Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang (Kamerstuk 31322-479)
31 322 Kinderopvang
Nr. 482
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 februari 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 23 december 2022 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit
kinderopvang en het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang (Kamerstuk 31 322, nr. 479).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 februari 2023 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 16 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
6
II
Antwoord/Reactie van de Minister
7
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Ontwerpbesluit
tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en het Tijdelijk besluit experiment
meertalige dagopvang. Deze leden danken de Minister voor de uitgebreide toelichting
op de voorgenomen wijzigingen. Zij hebben nog enkele vragen over de onderhavige stukken.
De leden van de VVD-fractie merken op dat er geen significante mindering van de administratielast
lijkt te zijn met de manier waarop de wijzigingen worden doorgevoerd. Er lijkt eerder
sprake te zijn van een verschuiving van de lasten. Vanuit het veld horen deze leden
regelmatig klachten over de administratieve lastendruk. Is het bijvoorbeeld mogelijk
om, met behoud van kwaliteit, zaken als de drie-uursregeling uit het pedagogisch beleidsplan
te halen?
Ter verheldering vragen de leden van de VVD-fractie zich daarnaast af wat er precies
wordt verstaan onder een «vaste beroepskracht». Vallen zelfstandigen zonder personeel
(zzp’ers) of stagiaires hier bijvoorbeeld ook onder? Zo niet, waarom niet?
Heeft de Minister plannen om in het vervolg de knelpunten van (nieuwe) kwaliteitseisen
op een effectievere manier te toetsen, om onverwachte praktische knelpunten te voorkomen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voornemens is om meertalige dagopvang
structureel te verankeren in de wet en dat ze hiertoe een wetsvoorstel voorbereidt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaf in 2021 aan dat er, ondanks
positieve uitkomsten van het gedane onderzoek naar meertalige kinderopvang, nog een
aantal onderzoeksvragen openstonden die beantwoord dienden te worden voordat overgegaan
kon worden tot het invoeren van meertalige kinderopvang. De leden van de VVD-fractie
vragen zich af welke onderzoeksvragen dat precies waren en hoe de Minister deze zal
adresseren alvorens een wettelijke regeling op te tuigen. Hoe wordt ervoor gezorgd
dat het gebruik van de Nederlandse taal onder geen enkele omstandigheid negatief beïnvloed
wordt bij de invoer van meertalige kinderopvang, ook in wijken waar de Nederlandse
taal door een significant deel van de inwoners al niet vloeiend wordt gesproken? Is
er een criterium waaraan een taal moet voldoen om aangeboden te worden, zoals het
zijn van één van de officiële talen van het Koninkrijk? En worden er, naast een aanbod
van buitenlandse talen, ook gekeken naar eventuele mogelijkheden voor bijvoorbeeld
het gebruik van het Fries in de kinderopvang?
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie opmerken dat het goed is dat er wordt
ingezet op een flexibelere inzet van personeel, ook met het oog op de personeelstekorten.
In deze context willen deze leden graag weten wat de stand van zaken is met betrekking
tot modulair opleiden en het stimuleren van zij-instromers in de kinderopvang. Door
anders op te leiden kunnen we het personeelstekort ook helpen verlichten. Soms ontbreekt
hier nog een gevoel van urgentie. Wordt er voldoende ingezet op het extra en creatiever
opleiden van personeel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het ontwerpbesluit
en het tijdelijk besluit met wijzigingen die de kwaliteit en toegankelijkheid van
de kinderopvang ten goede kunnen komen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen
bij de voorgenomen besluiten.
Inleiding
Nauw overleg met sectorpartijen in de kinderopvang achten de leden van de D66-fractie
positief. Deze leden zien ook veel lokale verschillen in de kinderopvangsector en
kijken daarom bijvoorbeeld met interesse uit naar de toegezegde handreiking voor samenwerking
tussen de kinderopvang en primair onderwijs. Omdat sectorpartijen in de kinderopvang
betrokken zijn bij de voorgenomen wijzigingen, vragen deze leden naar de betrokkenheid
van lokale partijen zoals gemeenten en gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) bij
het verminderen van administratieve lasten, regeldruk en checklistcontroles.
Kwaliteitseisen
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister schrijft dat «de toezichthouder
moest constateren dat er niet werd gehouden aan de exacte tijdstippen voor afwijking
van de BKR [beroepskracht-kindratio, red.]». Deze leden ontvangen signalen dat de
toezichthouder soms een overtreding naar de letter van de wet moet constateren die
wel in lijn is met de geest van de wet. Hoe en op welke termijn gaat de Minister ervoor
zorgen dat de toezichthouder de ruimte krijgt om naar de geest van de wet te handhaven
in plaats van heel precies naar de letter van de wet, ook op andere eisen dan de drie-uursregeling,
zo vragen deze leden. Voorts vragen zij naar een uitleg van lokale verschillen in
de handhaving door toezichthouders. Specifiek vragen deze leden naar waarom een kinderopvanglocatie
in de ene gemeente beboet wordt voor een lichte (administratieve) overtreding die
in lijn is met de geest van de wet terwijl een kinderopvanglocatie die een kilometer
verderop in een andere veiligheidsregio is gevestigd voor exact hetzelfde vergrijp
niet wordt beboet. Hoe gaat ervoor worden gezorgd dat toezichthouders eenduidiger
gaan werken en met een bredere pedagogische vooropleiding, vragen deze leden concreet.
Wijzigingen
De leden van de D66-fractie steunen het in stand houden van de kern van de drie-uursregeling
terwijl deze beter aan gaat sluiten bij de praktijk. Deze leden vragen welke administratieve
lasten nu overblijven voor dagopvanglocaties en buitenschoolse opvanglocaties. Specifiek
voor de buitenschoolse opvanglocaties vragen deze leden naar de verhouding tussen
de regels voor de buitenschoolse opvang en de regels die gelden onder schooltijd.
Verder vragen zij naar het aantal locaties voor buitenschoolse opvang dat te maken
heeft met personeelstekorten en nu geen opvang kan aanbieden op alle dagen. Welke
maatregelen neemt de Minister om de toegankelijkheid van buitenschoolse opvang te
borgen zodat ouders met vertrouwen aan het werk kunnen (blijven), vragen de leden
van de D66-fractie.
De houder moet omschrijven «in welke situaties van de BKR wordt afgeweken», zo lezen
de leden van de D66-fractie, maar die kaders worden per kindercentrum vastgesteld
en bevatten slechts uitgangspunten. Daarom vragen deze leden naar de vraag van ouders
en toezichthouders naar deze kaders. Zeggen die wel iets, of is dit een administratieve
verplichting waar eigenlijk geen enkele partij echt behoefte aan heeft, vragen de
leden van de D66-fractie de Minister om in overweging te nemen.
Dat er een onderscheid bestaat tussen de verschillende typen organisaties die actief
zijn in de kinderopvang begrijpen de leden van de D66-fractie, maar deze leden constateren
dat dit onderscheid anno 2023 niet altijd meer passend is. Het huidige toezichtstelsel
is volgens deze leden niet toegerust voor de intensieve samenwerkingen die steeds
meer de norm worden, bijvoorbeeld tussen kinderopvanglocaties en het onderwijs en
tussen kinderopvanglocaties en de zorg. Verschillen in de wet- en regelgeving tussen
deze sectoren kan goede samenwerking in de weg staan en innovatie en betere pedagogische
kwaliteit tegenhouden, zo vrezen en zien deze leden. Daarom vragen zij hoe het (kinderopvang)stelsel
beter kan worden ingericht om deze samenwerkingen te stimuleren en equiperen. Welke
lessen uit het toezicht zoals dat is georganiseerd in bijvoorbeeld het onderwijs en
de zorg trekt de Minister voor de inrichting van het toezicht in de kinderopvangsector
en hoe rijmt dat met de grote lokale verschillen die de leden van de D66-fractie zien
en waar zij eerder naar hebben gevraagd, zo vragen deze leden. Op welke termijn kunnen
deze leden verwachten dat de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG-)aanvraagprocedure
voor houders van een VOG voor het basisonderwijs wordt vereenvoudigd zodat zij makkelijker
aan de slag kunnen op de kinderopvang?
Een ander type organisatie dan de reguliere kinderopvang is de gastouderopvang, waar
de leden van de D66-fractie niet negatief tegenover staan omdat deze leden begrijpen
dat gastouderopvang in specifieke situaties het meest passend kan zijn. Deze leden
ontvangen echter te vaak zorgwekkende signalen over gebrekkige kwaliteit bij gastouderopvanglocaties.
Hoe rijmt de Minister het strikte toezicht en de zware administratieve lasten voor
de reguliere opvang in relatie tot de kwaliteit die daar geboden wordt, in verhouding
tot het toezicht en de kwaliteit op gastouderopvanglocaties, vragen deze leden. Acht
de Minister het noodzakelijk ofwel wenselijk om het toezicht op gastouderopvanglocaties
te intensiveren om ervoor te zorgen dat alle kinderen naar een opvang kunnen gaan
die van hoge kwaliteit is en ouders daarop kunnen rekenen, zo vragen deze leden.
Gevolgen
Het adviesrecht van de oudercommissie op het pedagogisch beleidsplan is volgens de
leden van de D66-fractie relevant en belangrijk. Deze leden vragen naar de betrokkenheid
van ouders als kinderopvanglocaties besluiten de tarieven fors te verhogen. Wordt
er ook toezicht gehouden op hoe de kinderopvanglocatie is omgegaan met het advies
van de oudercommissie en zo nee, acht de Minister het niet wenselijk dat het advies
van de oudercommissie over het pedagogisch beleidsplan wordt opgevolgd of er beargumenteerd
van dat advies wordt afgeweken waarbij de toezichthouder toeziet op de eventuele argumentatie,
vragen deze leden aan de Minister.
Uitvoeringstoetsen
Hoe kijkt de Minister naar de uniformiteit van het toezicht en daarmee de uitvoering
van de taak van GGD Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) Nederland,
zo vragen de leden van de D66-fractie. Deze leden vragen de Minister hoe zij het belang
van een gelijk toezicht en daarmee gelijk speelveld ziet voor het bevorderen van gelijke
kansen voor alle kinderen in Nederland. Welke maatregelen zijn sinds de coronacrisis
genomen om te bevorderen dat toezicht en handhaving overal in Nederland volgens dezelfde
standaarden worden uitgevoerd, zo vragen zij specifiek.
In pedagogische beleidsplannen komt een uitleg te staan over hoe «emotionele veiligheid
van en stabiliteit voor de betreffende kinderen wordt geborgd», zo begrijpen de leden
van de D66-fractie naar aanleiding van de reactie van GGD GHOR Nederland. Is voor
alle houders, ouders en toezichthouders duidelijk wat wordt bedoeld met het borgen
van de emotionele veiligheid van kinderen en kan de Minister toelichten wat dat betekent,
zo vragen deze leden. Hoe wordt geborgd dat deze uitleg door alle GGD’s in Nederland
op dezelfde manier wordt toegepast en met dezelfde consequenties, vragen deze leden
tot slot.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging
van het Besluit kwaliteit kinderopvang en het Tijdelijke besluit experiment meertalige
dagopvang. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat de strikte formuleringen
van de kwaliteitseisen betreffende de drie-uursregeling en het vaste gezichtencriterium
knelden, zeker in combinatie met de huidige personeelskrapte en werkdruk in de sector.
In hoeverre houdt de Minister zicht op de gevolgen van de tekorten in de kinderopvang?
En is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat morrelen aan de kwaliteitseisen
in de kinderopvang uiteindelijk leidt tot verschraling van de kwaliteit en dat kinderen
daarvan de dupe worden? Deze leden vragen zich dan ook af of zij op korte termijn
nog meer verschraling van de kwaliteit kunnen verwachten of dat de Minister juist
in gaat zetten op de oplossing van het personeelstekort en de werkdruk in de sector?
En hoe ziet de Minister dit voor zich als de kinderopvang zo goed als gratis wordt
en juist meer kinderen gebruik gaan maken van de kinderopvang? Hoe ziet de tijdlijn
richting de stelselherziening er op dit moment uit?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van het besluit.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de drie-uursregeling
wordt gewijzigd. Deze leden vragen in welke situaties, buiten de haal- en brengmomenten,
wordt verwacht dat dit meer flexibiliteit voor de kinderopvang oplevert en hoe vaak
deze situaties naar verwachting zullen optreden.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie constateren dat
de term «actuele roosters» vervangen wordt door «overzicht van de ingezette beroepskrachten
en presentielijsten van kinderen» in plaats van «administratie waaruit de gerealiseerde
inzet in relatie tot aanwezige kinderen blijkt», zoals de GGD GHOR voorstelt. Wat
is precies het verschil tussen de drie termen en wat zijn de voor- en nadelen van
de gekozen term en het alternatief van de GGD GHOR?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast
naar de overmachtsbepaling. Deze leden lezen dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en GGD GHOR deze zouden willen laten vervallen en dat de Minister hier niet
voor heeft gekozen, omdat overmacht ook denkbaar is buiten de kaders van dit ontwerpbesluit.
Deze leden vragen welke situaties dit betreft.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de komende
periode gewerkt gaat worden aan het verduidelijken van de bewaarplicht. Deze leden
vragen welke elementen op dit moment onduidelijk zijn.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of de maatregelen
die genomen worden geëvalueerd gaan worden en zo ja, wanneer.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit.
Deze leden zijn vergenoegd dat de eisen die geen eenduidig positief effect op de kwaliteit
van de kinderopvang hebben, aangepast worden en zijn hoopvol dat dit gaat helpen om
de werkdruk en personeelskrapte te verlichten. Zij hebben verder geen vragen bij het
ontwerpbesluit.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de administratieve belasting ten
aanzien van het overzicht ingezette beroepskrachten. In de toelichting op de term
«actuele roosters» staat beschreven dat deze overzichten moeten weergeven welke beroepskrachten
daadwerkelijk zijn ingezet met daarbij de daadwerkelijke werktijden. Dat betekent
dus dat dit achteraf moet worden geregistreerd in een apart overzicht. Deze leden
zijn ervoor beducht dat dit opnieuw medewerkers aan het werk zet met administratie
in plaats van met het eigenlijke werk. Is de Minister het met deze leden eens dat
dit een risico op toename van de administratieve belasting voor medewerkers in de
kinderopvang met zich meebrengt? Is zij bereid dit aan te passen, zodat deze maatregel
lastendrukarm wordt ingevoerd?
De leden van de SGP-fractie leggen ook de vinger bij het risico op extra belasting
met betrekking tot de registratie van de aankomst- en vertrektijden van kinderen en
waarschuwen voor doorgeschoten controlemechanismes die medewerkers van hun eigenlijke
werk houden. De houders hoeven niet de exacte aankomst- en vertrektijden van kinderen
vast te leggen om extra administratieve lastendruk te voorkomen, maar zij moeten wel
een indicatie van de tijden bijhouden. Waarom is er gekozen voor het uitgangspunt
«geen extra lastendruk» en niet voor «minder regeldruk» aangezien dat het werk van
de professionals verlicht en het werkplezier verhoogt? Is de Minister bereid houders
de mogelijkheid te bieden zelf te bepalen of de aankomst- en vertrektijden van de
kinderen worden geregistreerd?
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister in te gaan op de algehele lastendruk
in de kinderopvangsector. Hoe wil zij die terugbrengen? En welke concrete maatregelen
heeft zij getroffen om de lastendruk in deze sector terug te brengen, conform de motie
van de leden Van der Staaij en Hermans1 die het kabinet vroeg maatregelen te treffen om de administratieve lastendruk en
werkdruk in de publieke en private sector te verlagen?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor
hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in volgorde van
het verslag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie merken op dat er geen significante mindering van de administratielast
lijkt te zijn met de manier waarop de wijzigingen worden doorgevoerd. Er lijkt eerder
sprake te zijn van een verschuiving van de lasten. Vanuit het veld horen deze leden
regelmatig klachten over de administratieve lastendruk. Is het bijvoorbeeld mogelijk
om, met behoud van kwaliteit, zaken als de drie-uursregeling uit het pedagogisch beleidsplan
te halen?
Bij het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en het
Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang (hierna: ontwerpbesluit) is een
aantal uitgangspunten van belang. Namelijk om met behoud van kwaliteit de kwaliteitseisen
beter te laten aansluiten bij de dagelijkse praktijk. Hiermee wil ik de werkdruk voor
pedagogisch professionals verlagen met waar mogelijk een vermindering van de administratieve
lasten. Met de drie-uursregeling zoals hij nu voorligt vindt uitvoering, en dus ook
het toezicht, van de drie-uursregeling plaats door middel van een overzicht van de
personele inzet en de presentielijsten van de kinderen. Aan de hand van deze documenten
is inzichtelijk wat de beroepskracht-kindratio (BKR) is op een dag, hoe deze zich
gedurende de dag heeft ontwikkeld en op welke momenten er is afgeweken van de BKR.
In het pedagogisch beleidsplan dient de houder reeds een beschrijving op te nemen
van de groepsopbouw. Met dit ontwerpbesluit komt daarbij dat de houder opneemt hoe
hij omgaat met de personele inzet en in welke situaties kan worden afgeweken van de
BKR. Ik acht het van belang dat een houder hier vooraf over nadenkt en dit ook inzichtelijk
maakt voor de medewerkers en ouders. Een beschrijving hiervan in het pedagogisch beleidsplan
– een eenmalige wijziging ten opzichte van het continu wijzigen van dit plan bij de
huidige drie-uursregeling waarin exacte tijden van afwijken moeten zijn opgenomen
– zie ik daarom niet als een grote administratieve belasting, maar als noodzaak om
de kwaliteit te kunnen behouden. Het is daarmee wat mij betreft niet mogelijk om de
voorgestelde kaders met betrekking tot de drie-uursregeling uit het pedagogisch beleidsplan
te halen en tegelijkertijd de kwaliteit te behouden.
Ter verheldering vragen de leden van de VVD-fractie zich daarnaast af wat er precies
wordt verstaan onder een «vaste beroepskracht». Vallen zelfstandigen zonder personeel
(zzp’ers) of stagiaires hier bijvoorbeeld ook onder? Zo niet, waarom niet?
Er bestaat een onderscheid tussen een «beroepskracht» zoals gedefinieerd in de Wet
kinderopvang en een «vaste beroepskracht», waarover regels zijn gesteld in artikel
9 van het Besluit kwaliteit kinderopvang.
Een «beroepskracht» is een persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum,
die bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan
de ontwikkeling van kinderen (artikel 1.1 van de Wet kinderopvang).
Een vaste beroepskracht – ook wel vast gezicht genoemd – is een voor het kind vertrouwde beroepskracht en daarmee een belangrijke voorwaarde voor emotionele veiligheid en stabiliteit voor
het betreffende kind. Dit volgt uit artikel 9, vierde en vijfde lid, van het Besluit
kwaliteit kinderopvang. Een vaste beroepskracht kent het kind goed en is daardoor
in staat om signalen van het kind te herkennen en in te spelen op de behoeftes van
het kind. In het Besluit kwaliteit kinderopvang is geregeld dat aan ieder kind dat
naar de dagopvang gaat, afhankelijk van de leeftijd van het kind en de grootte van
de stamgroep – maximaal twee tot vier vaste beroepskrachten worden toegewezen. Op
iedere dag dat het kind aanwezig is op de dagopvang, moet ook een van deze vaste beroepskrachten
aanwezig zijn.
Zzp’ers vallen onder de term «beroepskracht». Indien een zzp’er structureel op de
stamgroep van het kind wordt ingeroosterd, kan de zzp’er fungeren als vaste beroepskracht.
Voor een beroepskracht in opleiding en een stagiair zijn aparte begripsomschrijvingen
opgenomen in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang. Zij vallen dus niet onder het begrip
«beroepskracht» en kunnen daarom niet als vaste beroepskracht fungeren.
Heeft de Minister plannen om in het vervolg de knelpunten van (nieuwe) kwaliteitseisen
op een effectievere manier te toetsen, om onverwachte praktische knelpunten te voorkomen?
Bij het opstellen van kwaliteitseisen betrek ik brancheorganisaties, ouderpartijen
en toezicht en handhaving, met als doel om een voorgestelde kwaliteitseis te toetsen
aan verschillende praktijkperspectieven en praktische knelpunten zoveel mogelijk te
voorkomen. Ook na invoering krijg ik signalen van deze partijen over de werking en
knelpunten in de praktijk. Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Innovatie en
Kwaliteit Kinderopvang (IKK) heb ik aangekondigd (onder meer in het Commissiedebat
kinderopvang van 16 november 2022)2 om voortdurend de ontwikkelingen te volgen en waar nodig kwaliteitseisen aan te passen.
In dat kader ben ik voornemens een monitor in te zetten om de implementatie van kwaliteitseisen
en eventuele knelpunten daarbij te volgen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voornemens is om meertalige dagopvang
structureel te verankeren in de wet en dat ze hiertoe een wetsvoorstel voorbereidt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaf in 2021 aan dat er, ondanks
positieve uitkomsten van het gedane onderzoek naar meertalige kinderopvang, nog een
aantal onderzoeksvragen openstonden die beantwoord dienden te worden voordat overgegaan
kon worden tot het invoeren van meertalige kinderopvang. De leden van de VVD-fractie
vragen zich af welke onderzoeksvragen dat precies waren en hoe de Minister deze zal
adresseren alvorens een wettelijke regeling op te tuigen. Hoe wordt ervoor gezorgd
dat het gebruik van de Nederlandse taal onder geen enkele omstandigheid negatief beïnvloed
wordt bij de invoer van meertalige kinderopvang, ook in wijken waar de Nederlandse
taal door een significant deel van de inwoners al niet vloeiend wordt gesproken? Is
er een criterium waaraan een taal moet voldoen om aangeboden te worden, zoals het
zijn van één van de officiële talen van het Koninkrijk? En worden er, naast een aanbod
van buitenlandse talen, ook gekeken naar eventuele mogelijkheden voor bijvoorbeeld
het gebruik van het Fries in de kinderopvang?
De Universiteit van Amsterdam (UvA) heeft onderzoek gedaan naar de effecten van meertalige
dagopvang op de taalontwikkeling van kinderen. Zoals onder meer in reactie op vragen
van de Eerste Kamer is aangegeven, geven deze uitkomsten mij voldoende zekerheid om
meertalige dagopvang in te voeren. 3 Dit wil niet zeggen dat het onderzoek ook alle vragen beantwoordt. Zo is in het onderzoek
sprake van een oververtegenwoordiging van hoogopgeleide ouders en hun kinderen. Op
basis van het onderzoek van de UvA kunnen dus geen uitspraken gedaan worden voor kinderen
van andere ouders. Er is wel buitenlands onderzoek gedaan met meer gemêleerde groepen.
Deze zijn genoemd in de reactie op de vragen van de Eerste Kamer. Dit onderzoek bij
meer gemengde groepen geeft geen aanwijzingen voor negatieve effecten van meertalige
opvang. In de literatuur bestaat weinig evidentie voor negatieve effecten van meertalige
opvang onder kinderen uit minder hoogopgeleide milieus. Een voorwaarde hierbij is
dat iedere taal wordt gesproken door iemand die deze taal beheerst op taalniveau B2.
Hier houd ik rekening mee bij de uitwerking van de wettelijke mogelijkheid. De onderzoekers
van de UvA adviseren, op grond van bovenstaande inzichten uit te literatuur, om meertalige
dagopvang voor alle kinderen mogelijk te maken. Ik volg deze conclusie.
Wél kijk ik in het bijzonder naar kinderen met een risico op taalachterstand: de groep
die in aanmerking komt voor voorschoolse educatie. Voor deze kinderen is het van groot
belang dat zij de Nederlandse taal goed leren en daarmee onderwijsachterstanden worden
voorkomen. Bovendien is het Nederlands voor deze kinderen vaak al de tweede of derde
taal. In het wetsvoorstel dat in januari 2023 voor internetconsultatie openstond,
is daarom opgenomen dat meertalige opvang niet kan plaatsvinden tijdens de uren die
besteed worden aan voorschoolse educatie. Tijdens het experiment was dit ook al zo.
Andere openstaande vragen hebben, met oog op de bredere wettelijke mogelijkheid, betrekking
op de beste manier om meertalige dagopvang wettelijk in te regelen. Het gaat dan vooral
om de balans tussen het waarborgen van een goede kwaliteit en zorgen dat eventuele
nadere eisen werkbaar zijn in de praktijk. Hierover zijn in 2022 gesprekken gevoerd
met verschillende belangenvertegenwoordigers. Dat zal dit jaar verder vorm krijgen,
bij de uitwerking van meertalige dagopvang in de lagere regelgeving.
Ik ben voornemens meertalige dagopvang mogelijk te maken voor de talen Duits, Engels
en Frans. Dit zijn de talen die ook in het experiment mogelijk waren en waarmee aangesloten
wordt op zowel de mogelijkheden in het primaire onderwijs als internationale invloeden.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zal nader ingaan op de keuze voor
specifiek deze talen. De Wet kinderopvang biedt reeds mogelijkheden om, naast de Nederlandse
taal, de Friese taal of een streektaal die in levend gebruik is, als voertaal te gebruiken
in de kinderopvang. Om die reden zijn deze talen geen onderdeel van meertalige opvang.
Op korte termijn informeer ik uw Kamer over de nadere uitwerking van het wetsvoorstel
om meertalige dagopvang mogelijk te maken
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie opmerken dat het goed is dat er wordt
ingezet op een flexibelere inzet van personeel, ook met het oog op de personeelstekorten.
In deze context willen deze leden graag weten wat de stand van zaken is met betrekking
tot modulair opleiden en het stimuleren van zij-instromers in de kinderopvang. Door
anders op te leiden kunnen we het personeelstekort ook helpen verlichten. Soms ontbreekt
hier nog een gevoel van urgentie. Wordt er voldoende ingezet op het extra en creatiever
opleiden van personeel?
Op 5 september 2022 stuurde ik uw Kamer een brief met de lopende acties en welke andere
mogelijkheden ik zie om samen met de sector het personeelstekort terug te dringen
(Kamerstuk 31 322, nr. 463). Modulair opleiden en bevorderen van zij-instroom worden hierin genoemd als kansrijke
oplossingsrichtingen om nieuwe medewerkers aan te trekken.
Onderdeel van het bevorderen van zij-instroom is de verkenning naar de mogelijkheid
om een loopbaanpad/ doorlopende leerlijn te ontwikkelen. Hiermee wordt beoogd om de
instroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de kinderopvang en de doorstroom
van medewerkers te vergemakkelijken. Hierbij wordt toegewerkt naar het koppelen van
een (deel van een) mbo-opleiding aan functies die in elkaars verlengde liggen. De
ontwikkeling van het loopbaanpad of doorlopende leerlijn van groepshulp naar pedagogisch
professional pakt mijn ministerie op in samenwerking met de kinderopvangbranche, VNO-NCW,
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Ook betrekken we hier partijen in arbeidsmarktregio’s
bij, waaronder gemeenten, UWV, mbo-instellingen en werkgevers uit de kinderopvang
die erkend leerbedrijf zijn.
Daarnaast liet ik in de Kamerbrief weten dat mbo-instellingen, samen met enkele aanbieders
van opleidingen in de kinderopvang, bij de SBB aanvragen hebben ingediend voor het
verbinden van mbo-certificaten aan enkele beroepsgerichte onderdelen (modules) van
de opleiding Pedagogisch medewerker kinderopvang. Het gaat hierbij om de certificaten:
«Ondersteuner Kinderopvang, «Ontwikkeling en spelen stimuleren bij kinderen» en «Professioneel
samenwerken en communiceren in de kinderopvang». De SBB heeft deze aanvragen in behandeling
genomen en is bezig met de uitwerking van beroepsgerichte onderdelen. Het streven
is dat deze uitwerkingen in het eerste kwartaal van 2023 gereed zijn. De SBB draagt
de beroepsgerichte onderdelen vervolgens ter vaststelling voor aan het Ministerie
van OCW. OCW zal dan, met een regeling die per april 2023 in de Staatscourant wordt
gepubliceerd, aan de betreffende beroepsgerichte onderdelen een mbo-certificaat verbinden.
Na publicatie van deze regeling kunnen alle mbo-instellingen, waaronder de drie mbo-instellingen
die de aanvraag voor mbo-certificaten bij de SBB hebben ingediend, landelijk erkende
mbo-certificaten verstrekken aan studenten die deze beroepsgerichte onderdelen van
de opleiding Pedagogisch medewerker kinderopvang succesvol hebben afgerond.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het ontwerpbesluit
en het tijdelijk besluit met wijzigingen die de kwaliteit en toegankelijkheid van
de kinderopvang ten goede kunnen komen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen
bij de voorgenomen besluiten.
Inleiding
Nauw overleg met sectorpartijen in de kinderopvang achten de leden van de D66-fractie
positief. Deze leden zien ook veel lokale verschillen in de kinderopvangsector en
kijken daarom bijvoorbeeld met interesse uit naar de toegezegde handreiking voor samenwerking
tussen de kinderopvang en primair onderwijs. Omdat sectorpartijen in de kinderopvang
betrokken zijn bij de voorgenomen wijzigingen, vragen deze leden naar de betrokkenheid
van lokale partijen zoals gemeenten en gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) bij
het verminderen van administratieve lasten, regeldruk en checklistcontroles.
Bij de totstandkoming van de voorgenomen wijzigingen zijn niet alleen de sectorpartijen,
maar ook de toezichts- en handhavingspartijen betrokken geweest. GGD GHOR Nederland,
VNG en de Inspectie van het Onderwijs zijn nauw betrokken geweest bij de gesprekken
die vooraf gingen aan de totstandkoming van dit ontwerpbesluit. Daarnaast hebben deze
partijen ook middels een uitvoeringstoets gereageerd op het ontwerpbesluit.
Kwaliteitseisen
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister schrijft dat «de toezichthouder
moest constateren dat er niet werd gehouden aan de exacte tijdstippen voor afwijking
van de BKR [beroepskracht-kindratio, red.]». Deze leden ontvangen signalen dat de
toezichthouder soms een overtreding naar de letter van de wet moet constateren die
wel in lijn is met de geest van de wet. Hoe en op welke termijn gaat de Minister ervoor
zorgen dat de toezichthouder de ruimte krijgt om naar de geest van de wet te handhaven
in plaats van heel precies naar de letter van de wet, ook op andere eisen dan de drie-uursregeling,
zo vragen deze leden.
De handhaving van de wet- en regelgeving voor de kinderopvang valt onder verantwoordelijkheid
van gemeenten. Ik ben voornemens dit jaar onderzoek uit te zetten onder welke voorwaarden
in de wet- en regelgeving voor de kinderopvang ruimte gelaten kan worden voor verschillende
wijzen van realisatie van de kwaliteitsdoelen (principle based regulation). Ik vind
het onder andere van belang dat dit niet leidt tot meer onwenselijke (onverklaarbare)
verschillen in de beoordeling van situaties door toezichthouders. In mijn beleidsreactie
op het eindrapport van Andersson Elffers Felix en SEO Economisch Onderzoek zal ik
nader ingaan op dit onderzoek.
Voorts vragen zij naar een uitleg van lokale verschillen in de handhaving door toezichthouders.
Specifiek vragen deze leden naar waarom een kinderopvanglocatie in de ene gemeente
beboet wordt voor een lichte (administratieve) overtreding die in lijn is met de geest
van de wet terwijl een kinderopvanglocatie die een kilometer verderop in een andere
veiligheidsregio is gevestigd voor exact hetzelfde vergrijp niet wordt beboet.
Het huidige decentrale stelsel van toezicht en handhaving leidt er toe dat verschillen
in toezicht en handhaving onvermijdelijk zijn. Het is gewenst dat dezelfde gevallen
hetzelfde behandeld worden en dat de regelgeving eenduidig wordt geïnterpreteerd.
Gevallen die gelijk lijken, zijn dat bij nadere beschouwing niet altijd. Een zelfde
overtreding kan zwaarder worden aangerekend als deze bij dezelfde organisatie al eerder
is geconstateerd en/of deel uitmaakt van meerdere overtredingen. Ook de oorzaak van
een tekortkoming kan relevant zijn. Gemeenten wegen ook de context mee waarin een
overtreding plaatsvond. Door de VNG en de GGD GHOR Nederland wordt voortdurend ingezet
op het bevorderen van uniformiteit in het toezicht. Niettemin kunnen verschillen voorkomen
als uitvloeisel van het huidige stelsel. In overleg met de koepelorganisaties wordt
bezien in hoeverre, naast bestaande activiteiten, het verder terugdringen van ongewenste
verschillen mogelijk is.
Hoe gaat ervoor worden gezorgd dat toezichthouders eenduidiger gaan werken en met
een bredere pedagogische vooropleiding, vragen deze leden concreet.
Het is mij niet bekend dat de huidige opleidingsvereisten van toezichthouders niet
zouden voldoen. Niettemin vind ik het van belang om na te gaan of in het licht van
de verdere doorontwikkeling van het toezicht het huidige competentieprofiel voor toezichthouders
voldoet. Dit is zeker van belang indien gekozen wordt voor een beweging naar meer
principle based regulation aangezien dit andere vaardigheden vereist. In bovengenoemd
onderzoek zal dan ook worden gekeken naar dit aspect en in hoeverre het huidige decentrale
stelsel van toezicht geschikt is voor het werken met meer principle based regulation.
Inzet op deskundigheidsbevordering is al langer een speerpunt. GGD GHOR Nederland
faciliteert specifiek voor toezicht op de kinderopvang een opleidingsaanbod gericht
op kennis en vaardigheden als gesprekstechnieken, handhaafbaar rapporteren en toegepaste
juridische en pedagogische kennis.
Wijzigingen
De leden van de D66-fractie steunen het in stand houden van de kern van de drie-uursregeling
terwijl deze beter aan gaat sluiten bij de praktijk. Deze leden vragen welke administratieve
lasten nu overblijven voor dagopvanglocaties en buitenschoolse opvanglocaties. Specifiek
voor de buitenschoolse opvanglocaties vragen deze leden naar de verhouding tussen
de regels voor de buitenschoolse opvang en de regels die gelden onder schooltijd.
Met dit ontwerpbesluit dienen houders voor de drie-uursregeling in het pedagogisch
beleidsplan algemene kaders op te nemen over de personele inzet en het afwijken van
de BKR. Hierin dient de houder onder meer op te nemen wat de reguliere personele inzet
is, in welke situaties er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist, wat de
pedagogische overwegingen hierbij zijn en hoe hierbij aandacht wordt besteed aan de
behoeften van het kind. Dit komt in de plaats van de voorheen geldende eisen waarbij
de houder in het pedagogisch beleidsplan de exacte tijden opneemt wanneer er wel en
wanneer ook niet wordt afgeweken van de BKR. Per saldo leidt het wijzigen van de drie-uursregeling
tot een eenmalige beschrijving in het pedagogisch beleidsplan tegenover het continu
wijzigen van de tijden van al dan niet afwijken van de BKR. Tevens dient de houder
een overzicht te hebben van de ingezette beroepskrachten en de presentielijsten van
kinderen met een indicatie van de aankomst- en vertrektijd. Mijn beeld is dat de meeste
houders hier reeds over beschikken.
Voor buitenschoolse opvanglocaties geldt de drie-uursregeling overigens alleen tijdens
schoolvakanties en studiedagen, als zij voor tenminste 10 uur aaneengesloten open
zijn.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie naar de regels die gelden voor de buitenschoolse
opvang en de regels die gelden onder schooltijd. Een belangrijk doel van het kinderopvangstelsel
is de ontwikkeling van kinderen. Met het oog hierop bevat de Wet kinderopvang naast
eisen om de veiligheid van kinderen op de kinderopvang te waarborgen, diverse eisen
ten aanzien van de emotionele en pedagogische kwaliteit. Ook in het onderwijs gaat
het om het creëren van een veilige, stabiele omgeving voor kinderen, met oog voor
kwaliteit en de ontwikkeling van kinderen. Dit wordt geregeld in de Wet primair onderwijs.
In de regelgeving wordt rekening gehouden met de specifieke eigenschappen en doelgroepen
van beide sectoren. De kinderopvang en het onderwijs zijn daarom echter, ondanks de
goede samenwerking, twee verschillende sectoren. Zo is er een verschil tussen het
klassikaal leren op school en het spelenderwijs ontwikkelen in de setting van de kinderopvang.
Kinderen zitten op de buitenschoolse opvang qua leeftijd en ontwikkelingsniveau vaak
meer door elkaar heen en zijn met verschillende activiteiten bezig o.a. op het gebied
van brede ontwikkeling (talentontplooiing). Op de buitenschoolse opvang ligt meer
nadruk op de verzorgende taak bij (vooral jonge) kinderen en op de stabiliteit in
de groep. Hierdoor zijn er verschillen in de regels die gelden tijdens schooltijd
zoals in de groepsgrootte en het aantal kinderen per medewerker. Ook ten aanzien van
veiligheid en gezondheid gelden er andere eisen in de buitenschoolse opvang dan in
het onderwijs. Dit komt door de aard van de activiteiten tijdens de buitenschoolse
opvang. Het is daarom van belang dat houders oog hebben voor grote en kleine risico’s
waarmee kinderen in aanraking kunnen komen op de buitenschoolse opvang.
Verder vragen zij naar het aantal locaties voor buitenschoolse opvang dat te maken
heeft met personeelstekorten en nu geen opvang kan aanbieden op alle dagen.
In oktober 2022 heeft het Arbeidsmarktfonds Fonds Collectieve Belangen (FCB) een arbeidsmarktpeiling
gehouden. De arbeidsmarktpeiling onderzocht hoeveel kinderopvangorganisaties een personeelstekort
ervaren, uitgesplitst naar opvangsoort en dag. Uit de peiling blijkt dat 74% van buitenschoolse
opvangorganisaties een tekort aan personeel ervaart. In juni 2022 was dit 73% en in
februari 2022 72%. Van alle organisaties voor buitenschoolse opvang heeft 84% te maken
met wachtlijsten, vooral bij de middelgrote en grote organisaties.
Kinderopvangorganisaties in het algemeen ervaren vooral een tekort op de dinsdag (88%),
de donderdag (86%) en de maandag (82%). Op de vrijdag (71%) en de woensdag (65%) heeft
een kleiner aandeel hiermee te maken. Dit patroon komt overeen met de peilingen uit
februari en juni 2022. Deze cijfers zijn niet uitgesplitst naar opvangsoort. Het patroon
komt ook overeen met de uitkomst van de flitspeiling die ik heb laten uitvoeren naar
de ervaring van ouders met kinderopvang. Uit dit onderzoek blijk dat ouders die op
een wachtlijst staan, voornamelijk wachten op een plek voor de maandag, dinsdag en
donderdag4.
Welke maatregelen neemt de Minister om de toegankelijkheid van buitenschoolse opvang
te borgen zodat ouders met vertrouwen aan het werk kunnen (blijven), vragen de leden
van de D66-fractie.
De kinderopvang is een essentiële sector voor ouders om arbeid en zorg te kunnen combineren.
Het vormt daarmee een randvoorwaarde voor arbeidsparticipatie in andere sectoren.
Het is erg vervelend als ouders op een wachtlijst staan, zeker als dit hen belemmert
om (meer uren) te werken. Hieronder ga ik in op de piek- en daldagen in de kinderopvang
die hierbij een rol spelen. Kinderopvangorganisaties dragen als ondernemers primair
een eigen verantwoordelijkheid voor het aantrekken en behouden van voldoende gekwalificeerd
personeel. Samen met de sector ben ik in gesprek om het personeelstekort in de kinderopvang
aan te pakken.
Op 5 september jl. heb ik een brief naar uw Kamer verzonden met daarin de stand van
zaken van lopende acties en welke andere mogelijkheden er nog zijn om samen met de
sector het personeelstekort in de sector terug te dringen5. Voor het volgende commissiedebat kinderopvang zal ik een update hiervan sturen.
In de laatste Kamerbrief worden drie pijlers genoemd om het tekort aan te pakken:
meer nieuwe medewerkers aantrekken, het huidige personeel behouden en stimuleren om
meer uren te werken.
Ten eerste moet de vijver van potentiële medewerkers in de kinderopvang groter worden.
Iedereen die wil en kan werken in de kinderopvang, en die voldoet aan de kwalificatie-eisen,
moet die mogelijkheid krijgen, conform de motie van de leden Van Beukering-Huijbregts
en Sahla (Kamerstuk 29 544, nr. 1148). Om de mogelijkheden tot nieuwe instroom te vergroten, is daarom de maatregel om
de formatieve inzet van beroepskrachten in opleiding te verruimen met twee jaar verlengd
en de arbeidsmarktcampagne van de sector opnieuw gesubsidieerd. Ook kijk ik naar de
inzet van nieuwkomers, bijvoorbeeld als groepshulp, en verken ik samen met de sector
de kansen en mogelijkheden voor zij-instroom van onder andere mensen met een afstand
tot de arbeidsmarkt.
Ten tweede wil ik blijven inzetten op het aantrekkelijk houden van de sector voor
huidige medewerkers. Daarom heb ik, naar aanleiding van de evaluatie van de kwaliteitseisen
in de kinderopvang (Wet IKK), mogelijkheden aangekondigd om de werk- en regeldruk
te verminderen, met behoud van kwaliteit. Dat is tevens de aanleiding voor het voorliggende
voorstel. Op deze manier wil ik de werkdruk verminderen en het werkplezier vergroten,
zodat pedagogisch professionals de best mogelijke kinderopvang kunnen bieden. De beleidsreactie
op het evaluatierapport is vorig jaar najaar aan de Kamer aangeboden. Ook kijk ik
samen met de sector naar mogelijke oplossingen voor de zorgen rondom de groei van
het aantal zzp’ers in de kinderopvang.
Als derde pijler zet ik er met de sector op in dat huidige medewerkers meer uren gaan
werken. Ik ondersteun het deeltijdfactorproject dat de sector begin oktober is gestart
in samenwerking met Stichting Het Potentieel Pakken. Ook ontstaan er mooie initiatieven
voor combinatiebanen. De sector is met subsidie van SZW onderzoek aan het doen naar
de succesfactoren en knelpunten van combinatiebanen binnen en buiten de kinderopvangsector.
Tot slot, er zijn vooral wachtlijsten op de maandag, dinsdag en donderdag. Om de vraag
meer te spreiden naar de woensdag en vrijdag, is er op verschillende fronten actie
nodig. Zo kunnen kinderopvangorganisaties op die dagen een aantrekkelijker aanbod
creëren, bijvoorbeeld financieel of door speciale activiteiten te organiseren. Ook
kunnen werkgevers en werknemers met elkaar in gesprek gaan over flexibiliteit in werkroosters,
zodat werknemers meer gebruik kunnen maken van opvang op de woensdag of vrijdag. Basisscholen
kunnen ook een rol spelen in het aanpassen van de roosters om te komen tot een beter
sluitend dagarrangement voor kinderen en ouders.
De houder moet omschrijven «in welke situaties van de BKR wordt afgeweken», zo lezen
de leden van de D66-fractie, maar die kaders worden per kindercentrum vastgesteld
en bevatten slechts uitgangspunten. Daarom vragen deze leden naar de vraag van ouders
en toezichthouders naar deze kaders. Zeggen die wel iets, of is dit een administratieve
verplichting waar eigenlijk geen enkele partij echt behoefte aan heeft, vragen de
leden van de D66-fractie de Minister om in overweging te nemen.
Op basis van het ontwerpbesluit dient de houder in het pedagogisch beleidsplan de
algemene kaders ten aanzien van de personele inzet in het pedagogisch beleidsplan
op te nemen. Hiermee wordt inzichtelijk welke personele diensten er zijn en hoe deze
per groep worden ingevuld, maar ook in welke situaties er van de BKR kan worden afgeweken,
wat de pedagogische overwegingen hierbij zijn en hoe er op die momenten aandacht wordt
besteed aan de behoeften van het kind.
Deze algemene kaders bieden daarmee houvast aan medewerkers, ouders en de toezichthouder
en spelen in op de praktijk van de betreffende locatie. Het opnemen van de uitgangspunten
dient te voorkomen dat houders op elk moment zonder reden zouden kunnen afwijken of
dat het afwijken van de BKR op een onverantwoorde manier gebeurt. Ik zie het opnemen
van deze kaders in het pedagogisch beleidsplan als een belangrijke waarborg om op
een verantwoorde manier af te kunnen wijken van de BKR en daarmee van toegevoegde
waarde voor zowel ouders, medewerkers als de toezichthouder.
Dat er een onderscheid bestaat tussen de verschillende typen organisaties die actief
zijn in de kinderopvang begrijpen de leden van de D66-fractie, maar deze leden constateren
dat dit onderscheid anno 2023 niet altijd meer passend is. Het huidige toezichtstelsel
is volgens deze leden niet toegerust voor de intensieve samenwerkingen die steeds
meer de norm worden, bijvoorbeeld tussen kinderopvanglocaties en het onderwijs en
tussen kinderopvanglocaties en de zorg. Verschillen in de wet- en regelgeving tussen
deze sectoren kan goede samenwerking in de weg staan en innovatie en betere pedagogische
kwaliteit tegenhouden, zo vrezen en zien deze leden. Daarom vragen zij hoe het (kinderopvang)stelsel
beter kan worden ingericht om deze samenwerkingen te stimuleren en equiperen. Welke
lessen uit het toezicht zoals dat is georganiseerd in bijvoorbeeld het onderwijs en
de zorg trekt de Minister voor de inrichting van het toezicht in de kinderopvangsector
en hoe rijmt dat met de grote lokale verschillen die de leden van de D66-fractie zien
en waar zij eerder naar hebben gevraagd, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen hoe het (kinderopvang)stelsel beter kan worden
ingericht om deze samenwerkingen te stimuleren en equiperen. Een goede samenwerking
tussen kinderopvang en onderwijs is waardevol. Dit helpt bij het realiseren van een
doorgaande ontwikkeling van kinderen. Er wordt doorlopend gewerkt aan het verbeteren
van de samenwerking tussen de kinderopvang en het primair onderwijs. Ondanks de mogelijke
knelpunten zie ik in het veld een verscheidenheid aan initiatieven en mooie voorbeelden
die op een diverse manier invulling geven aan deze samenwerking. Met de gewijzigde
motie van de leden Sahla en Maatoug zal ik uw Kamer uiterlijk in april 2023 informeren
over welke knelpunten er worden gezien binnen deze samenwerking en welke oplossingen
hiervoor mogelijk zijn.6
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie welke lessen uit het toezicht zoals dat
is georganiseerd in bijvoorbeeld het onderwijs en de zorg getrokken kunnen worden
voor de inrichting van het toezicht in de kinderopvangsector. Een stelsel moet optimaal
dienstbaar zijn aan de eisen die aan goed toezicht mogen worden gesteld. Recent concludeerden
Andersson Elffers Felix en SEO Economisch Onderzoek dat toezicht en handhaving op
de kinderopvang over het algemeen goed is maar dat er ook knelpunten en verbeterpunten
zijn, zoals de eerder genoemde onwenselijke verschillen.7
In een nog voor de zomer te starten onderzoek waaraan hierboven in reactie op vragen
van de leden van de D66-fractie is gerefereerd, ben ik voornemens te onderzoeken of
een ander (eventueel meer centraal gestuurd) stelsel beter in staat is de huidige
knelpunten bij toezicht en handhaving terug te dringen. Hierbij wil ik ook verzoeken
naar andere beleidsdomeinen zoals het onderwijs te kijken. In een Kamerbrief die op
korte termijn wordt verzonden zal nader worden ingegaan op genoemd onderzoek.
Op welke termijn kunnen deze leden verwachten dat de Verklaring Omtrent het Gedrag
(VOG-)aanvraagprocedure voor houders van een VOG voor het basisonderwijs wordt vereenvoudigd
zodat zij makkelijker aan de slag kunnen op de kinderopvang?
Mijn ministerie zal samen met het Ministerie van OCW de mogelijkheid en wenselijkheid
bespreken van het samenvoegen van de VOG voor een basisschoolleerkracht en een medewerker
van een kinderopvangorganisatie. Dit heeft een aantal uitvoeringsconsequenties. Hiertoe
is een impactanalyse uitgezet bij screeningsautoriteit Justis, verantwoordelijk voor
de VOG-aanvraag. De verwachting is dat de reactie van Justis op korte termijn volgt.
Mede op basis van de reactie van Justis wordt bekeken of de twee VOG’s geïntegreerd
kunnen worden. Hierbij betrek ik ook het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Een ander type organisatie dan de reguliere kinderopvang is de gastouderopvang, waar
de leden van de D66-fractie niet negatief tegenover staan omdat deze leden begrijpen
dat gastouderopvang in specifieke situaties het meest passend kan zijn. Deze leden
ontvangen echter te vaak zorgwekkende signalen over gebrekkige kwaliteit bij gastouderopvanglocaties.
Hoe rijmt de Minister het strikte toezicht en de zware administratieve lasten voor
de reguliere opvang in relatie tot de kwaliteit die daar geboden wordt, in verhouding
tot het toezicht en de kwaliteit op gastouderopvanglocaties, vragen deze leden. Acht
de Minister het noodzakelijk ofwel wenselijk om het toezicht op gastouderopvanglocaties
te intensiveren om ervoor te zorgen dat alle kinderen naar een opvang kunnen gaan
die van hoge kwaliteit is en ouders daarop kunnen rekenen, zo vragen deze leden.
Zelf ontvang ik ook signalen dat de kwaliteit bij bepaalde voorzieningen voor gastouderopvang
ondermaats is. Dat pak ik dan ook aan. Ik acht het van belang dat alle kinderen die
naar de gastouderopvang gaan, kunnen rekenen op kwalitatief goede opvang. Ik heb reeds
aangekondigd verbetermaatregelen te verkennen naar de gastouderopvang. De sector is
nauw betrokken bij dit traject. Zoals ik in een eerdere brief naar de Kamer schreef
worden maatregelen verkend langs drie sporen: 1) intensivering van het toezicht; 2)
verbeteren van de begeleiding door gastouderbureaus en 3) professionalisering van
de gastouders. 8 Op spoor één is inmiddels een eerste concrete stap gezet door intensivering van het
toezicht van een steekproef van 5% per gemeente per jaar naar ten minste 50%. Gemeenten
ontvangen hiervoor vanaf 2022 extra middelen en per 2023 is deze toezichtnorm van
50% wettelijk vastgelegd. Met de sectorpartijen uit de gastouderopvang kijk ik welke
kwalitatieve stappen er verder nog gezet kunnen worden binnen spoor één om het toezicht
verder te versterken.Naast het toezicht door de GGD speelt ook het gastouderbureau
een belangrijke rol in het bewaken van de kwaliteit. Voor de sporen twee en drie wordt
er verkend welke kwaliteitseisen kunnen worden aangescherpt of toegevoegd aan het
kwaliteitskader van de gastouderopvang om de kwaliteit beter te borgen en verder te
versterken. Ik streef ernaar uw Kamer hier dit voorjaar verder over te kunnen informeren.
Voor de reguliere kinderopvang geldt dat het beeld is dat de kwaliteit stabieler is
en er wel degelijk sprake lijkt van een stevige ondergrens, mede ook door het kwaliteitskader
dat we hebben en het toezicht door de GGD’en. Wel zie ik dat in de reguliere kinderopvang
enkele kwaliteitseisen knellen in de praktijk en dat administratieve lasten een punt
van aandacht zijn. Met dit ontwerpbesluit wordt juist getracht de eisen beter aan
te laten sluiten op de praktijk door bijvoorbeeld meer uit te gaan van de professionaliteit
van de houder en pedagogisch professionals en om de administratieve lasten te verlichten.
Gevolgen
Het adviesrecht van de oudercommissie op het pedagogisch beleidsplan is volgens de
leden van de D66-fractie relevant en belangrijk. Deze leden vragen naar de betrokkenheid
van ouders als kinderopvanglocaties besluiten de tarieven fors te verhogen. Wordt
er ook toezicht gehouden op hoe de kinderopvanglocatie is omgegaan met het advies
van de oudercommissie en zo nee, acht de Minister het niet wenselijk dat het advies
van de oudercommissie over het pedagogisch beleidsplan wordt opgevolgd of er beargumenteerd
van dat advies wordt afgeweken waarbij de toezichthouder toeziet op de eventuele argumentatie,
vragen deze leden aan de Minister.
Het adviesrecht van de oudercommissie maakt onderdeel van de kwaliteitseisen die gelden
voor de kinderopvang zoals opgenomen in de Wet kinderopvang waar de GGD op toeziet.
De toezichthouder maakt in overleg met gemeenten afspraken over hoe op lokaal niveau
het toezicht wordt ingevuld. GGD’en en gemeenten kunnen er daarbij voor kiezen om
toezicht op het adviesrecht van de oudercommissie onderdeel te laten zijn van het
toezicht.
Uitvoeringstoetsen
Hoe kijkt de Minister naar de uniformiteit van het toezicht en daarmee de uitvoering
van de taak van GGD Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) Nederland,
zo vragen de leden van de D66-fractie. Deze leden vragen de Minister hoe zij het belang
van een gelijk toezicht en daarmee gelijk speelveld ziet voor het bevorderen van gelijke
kansen voor alle kinderen in Nederland. Welke maatregelen zijn sinds de coronacrisis
genomen om te bevorderen dat toezicht en handhaving overal in Nederland volgens dezelfde
standaarden worden uitgevoerd, zo vragen zij specifiek.
Ik onderschrijf het door de leden van de D66-fractie beschreven belang van een gelijk
speelveld. Om te zorgen voor zoveel mogelijk uniformiteit is er een landelijk kader
en een infrastructuur. Dit draagt bij aan een landelijke gelijke basis van waaruit
houders worden geïnspecteerd. Het gaat dan om toezichtinstrumenten (zoals een observatie-instrument
voor de pedagogische praktijk), richtlijnen en adviezen over hoe invulling te geven
aan het toezicht op bepaalde onderwerpen. Ook worden er vanuit GGD GHOR Nederland
opleidingen en trainingen gefaciliteerd en wordt uitwisseling bevorderd. De ontwikkeling
van toezichtinstrumenten zoals hiervoor genoemd is een doorlopend proces. Door GGD
GHOR Nederland wordt samen met de GGD’en en de VNG doorlopend gekeken op welke onderwerpen
en onderdelen behoefte is aan richtlijnen, adviezen en standaarden. Alle FAQ’s met
regeluitleg worden openbaar gemaakt via de website van GGD GHOR Nederland. GGD GHOR
Nederland heeft in het afgelopen jaar bijvoorbeeld de basisopleiding voor startende
toezichthouders doorontwikkeld, een denklijn voor de werkwijze rekening houden met
verzachtende en verzwarende omstandigheden uitgebracht en themabijeenkomsten georganiseerd
zoals over relevante jurisprudentie.
In pedagogische beleidsplannen komt een uitleg te staan over hoe «emotionele veiligheid
van en stabiliteit voor de betreffende kinderen wordt geborgd», zo begrijpen de leden
van de D66-fractie naar aanleiding van de reactie van GGD GHOR Nederland. Is voor
alle houders, ouders en toezichthouders duidelijk wat wordt bedoeld met het borgen
van de emotionele veiligheid van kinderen en kan de Minister toelichten wat dat betekent,
zo vragen deze leden.
In de Wet kinderopvang is vastgelegd dat de houder verantwoorde kinderopvang moet
bieden. Hieronder valt onder meer het bieden van emotionele veiligheid aan kinderen
(artikel 1.49, eerste lid). Het bieden van emotionele veiligheid is dan ook een reeds
bestaand en bekend pedagogisch doel dat de houder altijd in acht moet nemen. In het
Besluit kwaliteit kinderopvang zijn de opvoeddoelen, waaronder het bieden van emotionele
veiligheid, verder gedefinieerd. Zo moet de houder er bijvoorbeeld zorg voor dragen
dat er met respect voor de autonomie van kinderen er grenzen worden gesteld aan en
structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel
veilig en geborgen kunnen voelen. De houder dient in het pedagogisch beleidsplan op
te nemen hoe invulling wordt gegeven aan dit opvoeddoel. Voor de houder, medewerker
en toezichthouder is dit staande praktijk. Er is informatieplicht op het pedagogisch
beleidsplan voor ouders, dus zij kunnen hier kennis van nemen.
Het onderdeel dat aan het pedagogisch beleidsplan wordt toegevoegd heeft betrekking
op het borgen van de emotionele veiligheid en stabiliteit voor de betreffende kinderen
indien er tijdelijk afgeweken wordt van het vaste gezichtencriterium. Binnen dit vaste
gezichtencriterium is een vaste beroepskracht een vertrouwd gezicht voor een kind.
Daarmee is deze beroepskracht voor het kind een belangrijke voorwaarde om zich emotioneel
veilig te voelen. Met dit ontwerpbesluit wordt mogelijk gemaakt dat deze vaste, vertrouwde
beroepskracht tijdelijk door een andere beroepskracht wordt vervangen. Wanneer de
houder hiervan gebruik maakt, moet deze ten allen tijden zorgen voor de emotionele
veiligheid van de betreffende kinderen. Dat betekent dat de vervangende beroepskracht
op een sensitieve manier met de kinderen moet omgaan en oog hebben voor hun behoeften.
De houder moet voorafgaand aan het inzetten van een andere beroepskracht nadenken
hoe hiervoor gezorgd wordt. De houder kan bijvoorbeeld als eerste proberen een andere
vertrouwde beroepskracht van de eigen groep in te zetten en als dat niet mogelijk
is een vertrouwde beroepskracht van een aangrenzende groep. Een volgende stap kan
zijn dat de houder een voor het kind vertrouwde vaste invalkracht benadert. De houder
kan dit op eigen wijze invullen, mits sprake blijft van verantwoorde kinderopvang.
Dit wordt ook uitgelegd in de nota van toelichting.
Hoe wordt geborgd dat deze uitleg door alle GGD’s in Nederland op dezelfde manier
wordt toegepast en met dezelfde consequenties, vragen deze leden tot slot.
Landelijk gelden voor alle houders van kinderopvangorganisaties dezelfde kwaliteitseisen.
Dit geldt ook voor de wijzigingen in dit ontwerpbesluit. Er wordt daarmee vanuit dezelfde
basis geïnspecteerd. Verschillen in interpretatie van landelijke regelgeving moet
zo veel mogelijk worden voorkomen. Eén van de taken van GGD GHOR Nederland is dan
ook gericht op een eenduidige uitleg van wet- en regelgeving om zo misverstanden en
verschillen te voorkomen. Verder is in de toelichting op dit ontwerpbesluit aandacht
besteed aan hoe er toezicht op de eisen zal worden gehouden. Naar verwachting zal
dit bijdragen aan een gelijke toepassing door de toezichthouders en handhavers.
Daarbij maakt, zoals reeds aangegeven, het begrip emotionele veiligheid al onderdeel
uit van de huidige kwaliteitseisen kinderopvang. Zowel bij de beoordeling van het
pedagogisch beleid en de pedagogische kwaliteit beoordelen toezichthouders of emotionele
veiligheid gewaarborgd is door de houder. Hiervoor bestaan landelijke handvatten zoals
het (wetenschappelijk gefundeerde en gevalideerde) observatie-instrument pedagogische
kwaliteit.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging
van het Besluit kwaliteit kinderopvang en het Tijdelijke besluit experiment meertalige
dagopvang. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat de strikte formuleringen
van de kwaliteitseisen betreffende de drie-uursregeling en het vaste gezichtencriterium
knelden, zeker in combinatie met de huidige personeelskrapte en werkdruk in de sector.
In hoeverre houdt de Minister zicht op de gevolgen van de tekorten in de kinderopvang?
Het is van belang om goed in beeld te hebben wat de gevolgen zijn van de personeelstekorten
in de kinderopvang. Zo wil ik scherp in de gaten houden wat de personeelstekorten
doen met de toegankelijkheid van de kinderopvang. Mijn ministerie zal daarom in het
tweede kwartaal van dit jaar starten met een onderzoek naar wachtlijsten van kinderopvangorganisaties
in Nederland. Hiermee zal een beeld worden geschetst over de ontwikkeling van de wachtlijsten
door middel van een halfjaarlijkse monitor.
Daarnaast volg ik de ontwikkeling van de kwaliteit en van de werkdruk in de sector.
Daarvoor maak ik gebruik van signalen van (organisaties van) ouders, medewerkers en
houders, informatie van toezichthouders en handhavers en wetenschappelijke rapporten
zoals de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang.
En is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat morrelen aan de kwaliteitseisen
in de kinderopvang uiteindelijk leidt tot verschraling van de kwaliteit en dat kinderen
daarvan de dupe worden?
De leden van de SP-fractie vragen of het «morrelen» aan de kwaliteitseisen in de kinderopvang
leidt tot verschraling van de kwaliteit. Laat ik voorop stellen dat behoud van kwaliteit
een belangrijk uitgangspunt is bij de voorgestelde wijzigingen in dit ontwerpbesluit.
Daarnaast wil ik de kwaliteitseisen beter laten aansluiten bij de dagelijkse praktijk
en daarmee de werkdruk voor pedagogisch professionals verlagen, met waar mogelijk
een verlaging van de administratieve last de uitgangspunten zijn. Uit de evaluatie
IKK kwam naar voren dat de drie-uursregeling mogelijk een negatief effect had op de
kwaliteit doordat minder goed kan worden ingespeeld op de behoeften van het kind.
Daarnaast is voorgestelde aanpassing van het VGC en de drie-uursregeling tot stand
gekomen in nauw overleg met de sectorpartijen uit de kinderopvang (zowel houder-,
ouder-, als werknemerspartijen) en is er brede consensus dat deze maatregelen in de
huidige vorm niet goed aansluiten bij de dagelijkse praktijk in de kinderopvang. Ik
ben het er dan ook absoluut niet mee eens dat er wordt «gemorreld» aan de kwaliteitseisen
en dat dit leidt tot verschraling van de kwaliteit. Ik verwacht dat met dit ontwerpbesluit
de kwaliteitseisen beter aansluiten op de praktijk en dit ten goede komt aan de kwaliteit.
Bijvoorbeeld omdat pedagogisch professionals met de drie-uursregeling kunnen inspelen
op de ontwikkelingen van de dag en gebeurtenissen bij het kind in plaats van dat zij
gehouden zijn aan pauzetijden die vooraf zijn vastgelegd in het pedagogisch beleidsplan.
Deze leden vragen zich dan ook af of zij op korte termijn nog meer verschraling van
de kwaliteit kunnen verwachten of dat de Minister juist in gaat zetten op de oplossing
van het personeelstekort en de werkdruk in de sector?
Zoals aangegeven in het antwoord hierboven zie ik het aan laten sluiten van eisen
op de praktijk van de kinderopvang absoluut niet als verschraling. Zoals ik in mijn
brief aan uw Kamer heb aangegeven bestaat het vervolgtraject naar aanleiding van de
evaluatie IKK uit drie sporen, waarbij in spoor 1 op korte termijn – in nauw overleg
met de betrokken sector- en toezichtspartijen – belangrijke knelpunten worden weggenomen
in de praktijk.9 Zoals hierboven reeds aangegeven is een belangrijk uitgangspunt daarbij het beter
laten aansluiten van de kwaliteitseisen bij de dagelijkse praktijk en daarmee de werkdruk
voor pedagogisch professionals te verlagen met waar mogelijk een verlaging van de
administratieve last en met behoud van kwaliteit. Naast de aanpassing van de drie-uursregeling
en het vaste gezichtencriterium zoals in het ontwerpbesluit, werkt het kabinet ook
aan enkele aanpassingen voor de buitenschoolse opvang om de eisen beter aan te laten
sluiten bij de praktijk om zo een rijker aanbod te kunnen bieden. Ik verwacht de voorhangprocedure
voor dat ontwerpbesluit voor de zomer te kunnen starten.
Daarnaast blijf ik inzetten op het tegengaan van het personeelstekort en de werkdruk
in de sector, zodat de kinderopvang een fijne sector is en blijft om in te werken,
waar kwaliteit en veiligheid hoog in het vaandel staan. In mijn antwoord op de vraag
van leden van de D66-fractie over welke maatregelen ik samen met de sector neem om
de toegankelijkheid van buitenschoolse opvang te borgen, ga ik hier verder op in.
Hier noem ik onder meer de acties (samen met de sector) op het gebied van het stimuleren
van meer uren werken, het verlagen van de werk- en regeldruk en het verruimen van
de inzet van beroepskrachten in opleiding.
En hoe ziet de Minister dit voor zich als de kinderopvang zo goed als gratis wordt
en juist meer kinderen gebruik gaan maken van de kinderopvang? Hoe ziet de tijdlijn
richting de stelselherziening er op dit moment uit?
De leden van de SP-fractie vragen naar het personeelstekort in de sector in relatie
tot de ontwikkeling van het nieuwe stelsel en naar een tijdlijn voor de stelselherziening.
Bij de ontwikkeling van het nieuwe stelsel van financiering van kinderopvang is een
mogelijke verhoging van de vraag naar kinderopvang zeker een aandachtspunt. Dit zal
ook meegenomen worden in de maatschappelijke impactanalyse. Ook onderneem ik, zoals
eerder genoemd, een aantal acties op gebied van het terugdringen van tekorten en de
werkdruk. Bijvoorbeeld het verruimen van de inzet van beroepskrachten in opleiding.
In het greenfield traject werken beleid, uitvoering en sector samen aan het ontwerpen
en bouwen van het nieuwe financieringsstelsel. Voor het greenfieldtraject zijn de
volgende fasen voorzien:
• Fase 0 contouren (tot 1 november 2022): uitwerken en vastleggen plan van aanpak van het greenfieldtraject
• Fase 1 ontwerpen (vanaf 1 november 2022 tot 1 juli 2023): Ontwerpen van het financieringsstelsel kinderopvang
vanuit de kaders van het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Aan het einde van fase 1 ligt er een organisatie-onafhankelijk concept-ontwerp
en verschillende impactanalyses als input voor het besluitvormingsproces. Op dat moment
zal meer duidelijkheid ontstaan over het volledige tijdspad en een realistische invoeringstermijn.
• Fase 2 bouwen (na politieke besluitvorming): realiseren van het financieringsstelsel en uitwerken
stelsel in wetgeving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van het besluit.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de drie-uursregeling
wordt gewijzigd. Deze leden vragen in welke situaties, buiten de haal- en brengmomenten,
wordt verwacht dat dit meer flexibiliteit voor de kinderopvang oplevert en hoe vaak
deze situaties naar verwachting zullen optreden.
Doorgaans wijkt een houder van de BKR af aan het begin en einde van de dag als er
minder beroepskrachten op de groep staan en tijdens de pauze. In de huidige drie-uursregeling
is het zo dat de houder in het pedagogisch beleidsplan de exacte tijden moet opnemen
waarop wordt afgeweken van de BKR. Buiten de haal- en brengmomenten knelt deze eis
juist tijdens het andere moment van afwijken, namelijk de (lunch)pauze. In een groep
met kinderen kan zich dagelijks een situatie voordoen dat de planning net anders loopt
waardoor kinderen bijvoorbeeld later lunchen en later naar bed gaan of een kind een
poepluier heeft waardoor een beroepskracht op een ander moment met pauze gaat dan
vooraf in het pedagogisch beleidsplan is opgenomen. Met de drie-uursregeling in het
ontwerpbesluit hoeft niet meer vooraf opgenomen te worden op welke tijden wordt afgeweken
van de BKR, maar kan dit aan de hand van de personele inzet en presentielijsten van
de kinderen worden aangetoond.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie constateren dat
de term «actuele roosters» vervangen wordt door «overzicht van de ingezette beroepskrachten
en presentielijsten van kinderen» in plaats van «administratie waaruit de gerealiseerde
inzet in relatie tot aanwezige kinderen blijkt», zoals de GGD GHOR voorstelt. Wat
is precies het verschil tussen de drie termen en wat zijn de voor- en nadelen van
de gekozen term en het alternatief van de GGD GHOR?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen naar het
verschil tussen de termen «actuele roosters», «overzicht van de ingezette beroepskrachten
en presentielijsten van kinderen» en «administratie waaruit de gerealiseerde inzet
in relatie tot aanwezige kinderen blijkt». Daarnaast vragen deze leden wat de voor-
en nadelen zijn van de gekozen term, «overzicht van de ingezette beroepskrachten en
presentielijsten van kinderen», en het alternatief van de GGD GHOR Nederland, «administratie
waaruit de gerealiseerde inzet in relatie tot aanwezige kinderen blijkt». Uit de uitvoeringstoetsen
is gebleken dat de term «actuele roosters» niet de juiste lading dekte. Het woord
«rooster» geeft aan dat het gaat om een planning die vooraf is gemaakt. Echter, het
gaat om de uitvoering van deze roosters. Met de woorden «overzicht van de ingezette
beroepskrachten en presentielijsten van kinderen» wordt duidelijk dat het gaat om
het daadwerkelijk ingezette personeel en de aanwezige kinderen. Ten opzichte van de
term «actuele roosters» dekken die woorden wel de lading. Het voordeel hiervan is
dat het een duidelijk voorschrift is voor de houder. De houder is vrij om te kiezen
hoe de houder het overzicht en de presentielijsten wil vastleggen, waarmee de administratieve
lasten voor de houder beperkt kunnen blijven. Het alternatief van de GGD GHOR Nederland
voor «actuele roosters» was «administratie waaruit de gerealiseerde inzet in relatie
tot aanwezige kinderen blijkt». De woorden «in relatie tot» geven aan dat het gaat
om de verhouding tussen het aantal ingezette beroepskrachten en het aantal aanwezige
kinderen. Het kan ertoe leiden dat de ene houder de ratio vastlegt en de andere houder
het specifieke aantal aanwezige kinderen en beroepskrachten vastlegt. Om onduidelijkheden
te voorkomen is niet voor deze omschrijving gekozen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast
naar de overmachtsbepaling. Deze leden lezen dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en GGD GHOR deze zouden willen laten vervallen en dat de Minister hier niet
voor heeft gekozen, omdat overmacht ook denkbaar is buiten de kaders van dit ontwerpbesluit.
Deze leden vragen welke situaties dit betreft.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen welke situaties
van overmacht denkbaar zijn buiten de kaders van dit ontwerpbesluit. Een situatie
van overmacht heeft als kenmerk dat deze onvoorzienbaar is. Het betreft dan ook situaties
die nu niet op voorhand uitputtend te beschrijven zijn. Als voorbeeld kan gedacht
worden aan een omstandigheid waardoor een beroepskracht onverwachts niet op het werk
kan verschijnen, zoals het uitvallen van het openbaar vervoer. Een ander voorbeeld
is een persoonlijke omstandigheid van een beroepskracht waardoor deze acuut het kinderdagverblijf
moet verlaten.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de komende
periode gewerkt gaat worden aan het verduidelijken van de bewaarplicht. Deze leden
vragen welke elementen op dit moment onduidelijk zijn.
Op dit moment is er geen heldere, wettelijke, termijn voor het bewaren van de relevante
gegevens. De onduidelijkheid zit hem onder andere in de periode waarbinnen de documenten
bewaard moeten blijven.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of de maatregelen
die genomen worden geëvalueerd gaan worden en zo ja, wanneer.
Bij de invoering van de maatregelen van de Wet IKK is een monitor ingezet om de implementatie
te evalueren. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording op de vraag van de leden
van de VVD-fractie ben ik voornemens een monitor in te zetten om de implementatie
van kwaliteitseisen en eventuele knelpunten daarbij te volgen. Dit wordt momenteel
nader uitgewerkt en ik verwacht u hier in het einde van dit voorjaar nader over te
kunnen informeren. In dit kader zal ik in ieder geval enkele maanden na inwerkingtreding
van dit ontwerpbesluit signalen ophalen via de sectorpartijen in de kinderopvang.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit.
Deze leden zijn vergenoegd dat de eisen die geen eenduidig positief effect op de kwaliteit
van de kinderopvang hebben, aangepast worden en zijn hoopvol dat dit gaat helpen om
de werkdruk en personeelskrapte te verlichten. Zij hebben verder geen vragen bij het
ontwerpbesluit.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de administratieve belasting ten
aanzien van het overzicht ingezette beroepskrachten. In de toelichting op de term
«actuele roosters» staat beschreven dat deze overzichten moeten weergeven welke beroepskrachten
daadwerkelijk zijn ingezet met daarbij de daadwerkelijke werktijden. Dat betekent
dus dat dit achteraf moet worden geregistreerd in een apart overzicht. Deze leden
zijn ervoor beducht dat dit opnieuw medewerkers aan het werk zet met administratie
in plaats van met het eigenlijke werk. Is de Minister het met deze leden eens dat
dit een risico op toename van de administratieve belasting voor medewerkers in de
kinderopvang met zich meebrengt? Is zij bereid dit aan te passen, zodat deze maatregel
lastendrukarm wordt ingevoerd?
Zoals bij eerdere antwoorden op vragen van onder meer VVD en SP is aangegeven, zijn
de uitgangspunten bij dit ontwerpbesluit dat de kwaliteitseisen beter aansluiten op
de praktijk, met behoud van kwaliteit en waar mogelijk een vermindering van de administratieve
lasten. In de internetconsultatie en in de uitvoeringstoets is erop gewezen dat de
gehanteerde term «actuele roosters» niet de juiste lading dekte. Het woord «rooster»
geeft aan dat het gaat om een planning die vooraf is gemaakt. Daarom is het ontwerpbesluit
hierop gewijzigd – enerzijds om het te verduidelijken en anderzijds om de administratieve
lasten te beperken – in «overzicht van de ingezette beroepskrachten en presentielijsten
van kinderen». Hiermee wordt duidelijk dat het gaat om het daadwerkelijk ingezette
personeel en de aanwezige kinderen. Een overzicht van de ingezette beroepskrachten
verwijst naar de daadwerkelijke werktijden van beroepskrachten, wanneer zij op de
groep staan. Hiermee wordt bedoeld dat het van belang is dat de beroepskracht de primaire
taken op de groep uitvoert en niet bijvoorbeeld ingeroosterd staat, maar andere taken
uitvoert buiten de groep. In het pedagogisch beleidsplan neemt de houder de algemene
kaders op ten aanzien van de personele inzet, waardoor een beeld is van welke personele
diensten er in het rooster staan en hoe deze per groep worden ingevuld. Het is niet
noodzakelijk om dagelijks per medewerker bij te houden wat de exacte werktijden zijn.
De tijden op het rooster zijn hierbij leidend en aan de hand van een indicatie van
de aankomst- en vertrektijden van de kinderen kan dan inzichtelijk worden gemaakt
of en wanneer van de BKR wordt afgeweken. Hiermee wordt getracht deze maatregel lastendrukarm
in te voeren ten opzichte van de huidige drie-uursregeling waarbij de exacte tijden
van afwijken in het pedagogisch beleidsplan moeten worden opgenomen. Aangezien deze
voortdurend kunnen wijzigen, dient het pedagogisch beleidsplan hier nu telkens op
te worden aangepast en te worden voorgelegd aan de oudercommissie. Ik zal met het
oog op mogelijk onbedoelde administratieve lastendruk duidelijk communiceren naar
de sector over de implementatie van deze maatregelen.
De leden van de SGP-fractie leggen ook de vinger bij het risico op extra belasting
met betrekking tot de registratie van de aankomst- en vertrektijden van kinderen en
waarschuwen voor doorgeschoten controlemechanismes die medewerkers van hun eigenlijke
werk houden. De houders hoeven niet de exacte aankomst- en vertrektijden van kinderen
vast te leggen om extra administratieve lastendruk te voorkomen, maar zij moeten wel
een indicatie van de tijden bijhouden. Waarom is er gekozen voor het uitgangspunt
«geen extra lastendruk» en niet voor «minder regeldruk» aangezien dat het werk van
de professionals verlicht en het werkplezier verhoogt? Is de Minister bereid houders
de mogelijkheid te bieden zelf te bepalen of de aankomst- en vertrektijden van de
kinderen worden geregistreerd?
De registratie van de indicatie van aankomst- en vertrektijden heeft als doel om aan
te tonen hoe wordt voldaan aan de BKR en wanneer daarvan wordt afgeweken. Zoals eerder
aangegeven staat behoud van kwaliteit voorop. Om de kwaliteit te kunnen blijven waarborgen
moet het mogelijk zijn om toezicht te houden op de kwaliteitseisen. In het geval van
de drie-uursregeling betekent dit dat de administratie uit een aantal gegevens moet
bestaan aan de hand waarvan de toezichthouder onder meer moet kunnen opmaken of er
niet meer dan drie uur per dag wordt afgeweken van de BKR. De tijden dat de kinderen
aanwezig zijn, is hier een voorbeeld van.
Bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit was het zoeken naar de balans tussen
aan de ene kant het waarborgen van de kwaliteit en aan de andere kant ervoor zorgen
dat de vereisten werkbaar blijven in de praktijk. Alles overwegende blijf ik van mening
dat de indicatie van de aankomst- en vertrektijden dermate belangrijk zijn voor het
toezicht en daarmee de kwaliteit,. Ik kies er daarom niet voor dit facultatief te
registeren. Daarnaast is het ook in het kader van de veiligheid van belang ten alle
tijden te weten hoeveel kinderen er in het gebouw zijn.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister in te gaan op de algehele lastendruk
in de kinderopvangsector. Hoe wil zij die terugbrengen? En welke concrete maatregelen
heeft zij getroffen om de lastendruk in deze sector terug te brengen, conform de motie
van de leden Van der Staaij en Hermans10 die het kabinet vroeg maatregelen te treffen om de administratieve lastendruk en
werkdruk in de publieke en private sector te verlagen?
Ik ontvang signalen dat de werkdruk op het personeel in de kinderopvang groter wordt
door het personeelstekort. Ook geven kinderopvangorganisaties aan dat de toename van
het aantal zzp’ers leidt tot verhoging van werkdruk voor personeel in loondienst.
De ervaren werkdruk kan van invloed zijn op het werkplezier en een fijne werkomgeving,
en kan daarom voor sommigen reden zijn om de sector te verlaten. Daarbij kan de werkdruk
ook van invloed zijn op de kwaliteit en de veiligheid. In december vond een overleg
plaats met de brancheverenigingen en sectorpartijen over de lastendruk. Tijdens dit
overleg is afgesproken om een bijeenkomst te organiseren om te komen tot kortetermijnoplossingen
voor de lastendruk die de kwaliteit en veiligheid waarborgen.
Tijdens de bijeenkomst zijn pedagogisch professionals, kinderopvangondernemers, bestuurders
en andere stakeholders uit de sector met elkaar in gesprek gegaan om te komen tot
een lijst met concrete afspraken die de werkdruk kunnen verlagen en waarmee de sector
direct aan de slag kan. Mijn ministerie was hier ook bij aanwezig.
Daarnaast ziet ook het vervolgtraject naar aanleiding van de evaluatie IKK gedeeltelijk
op vermindering van de lastendruk en daarmee werkdruk. Zoals ik ook heb aangegeven
in mijn beantwoording op de vraag van de leden van de SP-fractie bestaat dit traject
uit drie sporen, waarbij in spoor 1 op korte termijn – in nauw overleg met de betrokken
sector- en toezichtspartijen – belangrijke knelpunten worden weggenomen in de praktijk.
Een belangrijk uitgangspunt is het wegnemen van knelpunten met behoud van kwaliteit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier