Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de NZa-publicatie 'stand van de zorg 2022'
29 689 Herziening Zorgstelsel
Nr. 1180
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 februari 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de NZa-publicatie «stand van de zorg 2022».
De vragen en opmerkingen zijn op 24 november 2022 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 17 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
8
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
8
II.
Reactie van de Minister
10
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse de publicatie Stand van de Zorg
2022 van de Nederlandse Zorgautoriteit gelezen (NZa) en zij danken de NZa voor dit
rapport. Het is een bevestiging van eerdere verwachtingen dat de zorg anders ingericht
moet worden om deze toegankelijk en van hoge kwaliteit te houden. Genoemde leden onderschrijven
de conclusies uit dit rapport en hebben hierbij nog enkele vragen.
Zij ontvangen veel signalen van mensen die zich zorgen maken over de stijgende zorgkosten,
de hoge werkdruk in de zorg, de tekorten aan personeel en de lange wachtlijsten. De
leden van de VVD-fractie delen dan ook de oproep dat stevige keuzes nodig zijn om
de zorg nu en in de toekomst toegankelijk en betaalbaar te houden voor iedereen. Zij
vinden het van belang dat de samenleving goed meegenomen wordt in deze keuzes. Deze
leden vragen de Minister wat de stand van zaken is met betrekking tot de maatschappelijke
gesprekken die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op dit moment voert over
de toekomstbestendigheid van onze zorg.
In het rapport is ook te lezen dat de overheid, zorgaanbieders en zorgverzekeraars
mensen moeten voorbereiden op de noodzaak en de consequenties van passende zorg, waarbij
een burgerberaad als voorbeeld wordt genoemd. Uit ervaring met soortgelijke initiatieven
met actief betrokken burgers weten deze leden dat een groot risico van een burgerberaad
is dat het extra bureaucratie optuigt, leidt tot extra complexiteit en niet noodzakelijkerwijs
tot keuzes of prioritering. Genoemde leden vragen wat het concrete doel is van een
eventueel burgerberaad en hoe de Minister voorkomt dat extra bureaucratie en complexiteit
ontstaat.
Deze leden lezen dat het landelijk aan goede data ontbreekt om per regio inzichtelijk
te maken wat de zorgvraag is, hoe deze zich ontwikkelt en hoe deze zich verhoudt tot
het beschikbare aanbod. Hoe en op welke termijn zijn regio’s in staat om de zorgvraag
in kaart te hebben en welke databronnen hebben ze daarbij nodig? Hoe zorgt de Minister
dat beter in kaart is/wordt gebracht hoe de zorgvraag in regio’s zich ontwikkelt?
Hoe ziet de Minister de rol van innovaties (technologie, digitalisering, maar ook
sociale innovaties rondom multidisciplinaire zorg) als het gaat om de gewenste ontwikkelingen
op het gebied van toegankelijkheid?
De leden van de VVD-fractie zijn overtuigd dat de zorgverzekeraars een rol kunnen
en moeten pakken als het gaat om preventie. Zij lezen echter dat afspraken tussen
zorgaanbieders en zorgverzekeraars over de bekostiging van preventie-initiatieven
nog moeizaam tot stand komen. Dit komt onder andere door de onduidelijkheid over de
effectiviteit van innovatieve interventies en over de vraag of een interventie binnen
het zorgdomein of het sociaal domein bekostigd moet worden. Genoemde leden vinden
het goed te lezen dat vanuit het Zorginstituut Nederland dit jaar verschillende documenten
zijn uitgebracht om deze vragen te beantwoorden, zoals de duiding van valpreventie
en de wegwijzer voor leefstijlinterventies. Hoe wordt duidelijk of het beantwoorden
van deze vragen ook effect gaat hebben op de inzet van verzekeraars op preventie?
Genoemde leden willen weten hoe zorgbemiddeling meer gepromoot en geïntensiveerd kan
worden in relatie tot de wachtlijsten en inhaalzorg. Deze leden hebben verscheidene
keren naar voren gebracht dat een combinatie van organisatie, versnippering en achterstand
in digitalisering de problematiek rondom de wachtlijsten verergert. Hoe staat het
met de uitvoering van de motie van de leden Bikker en Van den Hil1 over het uitwerken van de mogelijkheid dat zorgverzekeraars wachtenden zo vroeg mogelijk
in beeld krijgen en hen zelf mogen benaderen?
Ten aanzien van de zich ontwikkelende zorgkosten lezen genoemde leden in zowel het
Integraal Zorgakkoord (IZA) (Kamerstuk 31 765, nr. 65), als in de Stand van de zorg 2022 de stappen die gezet zullen en moeten worden om
de risicoverevening te verbeteren. Zij lezen in het IZA dat alle partijen ervan overtuigd
zijn dat nieuwe bronnen van data die voorspellend zijn voor de toekomstige zorgkosten
van verzekerden zeer welkom zijn, zeker naarmate die data dichter aansluiten bij de
gezondheid van de verzekerde en minder een weerslag zijn van de behandeling van de
verzekerde. Data die dicht bij gezondheid aansluiten, zouden minder gevoelig zijn
voor het risico dat vanuit de risicoverevening belemmeringen op de prikkels tot passende
zorg zouden uitgaan. De leden van de VVD-fractie vragen hoe werk gemaakt zal worden
van het aanboren van nieuwe databronnen om toekomstige zorgkosten voor verzekerden
beter te voorspellen.
De leden van de VVD verwijzen in hun inbreng naar de risicovereveningsparagraaf in
het IZA. Zoals daarin te lezen is, is het verminderen van over- en ondercompensaties
de primaire opgaven voor de risicoverevening. Daar wordt, zoals het onderzoeksprogramma
van de risicoverevening laat zien, ook komend onderzoeksjaar weer vol op ingezet.
Hierbij wordt ook naar andere oplossingen gekeken dan de «klassieke oplossingen» van
het toevoegen of verfijnen van kenmerken, maar ook naar andere schattingstechnieken
zoals constrained regression. Waar mogelijk en relevant wordt in zulke onderzoeken
ook onderzocht of nieuwe databronnen een toegevoegde waarde hebben.
Zij willen graag weten hoe de Minister deze Stand van de zorg ziet in relatie tot
de ambitie om de gezondheidsverschillen tussen (groepen) Nederlanders te verkleinen.
In het rapport valt te lezen dat de solidariteit steeds meer onder druk komt te staan.
Genoemde leden zijn benieuwd naar wat de visie van de Minister is als het gaat om
solidariteit en de druk daarop. Hoe definieert de Minister het eventueel verdwijnen
van solidariteit? Hoe ziet dat eruit in de praktijk?
De leden van de VVD-fractie lezen dat zorgprofessionals het voortouw zouden moeten
nemen en krijgen als het gaat om prioriteren van zorg. Hoe ziet de Minister een plek
hierbij voor de initiatiefwet Ellemeet/Tielen2 die inmiddels door beide Kamers is aangenomen? Hoe komt de zeggenschap uit deze wet
tot uitvoering? Wat wordt vanuit het ministerie gedaan om in gesprek te zijn met zorgprofessionals
over hun visie op de druk op de zorg en hun ideeën om het anders in te richten?
De NZa roept de Minister van VWS als stelselverantwoordelijke op om samen met «het
zorgveld» per zorgsector, en waar nodig sectoroverstijgend, beleid te ontwikkelen
voor het toegankelijk houden van de zorg in plotselinge situaties van krapte. Hoe
en op welke termijn is de Minister voornemens om op die oproep in te gaan?
Het rapport gaat uitgebreid in op de brede stand van de zorg en bevat diverse constateringen,
verwachtingen en verbeterpunten. Genoemde leden willen graag weten waar de Minister
de grootste zorg over heeft en op welke manier hij die zorg aanpakt. Met andere woorden:
waar ligt wat betreft de Minister de absolute prioriteit om de zorg toegankelijk en
van hoge kwaliteit te houden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de publicatie
van de NZa. Zij onderschrijven grotendeels de analyse die van de huidige zorg wordt
gemaakt. Deze leden hebben naar aanleiding van de publicatie een aantal vragen en/of
opmerkingen voor de Minister.
De NZa schrijft dat een kritisch punt is bereikt in de zorg. Er moeten keuzes worden
gemaakt. Genoemde leden delen de bevinding van de NZa en menen dat de Minister met
het IZA op veel van de besproken onderwerpen stappen heeft gezet. De richting waar
de NZa voor pleit, namelijk meer samenwerking en regionaal maatwerk, lezen deze leden
ook terug in de bewoordingen van het IZA. Desalniettemin roept de NZa ook op tot een
bepaalde bewustwording. Een appél op zelfredzaamheid en op verantwoordelijkheid. De
leden van de D66-fractie pleiten ook voor een eerlijk verhaal over de zorg en de bijbehorende
(on)mogelijkheden. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat een inspanning
nodig is vanuit de overheid (bijvoorbeeld middels een publiekscampagne) om het zorgveld
én de zorggebruiker mee te krijgen in deze nieuwe richting?
Genoemde leden zien in financiering en contractering een belangrijke knop waaraan
gedraaid kan worden om de juiste beweging op gang te brengen. Financering sluit nu
ook vaak nog niet aan bij hoe we ons zorgstelsel willen inrichten. Voor de leden van
de D66-fractie is het duidelijk dat op specifieke gebieden alternatieve methodieken
ontworpen moeten worden. Bijvoorbeeld de risicoverevening. De NZa schrijft dat het
voorkomt dat zorgverzekeraars nu minder worden gecompenseerd bij de inzet van passende
zorg. Onlangs is het vereveningsmodel naar aanleiding van een jaarlijks onderzoek
weer aangepast. Genoemde leden willen van de Minister weten of deze verkeerde prikkel
(terughoudendheid bij het inkopen van zorg) in 2023 niet meer van invloed is.
De leden van de D66-fractie hopen dat de Minister urgentie voelt bij het zoeken naar
alternatieve bekostigingsmechanismen. Zo wordt nog maar weinig gebruikgemaakt van
bundelbekostiging in de medisch-specialistische zorg. Is de Minister het met deze
leden eens dat pilots met alternatieve bekostiging breder uitgerold kunnen worden?
Ook blijkt er een brede belangstelling3 voor een sectoroverstijgende betaaltitel. Genoemde leden willen graag van de Minister
weten hoe hij hierover denkt en wat zijn plannen in dit kader zijn.
Voor veel van de geschetste adviezen uit de publicatie van NZa vragen genoemde leden
wie hierop controleert en wie een doorzettingsmacht heeft. De NZa wijst bijvoorbeeld
op een verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars bij de inkoop en bij zorgaanbieders
bij het opstellen van regionale plannen. Maar het zorgveld heeft zelf vaak ook een
belang. Ziet de Minister het als zijn rol om op de voortgang te controleren en zijn
doorzettingsmacht te gebruiken waar nodig?
Er zijn enkele trends waar genoemde leden nog vragen over hebben. Zij willen zich
graag uitspreken voor het potentieel van kortdurende zorg. Helaas blijkt uit de publicatie
van de NZa dat dit nog maar weinig wordt ingezet. Welke mogelijkheden ziet de Minister
om dit uit te breiden?
Ook blijkt uit de publicatie dat er in 2022 niet is geslaagd om de zorgachterstand
weg te werken die tijdens de pandemie is opgelopen. Genoemde leden hebben eerder benadrukt
dat private zorginstellingen hierin een rol kunnen vervullen. Deelt de Minister deze
opvattingen en wat zijn eventuele stappen die de Minister daarin kan nemen?
Tenslotte zijn de zorgpremies voor 2023 bekendgemaakt. Ondanks de oproep van de NZa
om het aantal polissen terug te dringen, is het aantal polissen dit jaar met bijna
10% gestegen. Deelt de Minister de opvatting van de leden van de D66-fractie dat het
voor de consument beter zou zijn om deze «wildgroei» aan polissen terug te brengen
tot een kleiner aantal? Ziet de Minister een rol voor zichzelf om deze markt meer
te reguleren en welke opties heeft hij daartoe?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de NZa-publicatie: «Stand van
de zorg 2022» en wensen hierover enkele vragen te stellen aan de Minister. Genoemde
leden lezen in de NZa-publicatie dat mensen niet meer altijd de zorg krijgen die zij
nodig hebben. Hoewel deze leden hier al jaren voor waarschuwen, is het uitermate zorgelijk
dat de NZa dit nu onomwonden constateert. Deelt de Minister deze zorgen? Als oorzaak
wordt het personeelstekort in de zorg genoemd. Is de Minister het daarmee eens? Zo
ja, wat zegt dit dan over het zorgbeleid het afgelopen decennium, dat massaontslagen
in de zorg veroorzaakte en een rem zette op zorgopleidingen? Wordt het geen tijd om
het afbraakbeleid in de zorg onder kabinet-Rutte II als oorzaak aan te wijzen van
de huidige problemen?
Deelt de Minister de mening van genoemde leden dat personeelstekorten in de zorg nooit
gezien mogen worden als een gegeven omdat zorgvragers dan zonder zorg komen te zitten?
Er werken ongeveer 1,4 miljoen mensen in de zorg en ze werken gemiddeld 24,5 uur per
week. Verschillende onderzoeken tonen aan dat het tekort van 50.000 zorgmedewerkers
ingelost kan worden als dit gemiddelde 26,5 uur per week wordt. Deelt de Minister
de mening dat personeelstekorten in de zorg oplosbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Welke
acties heeft de Minister ondernomen om personeelstekorten op te lossen, zonder dat
er meer zorgmedewerkers bij hoeven te komen? Bij een tekort van 50.000 zorgmedewerkers
en een gemiddelde loonsom van 65.000 euro (Centraal Planbureau (CPB)) heeft de Minister
3,25 miljard euro nodig als extra loonsom voor extra uren gemaakt door de 1,4 miljoen
zorgmedewerkers die reeds in de zorg werken. Is de Minister bereid dit geld extra
beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet? Het verzamelinkomen voor de zorgtoeslag
ligt op ruim 41.000 euro. Is de Minister bereid uit te laten zoeken hoeveel zorgmedewerkers
hoeveel uur meer gaan werken als de Minister deze grens optrekt naar 50.000 euro?
Zo nee, waarom niet? Welke regels zijn sinds het laatste debat over de arbeidsmarkt
in de zorg4 geschrapt?
De leden van de PVV-fractie zijn geschokt dat in een welvarend land als Nederland
nu wordt gesproken over schaarste: schaarste in het zorgaanbod en dat men daar maar
aan moeten wennen. Genoemde leden vinden dat onacceptabel. De schaarste is veroorzaakt
door beleid. Wijzig dat beleid en hef de schaarste op in plaats van een beroep te
doen op de zelfredzaamheid van patiënten. Genoemde leden willen weten of de Minister
de waarschuwing van de NZa ter harte neemt dat er tweedeling dreigt in de zorg. Want
dat is waar deze inzet op zelfredzaamheid voor het gaat zorgen. Namelijk: een tweedeling
in de zorg tussen degenen die zichzelf inderdaad weten te redden of daar de middelen
voor hebben, en degenen die dat niet voor elkaar krijgen. Hoe gaat de Minister deze
laatste groep helpen en ondersteunen? Want de tijd dringt, zoals ook de NZa aangeeft:
«We zijn veel dichter bij dit punt dan menigeen denkt. Beleid om keuzes te maken en
zorg te prioriteren is inmiddels noodzaak».
De leden van de PVV-fractie zijn verbijsterd dat in de publicatie wordt gesteld dat
als patiënten zichzelf niet kunnen redden, dat ze het dan maar moeten leren en dat
ze alleen hulp kunnen krijgen als ze dat niet kunnen. Deze leden vinden dit een gotspe,
dat men moet aantonen dat men zichzelf niet kan redden, dat men geen familie, buren
of vrienden heeft die kunnen helpen, dat men het ook niet kan leren en dat men dan
pas zorg kan krijgen. En dat wordt passende zorg genoemd. Deze leden hopen dat de
Minister hier afstand van neemt, evenals van de oproep van de NZa om voorwaarden te
gaan stellen aan welke zorg wel of niet gegeven gaat worden in de toekomst. Medische
zorg dient altijd gegeven te worden, volgens deze leden. Is de Minister het hiermee
eens?
Genoemde leden lezen in de publicatie dat contractering tussen zorgverzekeraars en
zorgaanbieders wederom als oplossing naar voren wordt geschoven. Eerst werd benadrukt
dat contractering de kwaliteit van zorg zou verbeteren, en nu dat niet bewezen kan
worden, wordt contractering genoemd als oplossing voor het personeelstekort. Deze
leden vinden dit onbegrijpelijk. Gaat de Minister hier in mee? Deze leden begrijpen
overigens heel goed waarom zorgaanbieders liever zonder contract werken en dus zonder
allerlei niet-medisch opgelegde eisen en verantwoordingsformulieren. Zij achten het
dan ook een zinloos traject om deze zorgaanbieders tot contractering te dwingen. De
kans is groot dat ze de zorg dan eerder verlaten en nieuwkomers zal het weerhouden
in de zorg te beginnen en daarmee is het personeelstekort helemaal niet opgelost.
Graag ontvangen genoemde leden een reactie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de publicatie «Stand van de zorg
2022» van de NZa. Voor deze leden hoort solidariteit aan de basis van het zorgstelsel
te staan. Dat de NZa nu concludeert dat op een harde tweedeling wordt afgestevend
in de zorg, is dan ook meer dan zorgelijk. Genoemde leden hebben daarom enkele vragen
aan de Minister.
Deze leden vragen ten eerste of de Minister het beeld herkent dat door de NZa geschetst
wordt, dat de zorg een kritisch punt heeft bereikt waarbij mensen lang niet altijd
meer de zorg krijgen die zij nodig hebben. Deelt de Minister daarnaast ook het beeld
dat het zorgaanbod niet in elke regio hetzelfde of gelijk is? De NZa wijst er terecht
op dat er een appèl moet komen op mensen die dat kunnen, dat zij of hun eigen netwerk
meer zelf moeten gaan doen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister dit
voor zich ziet. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er een sterker appèl komt op
zelfredzaamheid en weerbaarheid? De NZa wijst er echter ook terecht op dat mensen
die het niet zelf kunnen, geholpen moeten worden. Genoemde leden vragen hoe de Minister
voornemens is de ondersteuning voor deze kwetsbare mensen te verbeteren.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met de NZa eens is dat zorgverzekeraars
minder moeten concurreren bij het investeren in gezondheid. Zo nee, waarom niet? Zo
ja, op welke wijze gaat de Minister er dan voor zorgen dat het beleid van de dominante
zorgverzekeraar in een regio in het vervolg gevolgd wordt?
De NZa wijst er in paragraaf 2.1 over toegankelijkheid op dat bij plotselinge schaarste
maatwerk in de regio nodig is. Om ook in plotselinge situaties van krapte de zorg
toegankelijk te houden, zal het nodig zijn om keuzes te maken over hoe de zorg wordt
geleverd en/of welke zorg wel en welke zorg even niet geleverd kan worden, zo schrijft
de NZa. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij dit voor zich ziet.
Op welke wijze moeten hier in de toekomst regionale afspraken over gemaakt worden?
Wie moet hierbij de regierol hebben als het aan de Minister ligt? Hoe gaat de Minister
ervoor zorgen dat administratieve lasten in een snel tempo lager worden zodat er meer
ruimte is om zorg te leveren? Hoe gaat de Minister zorgen dat bewezen niet-effectieve
zorg niet meer vergoed wordt en niet meer kan worden verleend? Hoe gaat de Minister
zorgen dat bewezen tijdbesparende innovaties (GUPTA-rapport) eenduidig worden toegepast?
Hoe gaat de Minister zorgen dat meer voorwaarden gesteld kunnen worden bij toelating
in het pakket5 zodat onder andere informatie beschikbaar komt over werkelijke effectiviteit van
een behandeling en niet alleen op basis van clinical trials?
De NZa vraagt aan de bewindspersonen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport om met hen te onderschrijven dat de arbeidsmarktkrapte nu al consequenties
heeft voor de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister of hij dit daadwerkelijk onderschrijft. Zo nee, waarom niet? Zo
ja, hoe reageert de Minister op de oproep van de NZa dat het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport als stelselverantwoordelijke op korte termijn samen met het zorgveld
per zorgsector, en waar nodig sectoroverstijgend, beleid moet ontwikkelen voor het
toegankelijk houden van de zorg in plotselinge situaties van krapte?
Genoemde leden vragen de Minister tevens om te reageren op de aansporing van de IGJ
tot realistische verwachting en heldere communicatie over kwaliteit van zorg6. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het voor burgers helder is dat het streven
naar optimale kwaliteit van zorg geplaatst moet worden naast wat mogelijk is?
In paragraaf 2.2 over passende bekostiging en contractering schrijft de NZa dat de
financiële effecten van het huidige risicovereveningsmodel belemmerend kunnen werken
voor de inzet van preventie, innovatieve behandelingen of substitutie naar eerstelijnszorg.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister van plan is de risicoverevening
aan te passen zodat het inkopen van passende zorg geen nadelige financiële gevolgen
zal hebben voor zorgverzekeraars.
Zij vragen op welke termijn de Minister verwacht het geplande onderzoek naar verbetering
van de risicoverevening ten behoeve van de groep ouderen en chronische zieken naar
de Kamer te kunnen sturen. Aan welke ex ante maatregelen denkt de Minister om vanaf
2024 de compensatie van gezonde en chronisch zieke verzekerden in de risicoverevening
structureel te verbeteren?
De NZa schrijft dat zij in het najaar focusgroepen organiseert om met veldpartijen
de haalbaarheid en voor- en nadelen te verkennen van enkele ideeën over de vraag hoe
via bekostiging de beschikbaarheid van uitkomstinformatie vergroot kan worden. De
leden van de CDA-fractie vragen welke veldpartijen bij deze focusgroepen aansluiten.
Deze leden vragen tevens of de Kamer geïnformeerd wordt over de resultaten van deze
focusgroepen en of de beschikbaarheid van deze informatie openbaar zal zijn, dus ook
voor patiënten.
Ondanks goede voorbeelden worden nog heel beperkt afspraken gemaakt over alternatieve
bekostigingsvormen zoals bundelbekostiging, terwijl de NZa juist hoopt dat met prospectieve
bundelbekostiging de huidige volumeprikkel in het stelsel sterk kan worden gereduceerd.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister van plan is ervoor te gaan zorgen
dat er geen vrijblijvendheid meer is in het overnemen van goede voorbeelden, zodat
er bijvoorbeeld meer gebruikgemaakt wordt van bundelbekostiging.
De NZa geeft in paragraaf 2.3 over samenwerken aan passende zorg aan dat regioplannen
een belangrijk stuurmiddel zijn voor de transitie naar passende zorg. Om een betrouwbaar
beeld te krijgen, is volgens de NZa een uniforme digitale infrastructuur voorwaardelijk.
De leden van de CDA-fractie steunen dit en vragen daarom de Minister welke stappen
hij onderneemt om een dergelijke uniforme digitale infrastructuur op te zetten. Kan
de Minister daarbij een tijdlijn geven wanneer deze uniforme digitale infrastructuur
klaar moet zijn?
In de derde paragraaf over trends in sectoren staat dat tussen 2019 en 2021 bijna
40.000 mensen hebben deelgenomen aan een gecombineerde leefstijlinterventie (GLI).
De NZa geeft echter aan dat deze vormen van zorg nog niet overal in het land beschikbaar
zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven in welke regio’s
de GLI nog niet wordt aangeboden, en wat hiervan de reden is. Kan de Minister daarnaast
aangeven wat de resultaten zijn?
Ten opzichte van vorig jaar is het aantal polissen toegenomen van 57 naar 60. Ook
het aantal polissen met beperkende voorwaarden is gestegen van 16 naar 21. De NZa
geeft aan dat per 2023 maatregelen worden getroffen om een verdere segmentering van
de markt te stoppen. De leden van de CDA-fractie vragen aan welke maatregelen de Minister
denkt om deze verdere segmentering te stoppen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de publicatie «Stand van de zorg
2022» van de NZa. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden
maken zich zorgen over de door de NZa geschetste tweedeling in de zorg. Zij constateren
echter ook dat de Minister niet bereid lijkt te zijn om te komen tot de fundamentele
keuzes die nodig zijn om dit tegen te gaan, zoals het afschaffen van het eigen risico,
het fatsoenlijk belonen van zorgverleners en het afschaffen van de marktwerking in
de zorg. Hoe verwacht de Minister om deze tweedeling tegen te gaan, als de keuzes
die nodig zijn om klassenzorg tegen te gaan, taboe worden verklaard?
Genoemde leden lezen in het rapport dat het aantal polissen met beperkende voorwaarden
en het aantal mensen met zo’n polis opnieuw is gestegen. Zij constateren dat dit de
toegang tot de zorg van deze mensen verslechtert. Zij vragen de Minister daarom wat
hij van plan is om te doen om deze ontwikkeling tegen te gaan. Voorts vragen deze
leden of de bestaande «polisjungle» de oorspronkelijke bedoeling van de Zorgverzekeringswet
was. Kan de Minister toelichten in hoeverre de enorme verscheidenheid aan polissen
bijdraagt aan betere, betaalbare en toegankelijke zorg? Daarnaast constateren deze
leden dat de stijging van het aantal mensen met een polis met beperkende voorwaarden
ook te maken heeft met de forse stijging van de zorgpremie, waardoor deze voor steeds
meer mensen lastig te betalen is. Zij stellen dat dit de huidige financieringssystematiek
van de zorgverzekering steeds lastiger houdbaar maakt. Daarom vragen zij of de Minister
bereid is om te onderzoeken op welke manier het mogelijk zou zijn om de zorgverzekering
meer uit de belastingen te betalen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met grote zorgen kennisgenomen van de publicatie
«Stand van de zorg 2022» van de NZA. Zorgen omdat de NZa waarschuwt voor een tweedeling
tussen mensen die de weg weten te vinden in het zorglandschap en over voldoende middelen
beschikken en mensen voor wie dat niet geldt. Maar ook zorgen omdat de NZa waarschuwt
voor de verschillen in beschikbare zorg tussen regio’s. Het lid van de BBB fractie
heeft daarom een aantal vragen.
Genoemd lid wil weten hoe de Minister de uitspraak vanuit de NZa: «we stevenen af
op een harde tweedeling», beoordeelt. Het lid van de BBB-fractie is van mening dat
inderdaad steeds grotere verschillen ontstaan in de toegankelijkheid van zorg tussen
verschillende bevolkingsgroepen. Door middel van de zorgtoeslag wordt getracht om
voor de laagste inkomens wat pijn te verzachten maar in de praktijk blijkt dat deze
mensen toch moeite hebben om eigen bijdrages en eigen risico te betalen. Genoemd lid
denkt dat dit probleem door de hoge inflatie verder zal groeien. Deelt de Minister
deze zorgen?
Het lid van de BBB-fractie denkt dat het steeds ophogen van de zorgtoeslag ter compensatie
van hogere zorgkosten een doodlopende weg is. Niet alleen kan de zorgtoeslag bijvoorbeeld
ook gebruikt worden om andere financiële gaten te dichten, maar daarnaast ontstaan
steeds meer problemen bij de groep die geen zorgtoeslag krijgt: de middeninkomens.
Genoemd lid denkt dat het stelsel fundamenteel anders moet en ziet veel voordelen
in het concept zoals de SP-fractie voorstelt: een nationaal zorgfonds. In hoeverre
heeft de Minister hier al eens serieus naar gekeken? Zou de Minister deze mogelijkheid
serieus willen onderzoeken?
Het genoemde lid wil graag weten hoe de Minister «zelfredzaamheid» gaat bevorderen.
Hoe ziet de Minister de rol van mantelzorgers in relatie tot zelfredzaamheid? De Europese
Commissie vindt de mantelzorgers van groot belang en wil meer financiële en sociale
zekerheid voor deze groep. Hoe denkt de Minister dit in te gaan vullen? Het lid van
de BBB-fractie wil erop wijzen dat mantelzorg veel vraagt van mensen. Het is logisch
dat bij een steeds minder toegankelijke zorg, steeds meer mensen (noodgedwongen) mantelzorger
worden. Maar dit eist vaak een hoge tol van deze mantelzorgers. Genoemd lid is dan
ook van mening dat problemen in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van zorg niet
afgeschoven mogen worden op mantelzorgers. Deze mensen moeten gefaciliteerd worden.
Daarbij gaat het niet alleen over financiële middelen, maar ook het mogelijk maken
van de combinatie zorg en werk bijvoorbeeld. Graag ontvangt genoemd lid een reflectie
van de Minister hierop.
Het lid van de BBB-fractie heeft ook vragen over het verschuiven van het thema «ziekte»
naar «gezondheid», waar ook NZa naar verwijst. Zij onderschrijft dit uitgangspunt
van harte, maar denkt dat het makkelijker gezegd dan gedaan is. In de praktijk zijn
protocollen leidend. Als voorbeeld: een jonge vrouw krijgt een hartinfarct en herstelt
daar goed van. Er is geen hartschade, ze was in goede conditie en heeft deze conditie
snel weer terug. Dan wordt toch verplicht hartrevalidatie gestart, omdat dat nu eenmaal
«hoort». De vrouw ziet de toegevoegde waarde niet, voelt zich niet gehoord, maar start
het traject, omdat ze anders niet terug naar haar werk mag. Een andere hartpatiënt
in dezelfde groep wordt na de standaard hartrevalidatie «ontslagen», maar heeft nog
een slechte conditie, is onzeker en wil graag door. Dit kan niet, want het traject
heeft het maximaal aantal keren bereikt. De vrouw wil de haar nog resterende afspraken
graag aan de man gunnen, zij heeft het toch niet nodig. Ook dat kan niet. Als het
gaat om passende zorg en focus op gezondheid dan is daar in dit voorbeeld toch echt
geen sprake van. Hier anders mee om gaan vergt een totaal andere manier van kijken
naar de zorg. Het vergt dat de patiënt echt centraal staat. Dat er ook naar de patiënt
geluisterd wordt. Het lid van de BBB-fractie denkt dat passende zorg start bij zorg
die past bij de patiënt. Uiteindelijk is dat ook de meest efficiënte zorg. De Minister
regelt de zorg nu in passend bij het systeem. De patiënt moet zich aanpassen aan het
systeem. De NZa schrijft «niet beginnen bij het systeem, maar bij de vraag wat nodig
is.» De NZa ziet dit meer op populatieniveau, door uitgaande van de gezondheidsstatus
van de populatie, de vraag naar ondersteuning en zorg in kaart te brengen. Het lid
van de BBB-fractie denkt dat dit vooral een slag is voor beleidsmakers, maar dat de
echte omslag op de werkvloer plaats moet vinden: bij de artsen en de verpleegkundigen.
Zij willen dit wel, maar worden daarin vaak belemmerd door regelgeving, vanuit het
Rijk maar ook vanuit de zorgverzekeraars. Genoemd lid wil daarom weten hoe de Minister
deze omslag concreet gaat maken. Is de Minister voornemens om dit inderdaad via zorgverzekeraars
in te gaan zetten? Beseft de Minister dat het niet zo is dat de zorgverzekeraars verandering
moeten bewerkstelligen bij de zorgverleners, maar dat juist verandering bewerkstelligd
moet worden bij de zorgverzekeraars?
Het lid van de BBB-fractie kan zich vinden in de definitie die NZa hanteert voor passende
zorg: «Passende zorg is zorg die samen met de patiënt tot stand komt, is de juiste
zorg op de juiste plek en gaat niet over ziekte, maar over gezondheid en preventie.»
Maar genoemd lid heeft nog steeds grote moeite met hoe de Minister «de juiste zorg
op de juiste plek» invult. Zij vraagt daarom of de Minister de aangenomen motie van
het lid van den Berg7 inzake kwaliteit van de zorg, actief betrekt bij het nader invullen van het Integraal
Zorgakkoord en de werkagenda’s, zodat nabijheid van zorg onderdeel is van passende
zorg.
Het lid van de BBB-fractie vraagt verder of de zorgverzekeraars de aangewezen organisaties
zijn om te investeren in gezondheid zoals de NZa adviseert. Hoe ziet de Minister dit?
Op welke wijze zou dit moeten gebeuren? Genoemd lid denkt dat het integraal benaderen
van gezondheid, zoals ook in het Integraal Zorgakkoord wordt omschreven, van groot
belang is. Waarbij gezondheid niet los gezien kan worden van andere beleidsterreinen,
zoals armoede, schulden, huisvesting en werk. Hoe ziet de Minister de rol van de zorgverzekeraars
in dit geheel?
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de NZa voorstelt dat zorgverzekeraars elkaar
niet beconcurreren op het thema gezondheid. Ook hierin ziet genoemd lid ondersteuning
voor het anders inrichten van het stelsel, bijvoorbeeld volgens het eerder genoemde
nationale zorgfonds. De NZa schrijft: «(...) Die heeft alles te maken met het huidige
financieringsmodel. Als je betaalt voor productie krijg je productie. Als je betaalt
voor gezondheid krijg je gezondheid. Betaal dus voor gezondheid.» Welke aangrijpingspunten
ziet de Minister in deze opmerking van de NZa en gaat de Minister daar wat mee doen?
Ten slotte vraagt het lid van de BBB-fractie aandacht voor de opmerking van de NZa,
dat passende zorg inkopen voor een zorgverzekeraar niet altijd loont. Dit heeft te
maken met de zogenaamde risicoverevening. Hoe ver staat de Minister met het onderzoek
naar risicoverevening en een eventuele aanpassing van dit systeem?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse de publicatie Stand van de Zorg
2022 van de Nederlandse Zorgautoriteit gelezen (NZa) en zij danken de NZa voor dit
rapport. Het is een bevestiging van eerdere verwachtingen dat de zorg anders ingericht
moet worden om deze toegankelijk en van hoge kwaliteit te houden. Genoemde leden onderschrijven
de conclusies uit dit rapport en hebben hierbij nog enkele vragen.
Zij ontvangen veel signalen van mensen die zich zorgen maken over de stijgende zorgkosten,
de hoge werkdruk in de zorg, de tekorten aan personeel en de lange wachtlijsten. De
leden van de VVD-fractie delen dan ook de oproep dat stevige keuzes nodig zijn om
de zorg nu en in de toekomst toegankelijk en betaalbaar te houden voor iedereen. Zij
vinden het van belang dat de samenleving goed meegenomen wordt in deze keuzes. Deze
leden vragen de Minister wat de stand van zaken is met betrekking tot de maatschappelijke
gesprekken die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op dit moment voert over
de toekomstbestendigheid van onze zorg.
De IGJ ziet dat aanbieders van zorg en jeugdhulp naar oplossingen zoeken om zorg en
jeugdhulp te laten doorgaan terwijl de personeelstekorten groeien. Het zoeken naar
innovatieve oplossingen en inzetten op goed werkgeverschap, samenwerking en technologie
wil de IGJ stimuleren. Dit doet de IGJ door er aandacht voor te hebben in het toezicht.
Ook draagt de IGJ bij aan het bevorderen van een actieve leercultuur gericht op passende
zorg mede aan de hand van het Kader passende zorg.
Aanbieders van zorg en jeugdhulp voelen zich wel eens geremd om het anders te doen
omdat ze bang zijn dat de IGJ het niet goed vindt. Maar dikwijls is er binnen een
norm ruimte om het anders te doen. De IGJ gaat meer uitdragen dat zij ruimte geeft
om het anders te doen. Als de ruimte er niet is binnen de norm, is het mogelijk om
er onderbouwd van af te wijken op voorwaarde dat de zorg en jeugdhulp goed en veilig
is. Als de IGJ merkt dat in de praktijk vaak van een norm wordt afgeweken bespreekt
de IGJ dat met koepels en beroepsorganisaties die de norm opstellen. De IGJ stelt
zelf geen kwaliteitsnormen op, maar gaat uit van wetgeving en veldnormen van beroepsverenigingen
en koepels van aanbieders.
Ondanks alle inspanningen zal het sommige aanbieders niet meer lukken om nog goede
zorg of jeugdhulp te bieden. Het blijft de taak van de IGJ om een grens te trekken
als de kwaliteit of veiligheid van de zorg of jeugdhulp onvoldoende is. Als een onderliggend
probleem bij meerdere aanbieders (in een regio) speelt, zal de IGJ haar zorgen naar
buiten brengen.
In het rapport is ook te lezen dat de overheid, zorgaanbieders en zorgverzekeraars
mensen moeten voorbereiden op de noodzaak en de consequenties van passende zorg, waarbij
een burgerberaad als voorbeeld wordt genoemd. Uit ervaring met soortgelijke initiatieven
met actief betrokken burgers weten deze leden dat een groot risico van een burgerberaad
is dat het extra bureaucratie optuigt, leidt tot extra complexiteit en niet noodzakelijkerwijs
tot keuzes of prioritering. Genoemde leden vragen wat het concrete doel is van een
eventueel burgerberaad en hoe de Minister voorkomt dat extra bureaucratie en complexiteit
ontstaat.
Het kabinet is er voorstander van de samenleving op een directere manier te betrekken
bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. De kennis en ervaring die hiermee
wordt opgehaald kan weer ingezet worden om tot betere (beleids)keuzes te komen. In
het Integraal Zorgakkoord (IZA) en in het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor
Ouderen (programma WOZO) (Kamerstuk 29 389, nr. 111) wordt ook op meerdere plekken aangegeven dat burgers en patiënten meer moeten worden
betrokken. Daar gaan we ook actief mee aan de slag. Burgerparticipatie op regionale
schaal als experiment rondom een specifiek zorgthema is hier een logische eerste stap
in. Een burgerberaad is één van de vormen waarin dat kan. Momenteel wordt bekeken
hoe we concreet vorm kunnen geven aan burgerparticipatie bij ontwikkelingen in de
zorg n.a.v. het amendement Burgerberaad van Paulusma van november 2022 (Kamerstuk
36 200 XVI, nr. 29). Het voorstel is om eerst hiervan de resultaten af te wachten.
Deze leden lezen dat het landelijk aan goede data ontbreekt om per regio inzichtelijk
te maken wat de zorgvraag is, hoe deze zich ontwikkelt en hoe deze zich verhoudt tot
het beschikbare aanbod. Hoe en op welke termijn zijn regio’s in staat om de zorgvraag
in kaart te hebben en welke databronnen hebben ze daarbij nodig? Hoe zorgt de Minister
dat beter in kaart is/wordt gebracht hoe de zorgvraag in regio’s zich ontwikkelt?
Sinds het sluiten van de Hoofdlijnenakkoorden in 2019 hebben alle Nederlandse (zorgkantoor)
regio’s een zogeheten regiobeeld. Daarin staat bijvoorbeeld een omschrijving van de
regionale demografie, de zorgvraag en het beschikbare zorgaanbod. Om regio’s zo goed
mogelijk te faciliteren bij het opstellen van deze regiobeelden met behulp van data,
heeft de rijksoverheid het initiatief genomen om de gewenste en benodigde data beschikbaar
te stellen via de website www.regiobeeld.nl. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft deze website gemaakt
in opdracht van het Ministerie van VWS en vult deze aan met de benodigde data.
In het recent afgesloten IZA hebben partijen afgesproken dat verder wordt gewerkt
met regiobeelden. Recent zijn hiervoor criteria vastgesteld8. In de komende periode wordt bekeken welke data omtrent het regionale zorgaanbod
nog ontbreekt en wordt onderzocht of het mogelijk is om deze data toe te voegen. Naast
de website www.regiobeeld.nl kunnen regionale partijen hun regiobeeld aanvullen met verschillende landelijke databronnen,
zoals de regioanalyses van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), of aanvullen met de
regionaal beschikbare data.
Hoe ziet de Minister de rol van innovaties (technologie, digitalisering, maar ook
sociale innovaties rondom multidisciplinaire zorg) als het gaat om de gewenste ontwikkelingen
op het gebied van toegankelijkheid?
Ik vind het van groot belang dat innovaties die bijdragen aan maatschappelijke opgaven,
gericht op de toegankelijkheid, maar ook kwaliteit, betaalbaarheid en bemensbaarheid
van de zorg, versneld worden geïmplementeerd en toegepast. Het aanpassen van zorgprocessen,
anders werken en organiseren, is daarbij cruciaal. Met daarnaast ook aandacht voor
digitale en veranderkundige vaardigheden en de acceptatie van digitale en technologische
toepassingen door gebruikers, zowel zorgverleners als patiënten en cliënten én mantelzorgers.
Tegelijkertijd zie ik ook een aantal innovaties die wel snel inzetbaar en opschaalbaar
zijn, dus waarbij de processen niet fors hoeven te worden aangepast.
Over het creëren van randvoorwaarden om zorgprocessen aan te passen en inzet van innovaties
te vergroten hebben mijn collega-bewindslieden en ik in het kader van het IZA, het
programma WOZO) en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (programma
TAZ) samen met veld- en systeempartijen afspraken gemaakt. Dit om, ook als het gaat
om inzet in multidisciplinaire zorg, invulling te geven aan passende zorg en zorg
zelf, thuis en digitaal als het kan. Het betreft onder andere randvoorwaarden op het
gebied van bekostiging en financiering, digitale en veranderkundige vaardigheden,
passende bewijslast voor meerwaarde en impact, samenwerking en gegevensuitwisseling.
Hierover informeren ik en mijn collega-bewindslieden de Kamer in diverse voortgangsrapportages
over IZA, programma WOZO en programma TAZ in 2023.
De leden van de VVD-fractie zijn overtuigd dat de zorgverzekeraars een rol kunnen
en moeten pakken als het gaat om preventie. Zij lezen echter dat afspraken tussen
zorgaanbieders en zorgverzekeraars over de bekostiging van preventie-initiatieven
nog moeizaam tot stand komen. Dit komt onder andere door de onduidelijkheid over de
effectiviteit van innovatieve interventies en over de vraag of een interventie binnen
het zorgdomein of het sociaal domein bekostigd moet worden. Genoemde leden vinden
het goed te lezen dat vanuit het Zorginstituut Nederland dit jaar verschillende documenten
zijn uitgebracht om deze vragen te beantwoorden, zoals de duiding van valpreventie
en de wegwijzer voor leefstijlinterventies. Hoe wordt duidelijk of het beantwoorden
van deze vragen ook effect gaat hebben op de inzet van verzekeraars op preventie?
Het Zorginstituut heeft een belangrijke rol bij het verhelderen van de verantwoordelijkheid
van zorgverzekeraars bij de inzet op preventie en gezondheid. Wanneer het Zorginstituut
duidt dat een interventie of behandeling verzekerde zorg betreft, dan hebben zorgverzekeraars
hierdoor een zorgplicht. Vanuit het toezicht hierop door de NZa kunnen conclusies
worden getrokken over de inzet van zorgverzekeraars. Bovendien zijn over meerdere
ketenaanpakken gericht op gezondheid in het IZA en het Gezond en Actief Leven Akkoord
(GALA) bestuurlijke afspraken gemaakt. De voortgang van de implementatie van diverse
ketenaanpakken in de regio’s wordt gemonitord en geëvalueerd door het RIVM. Aan de
hand daarvan kunnen we ook conclusies trekken over de inzet van zorgverzekeraars én
gemeenten gezamenlijk. Uw Kamer zal hierover voor het einde van 2024 worden geïnformeerd.
Genoemde leden willen weten hoe zorgbemiddeling meer gepromoot en geïntensiveerd kan
worden in relatie tot de wachtlijsten en inhaalzorg. Deze leden hebben verscheidene
keren naar voren gebracht dat een combinatie van organisatie, versnippering en achterstand
in digitalisering de problematiek rondom de wachtlijsten verergert.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Bikker en Van den Hil9 over het uitwerken van de mogelijkheid dat zorgverzekeraars wachtenden zo vroeg mogelijk
in beeld krijgen en hen zelf mogen benaderen?
De vragen van de leden van de VVD naar de uitvoering van de motie van de leden Bikker
en Van den Hil10 en de promotie en intensivering van zorgbemiddeling hangen met elkaar samen. Voor
het antwoord verwijs ik naar de recente brief «Stand van zaken toegankelijkheid medisch
specialistische zorg» van 13 december 202211, waarin ik heb toegelicht welke acties ik onderneem om de wachttijden in de medisch
specialistische zorg terug te dringen en daarmee tevens uitvoering geef aan de motie
van de leden Den Haan en Kuzu12 en de motie van de leden Bikker en Van den Hil, die we zoals aangegeven breder trekken
dan enkel de geestelijke gezondheidszorg, gezien de rol van zorgverzekeraars in het
kader van hun zorgplicht.
Ik verken samen met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en individuele zorgverzekeraars
welke juridische ruimte en praktische mogelijkheden er zijn om gegevens van zorgverzekeraars
te benutten om mensen de juiste zorg op de juiste plek c.q. passende zorg te bieden,
doch altijd met inachtneming van de regelgeving m.b.t. privacy en gegevensbescherming.
Uit een eerste verkenning is gebleken dat zorgverzekeraars niet beschikken over gegevens
waaraan te zien is of iemand op zorg wacht. Verzekerden die op zorg wachten komen
in beeld bij zorgverzekeraars als zij zelf hun zorgverzekeraar bellen met een verzoek
om zorgbemiddeling, of als een zorgverlener (met toestemming van de patiënt/cliënt)
de zorgverzekeraar informeert. Zorgverzekeraars hebben ingezet op het onder de aandacht
brengen van zorgbemiddeling. Zoals ook aangegeven in de genoemde brief starten partijen
specifiek voor het wegwerken van wachtlijsten in de medisch specialistische zorg,
waarbij patiënten al op een wachtlijst van het ziekenhuis staan, een pilot voor actieve
zorgbemiddeling waarbij toestemming aan de patiënt gevraagd wordt voor het delen van
zijn/haar contactgegevens met de zorgverzekeraar.
Om goede informatie nog makkelijker vindbaar te maken voor patiënten wordt er door
het Ministerie van VWS een subsidie aan de Patiëntenfederatie Nederland verstrekt
ten behoeve van de doorontwikkeling van de informatie over wachttijden op Zorgkaart
Nederland.
Ten aanzien van de zich ontwikkelende zorgkosten lezen genoemde leden in zowel het
Integraal Zorgakkoord (IZA), als in de Stand van de zorg 2022 de stappen die gezet
zullen en moeten worden om de risicoverevening te verbeteren. Zij lezen in het IZA
dat alle partijen ervan overtuigd zijn dat nieuwe bronnen van data die voorspellend
zijn voor de toekomstige zorgkosten van verzekerden zeer welkom zijn, zeker naarmate
die data dichter aansluiten bij de gezondheid van de verzekerde en minder een weerslag
zijn van de behandeling van de verzekerde. Data die dicht bij gezondheid aansluiten,
zouden minder gevoelig zijn voor het risico dat vanuit de risicoverevening belemmeringen
op de prikkels tot passende zorg zouden uitgaan. De leden van de VVD-fractie vragen
hoe werk gemaakt zal worden van het aanboren van nieuwe databronnen om toekomstige
zorgkosten voor verzekerden beter te voorspellen.
De leden van de VVD verwijzen in hun inbreng naar de risicovereveningsparagraaf in
het IZA. Zoals daarin te lezen is, is het verminderen van over- en onder compensaties
de primaire opgaven voor de risicoverevening. Daar wordt, zoals het onderzoeksprogramma
van de risicoverevening laat zien, ook komend onderzoeksjaar weer vol op ingezet.
Hierbij wordt ook naar andere oplossingen gekeken dan de «klassieke oplossingen» van
het toevoegen of verfijnen van kenmerken, maar ook naar andere schattingstechnieken
zoals constrained regression. Waar mogelijk en relevant wordt in zulke onderzoeken
ook onderzocht of nieuwe databronnen een toegevoegde waarde hebben.
Zij willen graag weten hoe de Minister deze Stand van de zorg ziet in relatie tot
de ambitie om de gezondheidsverschillen tussen (groepen) Nederlanders te verkleinen.
Ik en mijn collega-bewindslieden vinden het van belang dat voor iedereen de benodigde
zorg toegankelijk blijft en er zo min mogelijk gezondheidsverschillen zijn. De publicatie
«Stand van de zorg» is een signaal die dit belang onderstreept. Wij zetten met alle
recent gesloten akkoorden en programma’s13 in op het toegankelijk houden van de zorg voor iedereen die dat nodig heeft, nu en
in de toekomst. Daarnaast is in het IZA afgesproken dat er ruimte wordt geboden aan
experimenten die bijdragen aan de verbetering van de gezondheid van mensen.
In het rapport valt te lezen dat de solidariteit steeds meer onder druk komt te staan.
Genoemde leden zijn benieuwd naar wat de visie van de Minister is als het gaat om
solidariteit en de druk daarop. Hoe definieert de Minister het eventueel verdwijnen
van solidariteit? Hoe ziet dat eruit in de praktijk?
Het Nederlandse zorgstelsel kent een hoge mate van solidariteit: gezonde, jonge mensen
en mensen met een hoger inkomen betalen mee aan de zorgkosten voor zieke, oudere mensen
met een lager inkomen. De NZa refereert bij solidariteit in de publicatie «Stand van
de zorg» aan de druk op de toegankelijkheid van de zorg. Als er door de schaarste
onvoldoende toegang tot bepaalde zorg komt, kan daarmee ook de solidariteit waarop
onze gezondheidszorg gestoeld is steeds meer onder druk komen te staan. Tevens zullen
door de toename van de kosten van de zorg ook de individuele kosten op termijn zo
hoog worden dat mensen niet meer voor zorg kunnen en willen betalen.
Ook ik wil dat de toegankelijkheid tot zorg is gegarandeerd nu en in de toekomst.
En dat de solidariteit goed gewaarborgd blijft. In de praktijk betekent dit dat de
zorg goed toegankelijk en betaalbaar moet blijven. Juist daarom hebben we met elkaar
in het IZA afspraken gemaakt die een stevige bijdrage moeten leveren aan het toegankelijk
houden van de zorg, waarmee ook wordt bijgedragen aan de solidariteit.
De leden van de VVD-fractie lezen dat zorgprofessionals het voortouw zouden moeten
nemen en krijgen als het gaat om prioriteren van zorg. Hoe ziet de Minister een plek
hierbij voor de initiatiefwet Ellemeet/Tielen14 die inmiddels door beide Kamers is aangenomen? Hoe komt de zeggenschap uit deze wet
tot uitvoering? Wat wordt vanuit het ministerie gedaan om in gesprek te zijn met zorgprofessionals
over hun visie op de druk op de zorg en hun ideeën om het anders in te richten?
Zeggenschap is onderdeel van goed werkgeverschap en moet vanuit de beroepsgroep en
organisaties zelf gestalte krijgen. Daarvoor is – complementair aan wettelijke verplichting
– vooral ook een cultuurverandering nodig binnen organisaties. Dit wil de Minister
voor Langdurige Zorg en Sport met verschillende initiatieven stimuleren. Deze initiatieven
dragen ook bij aan de uitvoering van de initiatiefwet Ellemeet/Tielen. Een van de
initiatieven is de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap waarmee 12,75 miljoen
beschikbaar is gesteld om op instellingsniveau met zeggenschap aan de slag te gaan.
Ook binnen het arbeidsmarktprogramma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn
(TAZ) is zeggenschap een belangrijk thema. Aankomende periode worden plannen uitgewerkt
voor een meerjarige inzet om zeggenschap te bevorderen. Het stimuleren van een cultuuromslag
staat hierin centraal. Tevens is voor het programma TAZ een klankbordgroep opgericht
die bestaat uit een brede vertegenwoordiging van medewerkers uit de sector zorg en
welzijn. In de bijeenkomsten van de klankbordgroep is ruimte om in gesprek te gaan
over verschillende thema’s die raken aan arbeidsmarktproblemen, zoals ook de druk
op de zorg. Onder leiding van CNO prof. dr. Evelyn Finnema wordt besproken of hiervoor
de juiste activiteiten binnen het programma worden opgepakt. Tot slot is het belangrijk
dat we de aankomende jaren inzichtelijk maken wat de voortgang is van formele en ervaren
zeggenschap in de zorgpraktijk. Daarom zal vanaf 2023 zeggenschap gemonitord worden.
Dit ziet specifiek op zeggenschap van de verpleegkundige beroepsgroep.
De NZa roept de Minister van VWS als stelselverantwoordelijke op om samen met «het
zorgveld» per zorgsector, en waar nodig sectoroverstijgend, beleid te ontwikkelen
voor het toegankelijk houden van de zorg in plotselinge situaties van krapte. Hoe
en op welke termijn is de Minister voornemens om op die oproep in te gaan?
Ik herken dat er problemen zijn met de toegankelijkheid van de zorg. Op diverse plekken
in de zorg zijn de wachtlijsten lang en is er sprake van arbeidsmarktkrapte. Ik ben
van mening dat hier wat aan gedaan moet worden en de wachttijden significant verminderd
moeten worden. Dit is ook de reden waarom ik en mijn collega-bewindslieden de afgelopen
tijd diverse akkoorden hebben gesloten en programma’s zijn gestart. De zorg moet immers
toegankelijk en betaalbaar blijven.
Wij zetten met alle recent gesloten akkoorden en programma’s15 in op het toegankelijk houden van de zorg voor iedereen die dat nodig heeft, nu en
in de toekomst. Wij hebben met alle partijen goede afspraken gemaakt om de benodigde
transformaties op te pakken. Tegelijkertijd beseffen wij ook dat de transformaties
waar we afspraken over hebben gemaakt in de akkoorden en programma’s, niet van vandaag
op morgen allemaal gerealiseerd zijn. We willen dan ook samen met alle partijen aan
de slag, met wat vooruitlopend in het hier en nu kan helpen om knelpunten in de toegang
op te lossen en daarbij handvatten te bieden aan zorgprofessionals, zorgaanbieders
en zorginkopers. Het is belangrijk dat voor alle burgers die het nodig hebben de zorg
toegankelijk blijft.
Ik ben in overleg met de NZa en de IGJ, om mede naar aanleiding van de signalering
«Stand van de zorg» te kijken of er iets aangepast moet worden aan het begrip «zorgplicht»
en de invulling daarvan; gezamenlijke communicatie richting het zorgveld en burgers
en gaan we in overleg met beroepsverenigingen om hen te vragen hun eigen richtlijnen
te bezien in het licht van de huidige context van personeelsschaarste. Ik zal u voor
het zomerreces nader informeren over de voortgang hiervan.
Het rapport gaat uitgebreid in op de brede stand van de zorg en bevat diverse constateringen,
verwachtingen en verbeterpunten. Genoemde leden willen graag weten waar de Minister
de grootste zorg over heeft en op welke manier hij die zorg aanpakt. Met andere woorden:
waar ligt wat betreft de Minister de absolute prioriteit om de zorg toegankelijk en
van hoge kwaliteit te houden?
Zoals eerder aangegeven heeft mijn zorg betrekking op de toegankelijkheid van de zorg.
Op diverse plekken in de zorg zijn de wachtlijsten lang en is er sprake van arbeidsmarktkrapte
waardoor de toegankelijkheid in het geding is. Op dit moment bezien de NZa, de IGJ
en het Ministerie van VWS in gezamenlijkheid in welke sectoren de toegankelijkheid
zorgelijk en de urgentie het grootst is. Verder ligt de prioriteit op het maken van
keuzes door zorgaanbieders om binnen de afspraken in de verschillende akkoorden de
zorg anders in te richten. Andere keuzes in het (regionale) zorgaanbod zijn nodig
voor een significante vermindering van wachttijden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de publicatie
van de NZa. Zij onderschrijven grotendeels de analyse die van de huidige zorg wordt
gemaakt. Deze leden hebben naar aanleiding van de publicatie een aantal vragen en/of
opmerkingen voor de Minister.
De NZa schrijft dat een kritisch punt is bereikt in de zorg. Er moeten keuzes worden
gemaakt. Genoemde leden delen de bevinding van de NZa en menen dat de Minister met
het IZA op veel van de besproken onderwerpen stappen heeft gezet. De richting waar
de NZa voor pleit, namelijk meer samenwerking en regionaal maatwerk, lezen deze leden
ook terug in de bewoordingen van het IZA. Desalniettemin roept de NZa ook op tot een
bepaalde bewustwording. Een appél op zelfredzaamheid en op verantwoordelijkheid. De
leden van de D66-fractie pleiten ook voor een eerlijk verhaal over de zorg en de bijbehorende
(on)mogelijkheden. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat een inspanning
nodig is vanuit de overheid (bijvoorbeeld middels een publiekscampagne) om het zorgveld
én de zorggebruiker mee te krijgen in deze nieuwe richting?
Ik deel de opvatting van de leden van de D66-fractie. Zonder het meenemen en meekrijgen
van zowel het zorgveld als de zorggebruiker ontstaat er onduidelijkheid en mogelijk
onbegrip over de krapte en mogelijk onvoldoende toegankelijkheid van zorg. Op welke
wijze hier vanuit het Ministerie van VWS vorm aan zal worden gegeven, werken wij de
komende tijd samen met de IGJ en de NZa uit.
Genoemde leden zien in financiering en contractering een belangrijke knop waaraan
gedraaid kan worden om de juiste beweging op gang te brengen. Financering sluit nu
ook vaak nog niet aan bij hoe we ons zorgstelsel willen inrichten. Voor de leden van
de D66-fractie is het duidelijk dat op specifieke gebieden alternatieve methodieken
ontworpen moeten worden. Bijvoorbeeld de risicoverevening. De NZa schrijft dat het
voorkomt dat zorgverzekeraars nu minder worden gecompenseerd bij de inzet van passende
zorg. Onlangs is het vereveningsmodel naar aanleiding van een jaarlijks onderzoek
weer aangepast. Genoemde leden willen van de Minister weten of deze verkeerde prikkel
(terughoudendheid bij het inkopen van zorg) in 2023 niet meer van invloed is.
Allereerst wil ik opmerken dat het een misvatting is dat zorgverzekeraars altijd minder
gecompenseerd worden bij de inzet van passende zorg. Want in de meeste gevallen vormt
de risicoverevening juist géén belemmering tot de inzet van passende zorg. Immers:
een euro die de zorgverzekeraar weet te besparen door inzet van passende zorg, is
een euro winst voor de zorgverzekeraar, die vervolgens ingezet kan worden om via een
scherpe premie de gunst van de verzekerde te behouden of te verkrijgen. Uit het advies
van het Zorginstituut blijkt echter dat er specifieke situaties kunnen zijn waarin
de risicoverevening de prikkels tot inzet van passende zorg kan belemmeren. Binnenkort
start een onderzoek naar dit specifieke thema. Deze zomer beslis ik, aan de hand van
de uitkomsten van de onderzoeken, over de vormgeving van het risicovereveningsmodel
voor 2024.
De leden van de D66-fractie hopen dat de Minister urgentie voelt bij het zoeken naar
alternatieve bekostigingsmechanismen. Zo wordt nog maar weinig gebruikgemaakt van
bundelbekostiging in de medisch-specialistische zorg. Is de Minister het met deze
leden eens dat pilots met alternatieve bekostiging breder uitgerold kunnen worden?
Het klopt dat er, zoals de contractmonitors van de NZa ook laten zien, beperkt gebruik
gemaakt wordt van bundelbekostiging in de medisch specialistische zorg, ondanks de
goede voorbeelden die er wel zijn. De NZa faciliteert partijen die gebruik (willen)
maken van bundelbekostiging. Zo deelt zij openbaar goede voorbeelden en heeft zij
een specifieke leidraad over bundelbekostiging gepubliceerd. Ook helpt de NZa zorgaanbieders
en zorgverzekeraars bij het ontwikkelen van bundels en het verkrijgen van een betaaltitel,
zodat de bundels ook bekostigd kunnen worden. Het initiatief ligt bij de zorgverzekeraars
en zorgaanbieders om met elkaar hier specifieke afspraken over te maken in de contractering.
Daarnaast is het voor het gebruik van bundels van belang dat partijen afspraken maken
over de uitkomsten van zorg. Over het registreren van uitkomsten zijn afspraken gemaakt
in het Integraal Zorgakkoord.
Ook blijkt er een brede belangstelling16 voor een sectoroverstijgende betaaltitel. Genoemde leden willen graag van de Minister
weten hoe hij hierover denkt en wat zijn plannen in dit kader zijn.
Ik onderschrijf de ambitie van de NZa om sector- en domeinoverstijgende zorg beter
te faciliteren door het ontwikkelen van een sectoroverstijgende betaaltitel. Ik heb
recent een gezamenlijke opdracht aan de NZa en het Zorginstituut gegeven om de mogelijkheid
van het realiseren van een sectoroverstijgende betaaltitel binnen de Zorgverzekeringswet
(Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) nader te verkennen. Naar aanleiding van dit
nog te ontvangen advies vindt de uitwerking en concretisering van een sectoroverstijgende
betaaltitel dit jaar plaats.
Voor veel van de geschetste adviezen uit de publicatie van NZa vragen genoemde leden
wie hierop controleert en wie een doorzettingsmacht heeft. De NZa wijst bijvoorbeeld
op een verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars bij de inkoop en bij zorgaanbieders
bij het opstellen van regionale plannen. Maar het zorgveld heeft zelf vaak ook een
belang. Ziet de Minister het als zijn rol om op de voortgang te controleren en zijn
doorzettingsmacht te gebruiken waar nodig?
Ja, ik zie zeker een rol voor mijzelf. Partijen moeten vooral zelf aan de slag, maar
ik zie wel een belangrijke rol voor mij in het stimuleren van partijen. En ook zie
ik een rol in het monitoren of er voortgang wordt geboekt. Het stimuleren en monitoren
gebeurt bijvoorbeeld in bestuurlijke overleggen over het Integrale Zorgakkoord.
Ten aanzien van het gebruik van doorzettingsmacht hangt mijn rol af van de formele
verantwoordelijkheden die er in het stelsel zijn. Voor de zorginkoop en de daarbij
horende zorgplicht, ligt de verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving bij de
NZa. Vanzelfsprekend voer ik regelmatig gesprekken met de NZa over deze verantwoordelijkheid.
Ik bespreek met hen hoe zij hun toezichtsfunctie invullen, maar de externe toezichthouder
heeft de formele bevoegdheden om toe te zien en op te treden en zij zijn daar ook
zelfstandig in.
Ten aanzien van de regioplannen geldt dat regionale partijen aan zet zijn. Zoals de
NZa aangeeft in de publicatie «Stand van de Zorg» heeft zij vervolgens een rol in
de monitoring van deze plannen. De NZa kan indien zij daartoe verzocht wordt of dit
nodig acht vanwege te weinig voortgang, toetsen of de regionale zorgpartijen in gezamenlijkheid
gekomen zijn tot regioafspraken die voldoende scherp zijn om de transformatieopgaven
voor elkaar te krijgen. De NZa doet dit op basis van de criteria die zijn opgesteld
voor regiobeelden en regioplannen. De NZa kan, passend bij haar wettelijke taken,
in overleg met het Ministerie van VWS, faciliteren, aanjagen of een bemiddelende rol
spelen bij regio’s die achterblijven.
Op een aantal specifieke punten ben ik wel aan het kijken of er aanvullende instrumenten
nodig zijn vanuit de overheid om doorzettingsmacht te regelen.
Zo is in de Beleidsagenda acute zorg opgenomen dat ik ga verkennen welke aanvullende
instrumenten de overheid kan inzetten om samenwerking in de acute zorg te versnellen,
mocht dit nodig blijken te zijn. Ik verken de positionering van de voorzitter van
het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) en ga in gesprek over een effectieve
governance van het ROAZ. Verder streef ik naar een structurele inbedding van de functies
van regionaal en landelijk inzicht in zorgcapaciteit en spreiding van patiënten, mede
ten behoeve van rampen en crises. Ook daarbij zal de vraag aan de orde komen van regie
en sturing.
Er zijn enkele trends waar genoemde leden nog vragen over hebben. Zij willen zich
graag uitspreken voor het potentieel van kortdurende zorg. Helaas blijkt uit de publicatie
van de NZa dat dit nog maar weinig wordt ingezet. Welke mogelijkheden ziet de Minister
om dit uit te breiden?
De kortdurende zorg eerstelijnsverblijf (elv), geriatrische revalidatiezorg (grz)
en geneeskundige zorg aan specifieke patiënten die thuis wonen (gzsp) is nog volop
in ontwikkeling. Het aantal patiënten dat elv ontving is in de afgelopen jaren gestegen
van 33.198 in 2017, tot 36.120 in 2019 en 38.300 in 2020. Het aantal patiënten dat
grz ontving is in de jaren 2017–2019 stabiel gebleven (52.906 in 2017 tot 52.307 in
2019), maar gedaald naar 47.300 in 2020. De gzsp is per 2020 overgeheveld naar de
Zvw waardoor cijfers ten opzichte van 2019 niet goed te vergelijken zijn. De NZa geeft
aan dat er corona-effecten te zien zijn in deze cijfers: ten tijde van corona (2020)
zijn er in het elv meer (corona)patiënten opgenomen, terwijl er in de grz minder patiënten
werden opgenomen, mogelijk doordat er minder patiënten werden opgenomen in ziekenhuizen.
De meerjarencijfers zijn hiermee in beperkte mate te duiden.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik benadrukken het potentieel en het
belang van de kortdurende zorg voor het beleid dat is ingezet met het IZA en het programma
WOZO. Een belangrijk aandachtspunt, zoals de NZa ook ziet, is de professionalisering
en de inhoudelijke positionering van deze zorg. Veldpartijen zoals ActiZ, Verenso,
NVAVG en VGN werken aan de zorginhoudelijke doorontwikkeling van de kortdurende zorg.
Het ZonMw-programma Beter Thuis ondersteunt hierbij t/m 2023 en we verkennen met ZonMw
op welke wijze we een vervolg zouden kunnen geven aan dit programma.
Er is financieel gezien ook ruimte voor groei en doorontwikkeling van de kortdurende
zorg. In het IZA hebben partijen uitgesproken dat het wenselijk is dat in deze sector
een ruime groei in het budgettair kader zorg beschikbaar is. De groeiruimte voor deze
sector wordt jaarlijks door VWS bepaald. Voor 2023 gaat het om circa 3%. Daarbovenop
is in het IZA afgesproken dat er € 40 miljoen transformatiemiddelen geoormerkt beschikbaar
zijn voor de kortdurende zorg.
Ook blijkt uit de publicatie dat er in 2022 niet is geslaagd om de zorgachterstand
weg te werken die tijdens de pandemie is opgelopen. Genoemde leden hebben eerder benadrukt
dat private zorginstellingen hierin een rol kunnen vervullen. Deelt de Minister deze
opvattingen en wat zijn eventuele stappen die de Minister daarin kan nemen?
Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat ook zelfstandige behandelcentra
(zbc’s) een rol hebben in het wegwerken van de wachtlijsten. Voor de stand van zaken
en de stappen die ik neem om de wachtlijsten terug te dringen, verwijs ik u naar mijn
brief van 13 december jl.17
Ten slotte zijn de zorgpremies voor 2023 bekendgemaakt. Ondanks de oproep van de NZa
om het aantal polissen terug te dringen, is het aantal polissen dit jaar met bijna
10% gestegen. Deelt de Minister de opvatting van de leden van de D66-fractie dat het
voor de consument beter zou zijn om deze «wildgroei» aan polissen terug te brengen
tot een kleiner aantal? Ziet de Minister een rol voor zichzelf om deze markt meer
te reguleren en welke opties heeft hij daartoe?
Ik ben van mening dat het polisaanbod overzichtelijk en onderscheidend moet zijn,
zodat er voor verzekerden echt iets te kiezen valt. Het gaat mij hierbij niet zozeer
om het aantal polissen, maar vooral om de diversiteit van het polisaanbod. Als er
veel polissen zijn die sterk op elkaar lijken dan bemoeilijkt dit het keuzeproces
voor verzekerden. Verzekerden kunnen hierdoor overstapbelemmeringen ervaren, hetgeen
leidt tot een lagere overstapgeneigdheid. Juist die overstapgeneigdheid is belangrijk
om zorgverzekeraars te prikkelen in te spelen op de preferenties en zorgbehoeften
van verzekerden.
Omdat het een concurrentiële markt is, zijn de mogelijkheden die ik heb om in te grijpen
op de polismarkt beperkt. Het is aan zorgverzekeraars om een onderscheidend polisaanbod
op de markt te brengen dat aansluit bij de behoeften van verzekerden. Daarbij pak
ik mijn rol waar het om verbeteringen in de risicoverevening gaat.18 Daardoor worden eventuele prikkels om vanwege puur financiële redenen bepaalde polissen
(gericht op bepaalde groepen verzekerden) in de markt te zetten beperkt.
Daarnaast ben ik, zoals ik in mijn brief van 14 oktober jl.19 aan heb gegeven, in gesprek gegaan met de NZa over het aanpassen van de definitie
van nagenoeg gelijke polissen, zoals de motie van de leden Van den Berg en Hijink
mij verzocht.20 De NZa is voornemens de informatieverplichtingen voor zorgverzekeraars aan te scherpen,
waardoor het voor verzekerden beter inzichtelijk wordt of er een vergelijkbare polis
op de markt is. Dat is een mooie stap.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de NZa-publicatie: «Stand van
de zorg 2022» en wensen hierover enkele vragen te stellen aan de Minister. Genoemde
leden lezen in de NZa-publicatie dat mensen niet meer altijd de zorg krijgen die zij
nodig hebben. Hoewel deze leden hier al jaren voor waarschuwen, is het uitermate zorgelijk
dat de NZa dit nu onomwonden constateert. Deelt de Minister deze zorgen? Als oorzaak
wordt het personeelstekort in de zorg genoemd. Is de Minister het daarmee eens?
Ik deel de zorgen met betrekking tot de toegankelijkheid van de zorg. Zoals eerder
aangegeven zijn op diverse plekken in de zorg de wachtlijsten lang en is er sprake
van krapte op de arbeidsmarkt. Dit is ook de reden dat mijn collega-bewindslieden
en ik de afgelopen periode diverse akkoorden hebben gesloten en programma’s zijn gestart.
De zorg moet immers toegankelijk en betaalbaar blijven voor alle burgers.
Zoals de publicatie beschrijft is het personeelstekort één van de oorzaken. De druk
op de zorg wordt ook veroorzaakt door de toenemende zorgvraag (onder andere door vergrijzing),
een hoog ziekteverzuim en de inhaalzorg veroorzaakt door de COVID-pandemie.
Zo ja, wat zegt dit dan over het zorgbeleid het afgelopen decennium, dat massaontslagen
in de zorg veroorzaakte en een rem zette op zorgopleidingen?
Tussen eind 2012 en begin 2016 is de werkgelegenheid in de zorg met 70 duizend werknemers
afgenomen – voor een belangrijk deel binnen de thuiszorg. Het betrof vooral medewerkers
in overhead en lager opgeleid zorgpersoneel (niveau 1 en 2). De personeelstekorten
nu zitten vooral bij verzorgenden en verpleegkundigen. Daarnaast zien we dat in de
periode van het schooljaar 2012/2013 tot en met schooljaar 2015/2016 de instroom in
met name BBL-opleidingen in de zorg wat lager lag.
In de curatieve zorg hebben de kabinetten Rutte I, II en III erop ingezet om de zorguitgaven
minder snel te laten groeien. Het afremmen van de groei van de zorg kan over het algemeen
bijdragen aan het verkleinen van de arbeidsmarkttekorten, mits dit geleidelijk gebeurt,
zodat er geen ontslagen vallen.
Dit kabinet doet er alles aan om te zorgen dat er voldoende personeel is in de zorg,
onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ).
Ook het vorige kabinet heeft met het actieprogramma Werken in de zorg vol ingezet
op het terugdringen van de personeelstekorten. Het aantal werknemers in de zorg is
sinds 2016 aanzienlijk toegenomen. De werkgelegenheidstoename tussen begin 2016 en
begin 2022 betrof circa 180 duizend werknemers. Daarmee ligt de werkgelegenheid begin
2022 ruim 100 duizend werknemers hoger dan begin 2012. Een belangrijk deel van de
werkgelegenheidstoename in de zorg de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden in de verpleeghuiszorg,
mede samenhangend met de invoering van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg in 2017.
Wordt het geen tijd om het afbraakbeleid in de zorg onder kabinet-Rutte II als oorzaak
aan te wijzen van de huidige problemen?
Ik deel de mening van de leden van de PVV-fractie niet dat er sprake is geweest van
afbraakbeleid in de zorg onder kabinet-Rutte II.
Deelt de Minister de mening van genoemde leden dat personeelstekorten in de zorg nooit
gezien mogen worden als een gegeven omdat zorgvragers dan zonder zorg komen te zitten?
Binnen het programma TAZ is ervoor gekozen de personeelstekorten als uitgangspunt
te nemen voor het verdere arbeidsmarktbeleid. De zorgvraag stijgt harder dan de economie
en de beroepsbevolking kunnen bijbenen. Ruim 1,4 miljoen mensen doen fantastisch en
belangrijk werk in zorg en welzijn. Er is al enkele jaren een tekort aan medewerkers
en dat zal ook in de komende jaren het geval zijn. Dit in combinatie met een stijgende
zorgvraag als gevolg van demografische factoren. Nu werkt al ongeveer 1 op de 6 werknemers
– dus exclusief zzp’ers – in zorg en welzijn. Als we niets doen, dan zou in 2030 1
op de 5 werkenden een baan moeten hebben in zorg en welzijn om aan de zorgvraag te
kunnen voldoen, in 2040 zelfs 1 op 4. Het kabinet wil, ten behoeve van een realistische
personele houdbaarheid, het aantal werkenden in de zorg minder meer laten groeien,
om ook voldoende mensen beschikbaar te hebben voor andere maatschappelijke sectoren
zoals onderwijs, bouw en energie. We moeten het werk zo organiseren dat we aan de
groeiende zorgvraag voldoen zonder dat er heel veel meer extra medewerkers nodig zijn.
Dit doen we door in te zetten op drie thema’s:
– Innovatieve werkvormen – het anders organiseren van het zorgproces met behulp van
sociale en technologische arbeidsbesparende innovaties;
– Behoud van medewerkers – door goed werkgeverschap en het vergroten van het werkplezier;
– Leren en ontwikkelen – door blijvende aandacht voor (nieuwe) ontwikkelingen mee kunnen
groeien met het anders werken in de zorg.
Er werken ongeveer 1,4 miljoen mensen in de zorg en ze werken gemiddeld 24,5 uur per
week. Verschillende onderzoeken tonen aan dat het tekort van 50.000 zorgmedewerkers
ingelost kan worden als dit gemiddelde 26,5 uur per week wordt. Deelt de Minister
de mening dat personeelstekorten in de zorg oplosbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Inzet op meer uren werken kan bijdragen aan het terugdringen van de personeelstekorten
in de zorg. Om dit te stimuleren ondersteunen we de Stichting Het Potentieel Pakken.
Daarnaast gaat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport via het programma TAZ het
gesprek aan met werkgevers over meer uren werken. Daarbij geldt dat het personeelstekort
niet opgelost is als iedereen binnen de zorg 2 uur meer gaat werken. De personeelstekorten
zijn namelijk niet evenredig verdeeld over alle beroepsroepen (en instellingen), maar
hebben vooral betrekking op bepaalde beroepsgroepen zoals verzorgenden, verpleegkundigen
en de specialist ouderengeneeskunde. Bovendien stijgt het verwachte tekort de komende
jaren als gevolg van de stijgende zorgvraag.
We zullen alles op alles moeten zetten om de personeelstekorten in de zorg terug te
dringen. Dus niet alleen via meer uren werken, maar ook door in te zetten op zaken
als behoud van personeel, arbeidsbesparende technologieën en het terugdringen van
de zorgvraag via passende zorg en preventie.
Welke acties heeft de Minister ondernomen om personeelstekorten op te lossen, zonder
dat er meer zorgmedewerkers bij hoeven te komen?
Met het programma TAZ wordt een transitie in gang gezet naar passende en arbeidsbesparende
zorg zodat ook in de toekomst niet meer dan 1 op 6 werkenden in zorg en welzijn werkzaam
is. Het doel is ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is voor innovatieve werkvormen
en technieken, voor het behoud van medewerkers en voor leren en ontwikkelen, zodat
de sector zorg en welzijn een fijne sector is om in te (blijven) werken. Het gaat
steeds meer om de ruimte en perspectief die (nieuwe) professionals hebben om hun baan
vorm en zinvolle invulling te geven. Hier wacht een uitdaging voor werkgevers om actief
invulling te geven aan goed en modern werkgeverschap; voor andere betrokken partijen
geldt de uitdaging om werkgevers daarbij de benodigde ruimte te geven. En zorgopleidingen
moeten, gegeven de voorliggende ambitie, flexibel zijn en aansluiten op het continu
veranderende zorglandschap. Samen met alle belanghebbende partijen – werkgevers, werknemers,
vakbonden, zorginkopers, toezichthouders en brancheorganisaties – beschreven afspraken
en acties uit programmaplan opgepakt, uitgewerkt en uitgevoerd.
Bij een tekort van 50.000 zorgmedewerkers en een gemiddelde loonsom van 65.000 euro
(Centraal Planbureau (CPB)) heeft de Minister 3,25 miljard euro nodig als extra loonsom
voor extra uren gemaakt door de 1,4 miljoen zorgmedewerkers die reeds in de zorg werken.
Is de Minister bereid dit geld extra beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik en mijn collega-bewindslieden hebben geen signalen dat zorgwerkgevers over te weinig
middelen beschikken om medewerkers grotere contracten te bieden. Werkgevers geven
nu bovendien ook veel middelen uit aan het inhuren van zzp’ers en uitzendkrachten
(personeel niet in loondienst), hetgeen ze niet zouden hoeven te doen wanneer medewerkers
meer uren zouden gaan werken. Knelpunten voor grotere contracten liggen vooral in
de roostering en gebrek aan flexibiliteit. En dat veel zorgmedewerkers niet meer willen
werken vanwege hun werk-privé balans.
Het verzamelinkomen voor de zorgtoeslag ligt op ruim 41.000 euro. Is de Minister bereid
uit te laten zoeken hoeveel zorgmedewerkers hoeveel uur meer gaan werken als de Minister
deze grens optrekt naar 50.000 euro? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het pakket om de koopkracht te ondersteunen heeft het kabinet afgelopen
Prinsjesdag besloten om de zorgtoeslag en de inkomensgrens tot waar recht is op de
zorgtoeslag, te verhogen. Voor toeslagenpartners is de inkomensgrens verhoogd van
circa 41 duizend euro in 2022 naar ruim 48 duizend euro in 2023. Deze maatregel leidt
ertoe dat meer mensen recht krijgen op de zorgtoeslag. Deze nieuwe toeslagontvangers
zitten in het afbouwtraject van de zorgtoeslag, waardoor hun marginale druk stijgt.
Het kabinet heeft daarmee de afgelopen begrotingsronde prioriteit gegeven aan inkomensondersteuning
van lage- en middeninkomens boven het aanpakken van de marginale druk.
Daarnaast geldt dat de zorgtoeslag generiek is en daarom, als het specifiek om zorgmedewerkers
gaat, ongericht is. Ook meer uren werken binnen de zorg te stimuleren is het kabinet
aan de slag met concrete acties om een voltijd- of meerurenbonus mogelijk te maken
in de zorg- en onderwijssector. Ook ondersteunt het kabinet de stichting Het Potentieel
Pakken om contractuitbreidingen in de zorg te stimuleren en om belemmeringen rondom
onder meer roostering weg te nemen.
Welke regels zijn sinds het laatste debat over de arbeidsmarkt in de zorg21 geschrapt?
Hier wordt geen centraal totaaloverzicht van bijgehouden; dat is ook niet mogelijk.
Een substantieel deel van de regeldruk die zorgverleners in hun dagelijkse praktijk
ervaren ontstaat binnen de organisatie waar zij werken, als gevolg van afspraken,
werkwijzen of processen die binnen een zorginstelling gelden en ook daar kunnen worden
geschrapt of losgelaten. Wel verzamelt en publiceert het Ministerie van VWS op de
website van het programma [Ont]Regel de Zorg www.ordz.nl (en, voor een zo groot mogelijk bereik, via verschillende andere communicatiekanalen)
voorbeelden van goede, regelarme werkwijzen, geboekte resultaten en informatie over
de voortgang van het programma. Sinds het vorige debat over de arbeidsmarkt in de
zorg is daar bijvoorbeeld informatie geplaatst over het afschaffen van de dubbele
medicatiecontrole door zorgorganisatie Carintreggeland, het mogelijk maken van een
Wmo-indicatie voor onbepaalde tijd voor mensen met een chronische aandoening in de
gemeente Stichtse Vecht, het schrappen van de tweejaarseis uit het Besluit periodieke
registratie Wet BIG en het afschaffen van de verplichting een nieuwe bijlage 2-artsenverklaring
in te vullen bij wisseling van medicatie binnen dezelfde geneesmiddelgroep.
De leden van de PVV-fractie zijn geschokt dat in een welvarend land als Nederland
nu wordt gesproken over schaarste: schaarste in het zorgaanbod en dat men daar maar
aan moeten wennen. Genoemde leden vinden dat onacceptabel. De schaarste is veroorzaakt
door beleid. Wijzig dat beleid en hef de schaarste op in plaats van een beroep te
doen op de zelfredzaamheid van patiënten. Genoemde leden willen weten of de Minister
de waarschuwing van de NZa ter harte neemt dat er tweedeling dreigt in de zorg. Want
dat is waar deze inzet op zelfredzaamheid voor het gaat zorgen. Namelijk: een tweedeling
in de zorg tussen degenen die zichzelf inderdaad weten te redden of daar de middelen
voor hebben, en degenen die dat niet voor elkaar krijgen. Hoe gaat de Minister deze
laatste groep helpen en ondersteunen? Want de tijd dringt, zoals ook de NZa aangeeft:
«We zijn veel dichter bij dit punt dan menigeen denkt. Beleid om keuzes te maken en
zorg te prioriteren is inmiddels noodzaak».
De waarschuwing van de NZa heb ik zeker ter harte genomen. Ik ben in overleg met de
NZa en de IGJ, om mede naar aanleiding van de signalering «Stand van de zorg» te kijken
of er iets aangepast moet worden aan het begrip «zorgplicht» en de invulling daarvan;
gezamenlijke communicatie richting het zorgveld en burgers en gaan we in overleg met
beroepsverenigingen om hen te vragen hun eigen richtlijnen te bezien in het licht
van de huidige context van personeelsschaarste. Ik zal u voor het zomerreces nader
informeren over de voortgang hiervan.
De leden van de PVV-fractie zijn verbijsterd dat in de publicatie wordt gesteld dat
als patiënten zichzelf niet kunnen redden, dat ze het dan maar moeten leren en dat
ze alleen hulp kunnen krijgen als ze dat niet kunnen. Deze leden vinden dit een gotspe,
dat men moet aantonen dat men zichzelf niet kan redden, dat men geen familie, buren
of vrienden heeft die kunnen helpen, dat men het ook niet kan leren en dat men dan
pas zorg kan krijgen. En dat wordt passende zorg genoemd. Deze leden hopen dat de
Minister hier afstand van neemt, evenals van de oproep van de NZa om voorwaarden te
gaan stellen aan welke zorg wel of niet gegeven gaat worden in de toekomst. Medische
zorg dient altijd gegeven te worden, volgens deze leden. Is de Minister het hiermee
eens?
Medisch noodzakelijke zorg zal altijd gegeven moeten worden als dat is wat de leden
van de PVV-fractie bedoelen. Echter niet voor alle (zorg)vragen is medische zorg de
beste oplossing. De transitie naar passende zorg is daarom nodig om de zorg toegankelijk
en betaalbaar te houden.
Genoemde leden lezen in de publicatie dat contractering tussen zorgverzekeraars en
zorgaanbieders wederom als oplossing naar voren wordt geschoven. Eerst werd benadrukt
dat contractering de kwaliteit van zorg zou verbeteren, en nu dat niet bewezen kan
worden, wordt contractering genoemd als oplossing voor het personeelstekort. Deze
leden vinden dit onbegrijpelijk. Gaat de Minister hier in mee?
In het IZA hebben partijen met elkaar vastgesteld dat contractering moet bijdragen
aan de doelstellingen van het IZA. De IZA-partijen zetten in op passende zorg, op
toegankelijkheid, goede kwaliteit en doelmatigheid van de zorg. Dat betekent dat goede
praktijken en uitkomsten voor de patiënt een centrale rol hebben en dat in de contractering
hierop wordt gestuurd. Datzelfde geldt voor de transformatie naar passende zorg. IZA-partijen
onderstrepen dat het belangrijk is dat zorgverzekeraars middels de contractering zorgaanbieders
stimuleren en waar nodig sturen om zo snel mogelijk de noodzakelijke transformatie
naar passende zorg te maken. Contractering is bovendien een belangrijk instrument
om het leveren van kwalitatief goede- en betaalbare zorg voor de patiënt te stimuleren,
samenwerking tussen zorgaanbieders te bevorderen en afspraken te maken over de toegankelijkheid
van zorg.
Deze leden begrijpen overigens heel goed waarom zorgaanbieders liever zonder contract
werken en dus zonder allerlei niet-medisch opgelegde eisen en verantwoordingsformulieren.
Zij achten het dan ook een zinloos traject om deze zorgaanbieders tot contractering
te dwingen. De kans is groot dat ze de zorg dan eerder verlaten en nieuwkomers zal
het weerhouden in de zorg te beginnen en daarmee is het personeelstekort helemaal
niet opgelost. Graag ontvangen genoemde leden een reactie.
Zoals hiervoor aangegeven vinden IZA-partijen het belangrijk dat zorgverzekeraars
middels de contractering zorgaanbieders stimuleren en waar nodig sturen om zo snel
mogelijk de noodzakelijke transformatie naar passende zorg te maken. In de huidige
uitvoering van het stelsel is het voor sommige zorgaanbieders te makkelijk of aantrekkelijk
om ervoor te kiezen niet te contracteren met zorgverzekeraars. Niet-gecontracteerde
zorgaanbieders zijn niet of minder goed aanspreekbaar op gelijkgerichte en gecommitteerde
betrokkenheid die nodig is om de transitie naar passende zorg daadwerkelijk voor elkaar
te krijgen. Ook kan de keuze om niet-gecontracteerde zorg aan te bieden leiden tot
een te grote versnippering van het zorgaanbod en kan dit de transformatie naar passende
zorg belemmeren. Het is daarom belangrijk dat zorgverzekeraars waar nodig hun tegenmacht
via de contractering kunnen uitoefenen. Maar er zijn geen afspraken gemaakt om zorgaanbieders
te dwingen tot contractering; de mogelijkheid om zonder contract zorg te leveren blijft
bestaan, ook met de IZA-afspraken, maar het idee is wel om meer te stimuleren dat
verzekerden kiezen voor gecontracteerde zorg en zorgaanbieders voor een contract.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de publicatie «Stand van de zorg
2022» van de NZa. Voor deze leden hoort solidariteit aan de basis van het zorgstelsel
te staan. Dat de NZa nu concludeert dat op een harde tweedeling wordt afgestevend
in de zorg, is dan ook meer dan zorgelijk. Genoemde leden hebben daarom enkele vragen
aan de Minister.
Deze leden vragen ten eerste of de Minister het beeld herkent dat door de NZa geschetst
wordt, dat de zorg een kritisch punt heeft bereikt waarbij mensen lang niet altijd
meer de zorg krijgen die zij nodig hebben. Deelt de Minister daarnaast ook het beeld
dat het zorgaanbod niet in elke regio hetzelfde of gelijk is?
Ik herken dat er problemen zijn met de toegankelijkheid van de zorg. Op diverse plekken
in de zorg zijn de wachtlijsten lang en is er sprake van arbeidsmarktkrapte. Ik ben
van mening dat hier wat aan gedaan moet worden. Dit is ook de reden waarom mijn collega-bewindslieden
en ik de afgelopen tijd diverse akkoorden hebben gesloten en programma’s zijn gestart.
De zorg moet immers toegankelijk en betaalbaar blijven.
Ik deel met de NZa het beeld dat het zorgaanbod niet in iedere regio hetzelfde of
gelijk is en hier zie ook niet de absolute noodzaak toe. Dit heeft onder meer te maken
met het feit dat de zorgvragen niet in iedere zorgregio hetzelfde of met elkaar vergelijkbaar
zijn. Te denken valt onder meer aan het aantal burgers en de leeftijden van burgers.
Deze zijn niet één op één per regio over te nemen. Hierdoor kan er per regio een groter
beroep worden gedaan op een bepaalde vorm van zorg. Ik vind het van belang dat het
gewenste en noodzakelijke zorgaanbod voor burgers binnen de eigen regio beschikbaar
en toegankelijk is.
De NZa wijst er terecht op dat er een appèl moet komen op mensen die dat kunnen, dat
zij of hun eigen netwerk meer zelf moeten gaan doen. De leden van de CDA-fractie vragen
hoe de Minister dit voor zich ziet. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er een
sterker appèl komt op zelfredzaamheid en weerbaarheid? De NZa wijst er echter ook
terecht op dat mensen die het niet zelf kunnen, geholpen moeten worden. Genoemde leden
vragen hoe de Minister voornemens is de ondersteuning voor deze kwetsbare mensen te
verbeteren.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 30 september 2022
een brief over Mantelzorg en Informele Zorg aan uw Kamer gestuurd22. Hij heeft in deze brief aangegeven in deze kabinetsperiode aan de slag te willen
met dit onderwerp op drie onderdelen: (1) de erkenning van mantelzorg en informele
zorg in de samenleving, (2) verbinding en samenwerking met (het netwerk) van de mantelzorger
en (3) respijtzorg. De kern van deze brief is dat het noodzakelijk is, gelet op de
vergijzing en de toename van het aantal chronisch zieken tot 2040, dat de inzet van
mantelzorgers van steeds groter belang wordt. In het Gezond en Actief Leven Akkoord
(GALA) is de ambitie opgenomen om samen met gemeenten uitvoering te geven aan sociale
basis waarbij preventie en mantelzorg twee belangrijke pijlers zijn. Hieraan wordt,
samen met de betrokken maatschappelijke partners, de komende tijd concrete invulling
gegeven met het opstellen van een uitvoeringsagenda. De Staatssecretaris heeft tijdens
de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS aan uw Kamer toegezegd dat de
uitvoeringsagenda in het eerste kwartaal van 2023 gereed is en aan uw Kamer wordt
aangeboden. Daarnaast heeft uw Kamer, in een VSO, ook vragen aan de Staatssecretaris
gesteld over de genoemde Kamerbrief. In zowel de uitvoeringsagenda als de beantwoording
van het VSO wordt nader ingegaan op de punten die uw fractie van belang vindt. Uiteraard
moet ondersteuning voor de groep die dat niet zelf of met het eigen netwerk kan organiseren,
beschikbaar blijven. Die zorg zal beschikbaar blijven vanuit de Wet maatschappelijke
ondersteuning.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met de NZa eens is dat zorgverzekeraars
minder moeten concurreren bij het investeren in gezondheid. Zo nee, waarom niet? Zo
ja, op welke wijze gaat de Minister er dan voor zorgen dat het beleid van de dominante
zorgverzekeraar in een regio in het vervolg gevolgd wordt?
Voor investeren in gezondheid is het niet altijd noodzakelijk dat het beleid van de
dominante zorgverzekeraar in de regio wordt gevolgd. Er zijn ook onderwerpen waar
iedere zorgverzekeraar zijn eigen beleid kan voeren. Dit kan er juist ook toe leiden
dat er initiatieven ontstaan bij een zorgverzekeraar, die bij volgbeleid niet waren
ontstaan. En verzekerden kunnen dan ook kiezen voor een zorgverzekeraar die keuze
maakt op het terrein van gezondheidsbevordering, die hen bevalt. Ik wil dus juist
ruimte laten om zorgverzekeraars hun eigen beleid te laten voeren. Ik ben het wel
eens met de NZa dat samenwerking tussen zorgaanbieders, maar ook tussen zorgverzekeraars
meer en meer nodig is. In het IZA wordt dan ook een aantal onderwerpen genoemd waarop
de samenwerking tussen zorgverzekeraars verstevigd moet worden, zoals impactvolle
transformaties en de regionale preventie infrastructuur. Hierbij wordt gesproken over
gelijkgerichtheid van zorgverzekeraars. Zo is de afspraak opgenomen dat passende bekostiging
nodig is voor de coördinatiekosten van de dominante zorgverzekeraar in de regio die
gepaard gaan met het opstellen van een regionaal plan op het gebied van preventie
en gezondheidsbevordering.
De NZa wijst er in paragraaf 2.1 over toegankelijkheid op dat bij plotselinge schaarste
maatwerk in de regio nodig is. Om ook in plotselinge situaties van krapte de zorg
toegankelijk te houden, zal het nodig zijn om keuzes te maken over hoe de zorg wordt
geleverd en/of welke zorg wel en welke zorg even niet geleverd kan worden, zo schrijft
de NZa. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij dit voor zich ziet.
Op welke wijze moeten hier in de toekomst regionale afspraken over gemaakt worden?
Wie moet hierbij de regierol hebben als het aan de Minister ligt?
Ik vind in de eerste plaats dat het zorgveld zelf en de regio’s hier afspraken over
maken en hun rol pakken om zo goed mogelijk te zorgen dat zorg geleverd kan blijven
worden. Ook is het aan zorgverzekeraars (en zorgkantoren), gelet op hun zorgplicht,
om alles in het werk te stellen om problemen in de toegankelijkheid van zorg te voorkomen.
Dit geldt ook op dit moment. Ik ben dan ook al met partijen in gesprek. De bedoeling
is om, in lijn met alle reeds gesloten akkoorden en programma’s, in gezamenlijkheid
aan de slag te gaan om te kijken hoe casuïstiek in het hier en nu kan worden opgelost
en daarbij handvatten te bieden aan zorgprofessionals, zorgaanbieders en zorginkopers,
zodat voor iedereen die het nodig heeft de zorg toegankelijk blijft. Ik ben in overleg
met de NZa en IGJ, om mede naar aanleiding van de signalering «Stand van de zorg»
te kijken of er iets aangepast moet worden aan het begrip «zorgplicht» en de invulling
daarvan.
De NZa en de IGJ hebben als externe toezichthouders een belangrijke signalerende rol
betreffende toegankelijkheid bij (plotselinge) schaarste van zorg in een regio. Zoals
in het kader van de vroegsignaleringsafspraken bij zorgaanbieders die in de financiële
problemen dreigen te komen, wordt het Ministerie van VWS door de NZa en/of de IGJ
tijdig geïnformeerd over situaties van krapte in de zorg, waardoor continuïteit van
zorg in het geding komt. Er vindt escalatie naar het Ministerie van VWS plaats wanneer
er naar het oordeel van de NZa en/of de IGJ risico’s ontstaan voor de kwaliteit, veiligheid
of continuïteit van de cliënten-/ patiëntenzorg.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat administratieve lasten in een snel tempo lager
worden zodat er meer ruimte is om zorg te leveren?
Het Ministerie van VWS zet vol in op vermindering van de regeldruk met het programma
[Ont]Regel de Zorg 2022–2025, dat in juni 2022 aan uw Kamer is gezonden. In dit programma
zet de Minister voor Langdurig Zorg en Sport acties uiteen voor het aanpakken van
regeldruk op verschillende niveaus: wet- en regelgeving, op landelijk, lokaal en individueel
niveau. Daarbij zijn in het IZA concrete afspraken gemaakt met zorgpartijen over het
verminderen van regeldruk. Het is van groot belang dat alle betrokken partijen zich
in de komende jaren hiertoe maximaal inzetten.
Hoe gaat de Minister zorgen dat bewezen niet-effectieve zorg niet meer vergoed wordt
en niet meer kan worden verleend?
Wanneer zorg niet aantoonbaar voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk is uitstroom
in beginsel van toepassing. Het de-implementeren van zorg uit het basispakket is een
complex vraagstuk met meerdere facetten. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport
en ik zetten als volgt hierop in. Vanuit het Kader Passende zorg en de geldende wet-
en regelgeving volgt dat zorg op de eerste plaats effectief moet zijn en moet voldoen
aan de stand van de wetenschap en praktijk. In de kamerbrief die ik uw Kamer 2 december
jl. heb doen toekomen beschrijven de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik
hoe wij de toets op het basispakket willen verbeteren en verbreden23. Daarin beschrijven wij onder meer hoe we het criterium effectiviteit verder willen
verduidelijken en waar nodig sterker verankeren in wet- en regelgeving. Dat betekent
ook dat in pakketuitspraken specifieker zal worden ingegaan op welke zorg voor welke
(sub)indicatie aantoonbaar effectief is. Met de verbreding van de toets op het basispakket
hebben wij voor ogen dat in het open pakket vaker en in meer zorgsectoren getoetst
gaat worden op effectiviteit. Indien de toetsing leidt tot de conclusie dat zorg niet
aantoonbaar voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, is uitstroom in beginsel
van toepassing. Het gevolg kan dus zijn dat reeds bestaande zorg niet meer vergoed
wordt uit het basispakket, indien deze niet effectief blijkt te zijn. Deze zorg dient
binnen een vastgestelde termijn niet meer te worden geleverd door veldpartijen. In
het IZA24 is hierover afgesproken dat (de)implementatie in principe binnen één jaar aantoonbaar
tot resultaat moet leiden.
Hoe gaat de Minister zorgen dat bewezen tijdbesparende innovaties (GUPTA-rapport)
eenduidig worden toegepast?
Hiervoor verwijs ik graag naar de reactie op motie van lid Van den Berg die in de
stand van zakenbrief moties en toezeggingen kerstreces 2022 van d.d. 16 december 202225.
In het IZA, als ook in programma’s TAZ en WOZO zijn diverse afspraken gemaakt en ambities
geformuleerd om passende inzet en opschaling van digitale zorgtoepassingen (in hybride
zorgprocessen) en arbeidsbesparende sociale en technologische innovaties te bevorderen.
Zo is in het IZA afgesproken dat er een vindplek komt van goede voorbeelden van hybride
zorg om te kunnen worden hergebruikt. Daarbij wordt voortgebouwd op reeds bestaande
vindplekken (zoals www.zorgvannu.nl, www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl, de kennisbank van Vilans, www.zorginnovatie.nl, www.actieleernetwerk.nl en www.databankinterventies.nl).
Ook is afgesproken dat er een menukaart komt om in de praktijk gebleken effectieve
werkvormen en innovaties (bijvoorbeeld zoals gedefinieerd door het nog op te richten
landelijk Kenniscentrum, en zolang dit nog niet actief is het ZN Kenniscentrum Digitale
zorg) te stimuleren. Gedurende de looptijd van het IZA zal deze steeds worden geactualiseerd
naar de laatste inzichten rondom passende zorgpraktijken. Over de voortgang van de
verschillende afspraken in het IZA wordt uw Kamer conform afspraken met regelmaat
geïnformeerd.
Hoe gaat de Minister zorgen dat meer voorwaarden gesteld kunnen worden bij toelating
in het pakket26 zodat onder andere informatie beschikbaar komt over werkelijke effectiviteit van
een behandeling en niet alleen op basis van clinical trials?
Ik vind het belangrijk om onzekerheid over de effectiviteit van zorg zoveel mogelijk
te verkleinen, omdat dit kan bijdragen aan meer passende zorg voor de patiënt of cliënt.
Dit is echter geen eenvoudige opgave, en vraagt inzet van meerdere partijen. In een
aantal gevallen gaat de toelating van zorg tot het basispakket gepaard met onzekerheid
over de effectiviteit, bijvoorbeeld over de effecten op lange termijn of buiten de
onderzoekssetting. In deze gevallen is het wenselijk om aanvullende data te verzamelen,
waarmee deze onzekerheid kan worden weggenomen. In de Kamerbrief Verbeteren en verbreden
van de toets op het basispakket27 beschrijven de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik dat we willen bezien
of we via wet- en regelgeving aanvullende voorwaarden kunnen stellen aan verzekerde
zorg, bijvoorbeeld dat partijen in de praktijk meer gegevens verzamelen over de mate
van effectiviteit van zorg. Zoals toegezegd aan uw Kamer, zullen wij uw Kamer in het
voorjaar van 2023 nader informeren over de uitwerking en concretisering van dit plan.
Daarnaast is in de brief ook aangegeven dat het Zorginstituut werkt aan een nieuwe
versie van het beoordelingskader stand van de wetenschap en praktijk, welke het eerste
kwartaal van 2023 wordt verwacht. Daarbij worden ook modules ontwikkeld voor de toepassing
van het beoordelingskader in specifieke situaties waar onzekerheid in de bewijsvoering
een grote rol speelt. Een van deze modules betreft real world data (RWD), waarbij wordt toegelicht hoe dataverzameling in de praktijk gebruikt kan worden
voor het doen van pakketbeoordelingen. Deze module wordt eveneens in het eerste kwartaal
van 2023 verwacht.
De NZa vraagt aan de bewindspersonen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport om met hen te onderschrijven dat de arbeidsmarktkrapte nu al consequenties
heeft voor de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister of hij dit daadwerkelijk onderschrijft. Zo nee, waarom niet? Zo
ja, hoe reageert de Minister op de oproep van de NZa dat het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport als stelselverantwoordelijke op korte termijn samen met het zorgveld
per zorgsector, en waar nodig sectoroverstijgend, beleid moet ontwikkelen voor het
toegankelijk houden van de zorg in plotselinge situaties van krapte?
Genoemde leden vragen de Minister tevens om te reageren op de aansporing van de IGJ
tot realistische verwachting en heldere communicatie over kwaliteit van zorg28. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het voor burgers helder is dat het streven
naar optimale kwaliteit van zorg geplaatst moet worden naast wat mogelijk is?
Ik herken dat er problemen zijn met de toegankelijkheid van de zorg. Op diverse plekken
in de zorg zijn de wachtlijsten lang en is er sprake van arbeidsmarktkrapte. Ik ben
van mening dat hier wat aan gedaan moet worden. Dit is ook de reden waarom er de afgelopen
tijd diverse akkoorden zijn gesloten en programma’s zijn gestart. De zorg moet immers
toegankelijk en betaalbaar blijven.
Wij zetten met alle recent gesloten akkoorden en programma’s29 in op het toegankelijk houden van de zorg voor iedereen die dat nodig heeft, nu en
in de toekomst. Wij hebben met alle partijen goede afspraken gemaakt om de benodigde
transformaties op te pakken. Tegelijkertijd besef ik ook dat de transformaties waar
we afspraken over hebben gemaakt in de akkoorden, niet van vandaag op morgen allemaal
gerealiseerd zijn. We willen dan ook samen met alle partijen aan de slag, met wat
vooruitlopend in het hier en nu kan helpen om knelpunten in de toegang op te lossen
en daarbij handvatten te bieden aan zorgprofessionals, zorgaanbieders en zorginkopers.
Het is belangrijk dat voor alle burgers die het nodig hebben de zorg toegankelijk
blijft.
Ik ben in overleg met de NZa en IGJ, om mede naar aanleiding van de signalering «Stand
van de zorg» te kijken of er iets aangepast moet worden aan het begrip «zorgplicht»
en de invulling daarvan; gezamenlijke communicatie richting het zorgveld en burgers
en gaan we in overleg met beroepsverenigingen om hen te vragen hun eigen richtlijnen
te bezien in het licht van de huidige tijdsgeest. Ik zal u voor het zomerreces nader
informeren over de voortgang hiervan.
In paragraaf 2.2 over passende bekostiging en contractering schrijft de NZa dat de
financiële effecten van het huidige risicovereveningsmodel belemmerend kunnen werken
voor de inzet van preventie, innovatieve behandelingen of substitutie naar eerstelijnszorg.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister van plan is de risicoverevening
aan te passen zodat het inkopen van passende zorg geen nadelige financiële gevolgen
zal hebben voor zorgverzekeraars.
In lijn met het antwoord dat ik eerder gaf op de vraag van de leden van de D66-fractie
wil ik eerst opmerken dat het een misvatting is dat zorgverzekeraars vanwege de risicoverevening
negatieve gevolgen ervaren bij de inzet van passende zorg. In de meeste gevallen vormt
de risicoverevening juist géén belemmering tot de inzet van passende zorg en staan
de prikkels goed. Immers: een euro die de verzekeraar weet te besparen door inzet
van passende zorg, is een euro winst voor de zorgverzekeraar, die vervolgens ingezet
kan worden om via een scherpe premie de gunst van de verzekerde te behouden of te
verkrijgen. Uit het advies van het Zorginstituut30 blijkt echter dat er enkele specifieke situaties kunnen zijn waarin de risicoverevening
de prikkels tot inzet van passende zorg kan belemmeren. Binnenkort start een onderzoek
naar dit specifieke thema. In de zomer beslis ik, aan de hand van de uitkomsten van
de onderzoeken, over de vormgeving van het risicovereveningsmodel voor 2024.
Zij vragen op welke termijn de Minister verwacht het geplande onderzoek naar verbetering
van de risicoverevening ten behoeve van de groep ouderen en chronische zieken naar
de Kamer te kunnen sturen. Aan welke ex ante maatregelen denkt de Minister om vanaf
2024 de compensatie van gezonde en chronisch zieke verzekerden in de risicoverevening
structureel te verbeteren?
Zoals elk jaar laat ik verschillende onderzoeken uitvoeren om de risicoverevening
verder te verbeteren. Dit jaar ligt de prioriteit opnieuw bij het verminderen van
de over- en ondercompensaties voor de gezonde verzekerden en chronisch zieken.
In de zomer van 2023, als deze onderzoeken zijn afgerond, informeer ik uw Kamer over
de uitkomsten en de voorgestelde aanpassingen voor het risicovereveningsmodel 2024.
De NZa schrijft dat zij in het najaar focusgroepen organiseert om met veldpartijen
de haalbaarheid en voor- en nadelen te verkennen van enkele ideeën over de vraag hoe
via bekostiging de beschikbaarheid van uitkomstinformatie vergroot kan worden. De
leden van de CDA-fractie vragen welke veldpartijen bij deze focusgroepen aansluiten.
Deze leden vragen tevens of de Kamer geïnformeerd wordt over de resultaten van deze
focusgroepen en of de beschikbaarheid van deze informatie openbaar zal zijn, dus ook
voor patiënten.
De NZa heeft mij laten weten voor deze focusgroepen zorgaanbieders, zorgprofessionals,
zorgverzekeraars en deskundigen (waaronder wetenschappers) uitgenodigd te hebben.
De resultaten van deze focusgroepen worden momenteel geanalyseerd door de NZa. De
analyse zal onderdeel uitmaken van een mogelijk beleidsvoorstel over welke bijdrage
de NZa kan leveren hoe via de bekostiging van zorg de beschikbaarheid van uitkomsten
kan worden versneld. Een eventueel beleidsvoorstel zal openbaar zijn en dus ook beschikbaar
voor uw Kamer. Ook geeft de NZa aan dat vertegenwoordigers vanuit patiëntenvereniging
zijn geraadpleegd en ook actief deelnemen aan de discussies over beschikbaarheid van
uitkomstinformatie. De NZa geeft aan dat de resultaten van de focusgroepen niet openbaar
zijn en dus niet beschikbaar voor patiënten.
Ondanks goede voorbeelden worden nog heel beperkt afspraken gemaakt over alternatieve
bekostigingsvormen zoals bundelbekostiging, terwijl de NZa juist hoopt dat met prospectieve
bundelbekostiging de huidige volumeprikkel in het stelsel sterk kan worden gereduceerd.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister van plan is ervoor te gaan zorgen
dat er geen vrijblijvendheid meer is in het overnemen van goede voorbeelden, zodat
er bijvoorbeeld meer gebruikgemaakt wordt van bundelbekostiging.
Zoals ik ook op de vraag van de leden van de D66-fractie heb aangegeven over bundelbekostiging
in de medisch specialistische zorg, faciliteert de NZa partijen die gebruik (willen)
maken van bundelbekostiging. Zo deelt zij openbaar goede voorbeelden en heeft zij
een specifieke leidraad over bundelbekostiging gepubliceerd. Het is echt aan de zorgverzekeraars
en zorgaanbieders zelf om hierover specifieke afspraken te maken in de contractering
en de goede voorbeelden te gebruiken.
De NZa geeft in paragraaf 2.3 over samenwerken aan passende zorg aan dat regioplannen
een belangrijk stuurmiddel zijn voor de transitie naar passende zorg. Om een betrouwbaar
beeld te krijgen, is volgens de NZa een uniforme digitale infrastructuur voorwaardelijk.
De leden van de CDA-fractie steunen dit en vragen daarom de Minister welke stappen
hij onderneemt om een dergelijke uniforme digitale infrastructuur op te zetten. Kan
de Minister daarbij een tijdlijn geven wanneer deze uniforme digitale infrastructuur
klaar moet zijn?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 19 mei 202231 en toegelicht in het Informatieberaad van september jl. wordt onderzocht of een grotere
centrale, publieke rol noodzakelijk is voor de totstandkoming van die landelijke dekking.
Dit aanvullend op de door het Ministerie van VWS ingezette koers van standaardisatie
van elektronische gegevensuitwisseling en de Wegiz. Het Ministerie van VWS heeft D&A
Medical Group gevraagd onderzoek te doen naar de scenario’s om gegevensuitwisseling
middels een landelijk dekkend netwerk te faciliteren. Om zo te komen tot een beleidskeuze
voor een scenario waarmee het leveren van goede zorg op de juiste plek en op het juiste
moment op de korte termijn mogelijk wordt. Het eindrapport is door de D&A Medical
Group eind december jl. opgeleverd aan het Ministerie van VWS. Op basis van het eindrapport
wordt momenteel de beleidskeuze uitgewerkt. Het beoogde resultaat is een onderbouwde
beleidskeuze voor een scenario. De kern van de beleidskeuze wordt extern gepresenteerd
in een buitengewoon Informatieberaad (13 februari aanstaande). Na afstemming met het
zorgveld zal hierover een brief volgen aan uw Kamer.
In de derde paragraaf over trends in sectoren staat dat tussen 2019 en 2021 bijna
40.000 mensen hebben deelgenomen aan een gecombineerde leefstijlinterventie (GLI).
De NZa geeft echter aan dat deze vormen van zorg nog niet overal in het land beschikbaar
zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven in welke regio’s
de GLI nog niet wordt aangeboden, en wat hiervan de reden is. Kan de Minister daarnaast
aangeven wat de resultaten zijn?
Na publicatie van de «Stand van de zorg 2022» heeft de NZa nieuwe informatie verkregen
rond het aanbod van de GLI in de verschillende regio’s. Op basis van een zelfrapportage
van zorgverzekeraars heeft zij het beeld gekregen dat in vrijwel alle gemeenten van
Nederland inmiddels sprake is van gecontracteerd aanbod. Daar waar dit nog niet het
geval is, is dit in een buurgemeente wel geregeld. Zorgverzekeraars geven aan in een
vergevorderd stadium te zijn om ook deze laatste «witte vlekken» weg te werken. De
NZa heeft op dit moment géén signalen dat er sprake is van wachtlijsten, hoewel verzekerden
soms een korte tijd moeten wachten totdat een groep (GLI vindt voor een belangrijk
deel plaats in groepsverband) voldoende groot is om te starten met een GLI-traject.
Wat betreft resultaten is onlangs de jaarlijkse rapportage van het RIVM verschenen
over de monitor van de GLI. Daarin stonden eerste resultaten over effectiviteit. De
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het rapport naar uw Kamer
gestuurd32. Van een groep van 660 deelnemers is bekend hoe het gewicht, de buikomtrek en de
kwaliteit van leven is veranderd tijdens de eerste negen maanden van de behandeling.
Gemiddeld verloren zij ruim 3 procent van hun gewicht en middelomtrek. De gemiddelde
score die deelnemers aan hun kwaliteit van leven geven veranderde van 58,0 naar 65,6
op een schaal van 100. Ongeveer de helft van de deelnemers gaf aan dat ze minder problemen
hadden met mobiliteit, dagelijkse activiteiten, pijn, en angst en somberheid. Het
betreft nu dus resultaten van een hele kleine groep deelnemers. De Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verwacht bij een volgende uitgebreide rapportage
van het RIVM (najaar 2023) meer resultaten te kunnen delen en ook in te kunnen gaan
op het behoud van deze resultaten na twee jaar.
Ten opzichte van vorig jaar is het aantal polissen toegenomen van 57 naar 60. Ook
het aantal polissen met beperkende voorwaarden is gestegen van 16 naar 21. De NZa
geeft aan dat per 2023 maatregelen worden getroffen om een verdere segmentering van
de markt te stoppen. De leden van de CDA-fractie vragen aan welke maatregelen de Minister
denkt om deze verdere segmentering te stoppen.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat er een sterk verband bestaat tussen de gezondheid
van de verzekerdenportefeuille van de zorgverzekeraar en het vereveningsresultaat
en dat dit verband het sterkst is bij gezonde verzekerden. Dit kan ertoe leiden dat
zorgverzekeraars zich willen richten op gezonde verzekerden. De Autoriteit Consument
& Markt (ACM) en NZa schetsen in hun advies33 een scenario waarin zo’n focus op gezonde verzekerden juist in het huidige overstapseizoen
toe zou kunnen nemen. Het afschaffen van de collectiviteitskorting op de basisverzekering
per 2023 en de premieontwikkeling 2023 zouden er namelijk toe kunnen leiden dat meer
verzekerden op zoek gaan naar een andere verzekering, waardoor zorgverzekeraars hier
op zouden kunnen acteren door zich te richten op het aantrekken van vooral jonge en
gezonde verzekerden. De ACM en NZa geven aan niet te kunnen voorspellen hoe waarschijnlijk
dit scenario is, maar schetsen dat «niets doen» een risico vormt. Mede op basis van
dit advies heb ik daarom in de zomer besloten om voor 2023 eenmalig een bandbreedte
in te voeren in de risicoverevening.34 Dat betekent dat excessieve vereveningsresultaten – oftewel heel grote winsten of
verliezen die door onvolkomenheden in de risicoverevening komen – afgeroomd worden.
Ik vind dit een goede manier om prikkels tot risicoselectie te beperken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de publicatie «Stand van de zorg
2022» van de NZa. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden
maken zich zorgen over de door de NZa geschetste tweedeling in de zorg. Zij constateren
echter ook dat de Minister niet bereid lijkt te zijn om te komen tot de fundamentele
keuzes die nodig zijn om dit tegen te gaan, zoals het afschaffen van het eigen risico,
het fatsoenlijk belonen van zorgverleners en het afschaffen van de marktwerking in
de zorg. Hoe verwacht de Minister om deze tweedeling tegen te gaan, als de keuzes
die nodig zijn om klassenzorg tegen te gaan, taboe worden verklaard?
We hebben in Nederland een stelsel met private partijen die werken binnen een publiek
gereguleerde context en waarbij solidariteit en toegankelijkheid van goede zorg voor
iedereen in Nederland het uitgangspunt zijn. Dit leidt er ook toe dat mensen kunnen
kiezen voor zowel een verzekeraar als kunnen kiezen naar welke zorgverlener ze gaan.
Inzetten op grote stelselwijzigingen zal niet bijdragen aan het borgen van de solidariteit
en toegankelijkheid van zorg. Wel ben ik van mening dat de oplossing ligt in meer
samenwerking en minder in concurrentie. En daar hebben we alle kennis, kunde en expertise
van de diverse partijen bij nodig. Met het IZA zetten we daarom samen met de betrokken
partijen stevig in op het verder verbeteren van de samenwerking. Ik ben ervan overtuigd
dat we alleen door die gezamenlijke inspanning tot de noodzakelijke verbeteringen
komen.
Het Nederlandse zorgstelsel kent een hoge mate van solidariteit: gezonde, jonge mensen
en mensen met een hoger inkomen betalen mee aan de zorgkosten voor zieke, oudere mensen
met een lager inkomen. Het verplicht eigen risico legt een relatief klein deel van
de zorgkosten echter nadrukkelijk bij de zorggebruiker. Van degenen die zorg ontvangen
mag worden verwacht dat zij aan de kosten van die zorg meebetalen en kostenbewust
zijn. Het eigen risico draagt zo bij aan het draagvlak voor de solidariteit in het
stelsel. Via de zorgtoeslag ontvangen mensen met lagere inkomens overigens een tegemoetkoming
in de kosten van zowel de nominale premie als van het verplicht eigen risico. Bovendien
is het eigen risico tot en met 2025 bevroren op 385 euro per jaar. Het afschaffen
van het eigen risico zou structureel zo’n 6 miljard euro kosten waardoor de premies
sterk zullen stijgen. Dat is onwenselijk en ook niet nodig.
Genoemde leden lezen in het rapport dat het aantal polissen met beperkende voorwaarden
en het aantal mensen met zo’n polis opnieuw is gestegen. Zij constateren dat dit de
toegang tot de zorg van deze mensen verslechtert. Zij vragen de Minister daarom wat
hij van plan is om te doen om deze ontwikkeling tegen te gaan.
Voorts vragen deze leden of de bestaande «polisjungle» de oorspronkelijke bedoeling
van de Zorgverzekeringswet was. Kan de Minister toelichten in hoeverre de enorme verscheidenheid
aan polissen bijdraagt aan betere, betaalbare en toegankelijke zorg?
Elke verzekerde kan ieder jaar opnieuw kiezen voor een polis die het beste bij hem
of haar past. Voor iedere polis is sprake van een ruime keuze aan zorgverleners, waarvoor
de kosten van zorg in de basisverzekering volledig wordt vergoed, de zorgverzekeraar
moet immers aan zijn zorgplicht voldoen. Bij een budgetpolis kan het zijn dat er minder
zorgverleners zijn gecontracteerd dan gemiddeld (maar nog altijd voldoende om aan
de zorgplicht te voldoen) of het kan zijn dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde
zorg lager is dan gemiddeld. Het is van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders
hun verzekerden/patiënten goed informeren over de vraag of er een contract is en wat
dit betekent voor de vergoeding. De NZa houdt hier toezicht op.
Een belangrijk uitgangspunt van de Zorgverzekeringswet is dat verzekerden zich vrij
voelen om een zorgverzekering te kiezen die aansluit op hun voorkeuren en zorgbehoeften.
Als zorgverzekeraars verzekeringen op de markt brengen die niet goed aansluiten bij
de behoeften van verzekerden, dan kunnen verzekerden overstappen naar een andere verzekeraar.
Die dreiging houdt zorgverzekeraars scherp in hun rol ten aanzien van klantgerichtheid
en de inkoop van zorg.
Ik ben van mening dat het polisaanbod overzichtelijk en onderscheidend moet zijn,
zodat er voor verzekerden echt iets te kiezen valt. Het gaat mij hierbij niet zozeer
om het aantal polissen, maar vooral om de diversiteit van het polisaanbod. Als er
veel polissen zijn die sterk op elkaar lijken dan bemoeilijkt dit het keuzeproces
voor verzekerden. Verzekerden kunnen hierdoor overstapbelemmeringen ervaren, hetgeen
leidt tot een lagere overstapgeneigdheid. En juist die overstapgeneigdheid is belangrijk
om verzekeraars te prikkelen in te spelen op de preferenties en zorgbehoeften van
verzekerden.
Ik werk continu aan verbeteringen in de risicoverevening.35 Daardoor worden eventuele prikkels om vanwege puur financiële redenen bepaalde polissen
(gericht op bepaalde groepen verzekerden) in de markt te zetten beperkt. Daarnaast
ben ik, zoals ik in mijn brief36 van 14 oktober jl. aan heb gegeven, in gesprek gegaan met de NZa over het aanpassen
van de definitie van nagenoeg gelijke polissen, zoals de motie van de leden Van den
Berg en Hijink mij verzocht.37 De NZa is voornemens de informatieverplichtingen voor zorgverzekeraars aan te scherpen,
waardoor het voor verzekerden beter inzichtelijk wordt of er een vergelijkbare polis
op de markt is. Dat is een mooie stap.
Daarnaast constateren deze leden dat de stijging van het aantal mensen met een polis
met beperkende voorwaarden ook te maken heeft met de forse stijging van de zorgpremie,
waardoor deze voor steeds meer mensen lastig te betalen is. Zij stellen dat dit de
huidige financieringssystematiek van de zorgverzekering steeds lastiger houdbaar maakt.
Daarom vragen zij of de Minister bereid is om te onderzoeken op welke manier het mogelijk
zou zijn om de zorgverzekering meer uit de belastingen te betalen.
De premiestijging in 2023 is hoger dan in eerdere jaren, met name door de hogere zorguitgaven
als gevolg van de gestegen lonen en prijzen. Ter compensatie van de premiestijging
en de stijging van het gemiddelde verplicht eigen risico ontvangen de lage en middeninkomens
de zorgtoeslag. De hoogte van de zorgtoeslag is gekoppeld aan de stijging van de nominale
premie en het gemiddelde verplicht eigen risico. Dit zorgt ervoor dat de premie ook
voor deze groepen betaalbaar blijft.
Het meer financieren van de zorgverzekering uit belastingen is in het huidige zorgstelsel
geen reële optie. Het zou een wijziging van de financieringswijze van de zorgverzekering
betekenen. We hebben nu een werkend stelsel met privaatrechtelijke zorgverzekeraars,
die de zorgverzekering voor eigen rekening en risico uitvoeren. Ik vind een onderzoek
naar het meer financieren van de zorgverzekering uit belastingen daarom niet nodig.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met grote zorgen kennisgenomen van de publicatie
«Stand van de zorg 2022» van de NZA. Zorgen omdat de NZa waarschuwt voor een tweedeling
tussen mensen die de weg weten te vinden in het zorglandschap en over voldoende middelen
beschikken en mensen voor wie dat niet geldt. Maar ook zorgen omdat de NZa waarschuwt
voor de verschillen in beschikbare zorg tussen regio’s. Het lid van de BBB fractie
heeft daarom een aantal vragen.
Genoemd lid wil weten hoe de Minister de uitspraak vanuit de NZa: «we stevenen af
op een harde tweedeling», beoordeelt. Het lid van de BBB-fractie is van mening dat
inderdaad steeds grotere verschillen ontstaan in de toegankelijkheid van zorg tussen
verschillende bevolkingsgroepen. Door middel van de zorgtoeslag wordt getracht om
voor de laagste inkomens wat pijn te verzachten maar in de praktijk blijkt dat deze
mensen toch moeite hebben om eigen bijdrages en eigen risico te betalen. Genoemd lid
denkt dat dit probleem door de hoge inflatie verder zal groeien. Deelt de Minister
deze zorgen?
Ik beoordeel deze uitspraak als een signaal van de NZa over de toegankelijkheid van
de zorg. Zoals eerder aangegeven is het belangrijk dat voor iedereen de benodigde
zorg toegankelijk blijft.
De zorgen van het lid van de BBB-fractie deel ik niet. Het kabinet heeft verschillende
maatregelen genomen om de koopkrachteffecten van de hoge inflatie te beperken. Zo
wordt de zorgtoeslag in 2023 eenmalig extra verhoogd tot maximaal € 1.858 per jaar
zonder toeslagpartner (in 2022 nog € 1.336) en
€ 3.182 per jaar mét toeslagpartner (in 2022 nog € 2.553), maar worden ook andere
maatregelen getroffen zoals het prijsplafond voor energie en de verhoging van het
minimumloon en gekoppelde uitkeringen (bijstand en AOW).
De vergoedingen en eigen bijdragen voor zorg op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw)
en de Wet langdurige zorg (Wlz) worden ook over het jaar 2023 geïndexeerd aan de hand
van de relevante prijsindexen. In de Zvw vinden er kleine stijgingen plaats van de
eigen bijdragen én van enkele vergoedingen voor hulpmiddelen, kraamzorg, het ziekenvervoer
en logeerkosten vanuit de Zvw. Alleen voor haarwerken daalt de vergoeding met € 3
door gebruikmaking van de toepasselijke prijsindex. Over het jaar 2023 is het effect
van de hoge inflatie op eigen bijdragen en vergoedingen vanuit de Zvw dus ook nauwelijks
merkbaar. Deze effecten zijn toegelicht in Staatscourant 2022, 28977. Bovendien zorgt het kabinet er voor dat het verplicht eigen risico ook in de jaren
2023, 2024 en 2025 niet zal stijgen en blijven de bijbetalingen voor extramurale geneesmiddelen
in 2023 gemaximeerd op € 250 per jaar.
Voor zorg vanuit de Wlz (en het beschermd wonen in de Wmo 2015) kunnen er sterkere
stijgingen optreden dan voor Zvw-zorg. In hoeverre die stijging zich voordoet is echter
afhankelijk van de soort bijdrage die verschuldigd, alsmede van het inkomen en vermogen
van de verzekerde en eventuele partner. Zo zien cliënten die in de Wlz (of voor beschermd
wonen in de Wmo 2015) de minimale eigen bijdrage betalen deze met € 120 per jaar stijgen.
Er zijn overigens ook ontvangers van de langdurige zorg die enkele aftrekposten in
2023 relatief sterk zien stijgen, waardoor zij juist een voordeel hebben ten opzichte
van 2022. De effecten van de eigen bijdragen in de Wlz en het voor het beschermd wonen
zijn uitgebreid toegelicht in Staatscourant 2022, nr. 32381.
Het lid van de BBB-fractie denkt dat het steeds ophogen van de zorgtoeslag ter compensatie
van hogere zorgkosten een doodlopende weg is. Niet alleen kan de zorgtoeslag bijvoorbeeld
ook gebruikt worden om andere financiële gaten te dichten, maar daarnaast ontstaan
steeds meer problemen bij de groep die geen zorgtoeslag krijgt: de middeninkomens.
Genoemd lid denkt dat het stelsel fundamenteel anders moet en ziet veel voordelen
in het concept zoals de SP-fractie voorstelt: een nationaal zorgfonds. In hoeverre
heeft de Minister hier al eens serieus naar gekeken? Zou de Minister deze mogelijkheid
serieus willen onderzoeken?
We hebben in Nederland een stelsel met private partijen die werken binnen een publiek
gereguleerde context en waarbij solidariteit en toegankelijkheid van goede zorg voor
iedereen in Nederland het uitgangspunt zijn. Onderdeel daar van is dat mensen zelf
kunnen kiezen voor een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder. Inzetten op een stelselwijziging
zal dan ook niets bijdragen aan het borgen van de solidariteit en toegankelijkheid
van zorg. Wel ben ik van mening dat de oplossing ligt in meer samenwerking en minder
in concurrentie. En daar hebben we alle kennis, kunde en expertise van de diverse
partijen bij nodig. Met het IZA heb we daarom samen met de betrokken partijen grootschalig
ingezet op betere samenwerking. Ik ben ervan overtuigd dat we alleen door die gezamenlijke
inspanning tot de noodzakelijke verbeteringen komen.
Het genoemde lid wil graag weten hoe de Minister «zelfredzaamheid» gaat bevorderen.
Hoe ziet de Minister de rol van mantelzorgers in relatie tot zelfredzaamheid?
Gemeenten hebben op grond van de Wmo2015 de wettelijke opdracht om mensen maatschappelijke
ondersteuning te bieden als zij niet meer zelfstandig kunnen participeren en/of een
psychosociale stoornis hebben. Indien hier sprake van is zal de gemeente altijd onderzoeken
wat iemand nog zelf kan en welke mogelijkheden er zijn in het sociaal netwerk om de
participatie te bevorderen. Hierbij wordt onderzocht of en welke inzet van mantelzorgers
of vrijwilligers volstaat. Zij hebben bijvoorbeeld, zoals de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de brief Mantelzorg en Informele zorg38 aangeeft, de rol om mensen te helpen met eenvoudige ondersteuningstaken (medicatie
tijdig slikken, administratie verzorgen, boodschappen doen). Indien deze ondersteuning
niet meer volstaat wordt onderzocht of een algemene voorziening (bijvoorbeeld het
brede welzijnswerk) of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
De Europese Commissie vindt de mantelzorgers van groot belang en wil meer financiële
en sociale zekerheid voor deze groep. Hoe denkt de Minister dit in te gaan vullen?
Het lid van de BBB-fractie wil erop wijzen dat mantelzorg veel vraagt van mensen.
Het is logisch dat bij een steeds minder toegankelijke zorg, steeds meer mensen (noodgedwongen)
mantelzorger worden. Maar dit eist vaak een hoge tol van deze mantelzorgers. Genoemd
lid is dan ook van mening dat problemen in de beschikbaarheid en toegankelijkheid
van zorg niet afgeschoven mogen worden op mantelzorgers. Deze mensen moeten gefaciliteerd
worden. Daarbij gaat het niet alleen over financiële middelen, maar ook het mogelijk
maken van de combinatie zorg en werk bijvoorbeeld. Graag ontvangt genoemd lid een
reflectie van de Minister hierop.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer op 30 september
202239 geïnformeerd over de visie op mantelzorg en informele zorg. Hij heeft in deze brief
aangegeven in deze kabinetsperiode aan de slag te willen met dit onderwerp op drie
onderdelen: (1) de erkenning van mantelzorg en informele zorg in de samenleving, (2)
verbinding en samenwerking met (het netwerk) van de mantelzorger en (3) respijtzorg.
De kern van deze brief is dat het noodzakelijk is, gelet op de vergijzing en de toename
van het aantal chronisch zieken tot 2040, dat de inzet van mantelzorgers van steeds
groter belang wordt. In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) is de ambitie opgenomen
om samen met gemeenten uitvoering te geven aan sociale basis waarbij preventie en
mantelzorg twee belangrijke pijlers zijn. Hieraan wordt, samen met de betrokken maatschappelijke
partners, de komende tijd concrete invulling gegeven met het opstellen van een uitvoeringsagenda.
De Staatssecretaris heeft tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van
VWS aan uw Kamer toegezegd dat de uitvoeringsagenda in het eerste kwartaal van 2023
gereed is en aan uw Kamer wordt aangeboden. Daarnaast heeft uw Kamer, in een VSO,
ook vragen aan de Staatssecretaris van VWS gesteld over de genoemde Kamerbrief. In
zowel de uitvoeringsagenda als de beantwoording van het VSO wordt nader ingegaan op
de punten die uw fractie van belang vindt.
Bestaande verlofvormen bieden mogelijkheden om werk en mantelzorg te combineren en
Stichting Werk& Mantelzorg biedt advies en ondersteuning aan werkgevers. Of er meer
nodig en mogelijk is om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en beroep op mantelzorg
toekomstbestendig te houden gaat de Staatssecretaris van VWS samen met de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen, werkgevers en mantelzorgers verkennen.
Het lid van de BBB-fractie heeft ook vragen over het verschuiven van het thema «ziekte»
naar «gezondheid», waar ook NZa naar verwijst. Zij onderschrijft dit uitgangspunt
van harte, maar denkt dat het makkelijker gezegd dan gedaan is. In de praktijk zijn
protocollen leidend. Als voorbeeld: een jonge vrouw krijgt een hartinfarct en herstelt
daar goed van. Er is geen hartschade, ze was in goede conditie en heeft deze conditie
snel weer terug. Dan wordt toch verplicht hartrevalidatie gestart, omdat dat nu eenmaal
«hoort». De vrouw ziet de toegevoegde waarde niet, voelt zich niet gehoord, maar start
het traject, omdat ze anders niet terug naar haar werk mag. Een andere hartpatiënt
in dezelfde groep wordt na de standaard hartrevalidatie «ontslagen», maar heeft nog
een slechte conditie, is onzeker en wil graag door. Dit kan niet, want het traject
heeft het maximaal aantal keren bereikt. De vrouw wil de haar nog resterende afspraken
graag aan de man gunnen, zij heeft het toch niet nodig. Ook dat kan niet. Als het
gaat om passende zorg en focus op gezondheid dan is daar in dit voorbeeld toch echt
geen sprake van. Hier anders mee om gaan vergt een totaal andere manier van kijken
naar de zorg. Het vergt dat de patiënt echt centraal staat. Dat er ook naar de patiënt
geluisterd wordt. Het lid van de BBB-fractie denkt dat passende zorg start bij zorg
die past bij de patiënt. Uiteindelijk is dat ook de meest efficiënte zorg. De Minister
regelt de zorg nu in passend bij het systeem. De patiënt moet zich aanpassen aan het
systeem. De NZa schrijft «niet beginnen bij het systeem, maar bij de vraag wat nodig
is.» De NZa ziet dit meer op populatieniveau, door uitgaande van de gezondheidsstatus
van de populatie, de vraag naar ondersteuning en zorg in kaart te brengen. Het lid
van de BBB-fractie denkt dat dit vooral een slag is voor beleidsmakers, maar dat de
echte omslag op de werkvloer plaats moet vinden: bij de artsen en de verpleegkundigen.
Zij willen dit wel, maar worden daarin vaak belemmerd door regelgeving, vanuit het
Rijk maar ook vanuit de zorgverzekeraars. Genoemd lid wil daarom weten hoe de Minister
deze omslag concreet gaat maken. Is de Minister voornemens om dit inderdaad via zorgverzekeraars
in te gaan zetten? Beseft de Minister dat het niet zo is dat de zorgverzekeraars verandering
moeten bewerkstelligen bij de zorgverleners, maar dat juist verandering bewerkstelligd
moet worden bij de zorgverzekeraars?
De beweging naar passende zorg vergt een verandering van alle spelers in het veld,
niet alleen van zorgverzekeraars. Hierover hebben we met de verschillende partijen
(zorgverzekeraars, zorgaanbieders, zorgverleners en patiënten) afspraken gemaakt in
het IZA. Zo is afgesproken dat de overheid er voor moet zorg dat regelgeving en kaders
aangepast worden waar nodig, zodat die niet belemmerend werken voor de beweging naar
passende zorg. Zorgaanbieders en zorgverleners zijn verantwoordelijk voor operationalisering
van passende zorg door kwaliteitsstandaarden, richtlijnen en protocollen als het nodig
is aan te passen. Dat maakt de implementatie van passende zorg in de praktijk beter
mogelijk. En uiteraard hebben ook de zorgverzekeraars een belangrijke rol als het
gaat om de beweging naar passende zorg. Zij moeten passende zorg contracteren en inkopen
en daarover de gesprekken voeren met de zorgaanbieders die zij contracteren. In het
kader van het IZA blijven we hier met alle betrokken partijen over in gesprek.
Het lid van de BBB-fractie kan zich vinden in de definitie die NZa hanteert voor passende
zorg: «Passende zorg is zorg die samen met de patiënt tot stand komt, is de juiste
zorg op de juiste plek en gaat niet over ziekte, maar over gezondheid en preventie.»
Maar genoemd lid heeft nog steeds grote moeite met hoe de Minister «de juiste zorg
op de juiste plek» invult. Zij vraagt daarom of de Minister de aangenomen motie van
het lid van den Berg40 inzake kwaliteit van de zorg, actief betrekt bij het nader invullen van het Integraal
Zorgakkoord en de werkagenda’s, zodat nabijheid van zorg onderdeel is van passende
zorg.
In het IZA is met alle ondertekenende partijen afgesproken hoe passende zorg met betrekking
tot nabijheid wordt ingevuld: «Passende zorg» vindt dichtbij plaats als het kan, en
verder weg als het moet vanwege kwaliteitseisen of doelmatige inzet van dure infrastructuur
en/of schaars personeel. Dit betekent dus dat binnen het IZA het streven is dat zorg
dichtbij de patiënt plaatsvindt als dat mogelijk is.
In de genoemde motie wordt tevens gevraagd dat hierbij rekening wordt gehouden met
specifieke regionale kenmerken. Daarom is in het IZA afgesproken dat regio’s (verder)
werken met regiobeelden en ROAZ-beelden. Regionale partijen omschrijven in de Regiobeelden
en ROAZ-beelden wat specifieke kenmerken voor de regio zijn, zoals de regionale demografie.
Daarnaast zullen regionale partijen onder meer omschrijven wat de (acute) zorgvraag
is per regio, afgezet tegen het (acute) zorgaanbod. Op basis van de regiobeelden en
ROAZ-beelden worden concrete regionale plannen gemaakt, in het kader van toegankelijkheid
van (acute) zorg.
Het lid van de BBB-fractie vraagt verder of de zorgverzekeraars de aangewezen organisaties
zijn om te investeren in gezondheid zoals de NZa adviseert. Hoe ziet de Minister dit?
Op welke wijze zou dit moeten gebeuren?
Zorgverzekeraars hebben primair de taak om goede zorg in te kopen voor hun verzekerden
die te maken krijgen met een gezondheidsklacht, aandoening of ziekte. Voor zover interventies
of aanpakken gericht op gezondheid onder de te verzekeren zorg vallen, hebben zorgverzekeraars
hiervoor bovendien een zorgplicht. De zorginkoop is een belangrijk instrument van
verzekeraars om te investeren in de gezondheid van hun verzekerden. Hiermee kunnen
zij zorgprofessionals namelijk stimuleren om in te zetten op preventie en gezonde
leefstijl van hun patiënten.
Genoemd lid denkt dat het integraal benaderen van gezondheid, zoals ook in het Integraal
Zorgakkoord wordt omschreven, van groot belang is. Waarbij gezondheid niet los gezien
kan worden van andere beleidsterreinen, zoals armoede, schulden, huisvesting en werk.
Hoe ziet de Minister de rol van de zorgverzekeraars in dit geheel?
Zoals het lid van de BBB-fractie aangeeft, wordt gezondheid beïnvloed door een veelheid
aan factoren, waarvan veel niet in het medische domein liggen, zoals armoede, werk
en huisvesting. Samenwerking tussen de gemeentelijke en medische domeinen is dus essentieel
om de beweging van ziekte naar gezondheid te kunnen realiseren en inzet op gezondheid
niet onnodig te medicaliseren. Het is een gezamenlijke opgave. In het IZA zijn hierover
afspraken gemaakt, evenals in het recent gesloten Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA).
Er zijn veel onderwerpen die zowel het zorg- als het sociaal domein bestrijken en
waar op kan worden samengewerkt. Neem bijvoorbeeld de samenwerking van 1e-lijnszorgaanbieders en het bredere sociale domein om patiënten met geldzorgen goed
op te vangen en warm over te dragen aan een hulpverlener in het sociale domein. Zorgverzekeraars
investeren in goede voorbeelden hiervan, zoals krachtige basiszorg. Maar er zijn ook
andere regionale aanpakken waar zorgverzekeraars vaak een partner in zijn, zoals de
investeringen in lokale maatwerkbudgetten waar wijkteams adequate hulp mee kunnen
bieden of initiatieven via de gemeentepolis. Zorgverzekeraars investeren de laatste
jaren ook flink in het terugdringen van betalingsachterstanden zorgpremie en eigen
risico.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de NZa voorstelt dat zorgverzekeraars elkaar
niet beconcurreren op het thema gezondheid. Ook hierin ziet genoemd lid ondersteuning
voor het anders inrichten van het stelsel, bijvoorbeeld volgens het eerder genoemde
nationale zorgfonds. De NZa schrijft: «(...) Die heeft alles te maken met het huidige
financieringsmodel. Als je betaalt voor productie krijg je productie. Als je betaalt
voor gezondheid krijg je gezondheid. Betaal dus voor gezondheid.» Welke aangrijpingspunten
ziet de Minister in deze opmerking van de NZa en gaat de Minister daar wat mee doen?
Ook ik hecht waarde aan de verschuiving van de focus op ziekte naar de focus op gezondheid.
Dit volgt uit de afspraken gemaakt in het IZA en is onderdeel van passende zorg.
In het IZA is afgesproken dat zorgverzekeraars, door middel van passende afspraken
in de contractering met zorgaanbieders, zorgen voor stevige financiële prikkels om
in te zetten op gezondheid. Indien de bekostiging op punten knelt, dan past de NZa
de bekostigingsmogelijkheden aan, waar kan en nodig. Ook zal ik met de NZa kijken
op welke wijze bekostiging op basis van uitkomsten voor de gezondheid mogelijk kan
worden gemaakt en verkennen wij de mogelijkheden om daarbij gezondheidsdoelen te betrekken.
Daarnaast is in het IZA afgesproken dat er ruimte wordt geboden aan experimenten die
bijdragen aan de verbetering van de gezondheid van mensen.
Samenwerking tussen zorgpartijen en gemeentelijke domeinen met het oog op investeren
in gezondheid, vraagt om een passende bekostiging. Het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars
Nederland werken samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan een passende
bekostigingswijze.
Ten slotte vraagt het lid van de BBB-fractie aandacht voor de opmerking van de NZa,
dat passende zorg inkopen voor een zorgverzekeraar niet altijd loont. Dit heeft te
maken met de zogenaamde risicoverevening. Hoe ver staat de Minister met het onderzoek
naar risicoverevening en een eventuele aanpassing van dit systeem?
Allereerst merk ik op dat het Nederlandse risicovereveningssysteem als één van de
beste ter wereld gezien wordt. De risicoverevening zorgt ervoor dat zorgverzekeraars
hun verzekerden tegen dezelfde premie kunnen verzekeren, ongeacht hun gezondheid en
borgt daarmee de gewenste solidariteit in het stelsel. Elk jaar worden, in overleg
met zorgverzekeraars, het Zorginstituut en onderzoekers, diverse onderzoeken uitgevoerd
om de risicoverevening verder te verbeteren. Aan de hand van de uitkomsten van deze
onderzoeken beslis ik in de zomer over de vormgeving van het risicovereveningsmodel
voor het komend jaar.
Voor dit jaar staat ook een onderzoek naar passende zorg op het programma. Hierbij
wil ik opmerken dat het een misvatting is dat zorgverzekeraars altijd minder gecompenseerd
worden bij de inzet van passende zorg. Want in de meeste gevallen vormt de risicoverevening
juist géén belemmering tot de inzet van passende zorg. Immers: een euro die de verzekeraar
weet te besparen door inzet van passende zorg, is een euro winst voor de verzekeraar,
die vervolgens ingezet kan worden om via een scherpe premie de gunst van de verzekerde
te behouden of te verkrijgen. Uit het advies van het Zorginstituut blijkt echter dat
er specifieke situaties kunnen zijn waarin de risicoverevening de prikkels tot inzet
van passende zorg kan belemmeren. Binnenkort start een onderzoek naar dit specifieke
thema.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier