plan. Zij snappen dat het kabinet zich terughoudend
opstelt bij verregaande versoepeling van de steunkaders. Er moet worden voorkomen
dat het functioneren van de interne markt verder onder druk komt te staan. Het kabinet
geeft aan dat Europese middelen gecombineerd met de beschikbare middelen op nationaal
niveau in verhouding kunnen staan tot de bedragen in Inflation Reduction Act (IRA),
maar dat dit nu nog erg versnipperd en daardoor minder effectief is. De leden van
de VVD-fractie zijn van mening dat het de verduurzaming van de industrie ten goede
zou komen als de versnippering wordt aangepakt. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat
de huidige subsidieregelingen op nationaal niveau effectiever worden ingezet? Hoe
kan ervoor gezorgd worden dat bedrijven bestaande subsidieregelingen makkelijker kunnen
vinden en hier ook makkelijker toegang tot krijgen? Ziet het kabinet mogelijkheden
om subsidieregelingen samen te voegen zodat het voor bedrijven makkelijker wordt om
er gebruik van te maken? Ziet het kabinet nog andere mogelijkheden om procedures voor
subsidieverlening op nationaal niveau te versimpelen? Hoe beziet het kabinet de effectiviteit
van de Amerikaanse inzet op meer fiscale instrumenten ten opzichte van subsidieregelingen
om verduurzaming te stimuleren?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het voor het versnellen van de energietransitie
noodzakelijk is om de vergunningverlening te versnellen. Op Europees niveau worden
nu «go-to-areas» aangewezen waar procedures radicaal sneller kunnen worden doorlopen.
Deze leden vinden de komst van «go-to-areas» heel positief, maar op dit moment richten
de «go-to-areas» zich voornamelijk op projecten voor hernieuwbare energie. De leden
van de VVD-fractie zijn van mening dat het voor het versnellen van de energietransitie
noodzakelijk is dat ook grootschalige energie-infrastructuurprojecten en uitbreidingen
van het stroomnet hieronder komen te vallen. Hier moet worden gekeken naar uitbreiding
van het hoog-, midden- en laagspanningsnet. Kan de Minister zich inspannen om ervoor
te zorgen dat grootschalige energie-infrastructuurprojecten en uitbreidingen van het
stroomnet worden toegevoegd aan de «go-to-areas»? Zouden de projecten in het Meerjarenprogramma
Infrastructuur Energie & Klimaat (MIEK) hieronder kunnen vallen? Met welke lidstaten
kan de Minister hier samen optrekken? Indien het op Europees niveau niet lukt, ziet
de Minister dan mogelijkheden om op nationaal niveau te organiseren dat energie-infrastructuurprojecten
en uitbreidingen van het stroomnet procedures versneld kunnen doorlopen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige
stukken. Zij wensen de Minister nog enkele vragen voor te leggen.
De leden van de D66-fractie zien dat we als Nederland en Europa aan het begin staan
van de transitie naar een duurzame, circulaire, toekomstbestendige economie, welke
zowel kansen als uitdagingen met zich meebrengt. Een achterblijvende transitie zien
deze leden als een risico dat onzekerheden met zich meebrengt voor het toekomstige
verdienvermogen en de strategische autonomie van Nederland en Europa. De Minister
geeft aan dat zij onder andere inzet op ondersteuning van de Europese industrie door
het versnellen van de energietransitie, het versterken van het investeringsklimaat
van de EU en een ambitieuze groene handelsagenda. De leden willen van de Minister
weten hoe zij zich concreet inzet op deze drie punten. Wat is de verdere inzet van
de Minister op het geven van tegenwicht ten opzichte van de Amerikaanse IRA? Welke
kansen ziet de Minister hierbij? Zoekt zij hierbij de samenwerking op met gelijkgestemde
collega’s?
De leden van de D66-fractie zien voor het versnellen van de energietransitie een uitdaging
in het grote tekort aan arbeidskrachten die we nodig zullen hebben om deze transitie
goed te doorlopen. Zij zien het uitstellen van concrete plannen hierop als een gevaar
voor deze ambitie en de energietransitie. Kan de Minister ingaan op hoe andere lidstaten
deze uitdaging aanpakken? Is er een beeld hoeveel arbeidskrachten Europa tekort komt
voor de transitie? Hoe zetten andere lidstaten hierop in? Klopt het dat Duitsland
inmiddels bezig is om regelingen voor tijdelijke arbeidsmigratie te versoepelen? Zo
ja, is de Minister voornemens om het voorbeeld van haar Duitse collega’s hierin te
volgen? De leden van de D66-fractie zien kansen voor gerichte, tijdelijke migratie,
juist om bij te dragen aan de duurzame transities. Zij vinden de inzet van de Minister
om de energietransitie te versnellen positief, maar zij waken ook voor een knelpunt
door een tekort aan groene banen en roepen de Minister op om hier integraal naar te
kijken.
De leden van de D66-fractie willen de Minister tevens enkele vragen voorleggen over
de investeringen in Sif. De Staat heeft voor dit project, dat zo belangrijk is voor
de energietransitie, garanties moeten afgeven omdat het project door onzekerheden
niet genoeg investeringen heeft kunnen aantrekken. Deze leden zijn kritisch dat we,
naar wat lijkt, op dit moment overheidsbeleid op stikstof repareren met financiële
regelingen en garantstellingen, omdat dit project dat van essentieel belang is voor
onze energietransitie geremd werd door stikstofonzekerheid. Kan de Minister hierop
evalueren? Hoe wordt erop gemonitord dat projecten die essentieel zijn doorgang kunnen
vinden? Is dit een gesprek dat de Minister ook in Europa voert? Hoe kijken andere
landen aan tegen deze ontwikkelingen en de algehele stikstofproblematiek in Nederland?
Lopen andere landen ook tegen stikstofproblematiek op? Indien daar nu nog geen sprake
van is, hebben andere landen zicht op eventuele problematiek in hun voorland? Hoe
gaan zij hiermee om?
De leden van de D66-fractie willen de Minister tot slot nog enkele vragen voorleggen
over prijsverschillen van levensmiddelen in Nederland en omliggende landen. Door territoriale
handelsbeperkingen is er op dit moment soms tot 30 procent prijsverschil voor identieke
producten uit dezelfde fabriek. Deze leden zijn van mening dat dit afbreuk doet aan
de interne markt. Is de Europese Commissie bezig met het realiseren van een Europese
markt voor levensmiddelen? Zo nee, is de Minister voornemens dit standpunt kenbaar
te maken tijdens de Raad? Wat zijn de mogelijkheden om op te treden tegen fabrikanten
die bewust prijsverschillen in stand houden? De leden van de D66-fractie vragen de
Minister kritisch te kijken naar de regels omtrent etikettering, waarbij het Warenwetbesluit
voorschrijft dat een etiket de taal van het land waarin het product wordt verkocht
dient te hebben. Zijn deze taalregels voorgeschreven vanuit Europese wetgeving? Hoe
kan het effect van deze verschillende etiketten en verpakkingen, waardoor identieke
producten met enorme prijsverschillen worden verkocht in diverse lidstaten, verkleind
worden? Kan de Minister toezeggen om zich in te zetten om deze kostenverschillen te
reduceren? Zo ja, op welke manier gaat zij zich hiervoor inzetten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie benadrukken ten eerste de voordelen van samenwerking binnen
Europa. Tweeëneenhalf miljoen extra banen, 800 miljard extra inkomsten en een vervijfvoudiging
van de onderlinge handel tussen lidstaten zijn wat deze leden betreft belangrijke
en concrete resultaten. De leden van de CDA-fractie focussen graag op wat goed is
beter maken en over wat goed is beter aan laten sluiten bij de praktijk.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het vaststellen van Europese regels maar
vooral op een goede manier implementeren in de praktijk vaak nog ingewikkelder is
dan op nationaal niveau. Daarom zijn deze leden blij te lezen dat de interne markt-actieagenda
beter moet gaan aansluiten bij de praktijk. De samenleving vormt zich niet naar theoretische
modellen en daarom moet bij het vaststellen van wetgeving altijd rekening gehouden
worden met de weerbarstige praktijk.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet voorstander is van het versnellen
van steunprocedures en gerichte verruiming van de steunkaders waar dat noodzakelijk
is voor de groene transitie, maar dat het kabinet terughoudend is voor wat betreft
een bredere versoepeling. Deze leden vragen wat het versnellen van steunprocedures
concreet betekent voor het kabinet en welke doelstellingen het kabinet voor ogen heeft
om deze versnelling ook daadwerkelijk in de praktijk te bewerkstelligen. Daarnaast
lezen de leden van de CDA-fractie dat het kabinet specifiek de groene transitie noemt.
Deze leden vragen waarom alleen de groene transitie wordt genoemd en of niet ook de
digitale transitie hierbij moet worden betrokken.
De leden van de CDA-fractie maken zich al langer zorgen over de staatssteunregels
en de gevolgen voor decentrale overheden, aangezien zij serieus te maken hebben met
ingewikkelde procedures als het bijvoorbeeld gaat om investeren in de leefbaarheid.
Deze leden zijn van mening dat het hoger gelegen doel van deze regelgeving is om bescherming
te bieden op het moment dat de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen
of bepaalde producties wordt vervalst of dreigt te vervalsen en dat het handelsverkeer
tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloedt. Maar deze leden zien ook de praktijk,
en die is dat decentrale overheden steun soms simpelweg moeten verlenen om bepaalde
voorzieningen in de lucht te houden, zoals lokale en regionale omroepen en lokale
sport- of cultuuraccommodaties, om het midden- en kleinbedrijf (mkb) in de kleine
kernen binnenboord houden of regionaal vervoer kunnen waarborgen. De leden van de
CDA-fractie zouden graag zien dat hier aandacht voor is in de interne markt-actieagenda.
Deze leden zijn benieuwd naar een reactie van de Minister hierop.
De leden van de CDA-fractie hebben al eerder gewezen op het belang van het creëren
van Europese kampioenen. Deze leden lezen in het verslag van een schriftelijk overleg
over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari 2023
(Kamerstuk 21501-30, nr. 572) dat het kabinet van mening is dat versoepeling van de mededingingsregels en het
concentratietoezicht niet bijdragen aan het versterken van het concurrentievermogen.
Deze leden constateren dat Frankrijk, Duitsland en Polen zich hierover in 2019 in
een manifest hebben uitgesproken en dat het kabinet daarop heeft gereageerd via de
kabinetspositie Europese concurrentiekracht (Kamerstuk 30 821, nr. 73). De leden van de CDA-fractie constateren dat het belang van het versterken van de
Europese concurrentiepositie vier jaar later alleen maar belangrijker is geworden
en vragen of de Minister het hiermee eens is. Deze leden vragen daarom of de Minister
wil toelichten in hoeverre de standpunten uit 2019 over de mededingingsregels en het
concentratietoezicht nu anders zijn vanwege de toegenomen noodzaak van het voeren
van strategisch industriebeleid, en of de Minister daarbij wil uitgebreid wil ingaan
op het huidige krachtenveld binnen Europa.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de uit de Europese Investeringsbank (EIB)
en het Europees Investeringsfonds (EIF) bestaande EIB-groep samen met Spanje, Duitsland,
Frankrijk, Italië en België het European Tech Champions Initiative hebben gelanceerd.
Deze leden vragen of het klopt dat Nederland wel meedeed met eerste initiatief, maar
nu niet met definitieve plan en, zo ja, wat hiervan de reden is.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister een update wil geven van de ontwikkelingen
met betrekking tot het Interne markt noodinstrument (SMEI).
De leden van de CDA-fractie maken zich enige zorgen over de gevolgen van de voorgestelde
verordening voor gemeenten. Deze leden vragen wat de positie van het kabinet is ten
aanzien van de passage in de eerste compromistekst van 26 januari 2023 dat gemeenten
die registratieprocedures hebben vastgesteld of gehandhaafd, verplicht worden om twee
jaar na de datum van toepassing verslag uit te brengen aan de Commissie over de toepassing
ervan (artikel 18). Deze leden vragen of dit niet leidt tot extra lasten voor gemeenten
en in hoeverre de Minister dit nodig acht. Zij n vragen of de Minister zich ervoor
wil inzetten dat de administratieve lasten voor gemeenten zo beperkt mogelijk blijven.
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er een Europees octrooigerecht komt dat
ervoor zorgt dat een Europees octrooi met één procedure in de meeste EU-lidstaten
geldig gemaakt kan worden. De leden van de CDA-fractie hebben eerder aandacht gehad
voor de uitleg van het octrooirecht in Nederlandse jurisprudentie ten aanzien van
automatische inbreukverboden, ook in relatie tot de jurisprudentie in landen als Duitsland
en België.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de status is van de uitvoering van de motie-Amhaouch
over onderzoeken of het proportionaliteitsbeginsel in relatie tot inbreukverboden
uit de Europese handhavingsrichtlijn voldoende vertaald is in het Nederlandse octrooirecht
(Kamerstuk 32 637, nr. 522). Deze leden vragen verder of de Minister wil toelichten in hoeverre het unitair
octrooipakket ervoor zorgt dat er meer lijn komt in jurisprudentie in verschillende
landen en hoe dit samenloopt met de hervorming van de Rijksoctrooiwet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
hierover geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige
stukken. Deze leden hebben enkele vragen rondom het agendapunt over de Green Deal
in het Industriële Tijdperk.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat belangrijke actuele onderwerpen,
zoals de Green Deal in het industriële tijdperk, worden besproken, maar missen concrete
doelen wat betreft de Europese industrie. Deze leden vragen welke strategie ten grondslag
ligt aan de vraag welke specifieke industrieën we in Europa willen ondersteunen. Hoe
wordt er onderscheid gemaakt tussen en ingespeeld op de verschillende benodigdheden
van de industrieën binnen de Unie? Het is onduidelijk of de Minister een visie voor
ogen heeft wat betreft de Europese industrie. Welke inhoudelijke doelen wil de Minister
bereiken met onze Europese industriepolitiek?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat de Minister geen soevereiniteitsfonds
binnen de EU en haar lidstaten wil implementeren. Zonder een dergelijk fonds ontstaat
de kans op het scheefgroeien van industrieën onder de lidstaten. Hoe ziet de Minister
dit? Hoe wil de Minister zonder een Europees soevereiniteitsfonds de bedrijven en
industrieën integraal toetsen, opdat de investeringen gebruikt worden om de doelstellingen
van de Europese groene industriepolitiek te behalen? Hoe wil de Minister zorgen dat
deze transitie gelijkmatig en inclusief verloopt onder de lidstaten?
De leden van de GroenLinks-fractie zien graag dat de Minister ook kritisch kijkt naar
de belangen die worden gehecht aan marktverstoring. Deze leden zijn van mening dat
wanneer de EU primair gericht blijft op het behouden van perfecte concurrentie binnen
de interne markt, terwijl andere grote geopolitieke spelers gelijktijdig hun eigen
markten vanuit de overheid ondersteunen, dit kan leiden tot concurrentienadelen en
een verzwakte positie van Europa op het wereldtoneel. Hoe ziet de Minister dit? Is
de Minister het met deze leden eens dat, aangezien andere grote geopolitieke spelers
(zoals de Verenigde Staten en China) wel acties ondernemen om de markt te verstoren
voor eigen belang, het voor Nederland van belang zich niet uitsluitend te focussen
op de voordelen van een EU voor de interne markt, maar ook op de politieke versterking
van Europa. Wat is de Minister van plan om de Europese positie binnen de geopolitieke
competitie te verbeteren?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.D. van Dijke, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.