Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over wijzigingen Programma van Eisen nieuwe Hoofdrailnetconcessie naar aanleiding van twee commissiedebatten op 1 november 2022 (Kamerstuk 29984-1077)
2023D02684 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
                  de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur
                  en Waterstaat over Wijzigingen Programma van Eisen nieuwe Hoofdrailnetconcessie naar
                  aanleiding van twee commissiedebatten op 1 november 2022 (Kamerstuk 29 984, nr. 1077)
               
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie,
Wiendels
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Inhoudsopgave
Inleiding
VVD-fractie
D66-fractie
CDA-fractie
SP-fractie
GroenLinks-fractie
ChristenUnie-fractie
BBB-fractie
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij Wijzigingen
                  Programma van Eisen (hierna: PvE) nieuwe Hoofdrailnetconcessie (hierna: HRN-concessie)
                  naar aanleiding van twee commissiedebatten op 1 november 2022 en hebben hierover nog
                  enkele vragen/opmerkingen.
               
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van (de kamerbrief over) het gewijzigde
                     PvE voor de Hoofdrailnetconcessie (HRN). Zij hebben daarbij nog enkele vragen.
                  
De leden van de CDA-fractie willen hun dank uitspreken voor de nauwgezette afdoening
                     van de moties die zijn ingediend bij het debat over het PvE voor de nieuwe HRN-concessie.
                     Over de afdoening van een van de moties leven nog vragen.
                  
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda voor
                  dit schriftelijk overleg. Deze leden kijken met tevredenheid terug op de debatten
                  die op 1 november zijn gehouden over het PvE voor de nieuwe HRN. Geconstateerd kan
                  worden dat een ruime meerderheid van de Tweede Kamer meer marktwerking op het hoofdrailnet
                  afwijst. De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat onder meer de internationale
                  treinverbindingen onverkort onderdeel blijven van het bestaande netwerk dat door NS
                  wordt bediend. Deze leden hebben nog enkele vragen over de wijze waarop de aangenomen
                  moties worden uitgevoerd.
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijzigingen
                  aan het PvE voor de HRN naar aanleiding van de twee commissiedebatten op 1 november
                  2022 en hebben hierover enkele vragen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
                  wijzigingen van het PvE. Zij hebben daarover enkele vragen.
               
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
                  betreffende de wijzigingen van het PvE. Het lid heeft nog wel een aantal vragen.
               
VVD-fractie
Marktanalyse, open toegang en gelijk speelveld
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het standpunt van de Staatssecretaris
                  over haar voornemen om geen marktanalyse uit te voeren. Kan de Staatssecretaris aangeven
                  wat de stand van zaken is in haar overleg met de Europese Commissie (EC)? Weet zij
                  of de EC al akkoord gaat met de Nederlandse voorstellen rondom het niet uitvoeren
                  van een marktanalyse? Zo nee, wat zijn nu de volgende stappen? Deze leden zijn benieuwd
                  of het standpunt van de Staatssecretaris om geen marktanalyse uit te voeren voortvloeit
                  uit de Kamermotie en of zij van mening is dat dit, los van de aangenomen Kamermotie,
                  nog altijd een verstandige keuze is, mede met het oog op de juridische kant daarvan
                  en het belang om schade te voorkomen en te beperken?
               
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar hoe het staat met de ontwikkeling van
                  het plan B voor de situatie waarin de nieuwe beoogde concessie geen stand kan houden?
                  Wanneer kan dat plan tegemoet gezien worden? Heeft de Staatssecretaris hierover al
                  het overleg gezocht met de NS? Heeft zij tevens het overleg gezocht met andere vervoerders,
                  zoals de Federatie Mobiliteitsbedrijven Nederland (FMN) en haar leden of met Allrail
                  en haar leden? Zo nee, is de Staatssecretaris voornemens om dat alsnog te doen en
                  zo ja, wanneer?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat activiteiten op en rond stations geen deel uitmaken
                  van de HRN-concessie. Deze leden zijn benieuwd naar hoe de Staatssecretaris borgt
                  dat NS haar activiteiten die zij wel verricht uit hoofde van haar concessie, zoals
                  Mobility as a Service (MaaS)-dienstverlening, niet vermengt met haar positie als eigenaar
                  van stations die ook ruimte beschikbaar moet stellen aan andere partijen zoals andere
                  vervoerders, open toegangsaanbieders, MaaS-aanbieders of mobiliteitsaanbieders? Is
                  de Staatssecretaris bereid om in dat licht in de concessie op te nemen dat NS verplicht
                  is om andere vervoerders, MaaS-aanbieders en andere mobiliteitsaanbieders non-discriminatoir
                  te behandelen en zichzelf dus niet te bevoordelen boven andere partijen die soortgelijke
                  diensten aanbieden? Hoe gaat zij dit controleren? Kan zij haar antwoord toelichten?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat het PvE spreekt over de voornemens rondom de
                     internationale verbindingen die ook van binnenlands spoor gebruik maken (Brussel en
                     Berlijn). Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat dit een ander type product is?
                     Zo ja, is zij bereid om deze verbindingen daarom in een separate concessie op te nemen?
                     Is zij tevens bereid om die separate concessies niet onderhands te gunnen aan de NS,
                     maar door aanbesteding in de markt te zetten? Deze leden zijn overigens benieuwd of
                     de Staatssecretaris wel bevoegd is om internationale treindiensten zonder toestemming
                     (zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 tweede alinea van de PSO-verordening,) van de betrokken
                     andere lidstaten (in dit geval Duitsland en België) in het PvE van de HRN-concessie
                     op te nemen? Kan zij toelichten hoe zij dit zelf beschouwt? Heeft de Staatssecretaris
                     bij andere partijen in de markt nagevraagd of zij belangstelling hebben voor het rijden
                     van de verbindingen naar Brussel en Berlijn? Zo nee, waarom heeft zij dat nog niet
                     gedaan, mede in het licht van het feit dat de verbindingen die zij nu onderhandelt
                     kennelijk financiële gevolgen hebben (blz. 17 van het PvE), terwijl open toegang juist
                     geen financiële impact heeft voor de Nederlandse overheid? Is de Staatssecretaris
                     bereid om dat alsnog te doen? Wat gebeurt er als er op korte termijn of later tijdens
                     de concessietermijn zich alsnog een partij meldt die interesse heeft in het rijden
                     van de verbindingen en hoe gaat de Staatssecretaris daar mee om? Kan de Staatssecretaris
                     ook toelichten hoe het argument dat de treindienst Amsterdam-Berlijn in de HRN-concessie
                     moet worden opgenomen wegens capaciteitstekort tussen Amsterdam en Amersfoort, te
                     rijmen is met het plan om deze treinverbinding in de toekomst via de Flevolijn, Hanzelijn
                     en Zwolle in plaats van Amersfoort te laten rijden?
                  
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar in hoeverre de opname van internationale
                     treindiensten in het PvE van de HRN-concessie andere vervoerders hindert om onder
                     dezelfde voorwaarden als NS en de met haar samenwerkende staatsbedrijven Deutsche
                     Bahn (DB) en Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) internationale
                     treindiensten van/naar Nederland kunnen exploiteren? Kan de Staatssecretaris tevens
                     haar inschatting geven van het risico dat de opname van internationale treindiensten
                     in het PvE van de HRN-concessie leidt tot «gedwongen winkelnering» voor buitenlandse
                     vervoerders zoals Deutsche Bahn, NMBS, ÖBB, Thalys en Eurostar bij NS, aangezien zij
                     deze treindiensten uitsluitend samen met NS kunnen exploiteren? Is dit geen verstoring
                     van het (internationale) level-playing-field op de Europese spoormarkt? Hoe verhoudt
                     deze ontwikkeling zich tot de grondgedachte van het Derde Spoorwegpakket uit 2007
                     dat staatsbedrijven juist in concurrentie met elkaar internationale treindiensten
                     zouden gaan aanbieden, waardoor nieuw aanbod zou ontstaan en de prijzen zouden gaan
                     dalen? Kan de Staatssecretaris toelichten hoeveel capaciteit er op basis van dit PvE
                     nog beschikbaar is voor nieuwe internationale treindiensten onder open toegang op
                     de drie belangrijkste internationale routes, te weten Amsterdam-Bad Bentheim, Amsterdam-Emmerich
                     en Amsterdam-Hazeldonk?
                  
De leden van de VVD-fractie constateren dat het PvE verwijst naar een kaartbeeld uit
                  het Toekomstbeeld Openbaar Vervoer (hierna: TBOV 2040) om te bepalen welke treindiensten
                  onder de HRN-concessie vallen. Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat dat kaartbeeld
                  niet consistent is met andere communicatie over de toekomstige treindiensten? Zo wordt
                  er bijvoorbeeld gesproken over dat de Intercity Brussel zal doorrijden naar Lelystad,
                  maar ook Groningen en Deventer zijn genoemd. Hoe borgt de Staatssecretaris dat andere
                  vervoerders dan NS duidelijk weten welke treindiensten onder de concessie vallen en
                  eigen aanbod kunnen plannen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat er een duidelijk
                  en nauwkeurig overzicht (dus geen kaartbeeld) beschikbaar moet komen met daarin welke
                  treindiensten onder het HRN zullen vallen?
               
Stationstoegankelijkheid en reisinformatie
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris kan aangeven hoe
                  de stationspoortjes, die NS beheert, ook gegarandeerd toegankelijk blijven voor andere
                  vervoerders die met eigen diensten reizigers vervoeren, zoals bij nachttreinen of
                  skitreinen het geval is? Hoe garandeert de Staatssecretaris dat open toegangsvervoerders
                  hun eigen incheckpalen op stations van NS kunnen installeren? Welke eisen ten aanzien
                  van kosten en implementatietermijnen zal de Staatssecretaris hiertoe afspreken met
                  de NS? En is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bevoegd om daarop toezicht te
                  houden?
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat het beheer van de poortjes NS letterlijk
                  tot poortwachter van de stations maakt. Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen de
                  gedachte dat het beheer over de stationspoortjes wordt overgeheveld naar ProRail als
                  onafhankelijk beheerder? Is zij bereid om dit in te voeren met ingang van de nieuwe
                  concessie? Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot de Europese regels en welke eisen
                  stellen die regels aan de rol van de beheerder? Deze leden lezen in artikel 14 van
                  het PvE dat het verstrekken van reisinformatie bij NS belegd wordt. Het beheren en
                  verstrekken van reisinformatie is echter niet alleen een «systeemtaak» maar ook een
                  van strategische waarde, zowel voor NS als voor andere vervoerders en mobiliteitsaanbieders.
                  Niet voor niets adviseerde de ACM al op 15 februari 2021 dat de systeemtaken op termijn
                  onafhankelijk georganiseerd of ten minste duidelijker afgebakend moeten worden. Wat
                  heeft de Staatssecretaris met dit advies gedaan in het licht van het PvE en hoe gaat
                  zij dat verankeren in de concessie, behalve het algemene gebod om daaraan mee te werken
                  volgens artikel 53 lid 6? Welke uitvoeringsafspraken met de NS heeft zij hierover
                  nu al gemaakt of voorzien en hoe borgt zij de effectieve naleving zonder vertraging
                  van genoemde bepaling door NS? Welke instrumenten heeft zij om dat zo nodig effectief
                  en snel af te dwingen? Deelt de Staatssecretaris de gedachte dat het beheer van de
                  reisinformatie als systeemtaak niet langer bij NS zou moeten liggen, maar (terug)
                  overgeheveld zou moeten worden naar ProRail met ingang van de nieuwe concessie? Hoe
                  verhoudt de huidige situatie zich tot de Europese regels en welke eisen stellen die
                  regels aan de rol van de beheerder?
               
Vanuit het oogpunt van digitale toegankelijkheid zijn de leden van de VVD-fractie
                  benieuwd naar de visie van de Staatssecretaris ten aanzien van de NS-app en haar aandeelhouderschap
                  in 9292 REISinformatiegroep B.V. (hierna: 9292). Klopt het dat de NS twee apps ontwikkelt,
                  namelijk een eigen app en de app van 9292? Kan de Staatssecretaris toelichten wat
                  de meerwaarde voor de reiziger is van de eigen NS-app ten opzichte van de app voor
                  9292? Kan de Staatssecretaris toelichten waarom de NS wel reclame maakt voor haar
                  eigen app, maar niet voor 9292 en hoe het belang van de reiziger daarmee gediend wordt?
                  Kan de Staatssecretaris in dat licht ook aangeven of zij van mening is dat de NS,
                  al dan niet geanonimiseerde data, van haar eigen reisapp met andere partijen in de
                  sector of een daar tussen geplaatste, onafhankelijke partij zou moeten delen? Zo nee,
                  waarom niet? Zal de Staatssecretaris in de nieuwe concessie regelen dat NS verplicht
                  wordt om deze data op z’n minst ook met de sector te delen? Zo nee, waarom niet?
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat volgens artikel 15, lid 1 en verder, NS
                  Reizigers juiste, tijdige en consistente reisinformatie moet verstrekken. Volgens
                  artikel 14 is het beheer van de volledige reisinformatie van het Nederlands OV bij
                  NS belegd. Hoe is verzekerd dat NS bij het verstrekken van reisinformatie aan de reiziger
                  objectief voor die reiziger de beste reis voorstelt, ook wanneer die optimale reis
                  betekent dat er beter (sneller) met andere vervoerders dan met NS zelf gereisd kan
                  worden? Is de Staatssecretaris bereid om NS hiertoe te verplichten via de concessie?
                  Hoe verzekert de Staatssecretaris dat de NS bij het beheer van de reisinformatie dat
                  onderscheid tussen landelijke en regionale vervoerders voldoende verzekert en toetst,
                  dat afstemt met andere vervoerders en die uitkomst vervolgens ook correct en volledig
                  communiceert richting media? Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat de ambitie
                  dat NS dit volgens artikel 15, lid 4, «waar mogelijk» moet doen, niet ver genoeg gaat
                  en dat dit ook geldt voor het «oog hebben voor het aanbod van andere aanbieders» zoals
                  genoemd in lid 5 van hetzelfde artikel? Is zij bereid om NS via de concessie te verplichten
                  tot het doen van uiterste inspanningen op dit punt?
               
Besluit Hoofdrailnet
De leden van de VVD-fractiezijn benieuwd naar wanneer het «Besluit Hoofdrailnet» (hierna:
                  het besluit) gereed is en of dit nog als voorhang aan de Kamer wordt voorgelegd? Ook
                  zijn de leden benieuwd naar hoe de Staatssecretaris bij het bepalen van de scope van
                  de concessie omgaat met de aankondiging van Arriva, dat zij vanaf 2025 een volwaardige
                  dienstregeling op de Noordelijke lijnen zal rijden op basis van open toegang? Kan
                  de Staatssecretaris bevestigen dat de verbindingen die Arriva aankondigt te willen
                  rijden, niet langer opgenomen worden in het besluit? Kan de Staatssecretaris in dat
                  licht aangeven of er zicht is op andere voorstellen voor binnenlands open toegangsvervoer?
                  Welke verbindingen zullen nog meer buiten het besluit gelaten worden? Kan de Staatssecretaris
                  toezeggen dat andere verbindingen waar een aanvraag voor open toegang voor wordt gedaan
                  voor 1 juli 2023, ook niet langer opgenomen worden in het besluit? Kan zij haar antwoord
                  toelichten?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat op bladzijde 18 van het PvE wordt gesteld dat
                     de NS duidelijkheid moet hebben over welke treindiensten tot de concessie gaan behoren.
                     Opentoegangvervoerders krijgen vervolgens duidelijkheid over welke ruimte resteert
                     voor open toegangsdiensten. Klopt het dat deze volgorde (dus eerst scope van de concessie
                     bepalen en alleen de restruimte voor open toegang) haaks staat op de voorstellen uit
                     het Vierde Spoorwegpakket, dat open toegang juist tot norm maakt? Zou de Staatssecretaris
                     er dus niet beter aan doen om eerst te bepalen welk aanbod op basis van open toegang
                     tot stand komt, om pas daarna de scope van de concessie te kunnen vaststellen? Zou
                     om die reden het doen van een marktanalyse, of tenminste het zoeken van overleg met
                     andere vervoerders over hun plannen of voornemens, voor de hand liggen? Zo nee, waarom
                     niet? Zo ja, wanneer is de Staatssecretaris voornemens om dat te gaan doen?
                  
Verder zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar of en hoe de Staatssecretaris
                     bij het jaarlijks actualiseren van de volumebepaling (artikel 2, lid 1 PvE) om wil
                     gaan met de kansen en aanbiedingen op basis van open toegang? En hoe gaat zij om met
                     de bestaande open toegang: wordt die gehandhaafd bij het vaststellen van de volumebepaling
                     voor het volgende jaar? Houdt zij daarbij ook rekening met eventuele uitbreiding van
                     het open toegangsvervoer, bijvoorbeeld door frequentieverhoging? Hoe gaat zij dit
                     verankeren in de nieuwe concessie?
                  
Dienstregeling en dienstverlening
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een jaarlijkse vaststelling van de dienstregeling
                     komt. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij in de concessie en gedurende de concessietermijn
                     omgaat met de jaarlijkse vaststelling van de dienstregeling door NS, zoals bedoeld
                     in artikel 31 van het PvE in relatie tot het bestaan en uitbreiden van open toegangsdiensten?
                     Kan zij garanderen dat een dienst op basis van open toegang door NS gerespecteerd
                     moet worden in het volgende dienstregelingsjaar? Kan zij tevens garanderen dat uitbreidingen
                     van dat open toegangsaanbod in het volgende dienstregelingsjaar door NS gerespecteerd
                     moet worden bij het bepalen van de dienstregeling voor dat jaar? Hoe gaat de Staatssecretaris
                     veiligstellen dat NS geen dienstregeling opstelt die bestaande open toegangsdiensten
                     blokkeert, voorgenomen open toegang onmogelijk maakt of zodanig wordt ingericht, dat
                     voor open toegang geen rendabele businesscase meer resteert? Welk toezicht houdt zij
                     daar zelf op en welke rol kent zij toe aan de ACM?
                  
De leden zijn tevens benieuwd naar of het klopt dat in Duitsland de IC- en ICE-verbindingen
                     gereden worden op basis van open toegang en dat alleen de regionale verbindingen op
                     basis van concessies worden toebedeeld? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid om na
                     te gaan welke belangstelling andere vervoerders hebben voor het rijden van IC-verbindingen
                     in Nederland op basis van open toegang en de uitkomsten daarvan meenemen bij het bepalen
                     van de scope zoals die per 1 januari 2025 van kracht wordt? Zo nee, waarom niet?
                  
De leden van de VVD-fractie lezen in artikel 3 dat de NS «zorg draagt» voor een verbetering
                  van de reistijd. Het artikel beschrijft ook dat NS «aandacht moet hebben voor» een
                  aantal daarin genoemde aspecten. Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat die aspecten
                  – anders dan het artikel nu veronderstelt – niet limitatief moeten zijn maar dat NS
                  ook verplicht moet zijn om andere aspecten die kunnen bijdragen in het verbeteren
                  van reistijden, moet meewegen? Is zij bereid om dit als additioneel artikellid toe
                  te voegen, zodat die verandert van een inspanningsverplichting naar een resultaatverplichting?
                  Daarnaast zijn deze leden benieuwd naar wie beoordeelt of NS zich maximaal inspant
                  om aan de in artikel 3, lid 1, genoemde eisen te voldoen? Als dat het ministerie zelf
                  is: hoe borgt de Staatssecretaris dat de hiertoe vereiste expertise voldoende belegd
                  is binnen het ministerie, zodat het ministerie het contractbeheer correct en scherp
                  kan uitvoeren? Welke sanctioneringsmechanismen staan de Staatssecretaris ter hand
                  als NS niet aan de in artikel 3, lid 1, gestelde eisen voldoet?
               
Ook zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar wie de in artikel 4, lid 6, bedoelde
                  «sluitende onderbouwing» beoordeelt? Als dat het ministerie zelf is: hoe borgt de
                  Staatssecretaris adequate en toereikende kennis in eigen huis zodat het contractbeheer
                  correct en scherp gevoerd kan worden? Wie beslist indien NS en het ministerie onderling
                  verschillen over het antwoord op de vraag of «de maximale extra reistijd onhaalbaar
                  is»? In artikel 4, lid 1, wordt gesproken over samenwerking tussen de concessiehouder,
                  de infrastructuurbeheerder en andere stakeholders. Hoe wordt deze inspanningsverplichting
                  aangescherpt tot een resultaatsverplichting? Wordt de hier bedoelde samenwerking verankerd
                  in overeenkomsten tussen NS, ProRail en andere stakeholders, zoals andere vervoerders,
                  busbedrijven, andere MaaS-aanbieders, etc.? Hoe ziet de Staatssecretaris erop toe
                  dat NS deze overeenkomsten sluit, voordat de concessie van kracht wordt en op zodanige
                  wijze dat NS maximaal voldoet aan de eisen uit artikel 4 van de concessie?
               
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar hoe verzekerd is dat NS geen onredelijke
                  voorwaarden hanteert bij het kunnen declareren van onkosten, zoals bedoeld in artikel
                  5, lid 6? Hebben de reizigersorganisaties (ROVER, Maatschappij voor Beter OV, etc.)
                  hierin een rol en is de Staatssecretaris bereid om als eis toe te voegen dat zij moeten
                  instemmen met de door NS gehanteerde voorwaarden? Hoe borgt de Staatssecretaris een
                  gelijkwaardige samenwerking tussen NS en de andere, in artikel 7, lid 3, genoemde
                  partijen, zodat NS niet alleen inzichten moet delen, maar ook moet samenwerken en
                  partijen over en weer kunnen anticiperen op wijzigingen in het aanbod en de vervoersstromen?
                  Is zij bereid om de NS op te dragen hiertoe convenanten te sluiten die uitgaan van
                  gelijkwaardige samenwerking en per 1 januari 2025 van kracht zijn? Kan de Staatssecretaris
                  gedetailleerd uitleggen hoe zij gaat sturen op het beleidsdoel «spreiding» aan de
                  hand van de kritieke prestatie-indicator (kpi) «aantal reizigers dal»? En kan de Staatssecretaris
                  aangeven of een gebrek aan capaciteit in de huidige treinen niet juist een argument
                  is om te onderzoeken of andere vervoerders meer zitplaatsen dan NS zouden kunnen én
                  willen bieden?
               
Conform aangenomen moties zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of de Staatssecretaris
                  bereid is om voor de in artikel 8 bedoelde eis rondom reizigerspunctualiteit van NS
                  te verlangen dat NS die eis specificeert per verbinding? In plaats van voor het hele
                  pakket aan verbindingen dat onder de concessie valt, zodat ook per lijn beoordeeld
                  kan worden hoe die lijn presteert en hoe de prestatie zo nodig verbeterd kan worden.
                  In artikel 18 wordt het onderzoek naar bestaande en nieuwe voorzieningen bij NS zelf
                  belegd; waarom kiest de Staatssecretaris er niet voor om deze rol aan zichzelf als
                  concessieverlener toe te kennen? Zou dat haar niet beter in staat stellen om de ervaringen
                  van de reizigers te toetsen en dat te vertalen naar eisen die zij aan NS als concessiehouder
                  opgelegd krijgt zodat de Staatssecretaris zelf als concessieverlener kan sturen op
                  de verbetering die blijkens lid 4 van artikel 18 wordt nagestreefd? Op basis van artikel
                  20, lid 2, moet NS voorstellen doen aan de consumentenorganisaties voor wijziging
                  van het serviceniveau. Welke rol neemt de Staatssecretaris zelf op zich, bijvoorbeeld
                  als de consumentenorganisaties de wijziging ongewenst achten maar NS dat bezwaar terzijde
                  schuift? Is de Staatssecretaris in haar rol van concessieverlener dan bevoegd om de
                  NS een bindende aanwijzing tot wijziging te geven? Zo nee, waarom niet en is zij bereid
                  om daartoe alsnog nadere bevoegdheden voor zichzelf op te nemen in de concessie? Is
                  het serviceniveau, zoals kennelijk voorgesteld door NS op 5 januari 2022 (artikel
                  20, lid 1) ook gericht op stations waar NS zelf niet halteert? Zo nee, hoe worden
                  die stations dan voorzien in adequate serviceniveaus en hoe wordt verzekerd dat NS
                  daaraan medewerking moet verlenen? Welke ruimte bestaat voor andere vervoerders om
                  serviceniveaus te verbeteren op stations waar NS niet of minder halteert? Hoe gaat
                  dit in de nieuwe concessie geregeld worden en hoe wordt verzekerd dat NS daaraan medewerking
                  moet verlenen?
               
De leden van de VVD-fractie lezen in artikel 23 dat NS de tarieven voor de beschermde
                  reisrechten bepaalt. Volgens lid 3 van dat artikel gaat het daarbij alleen om reizen
                  in tweede klasse. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat voor de eerste klasse geen
                  sprake is van beschermde reisrechten, en dat er aan NS dus geen eisen gesteld worden
                  voor bijvoorbeeld het bepalen van de tarieven? Hoe acht de Staatssecretaris die vrije
                  prijsvorming verenigbaar met de monopoliepositie die NS bekleedt? Deelt zij de opvatting
                  dat de NS in staat is om via haar monopoliemacht de tarieven hoger te zetten dan marktconform?
                  Deelt zij de vrees dat dit tot nadelige effecten leidt, bijvoorbeeld omdat dit de
                  kosten voor overheden en bedrijven onnodig opjaagt of omdat het reizigers juist de
                  trein doet verruilen voor de auto? Waarom is hier niet voorzien in controle op de
                  prijsvorming voor de eerste klasse? Is de Staatssecretaris bereid om de ACM jaarlijks
                  de tarieven en stijgingen daarvan te laten controleren, zoals dat bijvoorbeeld ook
                  bij de postzegelprijs gebeurt, en NS via de concessie te verplichten om daaraan mee
                  te werken? Kan zij haar antwoorden toelichten?
               
Veiligheid
De leden van de VVD-fractie zijn benieuw naar of de in artikel 29, lid 2, genoemde
                  data over veiligheidsincidenten ook gedeeld worden met andere instanties zoals de
                  politie of bijv. regionale vervoerders? Is de A-B-C-registratiemethodiek die NS volgens
                  artikel 29, lid 2, moet hanteren, gelijk aan de systematiek die andere vervoerders
                  hanteren? Worden de data van NS en andere vervoerders (met inachtneming van de Algemene
                  Verordening Gegevensbescherming (AVG)) met elkaar uitgewisseld, zodat voorkomen wordt
                  dat bijvoorbeeld een geweldpleger of zwartrijder door NS uit de trein geweerd wordt
                  maar wel met de bus vanaf hetzelfde station verder kan rijden omdat de identiteit
                  van deze persoon door NS niet met andere vervoerders gedeeld wordt? Zo nee, is de
                  Staatssecretaris van mening dat een waterbedeffect ongewenst is en is zij bereid om
                  NS met ingang van de concessie per 1 januari 2025 te verplichten tot samenwerking
                  met andere vervoerders op basis van gelijkluidende definities en categorieën, tot
                  het delen van informatie, etc.? Kan zij haar antwoord toelichten? Deelt de Staatssecretaris
                  de opvatting dat het aantal geweldsincidenten in het ov per definitie omlaag moet?
                  Zo ja, waarom eist zij dan niet meer dan «doorlopend aandacht voor de verbetering
                  van sociale veiligheid in de trein en op het station» zoals beschreven in lid 5 van
                  artikel 29? Hoe gaat zij hier actiever op sturen dan nu voorzien? Hoe is de borging
                  van de sociale veiligheid op stations waar NS niet of minder halteert, geregeld?
               
Overige vragen over samenwerking
De leden van de VVD-fractie lezen in artikel 31, lid 4, dat ervan uit wordt gegaan
                  dat de voorgenomen dienstregeling «tijdig» voorgelegd wordt aan de decentrale overheden.
                  Lid 5 doet datzelfde voor consumentenorganisaties. Lid 3 gaat er ten slotte vanuit
                  dat er tijdig overlegd wordt door NS met andere vervoerders, voor zover de beoogde
                  dienstregeling gevolgen heeft voor de aansluiting van reizigers die ook met andere
                  vervoerders reizen. De artikelleden laten echter onduidelijk wat er gebeurt als NS
                  wijzigingen in de dienstregeling doorvoert die leiden tot verslechtering van de reis
                  van reizigers van andere vervoerders, of wanneer zij de adviezen van de decentrale
                  overheden en reizigersorganisaties niet opvolgt. NS is dan niet tot meer verplicht
                  dan gemotiveerd uitleggen waarom zij dat niet doet. Is de Staatssecretaris bereid
                  om knopen door te hakken als partijen tegenover elkaar staan, in plaats van het beslisrecht
                  bij NS te leggen die van nature niet per definitie hetzelfde belang heeft als de consumentenorganisaties,
                  de decentrale overheden of de andere vervoerders en reizigers die daarmee reizen?
                  Zo nee, waarom niet? Artikel 31, lid 9, sub d, gaat ervan uit dat NS wijzigingen mag
                  doorvoeren als gevolg van (verwacht) extreem weer en daarbij onder meer verplicht
                  is om decentrale vervoerders en decentrale overheden adequaat te informeren. Waar
                  lid 9, sub a, veronderstelt dat de Staatssecretaris «tijdig» geïnformeerd moet worden,
                  is die eis van tijdigheid niet opgenomen bij sub d. Kan de Staatssecretaris daarom
                  bevestigen dat NS ook verplicht is om dit te doen direct nadat besloten is tot het
                  aanpassen van de dienstregeling, zodat de decentrale partijen ook direct en niet pas
                  later op de hoogte zijn en daarop kunnen handelen? Wie ziet toe op de naleving daarvan
                  en welke instrumenten heeft de Staatssecretaris om hierop effectief te handhaven?
                  Welke rol ziet de Staatssecretaris voor zichzelf in haar rol van stelselverantwoordelijke
                  weggelegd?
               
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar of de Staatssecretaris bereid is om
                  aan artikel 32, lid,2 toe te voegen dat de NS bij het opstellen en uitvoeren van de
                  samenwerkingsstrategie verplicht is om de derde partijen, waaronder decentrale overheden,
                  decentrale vervoerders, open toegangvervoerders en MaaS-aanbieders, op gelijkwaardige
                  basis te behandelen, zodat de dienstverlening en belangen van NS gelijk gewogen dient
                  te worden met die van genoemde derde partijen? Kan zij haar antwoord toelichten?
               
De leden van de VVD-fractie zijn tevens benieuwd naar wie toeziet op de naleving van
                     dit artikel en de gelijkwaardige weging van belangen? Welke rol ziet de Staatssecretaris
                     daar voor zichzelf in haar rol van stelselverantwoordelijke? Ook willen deze leden
                     weten wie bepaalt of informatie zoals bedoeld in artikel 32, lid 6, wel of niet als
                     «bedrijfsvertrouwelijk» kwalificeert? Als dat NS zelf is: in welk escalatiemechanisme
                     is dan voorzien, zodat de claim van NS op bedrijfsvertrouwelijkheid ook door een onafhankelijke
                     derde zoals de ACM kan worden getoetst? Artikel 33, lid 3, sub d, veronderstelt dat
                     NS en ProRail samen overleggen over en samenwerken in de vraagstukken rond investeringen
                     in de Hoofdspoorweginfrastructuur (HSWI). De HSWI beslaat echter meer infrastructuur
                     dan die alleen door NS bereden wordt, namelijk ook de infrastructuur waarop regionale
                     spoorverbindingen worden uitgevoerd en de infrastructuur die door open toegangsaanbieders
                     wordt bereden. Is de Staatssecretaris bereid om dit artikellid aan te passen, zodat
                     NS geen zeggenschap heeft over dat deel van de HSWI dat (al dan niet ook) door andere
                     vervoerders dan NS wordt bereden? Zo nee, kan zij toelichten waarom niet?
                  
Artikel 33, lid 3, sub e, gaat ervan uit dat NS en ProRail samen overleggen over,
                     en samenwerken in, de vraagstukken rond capaciteitsverdeling en treinbesturing. Dat
                     lijkt deze leden bij uitstek geen taak van NS, omdat capaciteitsverdeling bij uitstek
                     een taak is die aan ProRail toebedeeld is, en treinbesturing eveneens een vraagstuk
                     is dat meer vervoerders dan alleen de NS aangaat. Dat geldt ook voor dat deel van
                     het spoor waarvoor NS een concessie krijgt, omdat dat deel van het spoor immers ook
                     door open toegangsvervoerders gebruikt zal worden. Is de Staatssecretaris daarom bereid
                     om artikel 33, lid 3, sub e, te schrappen? Zo nee, kan zij toelichten waarom niet?
                  
Artikel 33, lid 3, sub e, gaat ervan uit dat NS en ProRail samen overleggen over en
                     samenwerken in de vraagstukken rond reisinformatie. Zoals eerder genoemd en zoals
                     ook in het PvE zelf genoemd, is dit een systeemtaak die voor NS van strategische waarde
                     kan zijn, bijvoorbeeld in verhouding tot andere vervoerders. Overleg daarover kan
                     dus niet beperkt worden tot NS en ProRail. Niet voor niets adviseerde de ACM al op
                     15 februari 2021 dat de systeemtaken op termijn onafhankelijk georganiseerd of ten
                     minste duidelijker afgebakend moeten worden. Is de Staatssecretaris bereid om dit
                     artikel aan te passen, ofwel door de reisinformatie extern te beleggen (bijvoorbeeld
                     bij ProRail) of ten minste de rol van NS op dit punt te schrappen, dan wel door ook
                     decentrale vervoerders, open toegangsvervoerders en andere partijen aan ditzelfde
                     overleg te laten deelnemen? Kan zij haar antwoord toelichten?
                  
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat systeemtaken bij uitstek ook andere
                  partijen, zoals decentrale overheden, regionale vervoerders en open toegangsvervoerders
                  geregeld kunnen worden. De ACM adviseerde al op 15 februari 2021 dat de systeemtaken
                  op termijn onafhankelijk georganiseerd of ten minste duidelijker afgebakend moeten
                  worden. Echter, artikel 33, lid 6, bepaalt dat NS, ProRail en het ministerie samenwerken
                  bij het afbakenen en/of reguleren van de systeemtaken. Is de Staatssecretaris daarom
                  bereid om dit artikellid aan te passen door de systeemtaken uit het PvE en de concessie
                  te laten en onafhankelijk te beleggen, bijvoorbeeld bij ProRail. Zo nee, is zij dan
                  bereid om het overleg over afbakening en regulering van systeemtaken ten minste te
                  verbreden met gelijktijdige deelname aan dat overleg, en aan dezelfde tafel door decentrale
                  overheden, regionale vervoerders en open toegangsvervoerders? Is zij daarnaast tevens
                  bereid om de ACM een plaats aan tafel toe te kennen bij dat overleg vanuit het oogpunt
                  van het bewaken van het (gelijke) speelveld bij het afbakenen, inrichten, uitvoeren
                  en reguleren van de systeemtaken die aan NS toegekend worden? Kan de Staatssecretaris
                  haar antwoord gedetailleerd toelichten? Is de Staatssecretaris tevens bereid om aan
                  artikel 35 toe te voegen dat als de financiële parameters die NS voorstelt voor de
                  extra dienst hoger uitvallen dan de vragende partij kan of wil betalen, de Staatssecretaris
                  en de vragende partij andere vervoerders in de gelegenheid stellen om een aanbod te
                  doen voor de gevraagde extra dienst? Is zij aanvullend bereid om op te nemen dat NS
                  in voorkomend geval verplicht is om mee te werken aan de implementatie van die extra
                  dienst door een andere vervoerder als deze geselecteerd wordt? Kan zij haar antwoord
                  toelichten?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat in artikel 37 het PvE eisen oplegt aan NS waar
                  het gaat om MaaS-dienstverlening en het aanbod aan derden. Het vervoer dat NS biedt,
                  vormt zo’n negentig procent van alle spoorvervoer in Nederland en zo’n zestig á zeventig
                  procent van alle openbaar vervoer in Nederland. Tegelijkertijd vervult NS meerdere
                  rollen: zij is gelijktijdig (1) dienstverlener van personenvervoer per spoor, (2)
                  wederverkoper van treintickets waaronder aan derde vervoerders en mobiliteitspartijen
                  die daarvan afhankelijk zijn, (3) MaaS-dienstverlener ofschoon de markt voor MaaS-diensten
                  buiten de concessie valt, en (4) verhuurder van ruimte en locaties op centrale plaatsen
                  in en nabij stations. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat, voor een goed
                  functionerende MaaS-markt, inbedding van gescheiden rollen belangrijk is. Is de Staatssecretaris
                  bereid om toe te zeggen dat in de concessie de NS:
               
a. verplicht wordt om onderdeel te zijn van het totale ov-systeem in Nederland, op gelijke
                        voet met andere aanbieders van ov en mobiliteit en waarbij tariefintegratie onmisbaar
                        is;
                     
b. verplicht wordt om het gehele assortiment aan reisproducten aan wederverkopers beschikbaar
                        stelt op basis van groothandelsprijzen en non-discriminatoire prijscondities en voorwaarden;
                     
c. via het PvE en/of additionele regelgeving een verbod opgelegd krijgt om marktmacht
                        die NS ontleent aan de HRN-concessie, over te hevelen naar aanpalende markten zoals
                        de MaaS-markt; daarbij gaat het niet alleen om het verplicht delen van data zoals
                        reisinformatie, maar ook reishistoriegegevens van reizigers die dat in een andere
                        applicatie willen kunnen ontvangen; en;
                     
d. verplicht wordt om haar activiteiten rondom de ontwikkeling van stations(gebieden)
                        transparant, inzichtelijk en non-discriminatoir te maken tegenover derde vervoerders,
                        bijvoorbeeld door een verbod op kruissubsidie die marktverstorend werkt, door een
                        financiële verantwoording conform IFRS 8 in te voeren, door inzicht te geven in de
                        huurcontracten die NS met eigen dochter- en zusterondernemingen sluit op het gebied
                        van MaaS- en vervoersdiensten en door inzicht te geven in de plannen en planning voor
                        (her)ontwikkeling van stationsgebieden, zodat andere partijen daarop kunnen anticiperen
                        op het zelfde moment als NS of haar dochters dat zelf kunnen?
                     
Naar mening van de leden van de VVD-fractie leent de ACM zich hiervoor uitstekend
                  als onafhankelijk toezichthouder. Is de Staatssecretaris tevens bereid om de ACM hierin
                  als toezichthoudende instantie aan te wijzen? Kan zij haar antwoord gedetailleerd
                  voor elk van de vier genoemde verplichtingen uiteenzetten?
               
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris kan bevestigen dat
                  waar het gaat om de in artikel 40, lid 1, genoemde «maatschappelijk optimale benutting
                  van het spoorsysteem» de primaire voorwaarde is dat dit op de meest efficiënte wijze
                  gebeurt, zodat de schaarse infrastructuur zo goed mogelijk benut wordt en er tevens
                  zoveel mogelijk ruimte en capaciteit overblijft voor regionale en open toegangsvervoerders?
                  Is zij bereid om dat ook in de concessie te verankeren? Zo nee, waarom niet? Deze
                  leden lezen dat volgens artikel 44 NS verplicht is om advies te vragen over het vervoersplan
                  bij de consumentenorganisaties (lid 3) en de decentrale overheden (lid 4). Is de Staatssecretaris
                  bereid om NS tevens te verplichten om advies te vragen bij andere partijen uit de
                  ov-keten, zoals regionale spoorvervoerders, regionale busbedrijven of MaaS-aanbieders?
                  Zij takken met hun diensten immers aan op het vervoer dat NS levert en zijn dus rechtstreeks
                  afhankelijk van de uitkomsten van het vervoersplan.
               
Kan de Staatssecretaris tevens aan de leden van de VVD-fractie bevestigen dat zij
                  in de concessie zal verankeren dat, ondanks het feit dat de midterm review volgens
                  artikel 45 van het PvE zelf geen onderdeel van het PvE is, het onttrekken van spoorverbindingen
                  aan de concessie en het Besluit Hoofdrailnet per 2030 mogelijk is, als daartoe als
                  onderdeel van de midterm review of anderszins besloten wordt? Is de Staatssecretaris
                  in dat licht bereid om, in lijn met de huidige concessie, een «three-strikes-out»-systeem
                  in te voeren zodat de Staatssecretaris in de situatie waarin NS driemaal binnen de
                  concessieperiode niet voldoet aan de eisen, de concessie kan intrekken? Kan zij haar
                  antwoord toelichten? Artikel 46 schetst de instrumenten die het ministerie hanteert
                  om bij te sturen op uitvoering van de concessie. Klopt het dat (gedeeltelijke) intrekking
                  van de concessie bij wanprestatie door de concessiehouder daarvan geen onderdeel uitmaakt?
                  Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen en bindt de staat zichzelf dan niet onnodig
                  vast aan één partij waar zij niet van af kan als de concessie niet zo goed mogelijk,
                  of minstens naar behoren wordt uitgevoerd? Kan de Staatssecretaris haar antwoord toelichten
                  en tevens toelichten welke handhavings- en sanctiemechanismen zij beoogt in de concessie
                  op te nemen? In hoofdstuk 6.1 van het PvE wordt opgemerkt dat het ministerie voor
                  uitvoering van het concessiebeheer toegang nodig heeft tot data van NS. Deze leden
                  vragen de Staatssecretaris naar haar ervaringen van de huidige concessieperiode in
                  relatie tot deze bepaling. Uit onderzoek van de ACM in 2015 bleek dat NS bij aanbestedingen
                  andere (minder betrouwbare) data verstrekte aan de aanbestedende overheid en andere
                  concurrerende inschrijvers, dan de data waar NS zelf gebruik van maakte. Wat gaat
                  de Staatssecretaris doen om herhaling van dat risico te voorkomen en welke handhavings-
                  en sanctiemechanismen is zij voornemens om in de concessie op te nemen om NS zo nodig
                  te kunnen dwingen tot het tijdig beschikbaar stellen van de vereiste data?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris op basis van artikel 52
                  toestemming kan geven voor het afwijken van de eisen uit het PvE of de concessie voor
                  pilots die tot doel hebben om een verbetering van deur-tot-deurreis te bereiken. De
                  keten van deur-tot-deurreis raakt evenwel vaak ook aan andere partijen zoals mobiliteitskaartaanbieders,
                  regionale vervoerders of open toegangspartijen. Kan de Staatssecretaris bevestigen
                  dat zij het afwijken van de eisen uit de concessie niet eerder zal toestaan dan nadat
                  vastgesteld is dat die afwijking geen verstoring van het speelveld of de dienstverlening
                  van die spelers tot gevolg heeft, of als dat wel zo is, dat die verstoring in overleg
                  met de getroffen partij naar diens tevredenheid opgelost is? Is zij tevens bereid
                  om over potentiële verstoringen van het speelveld vooraf te overleggen met partijen
                  die daardoor mogelijk getroffen worden? Artikel 53 gaat over overgangsbepalingen;
                  naar het zich laat aanzien gaan die vooral om de periode ná afloop van de beoogde
                  concessie die in 2025 in gaat. Deze leden willen weten of de Staatssecretaris ook
                  bereid om de NS in de concessie te verplichten tot het beschikbaar stellen van de
                  data die nodig is om open toegangsaanvragen te kunnen inschatten en indienen door
                  andere vervoerders? Is de Staatssecretaris bereid om toe te zeggen dat zij daarbij
                  minimaal zal eisen dat NS de herkomst- en bestemmingsmatrix van alle stations in Nederland
                  met reizigersaantallen per tijdvak van tien minuten over de voorgaande drie jaren
                  beschikbaar stelt? Zo nee, kan zij haar antwoord toelichten? Klopt het dat het beschikbaar
                  stellen van de bedoelde data door het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) op
                  dit moment nog afhankelijk is van de vraag of de NS daarmee in stemt? Deelt de Staatssecretaris
                  de opvatting dat NS in beginsel niet genegen zal zijn om de volledige vereiste dataset
                  beschikbaar te stellen aan een concurrerende vervoerder en dat het om die reden op
                  de weg van de Staatssecretaris ligt om daarin alsnog te voorzien via de concessie?
                  Kan zij haar antwoord toelichten? Is de Staatssecretaris bereid om via de concessie
                  en/of aanvullende regelgeving de ACM bevoegd te maken om in te grijpen ingeval van
                  conflicten over de in de vorige vraag bedoelde beschikbaarstelling van data en NS
                  zo nodig te dwingen om tot beschikbaarstelling van de data over te gaan? Kan zij haar
                  antwoord toelichten?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat artikel 54, lid 4, beoogt een goede overgang
                  te borgen naar een andere vervoerder aan het eind van de concessie. Dat betekent dat
                  na ommekomst van de voorgenomen concessie (en mogelijk ook tussentijds) NS zal moeten
                  meewerken aan de overdracht van spoorlijnen aan andere vervoerders, bijvoorbeeld door
                  aanbesteding of doordat open toegangsvervoerders spoorlijnen overnemen. Voor die overdracht
                  (en zeker bij de overgang van delen van de concessie naar een andere concessiehouder)
                  is vereist dat het juiste materieel mee overgedragen wordt. Is de Staatssecretaris
                  bereid om aanvullend in de concessie te verankeren dat NS verplicht is om tijdig de
                  bezetting per rit en per spoortraject, op periodeniveau, op baanvak/treinserieniveau
                  en op uurblokniveau te verstrekken? Zo ja, wat is de definitie van «tijdig» die de
                  Staatssecretaris hanteert? Is de Staatssecretaris tevens bereid om NS via de concessie
                  te verplichten om een specificatie van de rituitval en de inzet van treinvervangend
                  vervoer inclusief de onderliggende oorzaken beschikbaar te stellen? Daarnaast zijn
                  deze leden benieuwd wie de in artikel 55 lid 3 bedoelde overnamesom voor productiemiddelen
                  die geen rollend materiaal zijn beoordeeld? Welke onafhankelijke toets wordt daarop
                  toegepast en is de Staatssecretaris bereid om via de concessie te regelen dat de overnemende
                  concessiehouder of partij de mogelijkheid krijgt om de overnamesom onafhankelijk te
                  laten beoordelen?
               
D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om een helder overzicht van
                  de verschillende onderzoeken, stappen en analyses die lopen en/of zijn uitgezet als
                  gevolg van de aangenomen moties. Deze leden vragen de Staatssecretaris dit te plaatsen
                  in het kader van het verdere gunningsproces. Hoe borgt de Staatssecretaris dat de
                  Kamer tijdig wordt geïnformeerd en kan meebeslissen over (de besluiten die worden
                  genomen op basis van) de uitkomsten van deze onderzoeken? Hoe verhoudt deze planning
                  zich tot de voorbereiding van besluitvorming in NOVB-verband over onder andere het
                  einde aan incheckpoortjes per vervoerder, dubbel opstaptarief en geld terug bij vertraging?
                  Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij (haar rol in) het «vaststellen» van
                  het referentieaanbod van de NS borgt? Welke eisen worden concreet gesteld aan het
                  referentieaanbod dat NS (artikel 37)? Hoe wordt geborgd dat deze «volwaardig» zijn,
                  zoals eerder gesteld door de Staatssecretaris? Welke spelregels en methodieken worden
                  bedoeld met de (nieuwe) toevoeging in artikel 37? Is de Staatssecretaris van mening
                  dat gedifferentieerde prijzen, bijvoorbeeld dalkortingen, onderdeel zouden moeten
                  zijn van het referentieaanbod. Zo ja, hoe borgt zij dat? Zo nee, waarom niet? Deze
                  leden vragen tevens de Staatssecretaris naar de motivatie achter het wijzigen van
                  de beschermde tarieven naar uitsluitend de consumentenmarkt, artikel 23, lid 3a. Houdt
                  dit verband met de differentiatie naar tijd? Wat betekent dit voor de dalkorting?
               
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben eerder gevraagd in de motie Van der Molen c.s.
                  om een bodemwaarde per traject voor de kpi's reizigerspunctualiteit, zitplaatskans
                  en algemeen klantoordeel (Kamerstuk 29 984, nr. 1065). Deze motie vraagt expliciet om opname in het PvE van een bodemwaarde voor reizigers-punctualiteit,
                  zitplaatskans en algemeen klantoordeel per traject. In de afdoening van de motie en
                  in het PvE staat dat het hanteren van een bodemwaarde als optie mee wordt genomen
                  in de gesprekken. De motie vroeg echter niet om opname hiervan als optie in gesprekken;
                  het gaat in de motie om opname in het PvE. Na vaststelling van dit PvE volgen dan
                  de gesprekken hierover met NS. Waarom zijn deze bodemwaardes voor reizigers-punctualiteit,
                  zitplaatskans en algemeen klantoordeel, allen per traject, niet opgenomen in het PvE?
                  Gaat opname hiervan nog plaatsvinden voorafgaand aan de gesprekken met NS? Zo nee,
                  waarom niet gezien deze uitspraak van de Kamer?
               
SP-fractie
De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris zorgen heeft over de rentabiliteit
                  van de nieuwe concessie vanwege onder meer de gestegen loonkosten en de hoge energieprijzen.
                  De leden van de SP-fractie begrijpen deze zorgen, maar wensen tevens te benadrukken
                  dat de recente loonsverhogingen bij NS wat hen betreft noodzakelijk zijn. De werkdruk
                  is voor veel medewerkers van het grootste vervoersbedrijf in ons land onacceptabel
                  hoog en daarnaast zien zij zich geconfronteerd met de hoge inflatie en -tot voor kort-
                  beperkte instroom van nieuwe collega’s. Voor een toekomstbestendig openbaar vervoerstelsel
                  zijn voldoende gemotiveerde werknemers onmisbaar en daar hoort een fatsoenlijke beloning
                  bij, zo menen deze leden. Dat gezegd hebbende vragen deze leden de Staatssecretaris
                  ook om in gesprek te gaan met NS over de stapeling van kostenstijgingen die het vervoersbedrijf
                  treft.
               
Marktordening en overgangsbepalingen
De leden van de SP-fractie zijn blij dat er geen marktanalyse wordt uitgevoerd voorafgaand
                  aan de gunning van de concessie aan publiek vervoersbedrijf NS. Zij danken de leden
                  van de Kamer voor de steun aan de motie Alkaya c.s.1 die hiertoe oproept. Leden zijn tevreden dat de Staatssecretaris haar rug rechthoudt
                  door de marktanalyse niet uit te voeren, ondanks de forse druk vanuit de Europese
                  Commissie. Het zou in de ogen van de SP-fractie erg vreemd zijn als het Nederlandse
                  parlement niet eigenstandig zou kunnen beslissen over de vervoerspartijen die actief
                  mogen zijn op het spoornetwerk. De uitspraak van de voorzieningenrechter inzake het
                  kort geding dat door vervoerspartijen is aangespannen om de concessiegunning aan NS
                  te verhinderen heeft deze leden gesterkt in de opvatting dat de Staatssecretaris in
                  haar recht staat. Het voorbereiden van een Plan B was wat deze leden betreft dan ook
                  niet nodig geweest. Ook achten deze leden het onnodig en schadelijk dat NS zich reeds
                  gedurende de looptijd van de nieuwe concessie moet voorbereiden op alternatieve marktordeningsmodellen
                  met meer concurrentie op het spoor. Uiteindelijk heeft de Kamer besloten dat deze
                  verplichting niet voorafgaand aan de midterm review gaat gelden.
               
Internationale treindiensten
De leden van de SP-fractie constateren dat er voldoende politiek draagvlak is om de
                  huidige internationale treinverbindingen niet uit handen te geven aan andere vervoersbedrijven,
                  getuige het aannemen van de moties Alkaya c.s.2 en Madlener.3 De Kamer spreekt daarmee uit dat er niet mag worden getornd aan het aantal internationale
                  bestemmingen dat door NS wordt aangedaan, evenals de frequentie waarmee op deze trajecten
                  gereden wordt. Dit is een belangrijk signaal van de Kamer en deze leden verwachten
                  dat deze motie onverkort wordt uitgevoerd. De voorzichtige bewoordingen die de Staatssecretaris
                  in haar brief van 13 december jongstleden kiest aangaande deze moties wekken bij deze
                  leden de indruk dat zij nog niet overtuigd is van de uitvoerbaarheid ervan. Er is
                  veel draagvlak in de samenleving voor het verbeteren van het internationale spoorvervoer.
                  Ook zijn deze lijnen van groot financieel belang voor NS. Kan de Staatssecretaris
                  derhalve bevestigen dat zij deze moties gaat uitvoeren en zo ja, daarbij eveneens
                  aangeven welk tijdpad hiertoe wordt gevolgd?
               
Tarieven
De leden van de SP-fractie hebben het voorstel om de tariefbevoegdheid niet geheel
                  bij NS te mandateren4 van harte gesteund. Om het treinvervoer voor een breder publiek toegankelijk te maken
                  is het van belang dat de politiek kan besluiten tot maximumtarieven en goedkopere
                  treinkaartjes. Voor nog te veel mensen is een dagje met de trein simpelweg te duur
                  en deze leden vinden het niet uit te leggen dat ook dit jaar weer de ov-tarieven stijgen
                  terwijl veel vervoerspartijen met afgeschaalde dienstregelingen rijden. Deze leden
                  hopen dan ook dat de Staatssecretaris erin zal slagen om onder andere een einde te
                  maken aan het dubbele opstaptarief. Dat daarvoor de nodige afstemming is vereist met
                  vervoerders en decentrale overheden achten deze leden logisch.
               
Overige thema’s in het Programma van Eisen
De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris het pleidooi voor de
                  hoogste mate van privacybescherming met periodieke pentesten serieus neemt en ten
                  uitvoer brengt en daarvoor willen deze leden haar bedanken.
               
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie willen benadrukken dat de Kamer met een grote meerderheid
                  de motie van het lid Alkaya c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 1013) heeft gesteund die vraagt om de bestaande internationale verbindingen naar Berlijn,
                  Brussel, Frankfurt, Parijs en Londen met dezelfde omvang en frequentie als nu op te
                  nemen in de nieuwe HRN-concessie. Tot de verbazing van deze leden geeft de Staatssecretaris
                  in haar brief aan dat zij nog niet weet of ze deze motie gaat uitvoeren. Hoe gaat
                  de Staatssecretaris dan wel tegemoetkomen aan de wens van een overgrote meerderheid
                  van de Kamer? En hoe gaat zij er zorg voor dragen dat er een robuust basisaanbod van
                  internationale lijnen in de concessie zal zijn opgenomen? Deze leden vragen ook wat
                  de financiële consequenties voor het hoofdrailnet zijn als de Staatssecretaris deze
                  motie niet uitvoert?
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen over de betaalbaarheid
                  van het openbaar vervoer. De veranderingen in reizigerspatronen, de stijgende energieprijzen,
                  hoge inflatie en de wensen voor de aankomende concessie maken het openbaar vervoer
                  steeds duurder. In hoeverre vindt de Staatssecretaris het acceptabel dat deze stijgende
                  kosten voor vervoerders de komende jaren jaarlijks maximaal worden doorberekend aan
                  reizigers? Heeft zij naar aanleiding van de motie Bouchallikht-De Hoop (Kamerstuk
                  36 200 XII, nr. 64) al gesprekken gevoerd met ov-bedrijven om de consequenties van de energiecrisis
                  in kaart te brengen en af te wegen welke compensatieafspraken mogelijk zijn? Wat zijn
                  daarvan de uitkomsten? En is het nog reëel om van de NS nog steeds een concessievergoeding
                  van 200 miljoen euro te eisen gezien de grote financiële risico’s? Op basis waarvan
                  wordt deze afweging gemaakt? Is daarvan niet uiteindelijk de reiziger de dupe?
               
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de pilot voor een nachttrein naar Wenen
                  wordt stopgezet en dat deze niet in de concessie zal worden opgenomen. Zij vragen
                  of voor deze verbinding wel het recht op open toegang geldt.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat in de Belgische beheerconcessie met
                  de NMBS opgenomen is over de intercityverbinding tussen Nederland en Brussel.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie merken met betrekking tot tariefonderzoek op
                  dat het onderdeel tariefbevoegdheid meer principieel een ordeningskeuze is. Zij vragen
                  hoe het mogelijk wijzigen van de concessie op punten zich verhoudt tot de rol van
                  de Kamer? Deze leden vragen of, en zo ja hoe, de Kamer nog kan sturen als de uitkomsten
                  van de onderzoeken en onderhandelingen bekend zijn. Dit in het licht van de grote
                  onzekerheid die nu nog bestaat over de tarifering.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat bodemwaarden voor de
                  kpi «reizigerspunctualiteit» wordt onderzocht. Zij merken op dat dit niet het geval
                  is voor zitplaatskans en klantoordeel. Zij vragen waarom dat zo is, welke redenen
                  daaraan ten grondslag liggen en of het niet beter zou zijn dit tevens te onderzoeken.
                  Ook lezen deze leden de bereidheid om ook open te staan voor andere opties dan bodemwaarden.
                  Zij vragen waarom dat het geval is, aan welke opties concreet gedacht wordt en of
                  deze opties dezelfde voordelen als bodemwaarden kennen.
               
BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie leest dat in de brief wordt verwezen naar de MaaS-waardige
                  bestekseisen, welke bij dit lid vooral overkomen als richtlijnen. Het doel hiervan
                  is om in heel Nederland heldere en vooral eenduidige afspraken op te stellen waardoor
                  voor alle partijen duidelijkheid wordt geschapen en er zodoende geen afwijkende situaties
                  ontstaan in verschillende concessies. Deze bestekseisen zijn een dynamisch geheel
                  en worden steeds aangepast. De MaaS-bestekseis stelt geen eisen aan tarieven of aan
                  non-discriminatie, zij geeft echter richtlijnen hoe een concessieverlener invulling
                  zou kunnen geven aan referentieaanbod. Klopt het dat de MaaS-eisen gelden voor de
                  concessiehouder die de volledige bevoegdheid heeft over tarieven, waaronder de resell-tarieven,
                  dit aangezien de HRN-concessie aan NS wordt gegund en zij daarbij zelf de bevoegdheid
                  heeft over de resell-tarieven. Wat voor mechanisme wordt dit precies en hoe gaat het
                  concreet eruit zien?
               
Tevens heeft het lid van de BBB-fractie nog wat aanvullende vragen. Is de Staatssecretaris
                  ervan op de hoogte dat er geen non-discriminatie-eis in de MaaS-bestekseis zelf is
                  opgenomen? En hoe gaat de Staatssecretaris borgen dat NS een non-discriminatoir resell-aanbod
                  aanbiedt aan MaaS-dienstverleners, als deze voorwaarde niet is opgenomen in het PvE
                  en ook niet in de MaaS-bestekseisen?
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 N. Wiendels, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
