Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken rondom moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming (Kamerstuk 27858-604)
2023D05804 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande
fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over zijn brief van 23 december 2022 «Stand van zaken rondom
moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming» (Kamerstuk 27 858, nr. 604).
De voorzitter van de commissie,
Geurts
De adjunct-griffier van de commissie,
Holtjer
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie Vragen en opmerkingen van de
leden van de GroenLinks – en PvdA fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie Vragen en opmerkingen van het
lid van de BBB-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
III Volledige agenda
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken ten
aanzien van gewasbescherming. Deze leden hebben daarbij een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voornemens is om middelen en mensen
beschikbaar te stellen voor de totstandkoming van geschikte Europese methodieken voor
onderzoek naar de effecten van gewasbeschermingsmengsels. Deze leden onderstrepen
het belang van een degelijke wetenschappelijke onderbouwing van Europese en nationale
toelatings- en goedkeuringsprocedures. Zij vragen de Minister hoeveel middelen en
mensen hij voornemens is beschikbaar te stellen en op welke wijze de betreffende kosten
gaan worden gedekt. Deze leden benadrukken het belang dat andere lidstaten een evenredige
bijdrage dienen te leveren ten aanzien van goedkeuring en toelating van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen.
Het kan immers niet zo zijn dat Nederlandse instanties zoals het College voor de toelating
van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) vanwege hun goede reputatie een onevenredig zware portefeuille hebben
ten opzichte van andere Europese lidstaten. Is de Minister dat met deze leden eens?
Zo ja, op welke wijze gaat hij daar binnen de Europese Unie (EU) invulling aan geven?
Zo nee, waarom niet? Voorts vragen deze leden aan de Minister wanneer zij een brief
kunnen verwachten over de huidige knelpunten bij het Ctgb ten aanzien van goedkeuring
en toelating van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen op de Europese markt, conform de
motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 22 112, nr. 3506).
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister wanneer zij een brief kunnen verwachten
over de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 589) ten aanzien van een plan voor onderzoek naar een verbeterd toelatingsbeleid. In
hoeverre kan hier worden aangesloten bij de European Food Safety Authority (EFSA),
die naar verluidt met het oog op de ziekte van Parkinson de methodiek van het toelatingsbeleid
voor gewasbeschermingsmiddelen wil aanpassen?1
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of hij opnieuw een update kan geven
over de voortgang van de besprekingen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Kan de Minister daarbij in het bijzonder ingaan op het Europese speelveld ten aanzien
van de «Nederlandse aanpak» voor gevoelige gebieden, waarbij onderscheid wordt gemaakt
tussen professioneel gebruik binnen en buiten de landbouw?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister nader kan ingaan op de voortgang
van zijn pleidooi aan de Europese Commissie (EC) om een actieplan te maken met ambities
en doelen om de beschikbaarheid van alternatieven te vergroten. Kan de Minister daarbij
ook de bevindingen van de EC tijdens hun presentatie in de Raadswerkgroep van 7 december
2022 over hun inspanningen op dat terrein met de Kamer delen? Wat zijn volgens de
Minister de vorderingen bij zijn inspanningen om bij verloop van gewasbeschermingsmiddelen
in te zetten op een automatische en versnelde toelatingsprocedure voor alternatieve
werkzame stoffen en middelen met een laag risico, conform de motie van het lid Van
Campen c.s. (Kamerstuk 22 112, nr. 3516)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderliggende
stukken. Deze leden zijn positief over het overgenomen advies van de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) en het Ctbg over de uitvoering van de moties van het lid
Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27858, nrs, 538, 556 en 569) over laag-risico gewasbeschermingsmiddelen.
Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij willen voorleggen aan de
Minister.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Minister het inzetten van (groene) gewasbeschermingsmiddelen
als een laatste redmiddel ziet. Deze leden willen de Minister graag attenderen op
het verschil tussen chemische gewasbescherming en biologische gewasbescherming. Met
de Integrated Pest Management (IPM)-methode is de eerste stap gezet om (biologische)
alternatieve te overwegen en alleen als laatste alternatief chemische middelen te
gebruiken. De Minister geeft hierbij aan deze methode te willen gebruiken om een indicator
te maken. Op basis van de nulmeting die daaruit komt, worden tussendoelen en een einddoel
bepaald. In het Nationaal actieplan duurzame gewasbescherming zijn kwalitatieve doelen
gesteld. De doelen geven aan dat er op termijn nagenoeg geen emissies van pesticide
op het water zijn. Echter zorgen emissies naar de bodem voor een afname in het bodemleven
dat essentieel is voor weerbare teelten. Kan de Minister toezeggen onderzoek te doen
naar deze effecten, zodat ook voor emissies naar de bodem normen en doelen kunnen
worden gesteld?
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de Verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen. Wat is de verwachte planning voor de uitvoering van de
aanvullende effectbeoordeling? Is de Minister bereid om drinkwaterproductie gebieden
te laten vallen onder de definitie «gevoelige gebieden»? Hoe verhoudt de invulling
van de verordening zich tot de normen in de Prioritaire Stoffenlijst en de Grondwaterrichtlijn?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister wil toelichten hoe de doelen van
de Toekomstvisie gewasbescherming gaan worden gehaald. Worden deze doelen meegenomen
in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NLPG)? Wordt daarin rekening gehouden
met de cumulatieve effecten van de werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen? Is de
Minister bereid zich in te zetten op een systeemgerichte aanpak bij de toelating van
bestrijdingsmiddelen? Zou de Minister in zijn algemeenheid in meer detail de uitwerking
van het coalitieakkoord kunnen toelichten? Ten slotte vragen deze leden welke oplossing
de Minister heeft voor de uitvoering van de glyfosaatmotie van het lid Tjeerd de Groot
c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 599).
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken en
hebben nog enkele vragen.
Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
In de brief van 17 november 2022 over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
wordt onder het subkopje «Nationale actieplannen» ingegaan op het feit dat veel lidstaten
hebben opgemerkt dat deze actieplannen veel administratieve lasten met zich meebrengen.
Op welke wijze kan de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen bijdragen
aan het doel om administratieve lasten voor agrarisch ondernemers te verlichten?
De leden van de CDA-fractie constateren dat in dezelfde brief wordt ingegaan op de
gevoelige gebieden. Kan de Minister een update geven van de huidige stand van zaken
met betrekking tot de discussie over gevoelige gebieden?
Geïntegreerde gewasbescherming
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van 23 december 2022 over een laagdrempelige
stimuleringsregeling voor geïntegreerde gewasbescherming. Ter bescherming van het
milieu, met name oppervlaktewater en grondwater, en de toepasser is er een gesloten
vulsysteem voor vloeibare gewasbeschermingsmiddelen ontwikkeld (easyconnect). Dit systeem zal in de komende jaren worden verplicht voor gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen.
Overweegt de Minister om de subsidieregeling voor investeringen in geïntegreerde gewasbescherming
ook open te stellen voor de implementatie van gesloten vulsystemen die ten behoeve
van het vullen van spuitmachines worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie lezen in dezelfde brief dat het inzetten van (groene)
gewasbeschermingsmiddelen een laatste redmiddel is. Hiermee wordt de indruk gewekt
dat groene gewasbeschermingsmiddelen worden gelijkgesteld aan chemische middelen.
Deze leden benadrukken dat onder groene gewasbeschermingsmiddelen ook biologische
middelen vallen en dat dit niet hetzelfde is als chemische middelen.
Uitvoeringsprogramma
De leden van de CDA-fractie lezen dat onder het subkopje «Uitvoeringsprogramma» wordt
ingegaan op laag-risicomiddelen. De NVWA is gevraagd om de lijst Kleine Toepassingen
in lijn te brengen met het advies om alle toepassingen van laag-risicomiddelen gedurende
de looptijd van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 te definiëren
als een «uitzonderlijke behoefte». Kan de Minister specificeren om welke lijst van
de NVWA het hier gaat, mede omdat na overname van dit advies arealen voor kleine toepassingen
van laag-risicomiddelen tot 2030 er niet meer toe lijken te doen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderliggende stukken en hebben
hierover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel middelen en full-time equivalent (FTE) het
kabinet beschikbaar gaat stellen om te laten onderzoeken hoe en op welke wijze de
meest geschikte Europese methoden voor cumulatieonderzoek kan worden uitgevoerd. Daarnaast
willen de leden van de SP-fractie weten of het kabinet bereid is om ook in Europees
verband te pleiten voor zowel cumulatie-onderzoek als voor onderzoek naar mengsel-
of cocktaileffecten. Bij deze laatste kan de werking van één of meer stoffen in een
mengsel worden versterkt. Daardoor is eenvoudigweg optellen van effecten niet voldoende.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat geschikte methodieken
voor het milieu ontbreken. Wordt op deze manier het voorzorgbeginsel voldoende gewaarborgd,
zo vragen deze leden. Dit beginsel gaat er vanuit dat een werkzame stof pas op de
Europese markt mag komen als dat veilig is. Volgens het Ctgb is een middel veilig
wanneer wetenschappelijk is aangetoond dat er geen schadelijke effecten zijn op de
gezondheid van mens of dier en er geen onaanvaardbare risicos zijn voor het milieu.
Als er geen methodieken bestaan voor het milieu, hoe kan het voorzorgbeginsel dan
voldoende worden toegepast, zo vragen deze leden. Kan de Minister verduidelijken op
welke manier het kabinet ervoor zorgt dat het voorzorgsbeginsel wel correct zal worden
toegepast?
De leden van de SP-fractie vragen of er al meer duidelijkheid is rondom de cumulatieve
blootstelling van residuen op voedsel. Eén van de conclusies van het laatste onderzoek
was dat een risico op effect op het zenuwstelsel niet kon worden uitgesloten. Is hier
al meer kennis over zo, vragen deze leden. Is de Minister voornemens om hier meer
onderzoek naar te laten uitvoeren in het huidige en volgende kalenderjaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks – en PvdA fracties
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben kennisgenomen van de onderhavige
stukken en hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben met interesse kennisgenomen van
de mogelijkheden en beperkingen die het aanwijzen van gevoelige gebieden biedt, dan
wel de bescherming van grond- en drinkwater. Deze leden vragen de Minister hoe dit
is te integreren in de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze leden
zijn ook benieuwd hoe dit samenvalt met de uitvoering van de motie van de leden Bromet
en Thijssen (Kamerstuk 22 112, nr. 3509). De motie vraagt om een verbod of gebruiksbeperking van bestrijdingsmiddelen overal
daar waar deze worden aangetroffen. Is de Minister van plan om dit per sloot, per
polder, per waterschap of per provincie te regelen? In hoeverre levert dit mogelijk
geschillen op met EU)-richtlijnen? Op welke manier zal er uitvoering worden gegeven
aan de motie zonder in conflict te komen met EU-richtlijnen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
hier enkele vragen bij.
De leden van de PvdD-fractie vinden het onaanvaardbaar dat de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit de inhoud van de aangenomen motie van het lid Vestering
(Kamerstuk 21501-32, nr. 1346), die verzoekt om tussendoelen te stellen voor de uitfasering van landbouwgif, volledig
verdraait en hier zijn eigen invulling aangeeft, met tussendoelen voor geïntegreerde
gewasbescherming, oftewel IPM. Deelt de Minister het inzicht dat uitfasering van het
gebruik van landbouwgif iets volledig anders is dan IPM? Waarom handelt de Minister
niet in lijn met de wens van de Kamer, dus van de volksvertegenwoordiging?
De leden van de PvdD-fractie erkennen, wat ook in de betreffende motie staat, dat
boeren moeten worden gesteund om de uitfasering te kunnen realiseren. Een IPM-indicator
kan daarbij een middel zijn om het doel van uitfasering te bereiken, maar het einddoel
dat de Kamer stelt is niet IPM, maar een gifvrije landbouw. Erkent de Minister dat?
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de Kamer met de motie verzoekt dat de
Minister concrete reductiepercentages stelt voor het gebruik van landbouwgif in de
komende jaren. Kan de Minister aangeven waarom hij dit niet doet? Erkent hij dat de
EC reeds een reductiepercentage van 50 procent in 2030 heeft voorgesteld en dat Europese
burgers in het burgerinitiatief «Red bijen en boeren» pleiten voor 80 procent reductie
in 2030 en 100 procent in 2035?
De leden van de PvdD-fractie vinden het onacceptabel dat de Minister aangeeft eerst
de Europese onderhandelingen over het doel van de Commissie af te wachten, voordat
hij zelf een kwantitatief doel durft te stellen, omdat deze onderhandelingen voortdurend
worden gerekt. Kan de Minister aangeven of de door de Raad van de EU gevraagde aanvullende
effectbeoordeling zal worden uitgevoerd en zo ja, hoeveel vertraging hij daardoor
verwacht? Klopt het dat het nog jaren zou kunnen duren voordat overeenstemming wordt
bereikt over de nieuwe Verordening? Ondertussen is het voor de biodiversiteitscrisis
en de landbouwtransitie waar de boeren voorstaan noodzakelijk dat de Minister snel
met concrete reductiepercentages komt, zodat voor iedereen, boeren en burgers, duidelijk
is waar we naartoe gaan. Graag ontvangen deze leden een reactie.
De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat het principe van IPM al in 2014
in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is opgenomen. Kan de Minister uitleggen
waarom hij dan nu pas tussendoelen wil gaan formuleren om dat te bereiken? Kan de
Minister bevestigen dat uit de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame
Oogst (GGDO) blijkt dat de wettelijke vastlegging van IPM vooralsnog niet heeft geleid
tot minder gebruik van landbouwgif? 2 Hoe verklaart de Minister dit? Kan de Minister bovendien bevestigen dat uit een evaluatie
van Deltares blijkt dat het aantal locaties met normoverschrijdingen van landbouwgif
in water sinds 2018 zelfs is toegenomen naar 56 procent in 2021?3 Beaamt de Minister dat ook dit bevestigt dat «IPM» tot nu toe vooral een papieren
concept is gebleken en niet heeft geleid tot een daadwerkelijke reductie van het gifgebruik?
Begrijpt de Minister waarom deze leden er geen genoegen mee nemen dat de Minister
«uitfasering van gebruik» verwatert tot slechts het implementeren van IPM? Zo nee,
waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over de voorgenomen nulmeting van de
Minister voor de IPM-indicator. Kan de Minister bevestigen dat een dergelijke nulmeting
reeds is uitgevoerd door het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) als input voor
de hierboven genoemde tussenevaluatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?4 Waarom maakt de Minister geen gebruik van dat onderzoek? Deze leden vinden het ook
de wereld op z’n kop dat de Minister (tussen)doelen voor de implementatie van IPM
wil formuleren aan de hand van de nulmeting. Deelt de Minister de mening dat hij zélf
doelen kan stellen, op basis van milieu, natuur- en gezondheidsbelangen, waarna met
een nulmeting eventueel kan worden bekeken hoe groot de opgave voor de sector is in
plaats van andersom? Waarom kiest hij voor deze vreemde volgorde?
De leden van de PvdD-fractie steunen de ontwikkeling van de digitale gewasbeschermingsmonitor.
Wordt hierin ook het gebruik van middelen door boeren opgenomen? Deze leden benadrukken
dat dat een essentiële en logische indicator is en verwachten deze dan ook terug te
zien in de monitor.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister daarnaast of het klopt dat de einddoelen
uit de nota GGDO in 2023 moeten worden bereikt. Wanneer stuurt de Minister hier een
eindevaluatie over naar de Kamer? In de nota staat onder andere dat er in 2023 nagenoeg
geen overschrijdingen meer mogen plaatsvinden van de drinkwaternorm en de milieukwaliteitsnormen.
De hierboven genoemde evaluatie van Deltares, over de toename van de normoverschrijdingen,
stemt deze leden niet hoopvol dat deze doelen zijn bereikt. Kan de Minister deze zorgen
wegnemen? Zo niet, wat is zijn inzet om vóór het eind van 2023 alsnog de doelen te
behalen?
De leden van de PvdD-fractie vragen bovendien naar de aangenomen motie van het lid
Vestering c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 597) over een verbod op het gebruik van zeer giftige niet-toetsbare stoffen. Gaat de
Minister deze motie uitvoeren door de procedure van artikel 44 van Verordening duurzaam
gebruik gewasbeschermingsmiddelen ((EG) nr. 1107/2009) voor niet-toetsbare stoffen
toe te passen? Zo nee, op welke manier gaat de Minister de motie dan uitvoeren?
De leden van de PvdD-fractie benadrukken dat vervuiling door landbouwgif nog steeds
een groot probleem is in een groot deel van de bronnen voor drinkwaterproductie. In
dat kader hebben deze leden de volgende vragen over de Europese Verordening duurzaam
gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Gaat de Minister in de onderhandelingen met de
andere lidstaten pleiten voor het expliciet opnemen van gebieden bestemd voor drinkwaterproductie
in de definitie van «gevoelige gebieden»? Hoe verhoudt de invulling van de Verordening
zich tot de herziening van de Prioritaire Stoffenlijst en de stoffenlijst van de Grondwaterrichtlijn,
waarin (strengere) normen worden opgenomen voor onder andere landbouwgif? Gaat de
Minister ervoor pleiten dat in artikel acht van de Verordening wordt verduidelijkt
dat lidstaten in hun Nationaal Actie Plan (NAP) expliciet moeten aangeven hoe het
pesticidenbeleid invulling geeft aan de bescherming van drinkwaterbronnen?
De leden van de PvdD-fractie vragen hoe de Minister zelf de mogelijkheden die de bestaande
Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden biedt beter gaat benutten om in beschermingszones
voor drinkwater meer restricties op te leggen aan het gebruik van landbouwgif, omdat
de onderhandelingen over de nieuwe Verordening vertraging lijken op te lopen. Hoe
gaat de Minister zorgen dat de emissie van landbouwgif naar drinkwaterbronnen zo snel
mogelijk naar nul wordt teruggebracht? Is de Minister bereid om te onderzoeken wat
de mogelijkheden zijn om bij de nationale toelating van landbouwgiffen een meer systeemgerichte
aanpak te hanteren om combinatie-effecten op het milieu, en specifiek op drinkwaterbronnen,
te voorkomen? Gaat de Minister de bestaande doelen voor het tegengaan van de vervuiling
van drinkwaterbronnen met landbouwgif, zoals onder andere vastgelegd in de KRW, vastleggen
in het NPLG?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
nog enkele vragen.
De leden van de CU-fractie zijn het allereerst met de Minister eens dat er nog geen
concreet realistisch beeld is van een pad naar een volledig bestrijdingsmiddelenvrije
groente- en fruitteelt. Deze leden vragen wel of het inzetten op groene middelen altijd
vanuit ecologisch perspectief de meest duurzame optie is. Is het niet denkbaar dat
in sommige gevallen, met precisielandbouw en zeer vroege signalering, het in zeer
beperkte mate inzetten van synthetische middelen een duurzamere weg kan zijn? Ook
biologische middelen kunnen, bijvoorbeeld bij de bestrijding van de eikenprocessierups,
zeer ontwrichtend zijn voor de ecologie. Hoe ziet de Minister dit?
De leden van de CU-fractie lezen tevens dat ten aanzien van cumulatie en risicobeoordeling
er pas rekening moet worden gehouden met cumulatieve effecten zodra er wetenschappelijke
methoden beschikbaar zijn. Hoe verhoudt zich dit met het voorzorgsprincipe? Op welke
termijn verwacht de Minister dat deze methoden beschikbaar komen?
De leden van de CU-fractie zijn blij te lezen dat de Minister uitvoering geeft aan
de motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 55) waarin wordt verzocht om het Fonds Kleine Toepassingen te continueren en te optimaliseren.
De Minister schrijft daarin dat hij Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) uit
zal nodigen om te komen met oplossingsrichtingen. Is de Minister ook bereid om het
ondernemersnetwerk voor vollegrondsgroente, vollegrondsgroente.net, zelf uit te nodigen?
Tot slot hebben de leden van de CU-fractie nog een vraag over de stand van zaken ten
aanzien van vragen en moties van de Kamer over het aangescherpte toelatingsbeleid
dat nodig is om adequaat te toetsen op het risico op de ziekte van Parkinson dat bestrijdingsmiddelen
met zich meebrengen. Hoe staat het daar op dit moment mee?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Brief 17 november –
27 858 nr. 600
De leden van de SGP-fractie lezen wat betreft de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
dat een aantal landen vindt dat de voorschriften over geïntegreerde gewasbescherming
te weinig rekening houdt met kleine telers. Ten opzichte van veel andere Europese
lidstaten heeft Nederland relatief veel kleine bedrijven en teelten. Deelt de Minister
de mening van de genoemde landen en neemt hij dit zorgpunt ook mee in zijn inbreng,
zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat wat betreft de bescherming van het grondwater
en drinkwatervoorraden tegen de invloed van gewasbeschermingsmiddelen, er ruimte is
voor een nationale invulling. Houdt de Minister er rekening mee dat de komende jaren
het oppervlak grondwaterbeschermingsgebieden verder zal uitbreiden, onder andere in
de Betuwe, met veel boom- en fruitteelt en dat een eventueel verbod op gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen in deze gebieden daardoor grote gevolgen kan hebben voor
teelten? Wil de Minister ervoor zorgen dat deze teelten niet gevaar komen?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over een mogelijk verbod op gewasbeschermingsmiddelen
in gevoelige gebieden. Worden laag-risico en groene middelen en middelen voor biocontrol
tenminste uitgezonderd van een dergelijk verbod, zo vragen deze leden.
Brief 23 december –
27 858 nr. 604
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de toelating van groene en laag-risico
gewasbeschermingsmiddelen. De tuinbouw en andere sectoren hebben deze middelen nodig
om al dan niet wegvallende chemische middelen te vervangen. Toelatingsaanvragen voor
groene middelen sluiten bij het Ctgb echter achteraan in de rij, waardoor de start
van de toelatingsprocedure zo drie jaar moet wachten. Deze leden leggen graag het
voorstel voor om de herbeoordeling van middelen even te parkeren en de toelatingsdossiers
voor groene middelen met voorrang op te pakken. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan,
zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie willen de zorgen van telers van vollegrondsgroenten over
het afnemende middelenpakket graag onderstrepen. Kijkt de Minister niet alleen naar
alternatieven en innovatieve beheersmaatregelen, maar ook naar vrijstellingen en/of
ontheffingen voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zo vragen deze leden. Als
we vanuit het oogpunt van volksgezondheid gezonde groenten in Nederland beschikbaar
en betaalbaar willen houden, moet dat wat betreft de leden van de SGP-fractie ook
blijken in het gewasbeschermingsbeleid. Deelt de Minister deze mening?
De leden van de SGP-fractie horen graag hoeveel budget er in 2023 en in de komende
jaren beschikbaar is voor de subsidieregeling om innovatie en investeringen in geïntegreerde
gewasbescherming te stimuleren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de onderhavige stukken rondom gewasbescherming
en heeft daarover nog enkele opmerkingen.
Het lid van de BBB-fractie vindt het ontzettend onverstandig dat de Minister instemt
met kwantitatieve tussendoelen op het gebied van gewasbeschermingsreductie. Alle actoren
in de sector staan positief tegenover het verminderen of vervangen van middelen voor
alternatieven, als die maar aanwezig zijn. Kan de Minister aangeven of hij het gevaar
erkent dat doelen niet worden gehaald en daardoor rechtszaken worden aangespannen
om dat toch af te dwingen wanneer alternatieven er niet (op tijd) zijn, wat misoogsten
en opbrengstenderving tot gevolg kan hebben? Is de Minister het eens met dit lid dat
de doelen zouden moeten worden gesynchroniseerd met de ontwikkeling van alternatieven
en de tijd die er nodig is om toelating op orde te hebben? Welke voordelen ziet de
Minister om dit niet te doen en welke nadelen ziet hij hier? Wat gaat de Minister
doen om ervoor te zorgen dat geïmporteerde voedingsmiddelen van buiten Europa met
dezelfde gewasbeschermingscriteria zijn geproduceerd? Ziet de Minister hiertoe mogelijkheden
of ontstaat het gevaar dat er straks nog meer levensmiddelen worden geïmporteerd die
op een wijze zijn geproduceerd die in Nederland niet is toegestaan?
Het lid van de BBB-fractie is erkentelijk te lezen dat de Minister gereageerd heeft
op de motie (Kamerstuk 22 112, nr. 3518) over het opnemen van laagdrempelige stimuleringsprogramma’s en bijbehorende middelen
voorprecisieland- en tuinbouw, de ontwikkeling van IPM-tools voor duurzame teeltsystemen
en het openstellen van kennisverspreidingsprogramma’s in het voorjaar van 2023.
Het lid van de BBB-fractie vraagt ten aanzien van de zin: «om verslechtering van de
grondwatertoestand tegen te gaan en drinkwatervoorraden te beschermen tegen de invloed
van gewasbeschermingsmiddelen» in welke mate het doel hier in verhouding staat tot
het middel. Kan de Minister een overzicht geven van de gebieden waarbij deze verontreiniging
onomstotelijk vanuit gewasbeschermingsgebruik residue in drinkwaterbronnen is veroorzaakt
en kan de Minister daarbij een inschatting geven van de impact die de voorgenomen
maatregelen zullen hebben op de voedselvoorziening?
II Antwoord / Reactie van de Minister
III Volledige agenda
Stand van zaken rondom moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming
Kamerstuk 27858-604, Brief d.d. 23-12-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Actuele ontwikkelingen gewasbescherming: glyfosaat en verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen
Kamerstuk 27858-600, Brief d.d. 17-11-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P.Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.