Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over reactie op verzoek commissie over de stand van zaken wetsvoorstel RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen
35 589 Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie inspanningen door het UWV
Nr. 10
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 februari 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 16 november 2023 over de reactie op verzoek commissie over de stand van
zaken wetsvoorstel RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen (Kamerstuk 35 589, nr. 9).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 december 2022 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 2 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
3
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
5
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
5
II
Antwoord/Reactie van de Minister
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Reactie op verzoek
commissie over de stand van zaken wetsvoorstel RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen
(Kamerstuk 35 589, nr. 9). Voorts hebben deze leden ter verduidelijking enkele vragen.
Zo vragen de leden van de D66-fractie de Minister om meer duiding te geven over het
tijdspad van de toename van de structurele Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA-) uitkeringslasten met 60 miljoen euro per jaar in 2060. Deze leden vragen zich
af of deze stijging jaarlijks gestaag zou toenemen.
Thans vragen de leden van de D66-fractie de Minister of zij in kan gaan op het vraagstuk
van het medisch verschil van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts. Deze
leden zijn benieuwd of er met het gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader voldoende
acties zijn ingezet om deze verschillen aan te pakken en op welke manier de effectiviteit
hiervan wordt gemonitord. Daarnaast vragen zij de Minister meer uit te wijden over
de aanvullende acties die zijn ondernomen om het verschil van professioneel medisch
oordeel aan te pakken.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie de Minister of zij meer kan zeggen over
de samenloop van dit wetsvoorstel en de maatregelen aangaande de aanpak van de mismatch
bij sociaal-medisch beoordelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie over de stand van zaken
wetsvoorstel RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen (Kamerstuk 35 589, nr. 9) en hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie lezen in de brief van de Minister dat het wetsvoorstel
voortkomt uit afspraken die gemaakt zijn met werkgevers- en werknemersorganisaties.
Werknemersorganisaties geven aan dat zij zich in dit beeld niet herkennen. De organisaties
geven aan dat er separate afspraken zijn gemaakt met werknemers- en werkgeversorganisaties
en dat die scheiding werd bekrachtigd doordat er over de gemaakte afspraken twee verschillende
persconferenties zijn gehouden. Hoe reflecteert de Minister hierop? Gaat de Minister
er nog steeds vanuit dat dit wetsvoorstel de steun geniet van sociale partners? Kan
de Minister hier een toelichting op geven?
De leden van de SP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel leidt tot een toename van de
structurele WIA-uitkeringslasten met 60 miljoen euro per jaar, wat neerkomt op 4000
mensen extra in de WIA. Hoe oordeelt de Minister hierover? Hoe rijmt de Minister dit
toenemende beroep op verzekeringsartsen met het bestaande tekort aan verzekeringsartsen?
Hoe rijmt de Minister dit wetsvoorstel met de 60-plusmaatregel?
De leden van de SP-fractie constateren dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) in de uitvoeringstoets in 2019 aangeeft dat een kwart van het aantal opgelegde
loonsancties vervalt. Dit terwijl onderzoek van het UWV laat zien dat de loonsanctie
leidt tot hogere werkhervatting en een lagere WIA-instroom. Hoe reflecteert de Minister
daarop? Kan de Minister aangeven wat dit doet met de kansen op re-integratie van de
arbeidsongeschikte werknemer? Is de Minister het met deze leden eens dat dit wetvoorstel
hard kan uitpakken voor arbeidsongeschikte werknemers? Het terugvallen op een uitkering
betekent in veel gevallen een inkomensval. Hoe kijkt de Minister hiernaar in het licht
van de huidige koopkrachtcrisis? Draagt dit voorstel volgens de Minister bij aan het
wegnemen van hardheden in de WIA? Zo ja, kan de Minister hier een toelichting op geven?
Zo nee, kan worden aangegeven op welke manier het wetsvoorstel botst met de doelstelling
om hardheden in de WIA weg te nemen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben met zorgen
kennisgenomen van de wetswijziging en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit een
wetsvoorstel is dat door zowel werkgevers- als werknemersorganisaties wordt gedragen,
zoals de Minister in deze brief lijkt te suggereren. Deze leden hebben de indruk dat
dit wetsvoorstel alleen door werkgeversorganisaties wordt ondersteund, zoals de vakbonden
ook hebben laten weten in hun brief aan de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken
en Werkgelegenheid in afschrift aan de Minister van 22 november jl. Deze leden vragen
de Minister om een reflectie hierop. Zij vragen voorts hoe het kan dat de Minister
wel de suggestie wekt dat dit wetsvoorstel voortkomt uit de afspraken die met de vakbonden
zijn gemaakt.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe dit
wetsvoorstel zich verhoudt tot de voorgestelde aanpak van hardvochtigheden in het
coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Deze leden vragen ook om een overzicht van het budgettair beslag dat hiermee gemoeid
is. Zij vragen de Minister specifiek hoe zij de te verwachte toename in de kosten
van structureel 60 miljoen per jaar kan verantwoorden gelet op de overige hardheden
die sinds jaren aan de kaak worden gesteld en waar vanwege gebrek aan budget nog steeds
niets mee is gedaan.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen in deze brief
dat de in de memorie van toelichting (Kamerstuk 35 589, nr. 3) genoemde raming van de extra WIA-instroom nog altijd actueel is, terwijl de Minister
in het commissiedebat Arbeidsongeschiktheid van 7 december jl. aangaf dat de raming
van het Centraal Planbureau (CPB) van de kosten van de WIA-drempelverlaging, onder
andere door de inflatie, niet meer actueel zou zijn. Deze leden vragen of het niet
logisch zou zijn om de berekening van de effecten van dit wetsvoorstel op de WIA-instroom
nader te ramen en te indexeren. Deze leden vragen wat de kosten zijn aan additionele
WIA-instroom. Zij vragen of hiernaar is gekeken en zo nee, of de Minister dat alsnog
gaat doen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister
de zinsnede «UWV heeft, nu er meer duidelijkheid is over de (te verkennen) maatregelen,
aangegeven dat deze samenloop geen belemmering vormt voor het wetsvoorstel» nader
te duiden. Gaat dat alleen over de nu bij de Tweede Kamer bekende maatregelen met
betrekking tot sociaal-medisch beoordelen, of gaat dat ook over nieuwe, de Kamer nog
niet bekende, maatregelen met betrekking tot sociaal-medisch boordelen? Deze leden
vragen, als dit laatste het geval is, wat die maatregelen zijn en waarom die nog niet
met de Tweede Kamer zijn gedeeld.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief
«Deze afspraak ziet net als het wetsvoorstel dat u reeds in behandeling heeft op de
periode van loondoorbetaling bij ziekte, maar de maatregelen kunnen naast elkaar bestaan».
Deze leden vragen de Minister om een inhoudelijke onderbouwing van deze stelling.
Hoe kan de Minister überhaupt deze stellingen poneren, aangezien de precieze uitwerking
van dit voorstel uit het coalitieakkoord/middellange termijn (MLT-)advies nog niet
bekend is? Zij vragen voorts of het niet veel beter is om een slag om de arm te houden,
aangezien dat als er iets zou veranderen aan de verantwoordelijkheden van werkgevers
in het tweede ziektejaar, het juist zaak is de toetsing van de re-integratie-inspanningen
volledig te houden, inclusief de toets op het medisch oordeel van de bedrijfsarts.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar
de samenloop met de meest recent aangekondigde maatregelen. De leden vragen specifiek
ook naar de maatregel voor 60-plussers. Deze leden vragen de Minister te onderbouwen
waarom dit geen belemmering zou zijn voor dit wetsvoorstel. Is deze maatregel juist
niet aanleiding om wel de toets op het medisch oordeel in de toets op de re-integratie-inspanningen
(RIV-toets) te behouden, aangezien er later in principe geen WIA-keuring meer plaatsvindt
voor deze groep? Zij vragen voorts of de eerder geraamde WIA-instroom vanwege de 60-plusmaatregel
niet hoger uitvalt en daardoor ook de gemoeide kosten hoger uitvallen. Is daar specifiek
door het UWV en de Minister naar gekeken? Zo nee, is de Minister bereid dat alsnog
te gaan doen?
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het gezien
de samenloop met andere maatregelen niet verstandig is om de behandeling van het wetsvoorstel
uit te stellen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie zijn verbaasd dat
dit wetsvoorstel geen onderdeel is van de onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel
(OCTAS), terwijl dit ook onderdeel is van het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Dit wetsvoorstel grijpt ook fundamenteel in op het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid
(onder andere door het wegvallen van controle op bedrijfsarts, extra instroom in de
WIA, wegvallen van de mogelijkheid tot re-integratie in een derde ziektejaar bij een
verkeerd medisch oordeel bedrijfsarts). Deze leden merken op dat «fundamenteel ingrijpen»
ook als reden door de Minister wordt aangevoerd om nu niet de meest prangende WIA-hardheden
aan te pakken, maar onderdeel te laten zijn van de adviesopdracht aan OCTAS. Zij vragen
de Minister om een uitgebreide toelichting waarin ook de taakopdracht van de commissie
wordt betrokken.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister
de wens om de behandeling van dit wetsvoorstel te hervatten ook heeft besproken met
directe betrokkenen zoals verzekeringsartsen. Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek?
Zo nee, is de Minister bereid dat alsnog te doen, gezien ook de bezwaren zoals verzekeringsartsen
die recent nog hebben geuit in «Medisch Contact»?1 Deze leden wijzen op het tekort aan verzekeringsartsen en de maatregelen (onder andere
de 60-plusmaatregel) die er worden getroffen. Deze leden wijzen erop dat zij de samenloop
van dit wetsvoorstel met die maatregelen bijzonder zorgelijk vinden («Dit zal naar
onze overtuiging in de (nabije) toekomst tot een veel hogere toestroom naar de WIA
leiden, wellicht een veelvoud van de hier genoemde cijfers.»). Zij vragen om een puntsgewijze
reactie van de Minister op de door de verzekeringsartsen benoemde zorg- en kritiekpunten
in dit artikel.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de stukken inzake «Wijziging van
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van
een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets
op de re-integratie inspanningen door het UWV» en heeft daarover nog enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie merkt ten eerste op dat het belangrijk voor het perspectief
van de werkgever is dat de bestaande onduidelijkheid wordt weggenomen, zij moeten
kunnen vertrouwen op de beoordeling van de bedrijfsarts. Zelf zijn zij immers niet
in staat de ziekte van de werknemer te beoordelen, die verantwoordelijkheid ligt primair
bij de bedrijfsarts. In enkele gevallen blijkt dat er een verschil van inzicht bestond
tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts, waar ook loonsanctieconsequenties uit
voortvloeiden. Kan de Minister aangeven om wat voor verschillen van inzicht dat gaat?
En hoe kan dat worden opgevangen in onderhavig voorstel? Dit lid ziet dat er reeds
een nieuw beoordelingskader geïmplementeerd is en is benieuwd of dit ook geleid heeft
tot een vermindering van die verschillen van inzicht.
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich vanuit het perspectief van de werknemer af
hoe die belangen in het wetsvoorstel geborgd blijven. De zorg bestaat dat er geen
check meer is op de beoordeling van de bedrijfsarts, dat deze als het ware zijn eigen
werk beoordeelt. Dat lijkt dit lid ook ongewenst, maar voorkomen moet worden dat na
een traject van twee jaar met terugwerkende kracht een loonsanctie kan worden opgelegd.
Zij is derhalve wel benieuwd hoe de belangen van de werknemer in onderhavig voorstel
bewaakt worden en of de Minister de zorg op dit punt deelt en wat er gedaan wordt
om negatieve afwenteling te voorkomen.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft met interesse kennisgenomen van de brief van 16 november 2022
betreffende het wetsvoorstel RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen en heeft naar aanleiding
van die brief een aantal vragen.
Verhouding tot aanpak hardvochtigheden in de WIA en OCTAS
Allereerst vraagt het lid Omtzigt zich af hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de
voorgestelde aanpak van hardvochtigheden in de WIA, zoals opgenomen in het regeerakkoord?
De Minister geeft in de brief aan te verwachten dat een kwart van de opgelegde loonsancties
komt te vervallen, als gevolg van dit wetsvoorstel. Denkt de Minister niet dat hierdoor
onvermijdelijk, in meer of mindere mate, re-integratiekansen van werknemers blijven
liggen? Betekent dit dan niet feitelijk een verslechtering van de (re-integratie)positie
van werknemers? En heeft de Minister overwogen om het wetsvoorstel aan te houden en
onder te brengen bij OCTAS? Zo ja, wat waren de beweegredenen om dat voor dit voorstel
niet te doen, maar wel voor de aanpak van hardvochtigheden in de WIA?
Daarnaast merkt het lid Omtzigt op dat de verwachte toename in kosten naar verwachting
structureel 60 miljoen euro per jaar bedraagt, maar dat er nog geen budget is voor
het wegnemen van de hardheden in de WIA, zoals onder meer de slechte (inkomens)positie
van «35-minners» en van WIA-gerechtigden (in een vervolguitkering). Waarom geeft de
Minister ogenschijnlijk aan deze maatregel prioriteit boven het wegnemen van al die
hardheden die reeds jaren aan de kaak worden gesteld en waarvoor al in verscheidene
rapporten maatregelen zijn voorgesteld? Kan de Minister aangeven welk percentage van
de mensen met een arbeidsongeschiktheidspercentage van tussen de 35 en 80% (Werkhervatting
Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)) nu voldoende gere-integreerd zijn, in die zin
dat zij voldoende inkomen verwerven voor de vervolguitkering? Ook wil het lid Omtzigt
weten hoeveel mensen voor meer dan 65% arbeidsgeschikt worden geacht («35-minner»)
en welk percentage van hen vervolgens ten minste zes maanden per jaar werkt. Kan de
Minister ook een reflectie geven op die cijfers en aangeven of zij deze cijfers onwenselijk
acht? Kan de Minister verder aangeven waarom zij ook geen prioriteit geeft aan de
aanpak van de hardvochtigheden, in het licht van het feit dat al in 2011 geconstateerd
is dat de WIA op meerdere punten niet voldoet aan de International Labour Organization
(ILO)-verdragen, die door Nederland zijn geratificeerd? Zo heeft het Comité geoordeeld
dat de 35% ondergrens en de WGA-vervolguitkering in strijd zijn met de verdragsnormen.
De WIA garandeert voor velen vanwege deze tekortkomingen namelijk niet een bestaanszekerheid.
Zij zijn aangewezen op andere regelingen waaraan vaak (te) strenge eisen worden gesteld
(referte-eisen, middelentoets etc.). Voor hen is er simpelweg geen goed vangnet geregeld
en deze hardheden zijn dus al vele jaren bekend. Kan de Minister aangeven waarom er
tien jaar later nog niks met die constatering is gedaan?
Verhouding tot de buitenwettelijke noodmaatregel «60-plusmaatregel»
Ook vraagt het lid Omtzigt zich af of het wetsvoorstel in de ogen van de Minister
niet strijdig is met de lopende buitenwettelijke noodmaatregel (de zogenaamde 60-plusmaatregel).
Bij een dergelijke buitenwettelijke maatregel mag immers niemand worden benadeeld,
maar bij invoering van dit wetsvoorstel ontstaat er wel degelijk een benadeling van
een groep werknemers, daar voor de groep werknemers met (voldoende) inkomsten sprake
kan zijn van een zogenaamde praktische schatting. Gegeven deze benadeling, vraagt
het dit lid zich af of de invoering van dit wetsvoorstel niet ten minste uitgesteld
moet worden tot na de afloop van de buitenwettelijke maatregel. Kan de Minister in
het kader van deze noodmaatregel ook aangeven hoe de toename van de instroom in de
WIA naar aanleiding van dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de noodmaatregel, die juist
is ingevoerd om de enorme achterstanden in de claimbeoordelingen te beteugelen?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ik dank de leden van de commissie voor de vragen en opmerkingen. Hieronder ga ik op
deze vragen in.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Zo vragen de leden van de D66-fractie de Minister om meer duiding te geven over het
tijdspad van de toename van de structurele Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA-) uitkeringslasten met 60 miljoen euro per jaar in 2060. Deze leden vragen zich
af of deze stijging jaarlijks gestaag zou toenemen.
De verwachting is dat vanaf het jaar van inwerkingtreding van het wetsvoorstel de
WIA-uitkeringslasten jaarlijks met circa € 4 miljoen zullen toenemen, daarna vlakt
jaarlijks de toename wat af. De extra uitkeringslasten bereiken na circa 50 jaar het
structurele niveau. Ten tijde van het voorstel in 2019 is uitgegaan van een structurele
toename aan WIA-lasten van € 60 miljoen. Door jaarlijkse loon- en prijsbijstellingen
wordt op dit moment uitgegaan van een structurele toename aan WIA-lasten van € 67
miljoen (zie ook het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie).
Thans vragen de leden van de D66-fractie de Minister of zij in kan gaan op het vraagstuk
van het medisch verschil van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts. Deze
leden zijn benieuwd of er met het gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader voldoende
acties zijn ingezet om deze verschillen aan te pakken en op welke manier de effectiviteit
hiervan wordt gemonitord. Daarnaast vragen zij de Minister meer uit te wijden over
de aanvullende acties die zijn ondernomen om het verschil van professioneel medisch
oordeel aan te pakken.
In beginsel is er wat betreft het vaststellen van de belastbaarheid sprake van een
vergelijkbare beoordeling. In de praktijk kan de afstemming beter en kan meer dezelfde
taal spreken bevorderd worden. Ter verbetering van de afstemming tussen verzekerings-
en bedrijfsartsen werd in mei 2020 een eerste versie van het BAR-instrument (Beschrijving
Arbeidsbelastbaarheid en Re-integratiemogelijkheden) en de bijbehorende leidraad openbaar
gemaakt. Daarna is met subsidie vanuit het ZonMw programma Verbetering kwaliteit poortwachtersproces
hard gewerkt aan de doorontwikkeling van het BAR-instrument en de leidraad. In december
jl. kwam een tweede versie online2. Onderzoekers hebben onder meer in focusgroepen met veel betrokkenen – professionals,
werknemers, werkgevers, beroepsverenigingen (NVAB, NVvA, NVVG), UWV en Kwaliteit op
Maat – gesproken. Deze feedback is verwerkt in de nieuwe versie. Het onderzoekstraject
voor doorontwikkeling en onderbouwing loopt tot februari 2026. Het instrument is dus
nog in ontwikkeling. Wel kunnen bedrijfsartsen het instrument nu al gebruiken om de
belastbaarheid en re-integratiemogelijkheden mee te beschrijven. Bij voorkeur doen zij dit samen met arbeidsdeskundigen,
zodat de samenwerking tussen beroepsgroepen en de kwaliteit/toepasbaarheid van de
beschrijving verbeterd wordt. Het is niet verplicht om gebruik te maken van het BAR-instrument,
de bedrijfsarts mag ook op een andere wijze de belastbaarheid weergeven. Doelstelling
is dat het instrument door zo veel mogelijk bedrijfsartsen op een uniforme manier
wordt toegepast.
Ik ben mij ervan bewust dat bekeken moet worden of in de praktijk een verbetering
komt in de verschillen in inzicht tussen de bedrijfsartsen en verzekeringsartsen.
Na de inwerkingtreding van de wetswijziging ga ik dan ook de mogelijke verschillen
tussen het oordeel van de verzekeringsarts bij de WIA-claimbeoordeling en het actueel
oordeel van de bedrijfsarts in het re-integratieverslag monitoren. Daartoe doe ik
dit jaar ook een nulmeting.
Vanuit het ZonMw programma Verbetering kwaliteit poortwachtersproces wordt verder
ook gewerkt aan het verbeteren van de professionalisering in het poortwachtersproces.
Er worden multidisciplinaire richtlijnen voor verzekerings- en bedrijfsartsen en arbeidsdeskundigen
ontwikkeld. Ook is een project gestart dat zich richt op de gezamenlijke opleidingen
en multidisciplinaire casuïstiekvoering. Meer dezelfde taal spreken over de belastbaarheid
en de re-integratiemogelijkheden van een (zieke) werkende is belangrijk. Interprofessioneel
leren, door gezamenlijk onderwijs en bespreken van casuïstiek, kan bijdragen aan betere
samenwerking en communicatie. Door het volgen van gezamenlijk onderwijs kunnen de
drie beroepsgroepen meer inzicht krijgen in de rol van de ander in het hele traject
rondom gezondheid, ziekte, re-integratie en arbeidsongeschiktheid. Op deze manier
kan de expertise van alle drie beroepsgroepen optimaal worden benut voor effectievere
re-integratieprocessen voor de (zieke) werkende en hun werkgevers. Het bevorderen
van samenwerking tussen betrokken professionals door interprofessioneel leren staat
daarom centraal in dit meerjarige project.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie de Minister of zij meer kan zeggen over
de samenloop van dit wetsvoorstel en de maatregelen aangaande de aanpak van de mismatch
bij sociaal-medisch beoordelen.
Door het wetsvoorstel wordt de toets door UWV op de re-integratie inspanningen (RIV-toets)
na twee jaar ziekte een geheel arbeidskundige toets, zonder taken voor de verzekeringsarts
bij UWV. De maatregelen op het gebied van sociaal-medisch beoordelen hebben als doel
de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen
te beperken3. Onderhavig wetsvoorstel heeft de potentie om de mismatch met 1%-punt te verkleinen4. De 60-plusmaatregel (aangekondigd tot 1 januari 2024) en de maatregel «Beoordelen
op verdiensten, die ik op dit moment aan het verkennen ben, kunnen een samenloop hebben
met onderhavig wetsvoorstel. UWV beziet of de werkwijze bij de 60-plusmaatregel moet worden aangepast als het RIV-toets wetsvoorstel wordt ingevoerd. Tevens
heeft UWV aangegeven dat bij de implementatie van nieuwe werkprocessen (zoals bij
«Beoordelen op verdiensten») rekening gehouden zal moeten worden dat deze samengaan
met dit wetsvoorstel en dat de wetswijziging voor UWV op zijn vroegst uitvoerbaar
is per 1 juli 2023.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie lezen in de brief van de Minister dat het wetsvoorstel
voortkomt uit afspraken die gemaakt zijn met werkgevers- en werknemersorganisaties.
Werknemersorganisaties geven aan dat zij zich in dit beeld niet herkennen. De organisaties
geven aan dat er separate afspraken zijn gemaakt met werknemers- en werkgeversorganisaties
en dat die scheiding werd bekrachtigd doordat er over de gemaakte afspraken twee verschillende
persconferenties zijn gehouden. Hoe reflecteert de Minister hierop? Gaat de Minister
er nog steeds vanuit dat dit wetsvoorstel de steun geniet van sociale partners? Kan
de Minister hier een toelichting op geven?
De zin uit de brief van 16 november beschrijft dat het wetsvoorstel onderdeel is van
een pakket aan afspraken, als alternatief voor maatregelen die in het vorige regeerakkoord
stonden. Dit betrof een alternatief pakket aan loondoorbetalingsmaatregelen, samen
met MKB NL, VNO NCW en LTO Nederland5. Én een pakket in overeenstemming met werknemers over het afzien van een aantal aanscherpingen
in de WIA6. Uw Kamer heeft daar in december 2018 twee brieven over ontvangen en er zijn inderdaad
twee persconferenties over gehouden. Er bestaat geen misverstand dat werknemersorganisaties
geen voorstander zijn van dit wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel leidt tot een toename van de
structurele WIA-uitkeringslasten met 60 miljoen euro per jaar, wat neerkomt op 4000
mensen extra in de WIA. Hoe oordeelt de Minister hierover? Hoe rijmt de Minister dit
toenemende beroep op verzekeringsartsen met het bestaande tekort aan verzekeringsartsen?
Hoe rijmt de Minister dit wetsvoorstel met de 60-plusmaatregel?
Het wetsvoorstel leidt er inderdaad toe dat op de lange termijn het aantal mensen
in de WIA toeneemt met circa 4.000 ten opzichte van het huidige beleid; een toename
van minder dan 1% ten opzichte van het huidige aantal structureel geraamde WIA-gerechtigden.
Ik ben net als mijn voorganger van mening dat dit wetsvoorstel belangrijke positieve
effecten kent en zodoende proportioneel is. Wat betreft het beroep op verzekeringsartsen
wijs ik op de berekeningen van Gupta Strategists7. Uit deze berekeningen (eerste doorrekening op basis van aanname) blijkt dat het
wetsvoorstel de potentie heeft om de mismatch met 1%-punt te verkleinen. Enerzijds
neemt het aantal te verrichten WIA-claimbeoordelingen iets toe ten opzichte van de huidige situatie. Anderzijds komt de inzet
van de verzekeringsarts bij de RIV-toets geheel te vervallen. Per saldo leidt dit
voorstel tot een beperkte verlichting van het aantal te verrichten taken door verzekeringsartsen.
De 60-plusmaatregel is in het leven geroepen om op zeer korte termijn UWV zoveel mogelijk
te ontlasten in het aantal te verrichten sociaal-medische beoordelingen, en kent zodoende
een ander doel. Bij de 60-plusmaatregel wordt de WIA-claimbeoordeling vereenvoudigd
gedaan zonder inzet van een verzekeringsarts. Deze maatregel is tijdelijk, waardoor
eventuele samenloop van de maatregelen beperkt zal zijn. Beide maatregelen kunnen
naast elkaar bestaan. UWV beziet wel of de werkwijze bij de 60-plusmaatregel moet
worden aangepast als de onderhavige maatregel wordt ingevoerd.
De leden van de SP-fractie constateren dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) in de uitvoeringstoets in 2019 aangeeft dat een kwart van het aantal opgelegde
loonsancties vervalt. Dit terwijl onderzoek van het UWV laat zien dat de loonsanctie
leidt tot hogere werkhervatting en een lagere WIA-instroom. Hoe reflecteert de Minister
daarop? Kan de Minister aangeven wat dit doet met de kansen op re-integratie van de
arbeidsongeschikte werknemer? Is de Minister het met deze leden eens dat dit wetvoorstel
hard kan uitpakken voor arbeidsongeschikte werknemers? Het terugvallen op een uitkering
betekent in veel gevallen een inkomensval. Hoe kijkt de Minister hiernaar in het licht
van de huidige koopkrachtcrisis?
De effecten van de verlengingen van de loondoorbetalingsverplichting zijn grosso modo
positief. Een loonsanctie leidt tot herstel van de tekortkomingen bij een deel van
de werknemers, tot hogere werkhervatting en tot verlaging van de WIA-instroom. Ik
vind het echter onredelijk dat loonsancties vanwege het medisch advies van de bedrijfsarts
aan werkgevers opgelegd kunnen worden en wil de onzekerheid bij werkgevers hierover
zo snel mogelijk wegnemen. Dat is het doel van onderhavig wetsvoorstel. De verwachting
is inderdaad dat minder werknemers (gedeeltelijk) herstellen en dus meer mensen de
Wet WIA instromen, doordat de re-integratieprikkels verminderd worden. Dit zal tot
een lager inkomen leiden dan in de huidige situatie. Uiteraard moeten werkgevers passende
werkzaamheden blijven aanbieden om de re-integratie van hun zieke werknemers te bevorderen.
Tevens zal een werknemer – net als nu het geval is – een actieve rol in de twee jaar
van ziekte moeten aannemen. Als de werknemer daarnaast twijfelt aan het afgegeven
advies van de bedrijfsarts, kan hij een second opinion bij een andere bedrijfsarts
vragen, hij kan een klacht indienen bij de bedrijfsarts en een deskundigenoordeel
bij het UWV vragen, of in het uiterste geval zich melden bij de tuchtrechter. Dit
wetsvoorstel maakte onderdeel uit van een pakket aan afspraken, dat een balans kent
in de rechten van werknemers en de verplichtingen van werkgevers.
Draagt dit voorstel volgens de Minister bij aan het wegnemen van hardheden in de WIA?
Zo ja, kan de Minister hier een toelichting op geven? Zo nee, kan worden aangegeven
op welke manier het wetsvoorstel botst met de doelstelling om hardheden in de WIA
weg te nemen?
Dit wetsvoorstel komt voort uit het alternatieve pakket van maatregelen uit het vorige
regeerakkoord op het gebied van loondoorbetaling bij ziekte en WIA. Het staat daarmee
in principe los van de aanpak van hardheden in de WIA, zoals het kabinet zich dat
in het huidige coalitieakkoord ten doel heeft gesteld. De ambitie uit het coalitieakkoord
om hardheden in de WIA weg te nemen richt zich, na overleg met de sociale partners,
op de onderwerpen CBBS, inkomstenverrekening en daglonen. Het voorstel waarbij het
medisch advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend
wordt bij de toets door UWV op de re-integratie inspanningen van de werkgever, maakt
daarmee geen onderdeel uit van de aanpak om hardheden weg te nemen en botst daar ook
niet mee.
Desalniettemin kan de huidige situatie, waarin de bedrijfsarts en de verzekeringsarts
verschillend oordelen over de belastbaarheid van een individuele werknemer, voor werkgevers
als onredelijk worden ervaren wanneer zij met een loonsanctie worden geconfronteerd.
Dit wetsvoorstel neemt de onzekerheid in dergelijke gevallen weg door het advies van
de bedrijfsarts leidend te maken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit een
wetsvoorstel is dat door zowel werkgevers- als werknemersorganisaties wordt gedragen,
zoals de Minister in deze brief lijkt te suggereren. Deze leden hebben de indruk dat
dit wetsvoorstel alleen door werkgeversorganisaties wordt ondersteund, zoals de vakbonden
ook hebben laten weten in hun brief aan de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken
en Werkgelegenheid in afschrift aan de Minister van 22 november jl. Deze leden vragen
de Minister om een reflectie hierop. Zij vragen voorts hoe het kan dat de Minister
wel de suggestie wekt dat dit wetsvoorstel voortkomt uit de afspraken die met de vakbonden
zijn gemaakt.
Zie de antwoorden op gestelde vragen van dezelfde aard door de leden van de SP-fractie.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe dit
wetsvoorstel zich verhoudt tot de voorgestelde aanpak van hardvochtigheden in het
coalitieakkoord. Deze leden vragen ook om een overzicht van het budgettair beslag
dat hiermee gemoeid is. Zij vragen de Minister specifiek hoe zij de te verwachte toename
in de kosten van structureel 60 miljoen per jaar kan verantwoorden gelet op de overige
hardheden die sinds jaren aan de kaak worden gesteld en waar vanwege gebrek aan budget
nog steeds niets mee is gedaan.
Rondom de verhouding tot het wegnemen van hardheden in de WIA verwijs ik naar het
antwoord op de vraag van dezelfde aard van de leden van de SP-fractie.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen naar een overzicht van
het budgettaire effect van het wegnemen van de hardheden in de WIA. Na overleg met
de sociale partners richt deze aanpak zich op de onderwerpen CBBS, inkomstenverrekening
en daglonen. Over de loonloze tijdvakken in de WIA-dagloonvaststelling heeft u eind
november een Kamerbrief ontvangen8. Hierin stonden diverse oplossingsrichtingen beschreven, waarvan de kosten oplopen
tot € 200 miljoen structureel. Rondom CBBS en inkomstenverrekening vinden nog nadere
gesprekken met de sociale partners plaats over de ervaren hardheden en oplossingsrichtingen.
De budgettaire gevolgen daarvan zijn nog niet bekend.
Ten slotte wordt gevraagd naar de verantwoording van de toename in de kosten als gevolg
van dit wetsvoorstel en de verhouding tot andere hardheden waar vanwege budget nog
steeds niets mee is gedaan. Dit wetsvoorstel dateert van 2020 en is onderdeel van
de uitwerking van eerder gemaakte afspraken. Bij de indiening van het wetsvoorstel
is eveneens in dekking voor de toegenomen kosten voorzien. Ik sta, zoals ik eerder
heb aangegeven in mijn brief van 16 november 2022, net als het vorige kabinet achter
het uitgangspunt van dit wetsvoorstel. Ik vind het belangrijk onzekerheden weg te
nemen bij werkgevers bij de verplichtingen rond loondoorbetaling bij ziekte. De besteding
van de middelen die zijn voorzien om de toegenomen kosten te dekken, vind ik de juiste
besteding. Daarnaast doorloop ik, onder meer met sociale partners, een apart traject
over hardheden in de WIA, een ander onderwerp waar ik veel belang aan hecht.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen in deze brief
dat de in de memorie van toelichting genoemde raming van de extra WIA-instroom nog
altijd actueel is, terwijl de Minister in het commissiedebat Arbeidsongeschiktheid
van 7 december jl. aangaf dat de raming van het Centraal Planbureau (CPB) van de kosten
van de WIA-drempelverlaging, onder andere door de inflatie, niet meer actueel zou
zijn. Deze leden vragen of het niet logisch zou zijn om de berekening van de effecten
van dit wetsvoorstel op de WIA-instroom nader te ramen en te indexeren. Deze leden
vragen wat de kosten zijn aan additionele WIA-instroom. Zij vragen of hiernaar is
gekeken en zo nee, of de Minister dat alsnog gaat doen.
De aanvankelijke inschatting van verwachte effecten van het wetsvoorstel op de toekomstige
WIA-instroom is nog steeds actueel. Daarmee is een actualisatie van de raming niet
nodig. Wel zijn de verwachte kosten van het wetsvoorstel zoals gebruikelijk sinds
2019 jaarlijks bij de overgang naar het nieuwe prijspeil geïndexeerd in de begroting
van SZW. Op dit moment liggen de verwachte structurele kosten rond de € 67 miljoen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister
de zinsnede «UWV heeft, nu er meer duidelijkheid is over de (te verkennen) maatregelen,
aangegeven dat deze samenloop geen belemmering vormt voor het wetsvoorstel» nader
te duiden. Gaat dat alleen over de nu bij de Tweede Kamer bekende maatregelen met
betrekking tot sociaal-medisch beoordelen, of gaat dat ook over nieuwe, de Kamer nog
niet bekende, maatregelen met betrekking tot sociaal-medisch boordelen? Deze leden
vragen, als dit laatste het geval is, wat die maatregelen zijn en waarom die nog niet
met de Tweede Kamer zijn gedeeld.
Dit gaat om de korte en middellange termijn-maatregelen die ik genoemd heb in mijn
brief van 26 augustus 20229. Meer specifiek gaat het om de reeds ingevoerde 60-plusmaatregel en de maatregel
«Beoordelen op verdiensten» die ik op dit moment aan het verkennen ben en waarover
ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 wil informeren. Het gaat dus om maatregelen
die reeds bij uw Kamer bekend zijn.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief
«Deze afspraak ziet net als het wetsvoorstel dat u reeds in behandeling heeft op de
periode van loondoorbetaling bij ziekte, maar de maatregelen kunnen naast elkaar bestaan».
Deze leden vragen de Minister om een inhoudelijke onderbouwing van deze stelling.
Hoe kan de Minister überhaupt deze stellingen poneren, aangezien de precieze uitwerking
van dit voorstel uit het coalitieakkoord/middellange termijn (MLT-)advies nog niet
bekend is? Zij vragen voorts of het niet veel beter is om een slag om de arm te houden,
aangezien dat als er iets zou veranderen aan de verantwoordelijkheden van werkgevers
in het tweede ziektejaar, het juist zaak is de toetsing van de re-integratie-inspanningen
volledig te houden, inclusief de toets op het medisch oordeel van de bedrijfsarts.
In het coalitieakkoord is – in lijn met het SER MLT advies – afgesproken dat de re-integratie
in het tweede ziektejaar zich in principe uitsluitend richt op het tweede spoor (re-integratie
bij een andere werkgever). Aan de precieze uitwerking wordt op dit moment gewerkt.
Zowel het wetsvoorstel waarbij de RIV-toets door arbeidsdeskundigen wordt uitgevoerd
als deze maatregel richten zich op de loondoorbetaling bij ziekte, maar deze kunnen
naast elkaar bestaan. Ze doorkruisen elkaar inhoudelijk niet. In dit wetsvoorstel
is het uitgangspunt dat de werkgever uit moet kunnen gaan van het advies van de bedrijfsarts
over de belastbaarheid van een zieke werknemer, aangezien de werkgever dit niet zelf
kan vaststellen. Daarmee wordt ook onderscheid gemaakt tussen dat wat voor werkgever
en werknemer niet beïnvloedbaar is, namelijk de vaststelling van de medische belastbaarheid
door de bedrijfsarts, en dat waar werkgever en werknemer wel invloed op hebben, namelijk
de re-integratie-inspanningen. Slechts één van de grondslagen tot het opleggen van
een loonsanctie vervalt met dit wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar
de samenloop met de meest recent aangekondigde maatregelen. De leden vragen specifiek
ook naar de maatregel voor 60-plussers. Deze leden vragen de Minister te onderbouwen
waarom dit geen belemmering zou zijn voor dit wetsvoorstel. Is deze maatregel juist
niet aanleiding om wel de toets op het medisch oordeel in de toets op de re-integratie-inspanningen
(RIV-toets) te behouden, aangezien er later in principe geen WIA-keuring meer plaatsvindt
voor deze groep? Zij vragen voorts of de eerder geraamde WIA-instroom vanwege de 60-plusmaatregel niet hoger uitvalt en daardoor ook de gemoeide kosten hoger uitvallen. Is
daar specifiek door het UWV en de Minister naar gekeken? Zo nee, is de Minister bereid
dat alsnog te gaan doen?
Door het wetsvoorstel wordt de toets door UWV op de re-integratie inspanningen (RIV-toets)
na twee jaar ziekte een geheel arbeidskundige toets, zonder taken voor de verzekeringsarts
bij UWV. Bij de RIV-toets wordt beoordeeld of de werkgever en de werknemer voldoende
re-integratie-inspanning hebben verricht. Het doel is om de onzekerheid die bestaat
bij werkgevers over loonsancties vanwege het medisch advies van de bedrijfsarts weg
te nemen. De 60-plusmaatregel ziet daarentegen op de WIA-claimbeoordeling – die volgt
na de RIV-toets. Het doel van de 60-plusmaatregel is om de mismatch tussen de vraag
naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen terug te dringen. De WIA-claimbeoordeling voor 60-plussers wordt tijdelijk vereenvoudigd en zonder inzet van een
verzekeringsarts afgehandeld. De keuze om deze groep tijdelijk geen sociaal-medische
beoordeling door een verzekeringsarts te geven heb ik toegelicht in mijn Kamerbrief
van 26 augustus jl. Deze argumenten veranderen niet door het onderhavige wetsvoorstel.
Wel beziet UWV of de werkwijze bij de 60-plusmaatregel moet worden aangepast als de
onderhavige maatregel wordt ingevoerd.
Doordat de vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling een tijdelijke maatregel is, die is
aangekondigd tot 31 december 2023, en alleen geldt voor 60-plussers, zal er voor een
kleine groep mogelijk overlap zijn met de onderhavige maatregel. Het kan voorkomen
dat door het RIV-wetsvoorstel een aantal personen eerder in de WIA instroomt en vervolgens
door de vereenvoudigde claimbeoordeling een (iets hogere) uitkering ontvangt dan dat
anders het geval zou zijn. In de raming van het wetsvoorstel RIV-toets is geen rekening
gehouden met deze mogelijke samenloop met de 60-plusmaatregel, omdat deze maatregel
destijds niet in werking noch in beeld was. De verwachting is dat dit interactie-effect
door een mogelijke tijdelijke samenloop van de maatregel zeer beperkt zal zijn. Ik
acht het hierdoor niet noodzakelijk samen met UWV hier specifieker in te duiken.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het gezien
de samenloop met andere maatregelen niet verstandig is om de behandeling van het wetsvoorstel
uit te stellen.
De behandeling van dit wetsvoorstel hoeft niet te worden uitgesteld in verband met
de samenloop van reeds ingevoerde maatregelen of de verkenning van aanvullende maatregelen
om de mismatch bij de sociaal-medische beoordelingen te verkleinen. Specifiek gaat
het om de reeds ingevoerde 60-plusmaatregel en de mogelijke beleidsoptie «Beoordelen
op verdiensten». Deze maatregelen kunnen samengaan met het wetsvoorstel, wel beziet
UWV of er in de uitvoering iets moet worden aangepast als het wetsvoorstel wordt ingevoerd.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie zijn verbaasd dat
dit wetsvoorstel geen onderdeel is van de onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel
(OCTAS), terwijl dit ook onderdeel is van het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Dit wetsvoorstel grijpt ook fundamenteel in op het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid
(onder andere door het wegvallen van controle op bedrijfsarts, extra instroom in de
WIA, wegvallen van de mogelijkheid tot re-integratie in een derde ziektejaar bij een
verkeerd medisch oordeel bedrijfsarts). Deze leden merken op dat «fundamenteel ingrijpen»
ook als reden door de Minister wordt aangevoerd om nu niet de meest prangende WIA-hardheden
aan te pakken, maar onderdeel te laten zijn van de adviesopdracht aan OCTAS. Zij vragen
de Minister om een uitgebreide toelichting waarin ook de taakopdracht van de commissie
wordt betrokken.
In 2018 is een pakket aan maatregelen afgesproken om de loondoorbetalingsverplichtingen
makkelijker, duidelijker en goedkoper te maken. Dit wetsvoorstel maakt daar onderdeel
van uit. Ik sta achter het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat een werkgever uit
moet kunnen gaan van het medisch advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid
van zijn werknemer, aangezien de werkgever dit niet zelf kan vaststellen. Ik ben het
niet eens met de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie dat
er met dit wetsvoorstel sprake is van een fundamentele aanpassing in het stelsel van
ziekte en arbeidsongeschiktheid. Voor een aantal gesignaleerde WIA-hardheden geldt
dat wel, omdat zij het gevolg zijn van beleidskeuzes die de kern van het huidige stelsel
vormen. Bovendien zouden bepaalde gesignaleerde hardheden een toename van de vraag
naar sociaal-medische beoordelingen tot gevolg hebben, terwijl het RIV-wetsvoorstel
juist naar verwachting tot een kleine verlaging daarvan leidt. Om fundamentele knelpunten
in het huidige stelsel aan te pakken, heb ik de Onafhankelijke Commissie Toekomst
Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) ingesteld om integraal naar het stelsel te kijken.
Ik heb de commissie gevraagd te komen tot een aantal oplossingsrichtingen voor hervorming
van het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, zowel binnen het huidige stelsel
als meer fundamenteel en afwijkend daarvan. Daarbij dient OCTAS oog te houden voor
de ambities uit het coalitieakkoord en toekomstbestendigheid van het stelsel. De commissie
heeft een brede en veelomvattende opdracht. De focus zou in mijn optiek moeten liggen
op de huidige problematiek van het stelsel voor langdurig zieken en mensen met arbeidsbeperkingen
die een beroep (willen kunnen) doen op re-integratie, dienstverlening voor ontwikkeling
en activering, op werk als onderdeel van (gedeeltelijk) herstel en, indien nodig,
op loondoorbetaling bij ziekte en/of een uitkering om in hun inkomen te voorzien.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister
de wens om de behandeling van dit wetsvoorstel te hervatten ook heeft besproken met
directe betrokkenen zoals verzekeringsartsen. Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek?
Zo nee, is de Minister bereid dat alsnog te doen, gezien ook de bezwaren zoals verzekeringsartsen
die recent nog hebben geuit in «Medisch Contact»?10 Deze leden wijzen op het tekort aan verzekeringsartsen en de maatregelen (onder andere
de 60-plusmaatregel) die er worden getroffen. Deze leden wijzen erop dat zij de samenloop
van dit wetsvoorstel met die maatregelen bijzonder zorgelijk vinden («Dit zal naar
onze overtuiging in de (nabije) toekomst tot een veel hogere toestroom naar de WIA
leiden, wellicht een veelvoud van de hier genoemde cijfers.»). Zij vragen om een puntsgewijze
reactie van de Minister op de door de verzekeringsartsen benoemde zorg- en kritiekpunten
in dit artikel.
Ik heb het verzoek aan de Tweede Kamer om de behandeling van het wetsvoorstel voort
te zetten niet besproken met betrokkenen als de verzekeringsartsen. Ook is het vanwege
de mismatch bij de sociaal-medische beoordelingen van belang te kijken naar de taken
van verzekeringsartsen bij UWV. Daartoe, en dat is een bijkomstigheid en geen doel
van het wetsvoorstel, helpt het inrichten van de RIV-toets door arbeidsdeskundigen.
Ik werk gezamenlijk met UWV en de NVVG aan oplossingen voor de mismatch bij de sociaal-medische
beoordelingen.
In het genoemde artikel in Medisch Contact wordt gesteld dat de arbocuratieve zorg
voor werknemers onder druk komt door het wetsvoorstel. Het is niet de bedoeling van
het wetsvoorstel dat de rol van de bedrijfsarts verandert in die van beoordelaar in
plaats van adviseur. De rol van de arbeidskundige is hierbij van belang. Wat mij betreft
staat de professionaliteit en integriteit van bedrijfsartsen niet ter discussie. In
de raming van het wetsvoorstel ga ik uit van extra WIA-instroom, doordat één van de
grondslagen tot een loonsanctie vervalt. In het artikel wordt verwezen naar de tijdelijke
60-plusmaatregel en de maatregel «Beoordelen op verdiensten» die ik op dit moment
goed aan het verkennen ben. De 60-plus maatregel leidt inderdaad tot een hogere instroom.
Voor de maatregel «Beoordelen op verdiensten» kan ik dit nog niet zeggen. Over de
stand van zaken van de uitwerking van deze maatregel zal ik de Kamer informeren via
de voortgangsbrief die voor het 1e kwartaal 2023 is toegezegd.
De suggestie in het artikel om de effecten van het wetsvoorstel te monitoren heb ik
reeds ter harte genomen en toegezegd aan uw Kamer.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie merkt ten eerste op dat het belangrijk voor het perspectief
van de werkgever is dat de bestaande onduidelijkheid wordt weggenomen, zij moeten
kunnen vertrouwen op de beoordeling van de bedrijfsarts. Zelf zijn zij immers niet
in staat de ziekte van de werknemer te beoordelen, die verantwoordelijkheid ligt primair
bij de bedrijfsarts. In enkele gevallen blijkt dat er een verschil van inzicht bestond
tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts, waar ook loonsanctieconsequenties uit
voortvloeiden. Kan de Minister aangeven om wat voor verschillen van inzicht dat gaat?
En hoe kan dat worden opgevangen in onderhavig voorstel? Dit lid ziet dat er reeds
een nieuw beoordelingskader geïmplementeerd is en is benieuwd of dit ook geleid heeft
tot een vermindering van die verschillen van inzicht.
In totaal gaat het relatief gezien niet om grote aantallen loonsancties waarbij het
oordeel van de verzekeringsarts afweek van het advies van de bedrijfsarts: 12% van
de opgelegde loonsancties in de periode 2015–201711. Een voorbeeld van een medisch verschil van inzicht is als een verzekeringsarts achteraf
concludeert dat een bedrijfsarts ten onrechte stelt dat de werknemer niet over re-integratiemogelijkheden
beschikte. Een werkgever handelde dan naar het advies van de bedrijfsarts en ontplooide
samen met de werknemer geen re-integratieactiviteiten, omdat er sprake was van een
(onterecht) re-integratieblokkerend advies. Ik wil de onzekerheid bij werkgevers over
deze sancties wegnemen en ervoor zorgen dat zij niet enkel aangewezen zijn op de ingrijpende
weg van het aansprakelijk stellen van de bedrijfsarts om financieel nadeel als gevolg
hiervan weg te nemen. In de meeste gevallen is het oordeel van de verzekeringsarts
overeenkomstig het medisch advies van de bedrijfsarts. Werkgevers worden ook na de
wetswijziging geacht passende werkzaamheden te blijven aanbieden om de re-integratie
van zieke werknemers te bevorderen. Als volgens de toets door de arbeidsdeskundige
van UWV de verrichte re-integratie-inspanningen niet in overeenstemming zijn met het
medisch advies van de bedrijfsarts, dan kan een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting
nog steeds aan de orde zijn. Er wordt door alle betrokkenen gewerkt aan het BAR-instrument
(Beschrijving Arbeidsbelastbaarheid en Re-integratiemogelijkheden). Dit is nog niet
geïmplementeerd bij arbodiensten en zodoende kan nog niet onderzocht worden of dit
tot minder verschillen van inzicht heeft geleid.
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich vanuit het perspectief van de werknemer af
hoe die belangen in het wetsvoorstel geborgd blijven. De zorg bestaat dat er geen
check meer is op de beoordeling van de bedrijfsarts, dat deze als het ware zijn eigen
werk beoordeelt. Dat lijkt dit lid ook ongewenst, maar voorkomen moet worden dat na
een traject van twee jaar met terugwerkende kracht een loonsanctie kan worden opgelegd.
Zij is derhalve wel benieuwd hoe de belangen van de werknemer in onderhavig voorstel
bewaakt worden en of de Minister de zorg op dit punt deelt en wat er gedaan wordt
om negatieve afwenteling te voorkomen.
Ik ben het ermee eens dat zowel de werkgever als de werknemer moet kunnen vertrouwen
op het medisch advies van de bedrijfsarts voor het juist uitvoeren van de begeleidende
rol tijdens de private loondoorbetalingsperiode. Van belang is dat de werknemer de
regie neemt over zijn eigen re-integratie en daarbij geholpen wordt. Het blijft voor
een goede re-integratie net als in de huidige situatie van belang dat een werknemer
al tijdens de loondoorbetalingsperiode de mogelijkheden gebruikt om bij twijfels over
de re-integratie een deskundigenoordeel bij UWV aan te vragen of een second opinion
bij een andere bedrijfsarts. Ook is het mogelijk om een klacht in te dienen bij de
bedrijfsarts of in het uiterste geval zich bij de tuchtrechter te melden.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Allereerst vraagt het lid Omtzigt zich af hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de
voorgestelde aanpak van hardvochtigheden in de WIA, zoals opgenomen in het regeerakkoord?
De Minister geeft in de brief aan te verwachten dat een kwart van de opgelegde loonsancties
komt te vervallen, als gevolg van dit wetsvoorstel. Denkt de Minister niet dat hierdoor
onvermijdelijk, in meer of mindere mate, re-integratiekansen van werknemers blijven
liggen? Betekent dit dan niet feitelijk een verslechtering van de (re-integratie)positie
van werknemers? En heeft de Minister overwogen om het wetsvoorstel aan te houden en
onder te brengen bij OCTAS? Zo ja, wat waren de beweegredenen om dat voor dit voorstel
niet te doen, maar wel voor de aanpak van hardvochtigheden in de WIA?
Op de verwachte extra WIA-instroom heb ik in de antwoorden op de vragen van de leden
van de SP-fractie gereageerd. Voor de manier waarop dit wetsvoorstel zich verhoudt
tot de aanpak van hardheden in de WIA, zoals in het coalitieakkoord is opgenomen,
verwijs ik naar het antwoord op de vraag van dezelfde aard van de leden van de SP-fractie.
In reactie op de vraag of ik heb overwogen het wetsvoorstel aan te houden en onder
te brengen bij OCTAS, wil ik benadrukken dat ik de aanpak van hardvochtigheden in
de WIA niet aanhoud. Ik onderzoek wat er mogelijk is op kortere termijn om geïdentificeerde
hardheden weg te nemen. Ik constateer echter dat de oplossing voor sommige van de
ervaren hardheden diep ingrijpt op de manier waarop het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid
werkt en daarom fundamentele overdenking vergt. Bovendien geldt dat een aantal oplossingen
voor hardheden zouden leiden tot een toename van de instroom in de WIA. Daarmee zijn
dergelijke oplossingen – zonder structurele oplossing voor de mismatch tussen vraag
naar en aanbod van sociaal-medische beoordelingen – niet uitvoerbaar. Dat is mede
de reden dat ik een commissie heb gevraagd om integraal en fundamenteel naar het stelsel
te kijken en zo snel als mogelijk met oplossingen te komen om het stelsel toekomstbestendig
te maken. Voor dit wetsvoorstel geldt dat het uitgevoerd kan worden en dit wetsvoorstel
volgt uit een pakket aan afspraken, waarbij een balans is geprobeerd te vinden in
de rechten van werknemers en de verplichtingen van werkgevers. Het kan daartoe vooruitlopend
op de meer fundamentele overdenking door OCTAS worden uitgevoerd.
Daarnaast merkt het lid Omtzigt op dat de verwachte toename in kosten naar verwachting
structureel 60 miljoen euro per jaar bedraagt, maar dat er nog geen budget is voor
het wegnemen van de hardheden in de WIA, zoals onder meer de slechte (inkomens)positie
van «35-minners» en van WIA-gerechtigden (in een vervolguitkering). Waarom geeft de
Minister ogenschijnlijk aan deze maatregel prioriteit boven het wegnemen van al die
hardheden die reeds jaren aan de kaak worden gesteld en waarvoor al in verscheidene
rapporten maatregelen zijn voorgesteld?
Dit wetsvoorstel dateert van 2020 en is onderdeel van de uitwerking van eerder gemaakte
afspraken. Bij de indiening van het wetsvoorstel is eveneens in dekking voor de toegenomen
kosten voorzien. Ik sta, zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 16 november
2022, net als het vorige kabinet achter het uitgangspunt van dit wetsvoorstel. Ik
vind het belangrijk onzekerheden weg te nemen bij werkgevers bij de verplichtingen
rond loondoorbetaling bij ziekte. De besteding van de middelen die zijn voorzien om
de toegenomen kosten te dekken, vind ik daarmee een juiste. Los hiervan doorloop ik,
onder meer met sociale partners, een apart traject over hardheden in de WIA, waar
ik veel belang aan hecht. Het ene traject heeft geen prioriteit boven het andere maar
bevindt zich in een andere fase.
Kan de Minister aangeven welk percentage van de mensen met een arbeidsongeschiktheidspercentage
van tussen de 35 en 80% (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)) nu voldoende
gere-integreerd zijn, in die zin dat zij voldoende inkomen verwerven voor de vervolguitkering?
Ook wil het lid Omtzigt weten hoeveel mensen voor meer dan 65% arbeidsgeschikt worden
geacht («35-minner») en welk percentage van hen vervolgens ten minste zes maanden
per jaar werkt. Kan de Minister ook een reflectie geven op die cijfers en aangeven
of zij deze cijfers onwenselijk acht? Kan de Minister verder aangeven waarom zij ook
geen prioriteit geeft aan de aanpak van de hardvochtigheden, in het licht van het
feit dat al in 2011 geconstateerd is dat de WIA op meerdere punten niet voldoet aan
de International Labour Organization (ILO)-verdragen, die door Nederland zijn geratificeerd?
Zo heeft het Comité geoordeeld dat de 35% ondergrens en de WGA-vervolguitkering in
strijd zijn met de verdragsnormen. De WIA garandeert voor velen vanwege deze tekortkomingen
namelijk niet een bestaanszekerheid. Zij zijn aangewezen op andere regelingen waaraan
vaak (te) strenge eisen worden gesteld (referte-eisen, middelentoets etc.). Voor hen
is er simpelweg geen goed vangnet geregeld en deze hardheden zijn dus al vele jaren
bekend. Kan de Minister aangeven waarom er tien jaar later nog niks met die constatering
is gedaan?
Het lid Omtzigt vraagt naar het percentage WGA-uitkeringsgerechtigden die de resterende
verdiencapaciteit benutten. In 2021 was het aandeel van WGA-uitkeringsgerechtigden
in de vervolgfase die met inkomsten uit arbeid voldoen aan de inkomsteneis 49,7%12.
Ook vraagt het lid Omtzigt naar de werkhervatting van zogenaamde »35-minners». Eind
2020 was het aandeel werkenden onder voormalig werknemers bij WIA 35-minners 65%.
Onder voormalig vangnetters was dit percentage 28%. Dit betekent dat zij in de maand
december werkten. Het aandeel voormalig werknemers dat na de claimbeoordeling inkomen
uit dienstverband behoudt, bedroeg in 2020 60%. Voor vangnetters bedroeg dit percentage
10,6%. Van de voormalig werknemers die 35-min werden beoordeeld uit 2019 die het werk
verloren na de claimbeoordeling komt 35% binnen een jaar al dan niet blijvend aan
het werk. Voor vangnetters is dit percentage 23%. Meer data en duiding over werkhervatting
van onder andere de zogenaamde «35-minners» is te vinden in de Monitor Arbeidsparticipatie
arbeidsbeperkten 2021 van UWV. De lage arbeidsparticipatie van zowel 35-minners als
van de groep met een WIA-uitkering 35–80% vind ik een aandachtspunt. Ik heb eerder,
in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Kent (SP) d.d. 13 september 2022,
aangegeven dat ik zie dat de situatie van 35-minners die niet aan het werk komen en
geen uitkering krijgen, hardvochtige effecten kan hebben. Of de lage arbeidsparticipatie
in algemene zin, zowel van 35-minners als van uitkeringsgerechtigden met een WIA 35–80
uitkering, ook een hardheid is, hangt wat mij betreft af van de oorzaken daarvan.
Het vraagstuk rond 35-minners loopt in ieder geval mee in de opdracht die ik aan de
commissie OCTAS heb gegeven die zich buigt over de toekomst van het arbeidsongeschiktheidsstelsel.
Het lid Omtzigt vraagt ten slotte waarom geen prioriteit wordt gegeven aan de aanpak
van hardheden in de WIA. Ik geef prioriteit aan de aanpak van hardheden door op korte
termijn (deze kabinetsperiode) het mogelijke te doen om hardheden uit de WIA weg te
nemen. Momenteel wordt daartoe, in overleg met de sociale partners, nader onderzoek
gedaan naar een drietal situaties waarin hardheden worden ervaren, zijnde CBBS, inkomstenverrekening
en daglonen. Daarnaast zie ik dat voor het wegnemen van enkele andere hardvochtige
effecten een meer fundamentele aanpak nodig is. Ook vanwege de samenhang met de mismatch
in vraag naar en aanbod van sociaal-medische beoordelingen, die maakt dat sommige
oplossingen op korte termijn niet uitgevoerd kunnen worden. Juist daarom heb ik een
commissie aangesteld om integraal en fundamenteel te kijken naar het stelsel voor
ziekte en arbeidsongeschiktheid. De ondergrens van 35% van de WIA en de WGA-vervolguitkering zijn onderwerpen die ik in de opdracht aan deze commissie expliciet heb
meegegeven.
Ook vraagt het lid Omtzigt zich af of het wetsvoorstel in de ogen van de Minister
niet strijdig is met de lopende buitenwettelijke noodmaatregel (de zogenaamde 60-plusmaatregel).
Bij een dergelijke buitenwettelijke maatregel mag immers niemand worden benadeeld,
maar bij invoering van dit wetsvoorstel ontstaat er wel degelijk een benadeling van
een groep werknemers, daar voor de groep werknemers met (voldoende) inkomsten sprake
kan zijn van een zogenaamde praktische schatting. Gegeven deze benadeling, vraagt
het dit lid zich af of de invoering van dit wetsvoorstel niet ten minste uitgesteld
moet worden tot na de afloop van de buitenwettelijke maatregel. Kan de Minister in
het kader van deze noodmaatregel ook aangeven hoe de toename van de instroom in de
WIA naar aanleiding van dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de noodmaatregel, die juist
is ingevoerd om de enorme achterstanden in de claimbeoordelingen te beteugelen?
Bij de tijdelijke 60-plus maatregel – die is aangekondigd tot eind 2023 – kijkt er
op dit moment inderdaad geen verzekeringsarts mee, tenzij de werknemer en de werkgever
een reguliere beoordeling wensen of wanneer sprake is van geen benutbare of marginale
mogelijkheden. Als de werknemer meer dan 65% van het oorspronkelijk loon verdient,
dan wordt beoordeeld of aan de voorwaarden van een praktische schatting wordt voldaan.
Als dat zo is, dan volgt er geen WIA uitkering. Dat is echter geen benadeling. Zonder
de tijdelijke 60-plusmaatregel zou dan ook een praktische schatting volgen met hetzelfde
resultaat. UWV bekijkt wat in de uitvoering gewijzigd moet worden om de passendheid
van arbeid te beoordelen als dit wetsvoorstel ingevoerd wordt. Zoals ik beantwoording
op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie en de leden van de PvdA-fractie
heb gesteld, ben ik van mening dat de behandeling en invoering van onderhavig wetsvoorstel
niet hoeft te wachten op de nadere uitwerking van buitenwettelijk beleid of nieuwe
wetgeving voor de maatregelen die verkend worden om de mismatch bij de sociaal-medische
beoordelingen te verkleinen. UWV zal er rekening mee houden dat deze samengaan met
dit wetsvoorstel.
Wat betreft de vraag over de toename van de instroom in de WIA en het beteugelen van
de achterstanden in de claimbeoordelingen kan ik u melden dat het wetsvoorstel de
potentie heeft om de mismatch met 1%-punt te verkleinen13. Enerzijds neemt het aantal te verrichten WIA-claimbeoordelingen iets toe ten opzichte
van de huidige situatie. Anderzijds komt de inzet van de verzekeringsarts bij de RIV-toets
geheel te vervallen. Per saldo leidt dit voorstel tot een beperkte verlichting van
het aantal te verrichten taken door verzekeringsartsen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier